Ga direct naar de content

Bijblijven in de jaren negentig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 12 1990

Bijblijven in de jaren negentig
In mijn voorwoord bij de nota Economie met open grenzen, die begin September werd gepubliceerd, schreef ik:
“Met gaat goed met het Nederlandse
bedrijfsleven, dat lijdt geen twijfel. Maar
er is geen garantie dat het zo blijft.”
Inmiddels is een aantal grotere ondernemingen in de problemen geraakt, en
zijn de vooruitzichten voor de economie
duidelijk minder zonnig. Weliswaar profiteert ons land nog van de tijdelijke
bestedingseffecten van de Duitse eenwording, maar daar staan minder gunstige factoren tegenover, zoals de laagconjunctuur in de VS en Engeland, de
hoge rentestanden en de toenemende
krapte op de arbeidsmarkt. Bovendien
kan de voortdurende onzekerheid als
gevolg van het Golfconflict een verlammende uitwerking hebben opde economie.
Op wat langere termijn zijn de belangrijkste trends de voortgaande internationalisatie van de economie en de
versnelling van de technologische ontwikkeling. In de sterkte/zwakte-analyse
wordt gesteld dat beide leiden tot een
intensivering van de concurrentie. Bij te
blijven in deze concurrentiestrijd is in de
eerste plaats een opdracht voor het bedrijfsleven zelf. De strategie van ondernemingen zal daartoe gericht moeten
zijn op voortdurende vernieuwing. Kwaliteit van de produkten en flexibiliteit in
de bedrijfsvoering dienen te worden
verbeterd.
De toenemende dynamiek en marktgerichtheid zullen moeten worden gedragen door de mensen die in de bedrijven werken. Niet alleen het management, maar ook de werknemers horen
zich betrokken te voelen bij de gang van
zaken. Dit stelt hoge eisen aan het personeelsbeleid, dat zich zal dienen te
richten op goede arbeidsverhoudingen
en arbeidsomstandigheden. Voorts
worden scholing en opleiding van werknemers van steeds groter belang.
Steeds minder kunnen werknemers volstaan met de initiele opleiding, die ze in
nun jeugd hebben genoten. Steeds vaker is voortdurend leren noodzakelijk
om de veranderingen in het bedrijf te
kunnen bijbenen.
Niet alleen de interne arbeidsmarkt
zal de komende jaren de aandacht vragen, maar ook de externe arbeidsmarkt.
Door de snelle daling van de werkloosheid in de afgelopen jaren is op een
aantal segmenten nu al sprake van
krapte. De tekorten kunnen in de jaren
negentig nog toenemen, doordat de instroom van jongeren op de arbeids-

ESB 19/26-12-1990

J.E. Andriessen

markt verder afneemt. Een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt moet deze spanning verminderen. Het voornemen naar aanleiding
van het advies van de commissie-Rauwenhoff om te komen tot een minimumstartkwalificatie voor jongeren kan
daaraan een bijdrage leveren. Daarnaast zal de rol van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan belang winnen.
Vanaf 1 januari 1991 zal de overheid
haar verantwoordelijkheid voor deze organisatie gaan delen met de sociale
partners. Ik heb goede hoop dat deze
tripartisering, die samengaat met geografische decentralisatie en doorbreking van het monopolie van de arbeidsbureaus op het gebied van de bemiddeling, de effectiviteit van het arbeidsvoorzieningsbeleid ten goede zal komen.
Hoewel het proces van voortdurend
vernieuwen in de eerste plaats de taak
is van het bedrijfsleven zelf, kan ook de
overheid een bijdrage leveren door te
zorgen voor een goed ondernemingsklimaat. Dat stelt niet alleen eisen aan de
inhoud van het beleid, maar ook aan de
vormgeving ervan. De overheid moet
een evenwicht weten te vinden tussen
continu’iteit in het beleid op hoofdlijnen
en een zekere flexibiliteit bij veranderende omstandigheden. Voor het bedrijfsleven is het vooral van belang dat
het overheidsbeleid wordt gekenmerkt
door bestendigheid. Ondernemingen
moeten weten waar ze met de overheid
aan toe zijn. Er wordt wel gesproken
van de vier B’s: betrouwbaarheid, berekenbaarheid, benaderbaarheid en betrokkenheid. Deze alliteratie kan nog
worden aangevuld met het begrip be-

scheidenheid: de overheid moet niet alles tot in detail willen regelen.
Waar de overheid wel ambitieus
moet zijn, is bij heteigen huishoudboekje. We moeten proberen in het komende
decennium het beslag van de collectieve sector op de nationale middelen te
verminderen. In de sterkte/zwakte-analyse wordt betoogd dat er een samenhang bestaat tussen de hoge collectieve-lastendruk en de lage deelname aan
het arbeidsproces. De verhouding tussen actieven en inactieven, gemeten in
arbeids-, respectievelijk uitkeringsjaren, is in de tweede helft van de jaren
tachtig nauwelijks verbeterd. Ondanks
de grate werkloosheidsdaling is het
aantal inactieven in de beroepsbevolking toegenomen. Het gaat dan met
name om ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en vut-regelingen. Dit grote
aantal inactieven beperkt het draagvlak
voor de collectieve sector. Tegelijkertijd
leidt het tot omvangrijke overdrachtsuitgaven en hoge belastingen en premies,
die op nun beurt de arbeid weer duur
maken en de prikkels om arbeid aan te
bieden wegnemen.
De uitgangspositie van ons bedrijfsleven voor de jaren negentig is goed. De
verbeterde winstgevendheid in de jaren
tachtig is aangewend voor structured
aanpassingen. Dat geeft vertrouwen,
nu van een aantal kanten minder gunstige weerberichten komen. Het schip
van staat is echter nog steeds topzwaar
en daardoor moeilijk in balans te houden.

1203

Auteurs