Ga direct naar de content

Duitsland na de eenwording

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 31 1991

ECONOMIE

‘onjimctuur

Duitsland
na de
eenwording
Eind juli verscheen de eerste OESOlandenstudie over Duitsland sinds
de invoering van de Duitse Economische en Monetaire Unie een jaar geleden . De studie geeft een overzicht
van de ontwikkelingen na de Duitse
eenwording. Besproken worden de
uitgangssituatie in beide landen, de
ontwikkelingen en de beleidsreacties. Daarnaast wordt gedetailleerd
ingegaan op de herstructurering van
de Oostduitse Industrie en het dienaangaande gevoerde beleid. Tot slot
worden traditiegetrouw voorspellingen voor de komende achttien maanden gegeven. In deze bespreking
zullen enkele hoofdlijnen uit de
OESO-studie de revue passeren.

Gunstige uitgangspositie
Vergeleken met de andere planeconomieen kende de Oostduitse aan
het begin van het hervormingsproces enkele unieke positieve omstandigheden. Allereerst kon de zwakke,
niet convertibele munt in een klap
worden vervangen door een sterke,
intern en extern stabiele valuta, bewaakt door een ervaren centrale
bank. Ten tweede konden de moeizame discussies die veelal gepaard
gaan met de invoering van een nieuwe juridische structuur, worden omzeild door de invoering van de Westduitse wetgeving. Bovendien was de
financiele ondersteuning vanuit de
buurregio ongekend groot . Een laatste voordeel dat de OESO signaleert,
is het feit dat de monopoloide structuur van de Oostduitse economic na
de integratie met West-Duitsland direct tot het verleden behoorde.
Ook de uitgangssituatie van de Westduitse economie was goed. Dit land
kende een overschot op de federate
begroting, de lopende rekening van
de betalingsbalans kende een enorm
surplus dat kon dienen als buffer en
de inflatie was laag.

Schokkende resultaten
De volgende vraag ligt dan voor de
hand: als de uitgangspositie zo goed
was, waarom is de Oostduitse econo-

782

mie dan ingestort? Want terwijl de
Westduitse economie een forse vraagimpuls kreeg, dank zij Oostduitse consumenten die hun nieuw verkregen
koopkracht op westerse produkten
uitoefenden, werd de Oostduitse Industrie geconfronteerd met een vraaguitval van ongekende omvang. Dit alles leidde tot een halvering van de
industriele produktie, een afbraak
van industriele werkgelegenheid, het
verdwijnen van het gemeenschappelijke overschot op de lopende rekening, een versnelling in het Westduitse inflatietempo en een aanzienlijk
begrotingstekort dat onbeheersbaar
dreigt te worden.
Het beantwoorden van de boven gestelde vraag is het belangrijkste onderwerp van de OESO-studie. Allereerst
was het verschil tussen de beide
Duitslanden nogal groot. Dit gold zowel het verschil in welvaart, als dat in
produktiviteit en produktiestructuur.
Ten aanzien van dit laatste moet met
name worden gedacht aan het gebrek
aan specialisatie van de Oostduitse
economie. Ter illustratie: de Oostduitse metaalindustrie bracht 50% van het
wereldassortiment aan produkten
voort, de Westduitse slechts 17%. Het
gaat dus niet alleen om het op westers peil brengen van de Oostduitse
Industrie, maar bovenal ook om het
vinden van de juiste specialisatierichtingen. Dit betekent sanering van
complete industrieen.
Verder is de Oostduitse kapitaalgoederenvoorraad verouderd, verkeert
deze in een slecht onderhouden
staat en voldoet zij niet aan moderne
milieu-eisen. Indien de gehele kapitaalgoederenvoorraad zou worden
vervangen en technisch op westers
niveau wordt gebracht, vergt dit volgens de OESO een investeringsinspanning van in totaal DM 1.000
mrd. . Voorts is het management in
het voormalige Oost-Duitsland niet
op zijn taak in de nieuwe omgeving
berekend. Een enquete onder westerse ondernemingen die in oostelijk
Duitsland bedrijven hebben overgenomen leert, dat slechts in 18% van
de gevallen het zittende management – na bijscholing! – zal kunnen
aanblijven . Ook de infrastructuur is
er beroerd aan toe, getuige onder andere een dun en slecht onderhouden wegennet, zwaar verouderde telecommunicatievoorzieningen en
een slecht onderhouden bestand aan
woningen. Als de gehele infrastructuur zou moeten worden vernieuwd,
zijn daar volgens de OESO uitgaven
van rond de DM 2.400 mrd. mee gemoeid7.

Een produktiefactor heeft het voormalige Oost-Duitsland in overvloed:
(goed geschoolde) arbeid. En het is
op dit terrein dat het beleid in de
breedste zin te kort is geschoten.

Arbeidsmarkt
De situatie op de Oostduitse arbeidsmarkt is in de visie van de OESO
met name verslechterd door toedoen
van de Westduitse vakbonden. Deze
hebben er consequent naar gestreefd het loonniveau in het Oosten
snel naar Westduits niveau te brengen. Dit gebeurde niet zozeer vanuit
een gevoel voor rechtvaardigheid,
maar was vooral ingegeven door de
angst dat ‘onderbetaalde’ Oostduitsers de Westduitse arbeidsmarkt zouden overspoelen op zoek naar beter
betaalde Westduitse banen. Deze opstelling kan in de ogen van de OESO
geen genade vinden. Niet alleen
schiet de opstelling van de vakbonden haar doel voorbij, aangezien
werkloze Oostduitsers nog betere
motieven hebben om over de grens
naar werk te gaan zoeken dan hun
onderbetaalde doch werk hebbende
streekgenoten, maar de schade die
deze opstelling heeft aangericht is
aanzienlijk. Dat deel van de kapitaalgoederenvoorraad dat technisch weliswaar verouderd, maar nog min of
meer in orde was, kan nu ook grotendeels naar de schroothoop worden afgevoerd wegens economische
veroudering. De werkloosheid is
mede hierdoor scherp opgelopen,
tot circa 800.000 ‘open’ werklozen
en een kleine twee miljoen ‘Kurzarbeiter’. De operatie ‘transformatie
Oost-Duitsland’ wordt door deze ontwikkelingen nog moeilijker en legt
een veel omvangrijker beslag op de
overheidsbegroting (die momenteel
de Oostduitse economie grotendeels
financiert) dan aanvankelijk was ingeschat.
De OESO ziet de Duitse vakbonden
dus als een belangrijke boosdoener.
De overheid is echter ook tekortgeschoten. Door een zwak, onervaren
en veelal gedemotiveerd management (vaak nog het oude!) te laten
1. OESO, Germany, Economic Survey, Parijs, juli 1991.
2. De Bundesbank verwacht dat de over-

drachten van west naar oost in 1991 DM
140 mrd. zullen bedragen. Dit is circa
tweederde van het Oostduitse bnp (Deutsche Bundesbank, Ein Jahr deutsche
Wahrungs-, Wirtschafts- und Sozialunion.

Monatsberichte, juli 1991, biz 18-30).
3. OESO, op.cit., 1991, biz. 88.
4. OESO, op.cit., 1991, biz. 89.
5. OESO, op.cit., 1991, biz. 91.

DEZE WEEK

onderhandelen met sterke vakbon-

Tabel 1. OESO-ramingen Duitsland (procentuele groei)

den vroeg zij om problemen. Dit te laten gebeuren zonder harde budget-

West
1990

restricties mag een blunder van de
beleidsmakers worden genoemd. De
OESO stelt dan ook dat de bijkans ongelimiteerde financiele ondersteuning
vanuit de Westduitse begroting op
zijn best een gemengde zegen is geweest. Niet alleen maakte deze de on-

verantwoord snelle loonstijging in de
voormalige DDK mogelijk, ook ver-

Bnp
Particuliere consumptie
Bedrijfsinvesteringen
Inflatie

Werkloosheid
Tekort centr. overh.(% bnp)
Lopende rekeninga(mrd $)

4,6
4,3
10,6
2,5
5,0
2
48

Oost

1991

1992

1990

1991

2,8
2,6

2,2
2,2

-15/20

7,3

4,8
4,0
4,9
1,8
11

-15/20
n.b.
n.b.
-3
10

3,3
4,8
2,7
0

10/15
25

minderde deze de noodzaak tot snelle sanering en omvorming van de

Oostduitse economic en vormde daar-

a. Duitsland totaal.
Bron: OESO, Survey Germany, OECD Economic Outlook, juli 1991.

mee in het geheel een vertragende

factor. Hier staat wel tegenover dat de

heid) van de Treuhandanstalt, alsme-

De kracht van de OESO-studie is

Westduitse ondersteuning helpt de so-

de haar aanvankelijk nogal magere

ciale consequenties te verzachten.

personele bezetting kwam de slag-

dan ook niet zozeer gelegen in de
voorspellende waarde (enkele voor-

Het feit dat veel middelen worden
aangewend om ten dode opgeschreven arbeidsplaatsen in stand te houden is cle OESO een doom in het

vaardigheid niet ten goede. Een andere belangrijke factor die speelde
was de afkeer van de Oostduitse
consument van de in eigen gebied

oog. Zij stelt voor om juist nieuwe,

voortgebrachte produkten. Deze

levensvatbare bedrijven een loonsub-

consumentenstaking vormt een belangrijke verklaring voor de dramatische produktiedaling in het Oosten.

sidie te geven, die zou moeten afhangen van zowel het aantal arbeidsplaatsen als het verschil tussen het

Recentelijk lijkt deze ontwikkeling
zich overigens alweer te keren. De

spellingen zijn nu al achterhaald),
maar meer in de analyse. Het boek-

werkje biedt een goed inzicht in de
processen die zich momenteel in
Duitsland afspelen en in de
beleidsreacties. Ondanks de uitge-

sproken bewondering voor de flexibele manier waarop de Westduitse
economic de niet onaanzienlijke
vraagschok heeft verwerkt, is de ondertoon van de studie toch kritisch
aan het adres van de beleidsmakers
in Bonn. Een weinig doortastend be-

gemiddelde loonniveau in het bedrijf vergeleken met dat in WestDuitsland. Hoe geringer dit verschil,
hoe lager de subsidie; bij convergentie van het loon met dat in vergelijkbare westerse bedrijven vervalt

het Oosten, tegen een koers van gemiddeld 1 DM tegen 1,8 Ostmark,
waarbij lonen en spaartegoeden 1
op 1 werden omgewisseld, vormt

deze. Doel is om de marginale kos-

een andere verklaring voor de huidi-

ten van een te soepele werkgevers-

ge misere, te meer daar oostelijk

opstelling in de loononderhandelingen te verhogen en het eindelooos
subsidieren van improduktieve arbeidsplaatsen te voorkomen.
Ofschoon een interessante suggestie,

Duitsland voortaan niet meer over
de mogelijkheid beschikt om te devalueren tegenover het westelijke deel.
Tot slot zijn met het Westduitse juridische systeem tal van starheden bin-

lijkt het kwaad in Oost-Duitsland al
geschied. De Bundesbank geeft in

nengeslopen die een snelle besluitvorming in de weg kunnen staan.

karakter. De recente belastingmaatregelen zullen niet genoeg blijken te
zijn.

Commentaar

De studie stemt niet tot vrolijkheid.
De overheidsfinancien liggen uit het
lood, de externe buffer is verdwenen
en de toekomstige financieringsbehoefte is enorm. Weliswaar is in oostelijk Duitsland inmiddels incidenteel

introductie van de Duitse mark in

haar jongste maandbericht een veelzeggend overzicht van de in het Oosten overeengekomen loonstijgingen,

inclusief hetgeen dat al vastligt voor
de komende jaren . De OESO-suggestie komt voor Duitsland dus als mosterd na de maaltijd, maar wellicht heb-

Tot dusver hebben zowel de OESO
als de beleidsmakers de gevolgen
van de Duitse eenwording nogal onderschat. Zo kan in de Economic Survey van een jaar geleden worden

grotingsbeleid in het Westen, aarzeling bij het doorzetten van pijnlijke
saneringsmaatregelen en een slappe
houding tegenover de vakbonden
baren zorg voor de toekomstige ontwikkeling van de overheidsfinancien. Veel subsidieregelingen in het
Oosten hebben een averechtse uitwerking en dragen een open-einde-

ben de beleidsmakers in de andere

gelezen, dat het federale overheidste-

sprake van enig herstel (diensten,

landen in Oost-Europa er nog iets aan.

kort door de eenwording zou kun-

Andere factoren

nen oplopen tot DM 21 mrd. en dat
het overschot op de lopende rekening zou teruglopen tot S 53 mrd.

bouw), maar in de Industrie staat men
nog aan het begin van een lange weg.

Uiteraard zijn de problemen in de
voormalige DDK ook op andere factoren dan de loonontwikkeling terug
te voeren. Zo kwam de ineenstorting

(3,5% van het bnp, huidige raming:
0). Ook de laatste ramingen van de

van de intra-Cornecon handel slecht
uit. De onzekerheid rond de eigendomsrechten van genationaliseerde

achterhaald. De groeiraming van
2,8% is gezien de ontwikkeling in de
eerste helft van 1990 te laag. De in-

bezittingen vormde een ernstige belemmering voor de privatiseringsoperaties, die eerst onlangs deels is
weggenomen. De tweeledige doelstelling (economische herstructurering en behoud van werkgelegen-

flatieraming kan eveneens opwaarts
worden bijgesteld nu bekend is dat
het inflatietempo in juli reeds 4.5%

ESB 31-7-1991

OESO lijken alweer door de feiten

bedroeg, waarmee ook de rentevoor-

Duidelijk moge zijn dat het boekje
verplichte kost is voor zowel ‘Germany watchers’ als beleidsmakers in

de Oosteuropese landen die nog aan
het begin van de lange weg naar economische hervormingen staan.
Wim Boonstra
De auteur is hoofd Internationaal Onder-

zoek bij de Stafgroep Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland.

spelling opwaartse bijstelling be-

hoeft.

6. Bundesbank, op.cit., 1991, biz. 25.

783

Auteur