Ga direct naar de content

De varkenssector in Nederland: opkomst en neergang?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 28 1993

De varkenssector in Nederland:
opkomst en neergang?
J. Peters*
e Nederlandse varkenssector verkeert na enkele decennia van onstuimige groei
in grote problemen. De vraag stagneert, milieu-eisen beperken de produktie en
ook de internationale afzet komt door toenemende concurrentie in gevaar. In de
strijd om de overcapaciteiten op te lossen, vergeten de slachterijen zich te bezinnen
op hun concurrentiestrategie. Voortgang met het huidige beleid leidt tot de ondergang van de sector. Alleen een gezamenlijke strategie gebaseerd op de reputatie van
Nederlands kwaliteitsvlees kan de sector redden.

D

In 1960 telde de Nederlandse varkensstapel slechts
drie miljoen varkens. Ruim dertig jaar later krijgen
22 à 23 miljoen varkens per jaar het predicaat slachtrijp. Ruim een derde van de wereldvarkensvleeshandel komt via Nederlandse tussenkomst tot stand. De
uitvoerwaarde bedroeg in 1989 meer dan zes miljard
gulden. Op basis van deze exportprestaties is de varkenssector dan ook een van de belangrijkste secto_ren, waarin Nederland zich in concurrentiekracht
onderscheidt van het buitenland.
De varkensvleessector dreigt echter aan dit succes ten onder te gaan. Door het mestbeleid is de aloude groeistrategie niet meer van toepassing. De
slachterijen die op grote schaal hebben geïnvesteerd
in de vergroting en modernisering van hun produktie-apparaat, kampen met overcapaciteit ..Bovendien
dreigt Nederland internationaal marktaandeel te verliezen. In landen als Duitsland en Denemarken
maakt de varkenssector namelijk een sterke groei
door. Een bedrijfskolom is zo sterk als haar zwakste
schakel. De belangrijkste schakel tussen fokkerij en
de uiteindelijke vleesdistributie wordt gevormd door
de ruim twintig exportslachterijen. Deze twintig bedrijven rijgen elkaar wekelijks op de inkoopmarkt
aan het mes om hun capaciteitshonger te stillen. In
deze concurrentieslag op leven en dood hebben zij
weinig oog voor de oorzaken achter de almaar teruglopende interFiguur 1. Ontwikkeling van de
varkensstapel
nationale concurrentiepositie
van
de Nederlandse varkensvleessec16 mInstuks
tor.
Kan het zo zijn dat ruim twin12
tig directeuren gezamenlijk de
werkgelegenheid
van tienduizen8
den mensen op de tocht zetten?
In dit artikel volgt een analyse
4
van de opkomst en neergang van
o
de varkens- vleesindustrie, uit60 65 70 75 80 85 90
mondend in drie scenario’s. Aan

de orde komen de ontwikkelingen in
bod van varkensvlees in de afgelopen
de sterke punten van de Nederlandse
en de donkere wolken die zich boven
samenpakken.

vraag en aantwintig jaar,
varkenssector
de sector

Varkensvleesverbruik in de EG
Sinds 1973 zijn in het varkensvleesverbruik
binnen
de EG vier periodes te onderscheiden:
• een sterke groei (EG: 3,2% per jaar, Nederland:
4,4%) in de periode 1974-1979, als gevolg van toenemende inkomens en een sterke neiging bij veel
consumenten om varkensvlees te kopen;
• een veel geringere toename (EG: 1,2% per jaar,
Nederland: 2,5%) in de periode 1980-1985 als gevolg van een dalende inkomensgroei;
• weer een versterking van de groei (EG: 2,0% per
jaar, Nederland 3,5%) in 1986-1988, vanwege de
erg lage varkensvleesprijzen,
hoewel de consumentenvoorkeur
voor varkensvlees al enigszins
afnam; en
• de periode vanaf 1989 waarbij na jaren van continue stijging het EG-verbruik in varkensvlees stabiliseert, vooral als gevolg van de gestegen detailhandelsprijzen. De groei van het varkensvleesverbruik in de EG zal tot de periode 2000 naar
verwachting beperkt blijven tot enkele tienden
van procenten. De groei komt voornamelijk tot
stand in de Zuideuropese landen.
In Nederland is het verbruik van varkensvlees ongeveer 44 kilo (ongeveer een half varken) per jaar per
hoofd van de bevolking. De varkensvleesconsump-

• De auteur is werkzaam bij Moret Ernst & Young, Management Consultants te Utrecht. Dit artikel is onder meer gebaseerd op het rapport De Nederlandse varkensseetor tot de
eeuwwisseling, Produktschap Vee en Vlees, Rijswijk, 1991.

tie wordt vooral beïnvloed door de aantrekkelijke
prijs van varkensvlees ten opzichte van andere vleessoorten, de veelzijdigheid en de ruime mogelijkheden om varkensvlees te verwerken in vleeswaren en
vleesbereiding.

Varkensvleesaanbod in de EG
Binnen de EG verschilt de varkensstapel uiteraard
per lidstaat. Het grootste aantal varkens wordt gehouden in Duitsland, Nederland, Spanje en Frankrijk. Waar het om gaat in de internationale vleeshandel is de zogenaamde zelfvoorzieningsgraad
van een
land. Een land met een hoge zelfvoorzieningsgraad
heeft een varkensvleesoverschot
en kan exporteren,
terwijl een land met een zelfvoorzieningsgraad
onder de 100% het vlees moet importeren. Zo heeft
Duitsland een enorme varkensstapel, maar moet het
door de lage zelfvoorzieningsgraad
toch importeren.
Denemarken daarentegen heeft nominaal gezien
niet zo’n enorme varkensstapel, maar er worden ongeveer drie van de vier varkens (geslacht) geëxporteerd en in die zin is Denemarken de grootste concurrent van ons land. Nederland kent een zelfvoorzieningsgraad van ongeveer 250%. Van de totale handel in varkensvlees tussen de landen van de EG
heeft Nederland 45 à 50% in handen.

De Nederlandse concurrentiepositie
Hoe heeft Nederland zo’n sterke positie in het aanbod van varkens weten te bereiken? Als geen ander
is de sector in staat geweest te voldoen aan de hoge
kwaliteitseisen gesteld aan een varken. Alle schakels
in de bedrijfskolom leveren een bijdrage aan de kwaliteit. Door de ontwikkeling van gespecialiseerde
zeugenhouderijen
in ons land zijn de biggen van
een zeer hoge constante kwaliteit. Dit is onder meer
te danken aan het feit dat het varken een toonbeeld
is geworden van de zegeningen van de biotechnologie.
Daarnaast is op de grootschalige mestbedrijven
een voederreceptuur
bereikt met een zeer gunstige
prijs/kwaliteitverhouding.
Wat de prijs betreft profiteert Nederland van zijn ligging aan zee, waardoor
voordeliger gebruik gemaakt kan worden van de
aanvoer van veevoergrondstoffen
van de wereldmarkt. In landen die verder van zee liggen wordt
meer gebruik gemaakt van inlands graan, waarvan
de minimumprijzen door het EG-graanbeleid doorgaans hoger liggen dan de prijzen op de wereldmarkt. De veevoederindustrie
in ons land maakt veel
gebruik van restgrondstoffen die zodoende nog een
nuttige aanwending krijgen. Deze grondstoffen kunnen veelal goedkoop vanuit de wereldmarkt wórden
aangevoerd. Na de voorstellen van MacSharry ter liberalisering van de landbouw zal dit voordeeltje
waarschijnlijk snel verdwijnen.
Ook de serviceverlening (het ter beschikking stellen van kennis en kunde) van de Nederlandse mengvoederfabrikanten
aan de mesters staat op een hoog
peil. Voederconversies (de input/output-verhouding
tussen voer en geproduceerd vlees) en sterftecijfers
zijn mede daardoor erg gunstig.

E5B 27-1-1993

In de slachterijen tot slot heeft zich een enorme
schaalvergroting voorgedaan. De schaalvergroting is
bevorderd door drie hoofdoorzaken: de toenemende
keuringseisen, ideeën over optimale schaalgrootte
en teruglopende brutowinstmarges. 22 bedrijven bezitten samen ongeveer 33 slachterijen. In de loop
der jaren is er een trend ontstaan om varkens daar te
slachten waar ze worden gemest. Belangrijke overwegingen hierbij zijn minimalisering van de transportkosten en de verbetering van de vleeskwaliteit
(varkens zijn erg stress-gevoelig, transport bevordert
de kwaliteit van het vlees niet). In een eerste ‘shakeout’ hebben met name familieslachterijen het loodje
gelegd die niet EG-waardig waren, ongunstig lagen
ten opzichte van de varkensaanvoer of een beperkte
schaalgrootte hadden, of met een combinatie van genoemde factoren behept waren. In andere landen,
met name ook Denemarken, is veel meer sprake van
zogenaamde gesloten (akkerbouw- )bedrijven. Gesloten zowel in termen van fokkerij geïntegreerd met
mesterij als zelfmengend wat betreft het voer.
De sterke Nederlandse concurrentiepositie
komt
derhalve voort uit een combinatie van meerdere factoren: de gespecialiseerde bedrijven binnen de bedrijfskolom, de hoge concentratiegraad aan bedrijven, het feit dat sprake was van een groeimarkt en
de gunstige ligging aan een wereldzeehaven. Nu echter de stabilisatiefase qua produktie in zicht is en gedeeltelijk al bereikt, lijkt de gehele structuur van de
sector zwaar onder druk te staan.

Fricties
De gespecialiseerde geledingen van de bedrijfskolom worden verbonden door markten. Geen concrete, maar een abstracte markt die zich vooral telefonisch afspeelt aan het eind van iedere week. Tussen
de fokkerijen, mesterijen en slachterijen (behalve bij
de enige twee vleescoöperaties Coveco en Encebe)
zit de handelaarsfunctie. De handelaar is de sensor
voor de mester: hij weet de fokkerijen met de juiste
biggen, hij weet op welk moment en welke slachterij
het meest betaalt voor de slachtrijpe varkens en in
de tussentijd houdt hij zijn relatie met de boer in
stand door allerhande probleempjes voor hem op te
lossen. Daar is op zich niets verkeerd mee. Integendeel, de handel vervult een nuttige functie in de totale keten. Echter, als er sprake is van overcapaciteit in
de slachtsector kan de handelaar de prijzen van de
slachtvarkens flink opvoeren. Dit gebeurt nagenoeg
onafhankelijk van de verkoopprijsontwikkelingen
op de consumentenmarkt.
In gesloten circuits, zoals bij coöperaties, spelen
overcapaciteitsproblemen
bij slachterijen veel minder een rol. Daar beïnvloedt de slachtcapaciteit niet
rechtstreeks de inkoopprijs van de varkens en blijven de brutowinstmarges goeddeels in stand. Dit is
bij voorbeeld het geval in Denemarken, en de hogere marges stellen de Denen dan ook in staat veel aandacht te besteden aan de vercommercialisering van
het vlees. Nederland wordt daardoor in een sneltreinvaart van de internationale markt gedrukt.
Complicerende factor voor de Nederlandse sector is het van oudsher naast elkaar bestaan van de

Exportontwikkeling
Ondanks de toename van het aanbod van slachtvarkens in 1992 is het aantal slachtingen met 1% gedaald
ten opzichte van 1991 naar 18,6 miljoen On 1988 nog
20,1 miljoen slachtingen). Er werden in 1992 echter
meer vleesvarkens levend geëxporteerd. Ook gingen
in 1992 meer biggen naar buitenlandse afnemers. De
uitvoerhoeveelheid van de varkenssector als geheel
steeg met 5,3%. Maar het afzetpatroon van de totale
sector is sterk gewijzigd. Doordat steeds meer varkens (+32% ten opzichte van 1991) Nederland levend
verlieten, daalde de export van varkensvlees met
1,5%. In totaal werden in 1992 5,5 miljoen biggen en
varkens levend uitgevoerd. De helft van de exportvarkens verdwijnt inmiddels naar Duitse slachterijen die
net als in Nederland met onderbezetting kampen. In
voorgaande jaren bedroeg dat aandeel nog een
kwart. Door de toename van de produktie in Frankrijk, nam de export naar deze markt in betekenis af
ten gunste van die naar Italië.
In de trend van de afgelopen jaren naar meer toegevoegde waarde, trad in 1992 een opmerkelijke verandering op. Met name door de sterke daling van de bacon-export daalde het exportaandeel van bewerkte
produkten. Deze verandering werd versterkt door de
grotere vraag naar karkassen (onbewerkt produkt) in
Duitsland. Het aandeel van de uitvoer karkassen
steeg in 1992 tot bijna 32. In 1991 was dit nog 27,5%.
1992 lijktäaarmee een keerpunt in de geschiedenis te
worden. In plaats van meer verwaarding van het
vlees, gaan steeds meer varkens, levend of onbewerkt, ons land uit. De sector lijkt niet in staat meer
toegevoegde waarde te leveren; alle initiatieven met
integraal ketenbeheer en merkvlees ten spijt. De
Deense statistieken leveren een tegenovergesteld
beeld op. De uitvoer van Deens varkensvlees steeg
de eerste tien maanden van 1992 met 12%. De uitvoer
van technische delen (delen met en zonder been, bacon e.d.) groeide bij hen wel, namelijk met 12,5%
Bron: Produktschap voor Vee en Vlees.

coöperatieve en particuliere sector. De coöperatieven kennen wel een gesloten circuit, zoals de Denen. De particulieren werken met een open systeem
waarbij de handelaren de schakelfunctie vervullen.
Gegeven het succes van de Denen zou kunnen worden vermoed dat de gesloten systemen, dus de cooperaties, aan de winnende hand zijn. Dit blijkt vooralsnog echter niet het geval. De beide Nederlandse
coöperaties maakten de afgelopen jaren miljoenen
verliezen en zijn in een staat van permanente sanering. Over de particuliere markt is veel minder bekend, hun meest recente jaarrekeningen liggen immers niet op straat. Maar het gaat de betrokkenen in
ieder geval ook niet naar den vieze.
Als gevolg van de enorme honger naar varkens
om de slachtcapaciteit te vullen, worden elkaars inkoopkanalen niet langer stilzwijgend geaccepteerd.
De handelaren trekken enorm aan de coöperatieve
mesters en proberen hun varkens door het voorspiegelen van hoge prijzen het vrije circuit in te loodsen.

De coöperaties worden op die manier gedwongen
mee te gaan in de prijzenslag om hun eigen grondstoffen te beschermen en lijden jaarlijks tientallen
miljoenen verlies. Dit wordt mede veroorzaakt door
de hoge overheadkosten
bij de coöperaties. Dat
heeft te maken met hun uitgebreide kwaliteitsprogramma’s waarmee ze de zware internationale concurrentie trachten de baas te blijven. Boze tongen beweren dat de verliezen te maken hebben met de
lagere efficiency van de coöperaties. Dure inkoop,
kwaliteitsprogramma’s
en de introductie van merkvlees blijken in ieder geval te veel van het goede.
Medio 1993 wordt er opnieuw een ‘shake-out’
verwacht. Onduidelijk is nog welke partijen het loodje zullen leggen. Duidelijk is wel dat er geen echt
‘zwakke’ broeders meer zijn en mochten die er toch
nog zijn dan worden ze ondersteund door kapitaalkrachtige moeder- of zustermaatschappijen.
De partijen hebben zich diep ingegraven in hun schuttersputjes, wachtend op de klap en bereid om offers te
brengen.

Saneringspogingen tot nu toe
In de tweede helft van de jaren tachtig heeft de voorzitter van het Produktschap voor Vee en Vlees (PW)
Tazelaar op persoonlijke titel getracht via de Stichting Sanering Varkensslachterijsector
(SSV) waaraan
een aantal slachterijen deelnam, bedrijven uit te kopen. Het voorstel leed schipbreuk omdat enerzijds
de grootste partij, Encebe, niet mee wenste te doen
en anderzijds de beschikbare middelen (j 1,5 miljoen) te beperkt waren. In de praktijk bleken zij
slechts toereikend om de inmiddels gesloten slachterijen te fourneren met enkele tonnen om zo via een
kettingbeding te voorkomen dat anderen de bedrijven na een faillissement mogelijk weer opnieuw zouden opstarten.
Veelbelovend leken de in maart van 1992 spaakgelopen saneringsvoorstellen
van de Stichting Contingentering Varkensslachterijsector
(SCV). De Stichting werd opgericht naar aanleiding van een haalbaarheidsonderzoek
van de Vagrocon, een van de
weinige overgebleven serieuze gremia die nog wekelijks met een beperkt aantal varkensslachterijen
en
varkensvleeshandelaren
vergadert over de stand van
zaken in de varkenswereld. Het plan behelsde drie
fasen: tijdelijk wekelijkse produktie-afspraken
(quoteren), vervolgens 4-5 miljoen slachthaken saneren
en met de overblijvende slachterijen voor de komende jaren investeringsafspraken
maken over vernieuwing van de slachtcapaciteit zonder uitbreiding. De
belanghebbende
grote drie banken zouden in principe f 60 miljoen voorfinancieren en de slachterijen
zouden de lening terugbetalen door per geslacht varken vier jaar lang een gulden af te dragen aan de
Scv. Na een aanvankelijk mondeling akkoord bleken er ook voor f 60 miljoen onvoldoende partijen
bereid te stoppen. Na een windstilte brak half mei
1992 de slag om het levende varken weer in alle hevigheid los. De varkensprijs werd van de een op de
andere dag met soms f 30-40 verhoogd. Netto verliezen van rond het tientje per varken worden dan vanzelfsprekend. Tot zover de collectieve acties.

Individueel proberen de marktleiders onderscheidend vermogen te creëren door op termijn merkvlees op de consumentenmarkt
te introduceren. Als
voorloper hiervan wordt het IKB-varken (integrale
ketenbewaking) geïntroduceerd door met name de
beide coöperaties Coveco en Encebe. In dit kader
kan ook de recentelijk aangekondigde fusie tussen
mengvoederfabrikant
CHV en de Encebe worden
geïnterpreteerd. De andere grote slachterijen beginnen ook aarzelend met IKB onder het motto ‘baat
het niet, het schaadt ook niet’. Zij hechten er echter
weinig geloof aan omdat een IKB-varken door de extra administratieve handelingen wel duurder is maar
kwalitatief niet aantoonbaar beter. De consument zal
er derhalve niets extra’s voor over hebben terwijl de
produktie uiteindelijk wel meer kost. De kleinere
slachterijen proberen ondertussen zoveel mogelijk
de (overhead-)kosten
te drukken ten einde financiele middelen vrij te krijgen voor het inkopen van de
alsmaar duurder wordende levende varkens.

Welke scenario’s zijn mogelijk?
De ontwikkeling vanaf 1970 kenmerkte zich door
toenemende homogenisering van het varken, privatisering van de slachthuizen, hogere veterinaire eisen
en de toenemende schaalgrootte van de slachterijen.
Varkens worden niet meer verhandeld via de veemarkten, maar gaan rechtstreeks van de mester naar
de slachterij na een telefonische afspraak. De kwaliteitsbepaling van het varken wordt via het CBS-ciass ificatiesysteem geüniformeerd. Een groot aantal slachterijen tracht via fusies/overnames
de marktpositie te
versterken. De markt wordt als gevolg van de informatietechnologie steeds doorzichtiger. Mesters door
heel West-Europa weten precies hoeveel varkens er
zijn en welke types waar het meeste opbrengen. De
coöperaties lijken de macht te grijpen.
Begin jaren negentig wordt duidelijk dat door de
vele fusies het overcapaciteitsprobleem
eerder vergroot dan verkleind is en dat terwijl het aantal mestvarkens als gevolg van de milieuproblematiek
mogelijk zelfs daalt. Nieuwe dierziekten, zoals abortusblauw en blaasjesziekte, tonen de kwetsbaarheid
van de sector aan. Een nieuw spel ontstaat met nieuwe spelregels: geen kwantiteits- maar een kwaliteitsstrategie, echter … nog met dezelfde spelers.
Tegelijkertijd echter is de internationale context
veranderd. De Denen bieden varkens goedkoper
aan, en wat belangrijker is: tegen een stabiel prijsniveau. Voor de internationale vleesindustrie is het Nederlandse produkt onbetrouwbaar geworden vanwege de sterk schommelende prijzen. Daarnaast is het
zo dat de Denen in tegenstelling tot de Nederlandse
vleesverwerkende bedrijven, veel meer aandacht besteden aan marketing. De eenwording van Duitsland
betekent ook daar de aanzet tot nieuwe mega-slachterijen zowel vlak aan de Nederlandse grens als in
het voormalige Oost-Duitsland. De integratie tussen
fokkerij en mesterij was in Oost-Duitsland al een
feit; de stap naar een IKB-varken lijkt daar relatief
klein. Maar ook in België, Noord-Frankrijk en Spanje
herhaalt het Nederlandse verhaal zich en komen onder druk van de strenge veterinaire eisen, steeds gro-

ESB 27-1-1993

tere slachterijen tot stand. Zij beconcurreren Nederland niet alleen op de verkoopmarkt maar ook op
de inkoopmarkt. Het Nederlandse homogene mestvarken loopt ook prima door hun automatische
slachtlijnen, of de varkens of de biggen worden levend geëxporteerd. PVV-cijfers over de eerste vijf
maanden van 1992 tonen aan dat de levende export
met 40% is gestegen tot 1.250.000 stuks ten opzichte
van het jaar daarvoor.
Hoe nu verder? Verschillende scenario’s zijn
denkbaar.

1. De eenzame fietser
In dit scenario blijven slachterijen, conform de oude
spelregels, vertrouwen op het marktmechanisme en
het befaamde varkenscyclusverhaal.
De sanering
kan dan nog jaren in beslag nemen en het is niet onmogelijk dat de financiële positie van de overblijvers
zover wordt uitgehold, dat ook zij internationaal gezien weinig meer voorstellen. Sceptici zien bij dit scenario de gehele Nederlandse varkensvleesindustrie
binnen vijf jaar verloren gaan conform de scheepsbouw, textiel, karton, schoenen enzovoort. In plaats
van zich te oriënteren op de internationale concurrentie vechten de slachterijen op de Nederlandse
markt om de gunst van de varkenshandelaar. Die
kent echter geen mededogen en hanteert zijn eigen
spelregels; de marges worden steeds verder uitgehold waardoor er eerst geen geld meer is voor marketing, daarna niet meer voor IKB-trajecten, vervolgens worden veterinaire eisen met voeten getreden
en ten slotte kan het faillissement worden aangevraagd als de keuringsdienst het pand al niet gesloten heeft. Dit scenario lijkt nog het meest op de realiteit anno 1993.

2. Peloton met merk ploegen
Een andere optie is dat de slachterijen de handen ineenslaan. Zij regelen onderling het overcapaciteitsprobleem en proberen door zogenaamde gerelateerde diversificatie ieder voor zich een markt af te
bakenen. Zoals ook grote concerns als DAF, Philips
en Fokker samenwerkingsverbanden
aangaan, zuIlen ook de slachterijen strategische allianties aanknopen om hun marktaandeel minimaal te stabiliseren
of waar mogelijk uit te bouwen. Na het bereiken van
een evenwicht tussen vraag en aanbod van varkens
is er nog een beperkte tijd om het produkt varkensvlees te gaan vercommercialiseren naar Deens voorbeeld. IKB is een eerste aanzet tot merkvlees. Inmiddels heeft Coveco in 1991 het consumenten-A-merk
‘Good Farming’ geïntroduceerd. De overige grote
slachterijen zullen uiteindelijk volgen en vervolgens
wordt de consument benaderd met verschillende
soorten varkensvlees voor verschillende segmenten:
milieuvriendelijk vlees, diervriendelijk vlees, kwaliteitsvlees, ambachtelijk slagersvlees, scharrelvlees,
barbecuevlees, variatiepakketten, mager vlees, vet
vlees, discount-vlees enzovoort.
Belemmerende factor is met name dat over de
hoofden van de detailhandel heen consumentenreclame zal moeten worden gemaakt voor merkvlees
en wat belangrijker is, er moeten bij de consument
merkvoorkeuren worden ontwikkeld. Deze marketin-

r

r

Haalbaarheid?

~

Grotere vraag
naar varkens

Verhoogde
inkoopprijs

ca~

pac~teltsreductie

!

Schaalvergroting

Gerelateerde
diversificatie

~ver1agen
slachtkosten

Figuur 1.

Scenario’s
voor de slachterijsector

ploegen

)

(‘
Scenario 1: “vechten”

Landen- of
merken-

Scenario’s 2 en 3: “aanhaken”

ginspanning zal een tour-de-force zijn. De branche
heeft weinig ervaring op dit gebied en het aan de
consument duidelijk maken dat hij/zij niet meer
hoeft te letten op de goede naam en faam van de slager maar alleen op de merknaam van het vlees, is
geen sinecure. De grote industriële slachterijen werken op de achtergrond (en de beide coöperaties op
de voorgrond) met dit scenario. Het echte geloof is
er echter niet meer, al lijkt het scenario ‘hoe-sterk-isde-eenzame-fietser’
ook weinig aantrekkelijk.

3. Peloton met landenploegen
Gegeven de problematiek het meest voor de hand
liggend, maar door de onderlinge verhoudingen nauwelijks bespreekbaar, is het landenploegensysteem.
Door de homogenisering van ‘het’ Nederlandse varken is het internationaal een alom geprezen kwaliteitsprodukt. Het produkt wordt in de praktijk dan
ook niet zozeer op naam van de slachter gekocht alswel om het feit dat het een typisch Hollands kwaliteitsprodukt is. In plaats van veel energie te steken
in een schier hopeloze zaak (merkvlees) snijdt het
mes aan twee kanten indien slachterijen via een centraal bureau de varkens aanschaffen en het vlees verkopen. Collectief zou reclame kunnen worden gemaakt zoals bij voorbeeld voor eieren en kip ook
gebeurt op de binnenlandse markt en internationaal
kan bij voorbeeld op beurzen een geweldige vuist
worden gemaakt. Een aantal kleinere slachterijen
specialiseert zich op de binnenlandse markt (betere
marges) en de grote slachterijen slaan internationaal
hun slag met “Dutch Quality Meat made by … “. Ook
met de ambachtelijke slager hoeft geen gevecht te
worden aangegaan; ook die profiteert van de hernieuwde uitstraling van en interesse in varkensvlees.
Uitvoering van dit scenario lijkt ook goed aan te
sluiten bij de algehele landbouwcultuur waar veilingen een belangrijke rol spelen. Zeker als gevolg van
de informatietechnologie
is een varkensveiling technisch niet onmogelijk. Belemmerende factor zijn met
name de 22 slachterijdirecties zelf die na jaren concurreren op het scherp van de snede, elkaar letterlijk
voor geen cent vertrouwen.
Figuur 1 geeft schematisch weer hoe met de laatste twee scenario’s het uitzichtloze vechten tegen de
wind kan worden doorbroken.

De realiteit leert echter, dat slachterijen op iedere formele en informele bijeenkomst steeds weer onderlinge problemen krijgen, niet in de laatste plaats omdat
de problematiek buitengewoon complex is en de
grip op de situatie is verloren. Boekenwijsheid van
relatieve buitenstaanders is één, de praktijk daadwerkelijk veranderen is twee. Vooralsnog mogen we ervan uitgaan dat het eerste scenario het meest voor
de hand ligt, met dien verstande dat de beide coöperaties steeds nadrukkelijker zullen proberen met IKBc.q. merkvlees op de markt te penetreren. De kosten
hiervan zijn echter hoog. De strijd tussen enerzijds
de coöperatieve en anderzijds de onderling sterk verdeelde particuliere slachterijen, lijkt zich dan ook te
verharden. Het ‘vechten’ ligt derhalve meer voor de
hand dan het ‘aanhaken’ (zie figuur 1).
Een oplossing is, dat de grote vijf onderling één
lijn trekken. Zij sluiten bij voorbeeld alle vijf een vestiging, kopen gezamenlijk een aantal kleinere (familie- )slachterijen uit, betalen hen het verschil tussen
de going-concern waarde en de liquidatiewaarde, en
komen gezamenlijk op de internationale markt met
IKB/Dutch Quality Meat inclusief een uniforme verpakking en nemen de rest op sleeptouw. Er is geen
belangenverschil tussen coöperaties en particulieren. De tijd van dit soort ideologie is reeds lang voorbij. Wat rest is de werkgelegenheid
van duizenden
vakmensen die nodeloos in de waagschaal wordt gesteld door een lang achterhaalde stammenstrijd.

Jaap Peters

Auteur