Ga direct naar de content

De hoge rente

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 17 1990

De hoge rente
‘ In de afgelopen anderhalf jaar is de rente in ons land
sterk gestegen. De korte rente is sinds medio 1988
opgelopen van even boven de 4% tot bijna 9% nu, de
lange rente steeg van 6% naar 8,5%. Vooral de laatste
maanden is de rente snel geklommen. Op zich is een
nominale rente van 8 a 9% voor ons land niet zo bijzonder, want vrijwel het hele decennium 1970-1980 lag de
kapitaalmarktrente hoger en in 1980 werd zelfs een piek
bereikt van 12%. Maar het is wel uitzonderlijk dat de
rente nu zo sterk is gestegen terwijl de inflatie buitengewoon laag is. De reele rente is daardoor boven de 7%
gekomen: bijna een naoorlogs record.
De rentestijging in ons land hangt nauw samen met
de ontwikkeling van de rente in West-Duitsland. De
Westduitse economie is in het afgelopen jaar uitbundig
gegroeid, vooral door een sterke stijging van de export
(11%) en de investeringen in vaste activa (8,5%). Hierdoor is de bezettingsgraad in de economie opgelopen
tot 90%, een niveau dat sinds het begin van de jaren
zeventig niet bereikt is. Een dergelijke bezettingsgraad
betekent dat het merendeel van de ondernemingen aan
het plafond van zijn capaciteit zit. Hoewel de inflatie zich
de laatste maanden op 3% gestabiliseerd lijkt te hebben,
is het begrijpelijk dat de monetaire autoriteiten zeer
beducht zijn voor verdere prijsstijgingen. Uitgaande van
het standpunt dat inflatie beter in de kiem kan worden
gesmoord dan dat zij later “met de voorhamer” moet
worden neergeslagen, heeftde Bundesbank al sinds het
midden van 1988 de monetaire teugels aangehaald en
het disconto stapsgewijs verhoogd van 2,5% naar 6%.
In lijn daarmee is de geldmarktrente gestegen van 3%
tot het huidige niveau van 8,25%.
Deze hoge rente en de extra aantrekkingskracht die
de Duitse economie na het openen van de Berlijnse
muur voor internationale beleggers heeft verkregen,
hebben in de afgelopen maanden een omvangrijke internationale kapitaalstroom richting Duitsland op gang
gebracht. Daardoor is de D-mark ten opzichte van andere valuta’s geapprecieerd. Vooral de stijging van de
mark ten opzichte van de dollar (met 15% sinds begin
vorig jaar) en van het pond sterling (met 7%) past goed
in het streven de internationale betalingsbalansonevenwichtigheden te verminderen. Minder gewenst was echter dat de grote belangstelling voor de Duitse mark ook
tot aanzienlijke spanningen binnen het EMS leidde.
Volgens de Westduitse autoriteiten zouden die spanningen eveneens moeten worden opgelost door een opwaardering van de mark binnen het EMS. Op die manier
zouden zij lets aan hun binnenlandse inflatieprobleem
kunnen doen zonder de rente te hoeven verhogen. Dat
stuitte echter op fel verzet van de overige deelnemers
aan het EMS en met name van Frankrijk. Ookde andere
EMS-deelnemers zijn steeds meer prioriteit gaan toekennen aan het bestrijden van de inflatie. In dat kader
hechten zij groot belang aan het handhaven van een
vaste wisselkoers met de D-mark en voelen zij niets voor
een depreciatie van hun valuta. Bovendien zou een
pariteitswijziging in het EMS niet passen in de aanloop
naar een Economische en Monetaire Unie, waarin vaste
wisselkoersen moeten gaan gelden.
In Nederland liepen de irritaties minder hoog op. Al
geruime tijd geldt hier de vaste koppeling van de gulden
aan de D-mark als het belangrijkste geloofsartikel van
het monetaire beleid. De daaruit voortvloeiende rentestijgingen, die vanuit binnenlands monetair gezichts-

ESB 17-1-1990

punt misschien helemaal niet nodig zijn, worden beschouwd als “de prijs die onder omstandigheden op
korte termijn moet worden betaald om te kunnen blijven
profiteren van het Duitse stabiliteitsanker en op langere
termiin wisselkoers- en prijsstabiliteit tot stand te brengen . Daarom werd het ook grootmoedig geaccepteerd
dat de Nederlandsche Bank rond de jaarwisseling in
snel tempo de korte rente opschroefde omdat de koers
van de gulden achterop dreigde te raken bij die van de
mark. Toch moet men zich ook in ons land nadrukkelijk
blijven afvragen in hoeverre het strikt nodig is dat elke
rentestijging in de Bondsrepubliek klakkeloos wordt gevolgd, zeker nu de inflatie in ons land duidelijk lager ligt
dan die in West-Duitsland. Nog onlangs keerde ook
oud-minister Ruding zich tegen de in zijn ogen te sterke
internationale rentestijging2.
Dat de rente in ons land niet hoger wordt opgeschroefd dan strikt noodzakelijk is te meer van belang
gezien de hoge kosten die aan de rentestijging verbonden zijn. Voor het bedrijfsleven betekent een structurele
verhoging van de rente met 1% op termijn een kostenstijging van / 1,5 a 2 mrd. Zou de rentestijging van de
laatste twee jaar permanent blijken te zijn, dan zou het
kostenniveau derhalve structureel zo’n / 4 mrd. per jaar
hoger komen te liggen. Dat last de rendementen aan en
gaat uiteindelijk ten koste van de investeringen en de
groei. Voor particulieren is het grootste bezwaar dat de
hypotheekrente oploopt. De woningmarkt kan daar een
flinke knauw van krijgen. Het hardst komt de klap echter
bij de overheid aan. Een jaar geleden leende de staat
nog voor 6,5%, de vorige week aangekondigde staatslening draagt een coupon van 8,25%. Gegeven de
financieringsbehoefte van de staat (in 1990 circa / 41
mrd.) kost iedere procent rentestijging de schatkist ruim
/ 400 mln. op jaarbasis. Op lange termijn zijn de gevolgen nog veel ernstiger. Bij een (nog altijd sterk stijgende)
staatsschuld van ruim / 300 mrd. leidt elke procent
rentestijging structureel tot extra rentelasten van meer
dan / 3 mrd. per jaar. Een dergelijke ontwikkeling perst
alle ruimte voor ‘sociale vernieuwing’ uit de begroting.
Nu al blijkt dat het financiele fundament waarop het
regeerakkoord voor het derde kabinet-Lubbers is gebaseerd, wel erg zwak is. Te zwak om dergelijke verslechteringen van de externe omstandigheden op te vangen.
Het ligt niet voor de hand dat de recente snelle
rentestijging zal doorzetten. De algemene verwachting
is dat de internationale conjunctuur in het komende
halfjaar wat zal afvlakken. De inflatoire spanningen kunnen daardoor afnemen en het monetaire beleid kan wat
worden versoepeld. In de VS is dat al gebeurd en daar
daalt de rente. In Duitsland zal de Oost-Europa-euforie
ook wel weer wegebben als blijkt dat in de meeste
Oosteuropese landen geen snelle economische resultaten zijn te verwachten. Anderzijds zal de Bundesbank
haar anticiperende anti-inflatiebeleid zeker doorzetten,
waardoor een snelle daling van de korte rente er voorlopig ook niet inzit. Pas op wat langere termijn, als blijkt
dat het inflatiegevaar definitief is afgewend, kan ook de
rente weer omlaag.
L. van der Geest
1. A.H.E.M. Wellink, Enkele beschouwingen met betrekking tot
de rente, De Nederlandsche Bank, Kwartaalbericht 1989/3,
december 1989, biz. 23.

2. ZieookA.J. Wolters, Monetaire disharmonie, ESB, 1 november1989.

53

Auteur