Beter wreed twijfelen
Twijfelen is goed. Het is ook natuurlijk. Het is iets
wat academici en hogere diersoorten zoals olifanten
en cavia’s gemeen hebben. Regenwormen heb ik
nog niet zien twijfelen. Wat ook weer niet betekent
dat ze vastberaden zijn. Bij aanwezigheid van hersencellen is twijfel ingeprogrammeerd. Twijfels onderdrukken door het afkondigen van dogma’s werkt
niet. Twijfelen is een van de weinige zekerheden in
een mensenleven.
Twijfel is een toestand van geestelijke onbeslistheid,
waarbij men zich niet voor of tegen iets kan uitspreken. Dit veroorzaakt enorme kosten in de samenleving. Twijfelaars hebben een niet te stuiten behoefte met zeer gedetailleerde uiteenzettingen over hun
verscheurdheid andere mensen van hun werk te
houden. Dat leidt tot enorme produktieverliezen. In
het ergste geval kunnen twijfelaars de zekerheden
bij anderen ondermijnen zodat die ook gaan twijfelen. Aldus ontstaan instabiele dynamische processen waardoor een samenleving uiteindelijk aan twijfel ten onder gaat.
De econoom is berucht als imperialist. Gebieden
waarop demografen (vruchtbaarheid), politicologen
(stemgedrag) en sociologen (kerkelijkheid) rustig
vertoefden en ongestoord ploeterden, worden door
neoklassieke economen met hun hi-tech modellen
bezel. Over twijfel center, een universeel fenomeen
met omvangrijke economische dimensies, weet
deze econoom niets te zeggen.
Twijfel is geen informatieprobleem. Twijfel komt na
het zoeken en voor de definitieve keuze. Folders en
begrotingen van reisbureaus liggen op tafel, kennissen en familieleden zijn gebeld en gepeild, maar
nog steeds kan men niet kiezen tussen Artis en Blijdorp. Dat is twijfel. Twijfel is als een optimaliseringsroutine die na een nacht itereren het maximum van
de doelstellingsfunctie nog niet heeft gevonden. Dat
kan aan de doelstellingsfunctie liggen of aan de
data. Daarmee heb ik twee invalshoeken voor een
economische benadering van de twijfel.
Een plateau op de heuvel van Pareto
Twijfel is een vlak stuk op de nutsheuvel waardoor
we de weg naar de top kwijtraken. De budgetlijn
gaat dan door een centimeterdikke indifferentiebaan en er is geen duidelijk raakpunt. Tenminste
dat is het grafisch. Maar waarom heeft onze nutsfunctie zoveel vlakke stukken? De enige rationele
verklaring hiervoor is dat de representatieve persoon beter wordt van twijfel. Niet zozeer van het
twijfelen zelf, maar van het ontdekken van de oplossing, van het moment supreme dat de knoop wordt
doorgehakt, van het intense licht aan het eind van
de tunnel. De immense opluchting, de stroom van
herwonnen zelfvertrouwen die dan door de mens
gaat, is als een geweldige nutsexplosie die alles
meer dan goed maakt.
Alhoewel een private kosten-batenafweging meestal
leidt tot het voordeel van de twijfel, is dat sociaal gesproken niet het geval. Twijfel heeft negatieve externe effecten. Zie de bovengenoemde produktieverliezen. Twijfel is als milieuvervuiling. De optimale hoeveelheid twijfel in de samenleving kan center worden
bereikt door een Pigou-belasting, een weifeltax op
ESB 27-2-1991
twijfelaars. Voor velen onder hen
nog een zeer milde behandeling.
Twijfel als dataprobleem
Uit de zoektheorie is bekend dat
de optimale zoektijd eindigt waar
de marginale kosten van het zoeken gelijk zijn aan de verwachte
marginale baten. Een eerste belangrijke les uit deze theorie is dat het
vrijwel nooit loont om alle informatie te verzamelen. Het is efficient
op te houden voor we alles weten
en dus moet er beslist worden met
onvolmaakte data en vandaar de
mogelijke twijfel.
Misschien gaat dit wat te snel, want
de mogelijkheid tot twijfelen is
geen onderdeel van de optimale zoektheorie. Stel JJ.M. Tbeeuwes
dat we de ‘opportunity cost’ van twijfelen meenemen. De kosten van twijfel zijn wat ik had kunnen
verdienen in de tijd dat ik voor me uit zit te staren
terwijl de alternatieven als een ping-pongvirus door
mijn kop kaatsen. Uit dit aangepaste model komt
dan rollen dat de optimale verhouding tussen zoektijd en twijfeltijd afhankelijk is van de relatieve kosten. Wanneer zoektijd relatief duur is, dan wordt het
optimaal om kort te zoeken en lang te twijfelen.
Maatschappelijke problemen waarover het verzamelen van informatie enorm duur is moet men dus laten oplossen door goedkope twijfelaars. Zo bekeken zijn onze politici vermoedelijk maatschappelijk
efficient.
Twijfel als inzicht
Er is ook groeiende twijfel. Laat me de dynamische
benadering van de economic van de twijfel illustreren
met mijn twijfel aan de economie. Ik ben ooit voor de
neoklassieke theorie gevallen. Ze is mooi gebouwd
en je kan er moeiteloos veel kanten mee op. Ik heb
haar nog niet verlaten, maar soms weet ik het niet
meer, zeker als het over de arbeidsmarkt gaat.
De neoklassieke benadering van de arbeidsmarkttheorie is als ‘Marlboro Country’: smetteloze cowboys die
onder ietwat bijzondere belichting zwaar werk doen
zonder vergoeding voor de inconvenienten (behalve
een sigaretje dan). Het is onwerkelijk en na verloop
van tijd stapelen de twijfels zich op. Ik heb de neoklassieke verklaring van discriminatie op de arbeidsmarkt al heel vroeg niets gevonden. De theorie van
de compenserende loonverschillen bleek moeilijk te
verdedigen wanneer studenten steeds opmerkten dat
mensen met leuke banen ook veel verdienen terwijl
rotbanen slecht betalen. En wat moest ik uiteindelijk
met al die onloochenbare invloeden op het loon die
niets met marktkrachten te maken hebben? Een mens
wordt langzaam door twijfel verteerd. Toch leidt in de
economie toenemende twijfel op den duur tot beter
inzicht en zo is het ook hier beter wreed te twijfelen
dan zeker te weten.
* De oorspronkelijke versregel van Jacob Israel de Haan
(1881- 1924) luidt: “Beter wreed weten dan twijfeling”.