Heeft Jo een/het geweten?
Toen Jo Ritzen een zeer gewaardeerde collega-hoogleraar in de economic van de publieke sector was,
heeft hij zich onder andere beziggehouden met bezuinigingsbeleid. Samen met H. de Groot heeft hij
een boekje geschreven, Lessen in bezuinigingen,
(O&W, 1988). Daarin worden door verschillende medewerkenden enkele cases geanalyseerd, zoals de
TVC-operatie, waarna tien lessen voor bezuinigers
worden geformuleerd. Het is interessant om Jo, nu
hij minister is, nog eens te confronteren met zijn wetenschappelijke inzichten. Overigens met alle begrip mijnerzijds dat de minister van O&W een door
bezuinigingen veelgeplaagd man is.
Minister Ritzen heeft enkele opmerkelijke ombuigingsbeslissingen genomen die mijns inziens economisch niet deugen. De eerste is het voornemen om
de studiefinanciering te verzelfstandigen. Een bank
in Groningen zou op de kapitaalmarkt geld lenen
en vervolgens aan de studenten studieleningen verschaffen. Op grond van die beslissing werd de
O&W-begroting voor 1991 reeds ontlast met een
half miljard gulden. Indian de studieleningen echter
worden verstrekt uit geld dat onder staatsgarantie is
opgenomen, dan horen deze leningen ten voile te
worden aangemerkt als debudgettering, dat wil zeggen dat zij volgens de regels van het begrotingsbeleid meetellen voor het bepalen van de omvang van
het financieringstekort. De betreffende leningen zijn
echter niet als debudgettering meegerekend. Zou
dat wel zijn gebeurd, dan zou er kortom per saldo
niets zijn bezuinigd.
Enkele leden van de Eerste Kamer hebben hier
schriftelijke vragen over gesteld. Het antwoord van
minister van Financien Kok, mede namens zijn collega van O&W, komt er op neer dat in het recente Regeerakkoord nu eenmaal was afgesproken om de
studieleningen te verzelfstandigen en om die bedragen buiten de debudgetteringsregels te houden. Nadat het voornemen van de regering door enkele leden van de Eerste Kamer al sterk was bekritiseerd,
heeft de Raad van State het daartoe strekkende wetsvoorstel de genadeslag gegeven.
In mijn laatste column wees ik crop dat ook bij het
voorstel tot de instelling van een Infrastructuurfonds
een soortgelijke debudgettering dreigt, die de regering als echte ‘backdoor spending’ buiten beeld wil
houden. Wordt door dit soort budgettaire grappen het
beginsel van de universaliteit niet overschreden? Minister Ritzen had de tegenvaller van/ 0,4 a 0,5 miljard
die nu op zijn begroting dreigt, kunnen voorzien: hij
was een door de wetenschap gewaarschuwd man. Hij
wordt nu als politicus door de wetenschap, de Eerste
Kamer en de Raad van State gedwongen om keuzes
niet te ontlopen. Hij gaat nu de studieleningen echt
privatiseren: studenten zullen hun leningen moeten
opnemen bij particuliere banken. Ik ben benieuwd of
hij daarbij garanties gaat geven.
Een tweede punt is de beslissing om met ingang van
1992 geen subsidie meer te geven aan het NIvRA. Het
argument is dat de regering heeft besloten om zeer
fors te bezuinigen op subsidies. Nogmaals, alle begrip
voor de moeilijke positie waarin de
minister van O&W verkeert, maar
ook deze ombuiging deugt niet. Het
is toch niet de bedoeling om subsidies a-selectief te korten met bij
voorbeeld 10%? Wordt er niet gekeken naar de motieven achter de subsidies, en de effecten? Daarnaast is
het opmerkelijk dat WVC de subsidies voor enkele beroepsopleidingen in de sector Gezondheidszorg
niet heeft gekort: die subsidies zijn,
zo blijkt uit een antwoord van de minister op een vraag uit de Eerste Kamer, volledig kostendekkend. Waarom wordt de ene beroepsopleiding
wel volledig gesubsidieerd en de andere niet?
Terug naar het NIvRA (de lezer zij gewaarschuwd
dat ik misschien partijdig ben, ik ben lid van het Curatorium). Het NIvRA verzorgt een beroepsopleiding die gelijk kan worden gesteld aan een eerstefase-opleiding. De NIvRA-opleiding is voor de
minister van O&W, die uiteindelijk verantwoordelijk
is voor de kwaliteit van het onderwijs en daarom
ook het Curatorium benoemt, een koopje: de NIvRAstudenten werken naast de studie en ontvangen
geen studiefinanciering.
De minister van O&W denkt nu dat het NIvRA de
cursusgelden navenant zal verhogen en dat de accountantskantoren dat zullen (of best kunnen) betalen. Het is echter niet denkbeeldig dat de kantoren
de opleidingskosten te hoog gaan vinden. In elk geval gaan ze de kosten van het aantrekken van een
universitair opgeleide accountant en die van een
door het NIvRA opgeleide accountant opnieuw afwegen. Naarmate de kantoren meer universitair gevormde accountants gaan aantrekken en minder
NIvRA-alumni, naarmate het substitutie-effect dus
groter wordt, wordt minister Ritzen (of zijn opvolger) geconfronteerd met tegenvallers in de studiefinanciering en de bekostiging van de universiteiten!
Voor O&W zijn de kosten per universiteitsstudent
aanzienlijk hoger dan de kosten per ‘gesubsidieerde’ NIvRA-student: een kwestie van integrale kosten
versus gedeelde kosten.
Heeft minister Ritzen een en ander kunnen weten?
Toen hij hoogleraar was formuleerde hij zijn eerste
les voor wie moet bezuinigen: evalueer voortdurend
het financieringssysteem. Wat hij daarna schrijft
(biz. 179) is echter amper relevant voor zijn eigen
maatregelen. Dat komt doordat hij zijn toevlucht
heeft genomen tot de makkelijke ombuigingen in
de sfeer van grappen, grollen en vluchtwegen. En
daar ging zijn boek niet over. Hij schreef in 1988:
“We beperken ons in deze studie tot bezuinigingen
die tot volume-effecten leiden … Bezuinigingen via
… verhoging van tarieven en eigen bijdragen vallen
buiten het kader van deze studie..” (biz. 4). Jo had
kunnen weten dat zijn beslissingen niet door de beugel van de economische wetenschap kunnen.
P.B. Boorsma