•p ‘Ify-lP
ensioen
De ouder
wordende
wereldbevolking
De wereldbevolking veroudert. Hoe
staat bet met haarpensioen?
In 1990 was ongeveer een half miljard mensen in de wereld ouder dan
60 jaar. In het jaar 2030 zal dit verdrievoudigd zijn tot 1,5 miljard. Niet alleen westerse samenlevingen verouderen, maar de gehele wereldbevolking. Daarbij is echter wel sprake van
een duidelijk faseverschil. In de
OESO-landen wordt de bevolkingsveroudering reeds de komende decennia manifest; daarentegen bereikt
deze veroudering in Azie en LatijnsAmerika pas in de tweede helft van
de volgende eeuw westerse niveaus.
Het verouderingsproces verloopt in
de derde-wereldlanden wel aanmerkelijk sneller dan in de westerse wereld. In Frankrijk duurde het 140 jaar
aleer de 60+-bevolking verdubbelde
en in Belgie 115 jaar. In China zal
deze transitie slechts 34 jaar in beslag
nemen, in Venezuela 22 jaar en in Singapore 20 jaar. Bovendien gaat het in
Azie om veel grotere aantallen mensen. Slechts 14% van de groei van het
aantal ouderen vindt plaats in de
OESO-landen en bijna 60% in Azie,
waarvan alleen al in China 30%. Voor
de gehele wereld neemt het aandeel
van de 60-plussers toe van 9% in
1990 tot 16% in 2030 (tabel I)1.
De economische gevolgen van
deze vergrijzing zijn velerlei. Te denken valt aan de gevolgen voor het
arbeidsaanbod, het proces van sparen en investeren (de kapitaalvorming) en de stand van de (toegepaste) technologie.
Het verouderingsproces zal via de
patronen van sparen en investeren
ook internationale kapitaalbewegingen beinvloeden. Daarnaast kunnen
vrij omvangrijke migratiestromen van
mensen worden verwacht.
Een belangrijke kwestie is het armoedevraagstuk voor de ouderen.
Daarnaast is de vraag hoe het totale
stelsel van pensioen- en (gezond-
heids)zorgvoorzieningen ‘betaalbaar’
kan worden gehouden en hoe deze
voorzieningen zijn te regelen en te
financieren zonder dat nadelige gevolgen ontstaan voor de economische ontwikkeling.
In een recente studie van de Wereldbank wordt vastgesteld dat vele
van de huidige pensioensystemen in
de wereld onbevredigend functioneren, zodat zowel de doelstelling van
armoedebestrijding niet wordt gerealiseerd, alsook het goede functioneren
van de economic wordt belemmerd.
Tevens worden voorstellen gedaan
om de situatie te verbeteren .
Pensioenproblemen
Bij het grootste deel van de wereldbevolking is in overwegende mate het
informele pensioen- en zorgsysteem
binnen familie- en clanverbanden
van toepassing (‘extended family’).
Dit informele systeem is aan snelle
erodering onderhevig, met name in
Azie en Latijns-Amerika. Voor zover
er in ontwikkelingslanden basispensioenregelingen bestaan, beperken
deze zich meestal tot (bepaalde categorieen van) het overheidspersoneel,
in het bijzonder militairen.
De thans bestaande basispensioenregelingen in de wereld zijn dikwijls
niet beschermd tegen inflatoire ontwikkelingen. In een land als Venezuela daalde de reele waarde van het
basispensioen van ‘100’ in 1974 tot
’20’ in 1992 en in Hongarije gedurende de jaren tachtig met zo’n 40%. In
Nederland volgt de AOW al zeer lange tijd wel de contractloonstijging
maar niet de welvaartsontwikkeling.
Een jaarlijks ecart van 1%-punt betekent na zo’n 40 jaar een halvering
van de ‘welvaartswaarde’ van de
AOW-uitkering.
Inflatie is een geduchte vijand van
pensioenvoorzieningen, vooral wanneer zij gefinancierd worden door
middel van fondsvorming. Een jaarlijkse inflatie van 10% halveert de reele waarde van een nominaal vast
pensioen in zo’n 7 jaar.
Aanvullende pensioenregelingen
komen praktisch gesproken uitsluitend in de westerse wereld voor. De
verschillen in ‘coverage’ van de beroepsbevolking zijn daarbij echter
groot: 3% in Spanje, 5% in Belgie en
Italic versus 80% in Frankrijk, 82% in
Nederland en 92% in Zwitserland. De
Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk nemen met zo’n 55% een
Tabel Aandeel 60-plussers in totale
bevolking, 1990 en 2O30 in 6 regio’s
middenpositie in (het gemiddelde
van alle OESO-landen is 40%).
In verschillende Aziatische en Caraibische landen zijn de laatste decennia – maar veelal wel op vrij kleine
schaal – verplichte persoonlijke pensioenspaarregelingen tot stand gekomen (‘provident funds’). In Chili is
men sedert het begin van de jaren
tachtig integraal overgegaan van het
(slecht functionerende) ‘pay-as-yougo’ publieke basisstelsel naar een verplicht, privaat geregeld, individueel
pensioenspaarsysteem, dat goed
blijkt te werken. De ‘provident funds’
hebben zich verder bevredigend ontwikkeld in Singapore en Maleisie,
met een vermogen ter grootte van
resp. 76% en 41% van het BNP. Een
uiterst treurig fiasco is de ervaring in
Zambia: een ree’el jaarlijks rendement
van -55% gedurende de jaren tachtig
en uitvoeringskosten van ruim 50%
van het premievolume.
Hoge financieringslasten van het
basispensioen (in het algemeen een
voorziening van overheidswege) leiden tot verdringing van andere taken
van overheidszorg. In landen als Oostenrijk en Italic bedroegen rond 1990
de kosten van het basispensioen bijna 40% van de totale overheidsuitgaven. Met name de overheidsinvesteringen, zo leert de ervaring, worden
als gevolg van deze omstandigheid
weggedrukt.
1. Uitvoeriger statistisch materiaal treft
men aan bij W. Lutz (red.), The future population of the world; what can we assume to-day?, IIASA/Earthscan, Londen,
1994.
2. Zie in dit verband onder meer ILO,
World labour report 1995, Geneve, 1995.
3. Wereld Bank, Averting the old age crisis; policies to protect the old and promote
growth, Oxford University Press, november 1994, 402 biz. Het rapport is verkrijgbaar bij De Lindeboom, InOr Publikaties,
Haaksbergen.
Daarnaast blijken, vooral buiten de
westerse landen, fondsvorming en
gen zou moeten geschieden door
pervers vermogensbeheer nogal eens
middel van kapitaaldekking. Daar-
kelingen maken immers het bereiken
samen te gaan. In tal van ontwikke-
mee wordt bewerkstelligd dat een
van leeftijden van ruim boven de honderd jaar wellicht reeds in de nabije
toekomst mogelijk.
De financiering van deze regelin-
lingslanden bleken de van overheids-
groter volume besparingen wordt ge-
wege beheerde pensioenfondsen in
genereerd, wat nodig is om de drei-
de jaren tachtig negatieve jaarlijkse
het hoofd te bieden. De creatie van
een grotere ‘resource base’ maakt vervolgens in alle landen een groter (toe-
de rede. Medisch-geriatrische ontwik-
gende kapitaalschaarste in de wereld
rendementen te vertonen, varierend
tijd aan de levensverwachting ligt in
van -4% tot ruim -30%. Dikwijls zijn
van overheidswege bestuurde fondsen gedwongen te beleggen in, bij
Derde zuil en vierde zuil
Individueel getroffen voorzieningen
en verzekeringscontracten vormen de
komstig) nationaal produkt mogelijk.
‘derde zuil’. Hierbij geldt actuariele
volkshuisvestingsprojecten, e.d. tegen een rendement dat lager is dan
Op micro-niveau beveelt de Wereldbank een zo nauw mogelijke relatie aan tussen premiebetalingen en
equivalentie. Ook de derde zuil doet
het spaarvolume toenemen. Negatieve arbeidsmarkteffecten zijn afwezig.
de kapitaalmarktrente. Ook anderszins kunnen ‘politieke doeleinden’ in
uitkeringen. Selectie, ‘moral hazard’
en ander pervers (arbeidsmarkt)ge-
plaats van economische het beleg-
drag worden daarmee zoveel mogelijk teruggedrongen. Dit moet als een
belangrijk voordeel worden aangemerkt. Naarmate er meer equivalentie wordt bereikt tussen betaalde premie (gedurende het arbeidzame
leven) en pensioenbetalingen in de
postactieve fase, wordt het opbouwen van een pensioenvoorziening
meer als persoonlijke aangelegenheid gezien. Aldus wordt het brutonetto traject verkort ofwel de wig
versmald. Dit is gunstig voor het arbeidsmarktfunctioneren en dus de afloop van het economisch proces.
Het beheer van bedoelde pensioenfondsen moet nadrukkelijk in private
handen worden gelegd; op deze wijze zou zo goed mogelijk een zorgvuldig en integer beheer van de pensioengelden zijn gegarandeerd.
Het blijven verrichten van produktieve arbeid (ook op hogere leeftijd), zij
het in aangepast tempo en in een aan-
voorbeeld, overheidsondernemingen,
gingsbeleid be’invloeden.
Ten slotte signaleert het Wereldbank-rapport als gevolg van de hoge
premiestelling voor ‘pay-as-you-go’
basisregelingen ‘disincentives’ met betrekking tot het arbeidsaanbod en de
kapitaalvoorziening. Een en ander
leidt tot ‘brain-drain’ en kapitaalvlucht naar het buitenland en bovenal een vlucht in het informele circuit.
Drie zuilen
Om bovenstaande problemen te over-
winnen beveelt de Wereldbank een
‘drie zuilen ‘-systeem aan dat gericht
is op (1) armoedebestrijding, (2) het
creeren van een adequaat stelsel van
ouderdomsvoorzieningen en (3) het
bevorderen van besparingen en investeringen als stimulans voor de economische ontwikkeling Daarbiij moet
op individueel niveau een zo groot
mogelijke equivalentie worden nagestreefd tussen ‘lifetime’ premiebetalingen en uitkeringen in de post-actieve
fase, terwijl tegelijk de ‘disincentives’
voor het economische proces zoveel
mogelijk worden weggenomen.
Eerste zuil
De ‘eerste zuil’ bestaat uit verplichte
deelname aan pensioenregelingen
voor werknemers op bedrijfstaken/of ondernemingsniveau. Daarnaast wordt aanbevolen verplichte
faciliteiten te creeren voor andere
categorieen werknemers, zelfstandigen en overige economisch actieven.
het aanbeveling deze gedachte ook
in de ontwikkelde landen nieuw leven in te blazen.
Slot
De Wereldbank beveelt aan snel tot
actie te komen in de ‘middle income’-
landen van Oost-Europa en sommige
Latijnsamerikaanse en Aziatische landen, waar de bevolkingsveroudering
zich het snelst voltrekt.
De aanbevelingen komen er, kort gezegd, op neer de economische groei
in bedoelde landen een extra impuls
Tweede zuil
te geven door nieuw te creeren pensi-
Als ‘tweede zuil’ wordt de publieke
basisregeling geintroduceerd. Deze is
voornamelijk bedoeld als instrument
van armoedebestrijding waar het om
het oudere bevolkingsdeel gaat. In
ontwikkelingslanden dient alleen al
om budgettaire redenen de basisregeling uiterst sober te zijn en – als ultie-
oensystemen door middel van kapitaaldekking te gaan financieren.
In de ‘hoge inkomens’-landen kan
de aanbevolen accentverlegging van
omslagsystematiek naar kapitaaldekking geleidelijker plaatsvinden, alnaargelang een verhoging van de
me bodemvoorziening – alleen bedoeld voor de werkelijk behoeftigen.
Voor de ontwikkelde landen wordt
nationale spaarquote meer of minder
gei’ndiceerd is.
Voor de minst-ontwikkelde landen
wordt een zekere terughoudendheid
een geleidelijke verlaging van het uitkeringsniveau aanbevolen. Het daardoor ontstaande gat moet door de
hiervoor genoemde eerste zuil worden opgevuld.
aanbevolen. Hoewel doorgaans ook
in deze landen een verhoging van de
besparingen en investeringen gewenst is, zijn – praktisch gesproken de mogelijkheden beperkt. Het is
Fondsvorming wordt niet aanbevo-
daarom belangrijk de informele struc-
Het element van verplichting is nadrukkelijk ingegeven door paternalistische overwegingen. Deze eerste
zuil dient het ‘hart’ te vormen van het
geheel van ouderdomsvoorzieningen, in principe overal ter wereld, en
len. De financiering van de basisregeling zou uit de algemene middelen
moeten geschieden. Daarbij wordt
wel soberheid nodig geacht om onbedoelde en ongewenste inkomensoverdrachten en andere negatieve ge-
is kwantitatief dan ook het belangrijkst.
dragsreacties te voorkomen. Een
ESB 4-10-1995
gepaste omgeving onder dito voorwaarden, (de Vierde zuil’) blijft in de
Wereldbank-studie buiten beschouwing. Hoewel het ingaat tegen huidige preferenties (“er is nog een leven
na het arbeidzame leven”) verdient
koppeling van de pensioneringsleef-
turen te laten voortbestaan en al het
mogelijke te doen om hun afbraak te
voorkomen.
Jan B. Kune
De auteur is werkzaam bij het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds). Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.