Is inflatie slecht voor de groei?
Met aantal academische zwaargewichten dat zich
met een bepaald economisch onderwerp bezighoudt, geeft een aardige indicatie van het belong
dat aan dat onderwerp wordt toegekend. Zo
bezien, neemt het onderzoek naar de mogelijke
effecten van inflatie op de economische groei een
vooraanstaande plaats in. Economen als Robert
Barro, Stanley Fischer en Michael Bruno hebben
daar recent uitvoerig onderzoek naar gedaan .
Vooral Barro’s resultaten hebben veel opzien gebaard, omdat uit zijn analyse naar voren komt dat
het effect van inflatie op de groei beperkt is. Kennelijk maakt het niet uit of de monetaire autoriteiten al
dan niet een lage inflatie weten te realiseren. Op
het eerste gezicht ligt het wellicht ook niet voor de
hand enig verband tussen inflatie en groei te veronderstellen. Immers, de neo-klassieke versie van de
Phillips-curve leert dat op korte termijn een hogere
produktie samen gaat met een hoge inflatie, maar
dat op lange termijn, wanneer de produktie gelijk is
aan haar natuurlijke niveau, er geen verband bestaat. Desondanks wordt in de literatuur erkend dat
op de langere termijn inflatie een negatief effect
kan hebben op de economische groei. Inflatie vergroot de onzekerheid voor marktparijen en dit kan
via een geringere efficientie van het prijsmechanisme en een afgenomen investeringsbereidheid negatief uitwerken op de economische groei.
Barro gaat voor meer dan 100 landen voor de
periode 1960-1990 na wat het effect van de inflatie is op de groei van het bbp per capita. Hiertoe
wordt een vergelijking geschat waarin naast inflatie
als verklarende variabele, o.a. het onderwijsniveau,
de investeringen en de overheidsuitgaven zijn opgenomen. Het blijkt dat voor de gehele steekproef de
inflatie inderdaad een significant, negatief effect
heeft op de groei van het bbp per capita. Dit effect
is echter niet groot: een stijging van de jaarlijkse inflatie met 10%-punt per jaar heeft ‘slechts’ een daling van 0,24%-punt van de jaarlijkse groei van het
bbp per capita tot gevolg. Bovendien blijkt inflatie
geen noemenswaardig effect op de groei te hebben
als de steekproef wordt beperkt tot de landen waarvan de gemiddelde inflatie onder de 10-20% ligt.
Vervolgens gaat Barro in op de vraag of het
voor de gehele steekproef gevonden (licht) negatieve verband tussen inflatie en groei ook een causaal
verband is. Het valt niet uit te sluiten dat de inflatie
mede door de groei wordt bepaald of dat de inflatie en de groei met een niet in de vergelijking opgenomen derde variabele zijn gecorreleerd. Zo zou
door een negatieve aanbodschok als een olieprijsstijging zowel de inflatie toenemen als de groei afnemen, daarmee mogelijk – ten onrechte – de suggestie wekkend van een negatief causaal verband
tussen inflatie en groei. Om dergelijke problemen te
ondervangen maakt Barro gebruik van z.g. instrumentele variabelen. Hiertoe warden in de te schatten vergelijking variabelen opgenomen, zoals de
vertraagde inflatie, waarvan mag warden aangeno-
ESB 19-7-1995
men dat ze in de huidige periode enerzijds exogeen zijn en anderzijds een duidelijke relatie met
de huidige inflatie hebben. Indien de instrumentele
variabele significant negatief is, dan is dit een indicatie voor een negatief causaal verband. Weliswaar heeft de vertraagde inflatie inderdaad een
significant negatief effect, maar de gevonden coefficient (-0,020 i.p.v. de genoemde -0,024) blijft laag
en de significantie staat of valt wederom met het al
dan niet opnemen in de steekproef van landen met
een gemiddelde inflatie van meer dan 20%.
Hoe moeten de door Barro gevonden resultaten
warden beoordeeld? Allereerst kan warden opgemerkt dat vele andere onderzoekers tot de slotsom
zijn gekomen dat het negatieve effect van inflatie
op de groei aanzienlijk groter is. Verder berekent
Fischer in een vergelijkbare studie dat “per percentage point of inflation, the association between inflation and growth weakens as inflation rises” (Fischer
op. cit., biz. 503). Dus, i.t.t. Barro’s conclusie, heeft
inflatie relatief het grootste effect op de groei voor
die landen waar de gemiddelde inflatie relatief
laag is en is het negatieve verband tussen inflatie
en groei niet te danken aan het opnemen in de
steekproef van landen met een extreem hoge inflatie.
Een ander complementerend inzicht wordt verstrekt door Bruno. Uit zijn analyse voor de OESOlanden blijkt dat de relatie tussen inflatie en groei
niet constant is in de tijd. Zo was in de periode
1955-1993 gedurende langere tijd sprake van een
negatief verband tussen inflatie en groei, maar er
waren onmiskenbaar ook perioden (jaren zestig,
beginjaren tachtig) dat er geen enkel verband was.
Bruno maakt aannemelijk dat de oorzaak voor de
eventuele negatieve relatie tussen de inflatie en de
groei in de beschouwde periode varieerde. In de jaren zeventig (inflatiestijging, groeidaling) werd deze
relatie veroorzaakt door contractieve aanbodschokken terwijl in de tweede helft van de jaren tachtig
(inflatiedaling, groeistijging) structurele aanpassingen de belangrijkste factor vormden.
Het – onvermijdelijk tentatieve – antwoord op de
vraag of inflatie slecht voor de groei is, is dat recent
onderzoek aantoont dat inflatie inderdaad dikwijls
een negatief effect heeft. De meningen verschillen
echter sterk over het kwantitatieve belong hiervan.
Dat is niet zo verwonderlijk omdat de onzekerheidsverhogende werking van inflatie welhaast per definitie moeilijk meetbaar is. Tot slot mag, onafhankelijk
van het effect van inflatie op de groei, niet warden
vergeten dat er een algemene consensus bestaat
over het belong van een lage inflatie. Of zoals The
Economist naar aanleiding van het onderzoek van
Barro stelde: “inflation is disliked in its own right”.
Harry Garretsen*
1. RJ. Barro, Inflation and economic growth. Bank of England
Quarterly Bulletin, mei 1995, biz. 166-176; S. Fischer, The role
of macro-economic factors in growth, Journal of Monetary Economics, 1993, biz. 485-512; M. Bruno, Inflation and growth in an
integrated approach, NBER Working Paper, 1993, nr. 4422.
>
“73
>
“73
* De auteur is
werkzaam bij
de afdeling
Monetair en
economisch
beleid van
de Nederlandsche Bank.