De economie als anomalie
Om maar direct met de deur in huis te vallen: de economische wetenschap is zelf een anomalie. Tenminste, dat is het geval als een wetenschap geacht wordt
te opereren volgens de sequentie inductie, deductie
en empirische toetsing zonder tussenkomst van sociale en politieke belangen. De economische wetenschap kan onmogelijk aan dat beeld beantwoorden.
Van een stringente empirische toetsing van economische theorieen is weinig terechtgekomen, met als gevolg dat wij economen het ongehinderd met elkaar
oneens kunnen blijven. Daarbij komt dat ons economisch betoog zo retorisch is dat het, of we dat willen
of niet, visies op de mens, de maatschappij en de wetenschap etaleert. De economische wetenschap blijft
daarmee ideologisch. En dat is een anomalie.
Ook een anomalie is de nadruk op modellenbouw als een sine qua non voor de wetenschappelijkheid van een economische theorie. “Laat maar zien
hoe het in een model past”, krijgen aspirant-economen te horen wanneer ze met een idee aankomen.
Deze moraal is uniek voor economen. In de meest
wetenschappelijke wetenschap, de natuurkunde,
wordt er slechts losjes mee omgesprongen. Voor
natuurkundigen die met economen samenwerken
(zoals in Santa Fe), is de economische passie voor
modellen wonderbaarlijk. Ondertussen lijkt deze passie onder economen alleen maar groter te worden.
Een andere anomalie betreft de voorspellingswaarde van de economische wetenschap. Volgens de
meeste ‘outsiders’ en sommige ‘insiders’ is de uiteindelijke wetenschappelijke toets voor de economie
haar voorspellingskracht. Die houdt evenwel niet
over. Vooral ‘insiders’, waaronder de collega’s bij het
CPB, weten maar al te goed dat economische voorspellingen met een flinke korrel zout rnoeten worden
genomen. We kunnen natuurlijk wel een beetje voorspellen, maar onze voorspellingen hebben naar mijn
weten nog niemand rijk gemaakt. ledere econoom
die pretendeert te kunnen voorspellen, kan afgemaakt worden met de Amerikaanse vraag “If you’re
so smart, why aren’t you rich?” Wat kan de economische wetenschap dan nog pretenderen?
Een veelgehoorde klacht die uit de politieke en
zakelijke wereld op ons afkomt is dat onze wetenschap niet relevant genoeg voor hen is. We zouden
niet alleen falen met onze voorspellingen, maar ook
op belangrijke economische vragen het antwoord
schuldig blijven. De schrikbarende waarheid voor
mensen uit de praktijk is dat serieuze economische
wetenschap vooral zichzelf als onderwerp heeft. Om
vooruit te komen in onze wereld stel je theoretische
problemen aan de orde. Volgens de beste economiestudenten in de VS is wiskundige behendigheid erg
belangrijk om succes te hebben als econoom, en kennis van de economie onbelangrijk .
Nu de verrassing: als we de neo-klassieke redenering tot haar logische conclusie doorzetten, is een
van de onvermijdelijke uitkomsten de irrelevantie
ESB 8-3-1995
van de economische wetenschap.
Met andere woorden: de neo-klassieke economie eet zichzelf op.
“Onzin”, riep een neo-klassiek gehoor onlangs bij het aanhoren van
deze ontknoping. De een na de ander kwam met voorbeelden van invloed van de economische wetenschap op de economische
werkelijkheid. Daarmee groeven ze
hun eigen graf. Want, zo was mijn
repliek, als wij economen economische processen be’invloeden, dan
moeten wij in onze modellen voorkomen. Dat doen we evenwel niet.
“In rationele-verwachtingsmodellen
wel”, riep er nog een. Jammer genoeg weten in die modellen agenten al wat wij economen weten, dus ook daar hebben wij niks te vertellen. Het probleem is de neo-klassieke veronderstelling dat iedereen zo rationeel als de pest is. Rationele
mensen hoef je niets wijs te maken. Vooraanstaande
academische economen hebben zich overigens geschikt naar deze logische conclusie. lemand als Robert Lucas (Chicago) erkent dat hij met zijn economische theorieen een zakenman en een politicus niets
te vertellen heeft. Hij doet “economics for economies’
sake”.
Vanuit dit oogpunt is het te begrijpen waarom we
niet weten hoe economische kennis werkt. Raar
maar waar: we weten niet wat de enorme investeringen in de economische wetenschap hebben opgeleverd. Deze onwetendheid zou in de zakelijke wereld
al lang zijn afgestraft. Wij economen gaan doodleuk
voort. Zelfs neo-klassieke economen die, met Gary
Becker voorop, alles dat menselijk is – van kerkbezoek tot zelfmoord – verklaard hebben, zwijgen wanneer het om de liefde en om economen zelf gaat. Dat
ze de liefde (maar niet het huwelijk) onberoerd hebben gelaten is mooi. Maar dat er, op een enkele schamele uitzondering na, geen neo-klassiek model is dat
het wetenschappelijke gedrag van economen verklaart, betekent dat de economische wetenschap wetenschappelijk onverantwoord blijft.
Gek toch, vooral omdat de economische wetenschap zo belangrijk is. Want begrijp mij goed: door
op deze anomalieen te wijzen, wil ik niet beweren
dat de economische wetenschap niets voorstelt. Integendeel, de economie is van levensbelang en het systematisch nadenken erover dus ook. De opgesomde
anomalieen duiden slechts aan dat de gangbare wetenschappelijke opvattingen onder economen niet
kloppen. Dit is eerder een pleidooi om de economie
als wetenschap serieus te nemen en te bedenken wat
een goede wetenschap te bieden heeft.
1. A. Klamer en D. Colander, The making of an economist,
Westview, Boulder, 1989.
A. Klamer