Ga direct naar de content

De Europese Gemeenschap in 2000

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 1989

bestaande ‘acquis communautaire’ (dat
wil zeggen interne markt plus monetaire
unie) te accepteren, terwijl door de politieke ontwikkelingen de neutraliteitsvraag voor hen van minder gewicht
wordt. De economische ontwikkeling
van Turkije lijkt nog te grote achterstand
te hebben ten opzichte van de EG om
dan een volledig lidmaatschap mogelijk
te maken. leder afzonderiijk en zelfs
gezamenlijk leggen de genoemde EVAlanden niet veel extra gewicht in de
schaal (max 30 miljoen). De EG zou er
kaar afhankelijk zijn zullen niet zo dan ook niet echt door veranderen.
De EG bestaat al naar gelang men
gemakkelijk onderling ooriog voeren;
Landen van Midden- en Oost-Europa
het beginpunt bij de EGKS (1952) of bij
de EEG (1958) legtzo’n 30 a 40 jaar. Zij – verankeren van democratische rege- zullen om alle drie eerder genoemde
heeft in die periode een opmerkelijke
ringsstelsels: als een parlementaire redenen aan het proces van economiontwikkeling doorgemaaakt, zowel wat
democratie voorwaarde is voor deel- sche integratie deel gaan nemen. De
name aan een groep die economi- EG zal het raamwerk zijn waarbinnen
het aantal leden (verbreding) als wat
sche voordelen brengt, zullen pogin- de integratie van de West- en Oosteuhet aantal taken (verdieping) betrof.
gen om dit systeem omver te werpen ropese economieen tot stand zal koDeze ontwikkeling lijkt nog lang niet ten
men, een alternatief is er immers niet.
minder kans maken.
einde. Allereerst zijn er nog ruime moDat zal echter niet in deze eeuw al
gelijkheden voor zowel verdere uitbreiDe economische integratie heeft in leiden tot een EG-lidmaatschap van
ding met nieuwe lidstaten als voor een
verdere betrokkenheid van de EG bij de naoorlogse jaren in West-Europa op deze landen. Zij zullen namelijk zeker
het economische proces. Daamaast lij- verschillende manieren gestalte gekre- tien jaar nodig hebben om hun econoken ook de factoren die de voortgang gen. Een vroege poging was de Bene- mie voldoende te reorganiseren, om
van het Europese integratieproces be- lux, daarna volgden de Europese Ge- aan het spel van de EG mee te kunnen
palen niet aan kracht te hebben inge- menschap (EG) en de Europese Vrij- doen. In het komende decennium zulboet; de technologische ontwikkeling handels Associatie (EVA). Bij de oprich- len tussenoplossingen volgens het mozal leiden tot een verdere druk om de ting van de drie organisaties hadden de del van de associatie uitgewerkt woreconomische ruimte uit te breiden, ter- bovenomschreven doelen een verschil- den, om dit aanpasssingsproceste verwijl de vergrote openheid de mogelijk- lend gewicht. Bij de Benelux in 1944 en gemakkelijken en in een perspectief te
heden tot autonoom handelen van na- de EVA in 1959 speelde vooral het eco- stellen. In het begin van de volgende
tionale regeringen ernstig zal inperken. nomische argument; bij de EEG in 1958 eeuw zal dan een nieuwe ronde van
Ten slotte zullen ook de doelen van het (door drie landen en de Benelux-lan- uitbreidingen plaatsvinden. Als gevdg
integratieproces (zie hierna) in de toe- den) ook het vredesargument. De EG is daarvan zal de EG er heel anders uit
tweemaal uitgebreid, eerst in 1972 (met komen te zien. Qua omvang van het
komst nagestreefd blijven worden.
Het beeld van de EG bij het begin van drie noordelijke EVA-landen) en vervol- bevolkingspotentieel zal het een stijhet volgende millennium kan dan ook gens in 1986 met drie zuidelijke landen ging betekenen van 350 naar mogelijk
geschetst worden aan de hand van de (Griekenland een beetje eerder). Bij de 500 miljoen, waarmee Europa een zeer
bestaande situatie, en de waarschijnlij- eerste uitbreiding speelde uitsluitend grote economische mogendheid wordt.
ke ontwikkelingen daarin. Deze laatste het economische, bij de zuidelijke uit- Qua oppervlak zal het de grenzen van
kunnen weer afgeleid worden uit de in breiding daarnaast ook het democrati- de EG tot bij Rusland brengen waardoor het zwaartepunt van het geintehet verieden waargenomen patronen sche argument.
Als we de jaren 1944,1958,1972 en greerde Europa zal verschuiven van
van Internationale economische integratie in Europa. In het vervolg zullen 1986′ op en rij zetten, dan blijkt, dat er Brussel naar bij voorbeeld Wenen. Qua
wij zulke lijnen uit het verieden doortrek- dus ongeveer veertien jaar nodig zijn economisch ontwikkelingsniveau zal
ken naaf de toekomst, zowel wat betreft om een project uit te voeren en om een het gemiddeld lager liggen dan nu maar
de uitbreiding als wat betreft de verdie- voldoende hecht verband op te zetten, het groeiniveau zal hoger liggen gezien
ping. Wij zullen het daaruit onstane waarin nieuwkomers kunnen worden de enorme mogelijkheden voor verdere
beeld afronden met enige opmerkingen geTntegreerd zonder schade aan te intra-Europese specialisatie.
over de mate waarin de doeleinden van brengen aan de inhoudelijke voortgang
integrate ook bereikt zullen worden1.
van het integratieproces. De omvang
van de groep is schoksgewijs gegroeid;
Verdieping
betrof de aanzet van de Benelux
slechts 20 miljoen mensen, de EG-6
Verbreding
Economische integratie verloopt
bracht dit aantal op 180, de EG-9 op
260 en de EG-12 op 320 miljoen. Deze langs bepaalde lijnen. In het algemeen
Economische integratie is geen doel lijn doortrekkend, zal in het jaar twee- is het begin een vorm van vrijhandel, al
op zich maar een middel om een aantal duizend de EG opnieuw uitgebreid wor- dan niet met een gemeenschappelijk
hogere doeleinden te bereiken. In de den met (drie) lidstaten met een bevol- buitentarief (douane-unie). Op dit nirecente Europese geschiedenis blijken kingsomvang van zo’n 70 miljoen. Voor veau betreft de integratie dus slechts de
er drie doelen zeer belangrijk geweest zo’n uitbreiding komt een aantal groe- markten van goederen en diensten.
pen in aanmerking.
te zijn:
– versnellen van de economische
EVA-landen als Oostenrijk, Zweden
groei: door specialisatie kan een be- en Noorwegen (en eventueel I Jsland en 1. De wetenschappelijke verantwoording
ter gebruik gemaakt worden van de Zwitseriand) zullen om economische van de hier gegeven meningen en feiten is
boek
of Europeredenen gaan meedoen. Deze landen te vinden in hetdat de Economics heeft afgebeschikbare middelen;
an integration,
auteur net
– bevorderen van de vrede: landen die zijn in staat om zonder al te veel aan- rond en dat in het voorjaar van 1990 zal
in economisch opzicht sterk van el- passingsmoeilijkheden het rond 2000 verschijnen bij Unwin and Hyman, Londen.

De Europese
Gemeenschap in 2000
PROF. DR. W.T.M. MOLLE

ESB 20/27-12-1989

1271

Daama volgt de integratie van produk•tiefactoren arbeid en kapitaal (gemeenschappelijke markt). Als daarenboven
de diverse deelgebieden van de economische en de monetaire politiek wordt
geihtegreerd, culmineert integratie in
een economische en monetaire unie
(EMU). Ten slotte kan zelfs worden
overgegaan tot het volledig integreren
van allerlei vormen van overheidsbeleid, hetgeen in feite neerkomt op een
vorm van politieke unie.
De ontwikkeling van de douane-unie
is door de EG voortvarend ter hand
genomen. Een aantal terreinen bleef
echterom verschillende redenen buiten
de integratie, zoals overheidsaankopen
en financiele diensten. Het programma1992 voorziet in het voltooien van de
binnenmarkt en wij gaan er van uit dat
dit proces misschien niet in 1992, dan
toch in elk geval in 2000 zal zijn afgerond2. In het verleden is de verwevenheid van de economieen onder invloed
van de toegenomen integratie van de
goederen- en dienstenmarkten al sterk
gestegen. Zo steeg tussen 1970 en
1989 de goederenhandel tussen de landen van de EG als % van het bnp van
8 naar 16; de dienstenhandel zelfs van
4 naar 11. De toekomstige groei zal
onder invloed van de voltooiing van de
interne markt zeker zo’n zelfde ritme te
zien geven, wat zou betekenen, dat beide cijfers voor het jaar 2000 rond de
20% zullen uitkomen.
De opbouw van een gemeenschappelijke markt is minder snel gegeaan.
Door het EEG-verdrag werden grote
gedeeltes van de kapitaalmarkt uitgesloten van integratie, terwijl de praktijk
van nationale wet- en regelgeving ook
grote delen van de arbeidsmarkt uitsloot. Ook hier moet echter v66r 1992
een volledige opruiming van de nog
resterende barrieres plaatsvinden en
wij kunnen er veilig vanuit gaan dat dit
zeker in 2000 gerealiseerd zal zijn. Bij
de effecten van integratie van factormarkten dienen nog enige kanttekenimngen te worden gemaakt. Het is
nooit de doelstelling van de integratie
van arbeidsmarkten geweest om zoveel mogelijk personen naar andere lidstaten te laten emigreren; integendeel,
de doelstelling was om zo veel goederen- en kapitaalbewegingen te laten
plaatsvinden, dat personen niet hoefden te migreren. Dat heeft zijn weerslag
gehad in de praktijk. Het aandeel buitenlandse arbeiders vanuit andere lidstaten van de EG is in de afgelopen 30
jaar stabiel gebleven op 2 procent van
de beroepsbevolking. Wij verwachten
dat daar ook voor de toekomst geen
grote verandering in zal komen. Dat ligt
anders voor het kapitaalverkeer. Als gevolg van de toegenomen integratie van
kapitaalmarkten en van de bedrijven die
zich met financiele dienstverlening bezighouden, zal er een grote uitbreiding
1272

komen van de kapitaalstromen. De intra-EG stromen waren tot nog toe zeer
beperkt; in de gehele periode 1970 tot
1985 schommelde het aandeel van de
buitenlandse investeringen van en naar
EG-landen in de totale investeringen
rond de 1%. Ook de uitwisseling van
kapitaal in andere vorm is beperkt zoals
moge blijken uit de relatieve omvang
van het inkomen uit investeringen in het
buitenland (overige EG); dit bedroeg in
het recente verleden maar 2% van het
bnp. Wij verwachten voor beide indicatoren een verveelvoudiging rond 2000.
De bouw van de economische unie
is in de afgelopen periode eveneens
ver gevorderd. De EG is zich in toenemende mate bezig gaan houden met
het zelf formuleren van een EG-beleid
en met het coordineren van het nationale beleid op een groot aantal terreinen. Deze betreffen allereerst acties
die de efficients werking van de goederen en dienstenmarkten moeten bevorderen, zoals (niet lachen) de landbouwgaranties en melkquota (en nu
emstig) de mededinging en de fiscale
en technische harmonisatie. Daarnaast zijn er acties in het kader van het
sociale beleid die de efficiente werking
van de arbeidsmarkt moeten bevorderen (arbeids- en beroepsmobiliteit,
scholing). Op het gebied van de verbetering van de kapitaalmarkt werd door
de EG tot nog toe veel minder gedaan.
Tenslote zijn er acties die de efficientie
van het totale economische systeem
moeten verbeteren; zoals het Industrie- en technologiebeleid (aanbodgericht), het regionale beleid (inzet van
onvolledig benutte produktiefactoren
en verbetering van de produktie-omstandigheden) en het macro-economische beleid (stabilisatie). Op al deze
gebieden zal een verdere verschuiving van de beleidsvoering van de nationale staten naar de EG optreden.
Een grote verandering zal optreden in
de mate van ordening van sectoren.
Voor de dienstensectoren (vooral financien en transport, maar ook zakelijke diensten) wordt de nationale regulering veelal vervangen door een Europese liberalisering. Deze tendens
zal zich niet alleen doorzetten voor de
dienstensector, maar zal zich ook uitbreiden tot de landbouwsector, waar
nationale en Europese regulering en
ordening zal plaatsmaken voor vrije
markten. Technische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben immers
de argumenten weggeslagen, die er
mochten bestaan voor strakke ordening in deze sector. Rond 2000 zal dan
ook voor alle goederen en (niet-overheids)diensten een vergelijkbare liberale marktvorm in de EG bestaan. Het
vele geld dat daardoor vrijkomt zal besteed worden aan herverdeling, zowel
binnen de EG als tussen de EG en
geassocieerde staten.

De ontwikkeling naar een monetaire
unie steunt op goede economische
gronden. De ratio ervan is vooral gelegen in het vermijden van de transactieen onzekerheidskosten van wisselkoersveranderingen voor bedrijven en
particulieren. Naarmatede uitwisselingen toenemen en dus ook het aantal
financiele transacties, zullen de kosten stijgen en de voordelen van een
muntunie duidelijker worden. In het
verleden is een aantal mislukte aanzetten gegeven voor zo’n monetaire
unie. Een nieuwe aanzet, te weten het
Europese Monetaire Stelsel (EMS), is
naar ieders waarneming wel succesvol. Door het bedrijfsleven wordt druk
uitgeoefend om tot een monetaire unie
te komen en wij verwachten dat in de
toekomst deze druk alleen maar zal
toenemen. Daarentegen zal de weerstand van nationale overheden tegen
verdere monetaire integratie alleen
maar afnemen naarmate zij duidelijker
moeten erkennen dat de effectiviteit
van automoom nationaal beleid is
weggevallen. Hoewel sommigen er op
grond varf historische overwegingen
vanuit gaan dat een economische en
monetaire unie niet kan bestaan zonder politieke eenheid (vaak kwam de
monetaire eenheid zelfs pas veel later
dan de politieke eenheid) is volgens
ons de coherentie van het EG-stelsel
sterk genoeg om tot zo’n EMU te komen zonder politieke unie. Aan het
begin van het eerste decennium van
de volgende eeuw is de EMU dan ook
een feit. Dit is niet in tegenspraak met
de eerder genoemde uitbreiding van
het lidmaatschap, omdat de EVA-landen even goed aan de eisen voor deelname aan een EMU kunnen voldoen
als de huidige EG-lidstaten.
Op een aantal gebieden is de EG
reeds de weg naar een volledige unie
ingeslagen. Daarbij kan gedacht worden aan de sociale dimensie, aan het
milieuvraagstuk en aan de Europese
(buitenlandse) Politieke Samenwerking. Bovendien zijn er plannen voor
2. Er mag aan het einde van het jaar 1989,

waarin de 200ste verjaardag van de Franse
revolutie gevierd is, overigens aan herinnerd
worden dat deze revolutie niet alleen vanuit

maatschappelijk, maar ook vanuit economisch oogpunt zeer van belang was. De toen

genomen maatregelen vertonen een opvallende gelijkenis met die van het 1992-programma. Zo werden door het afschaffen van

de interne tollen en plaatselijke keuren de
fysieke grenzen binnen Frankrijk weggenomen, terwijl door het instellen van een aantal
standaarden (metrieke stelsel) de technische barrieres werden geslecht en door de
afschaffing van de heerlijke rechten en privileges de fiscale grenzen vervielen. Vergelijk-

bare parallellen zijn te trekken met de vrijmaking van de markten voor overheidsaanko-

pen (afschaffing van de voorrechten van
gilden). De geschiedenis moge zich dan niet

herhalen, er blijken wel degelijke vaste patronen in voor te komen.

een z.g. Europese Unie, die een confederatie van Europese staten inclusief
een gezamenlijke defensie zou inhouden. De ontwikkeling van de EG naar
een organisatie die zich met steeds
meerdeelterreinen bezighoudt, ookterreinen die niet direct op het economische liggen, zal doorgaan. De krachten,
die daartoe leiden (verwevenheid met
economie, omvang van de uitwisseling,
grensoverschrijdende effecten enzovoort) zullen in de komende tien jaar
alleen maar sterker worden. De bovenbeschreven ontwikkelingen zullen een
EG opleveren waar meer gecoordineerd wordt, waar dus ook meer ambtenaren werken en waar meer lobbygroepen actief zijn. Als gevolg van
verdere verbreding en verdieping zal
het evenwicht tussen de instellingen
veranderen; de Commissie zal meer op
een regering, de Raad meer op een
senaat, het Europees parlement meer
op een federaal congres gaan lijken.
Toch ontstaat niet een EG die fundamenteel anders is dan degene die we
nu kennen. Zij zal nog steeds een supranationaal karakter hebben en zich
vooral met (sociaal-)economische
vraagstukken bezighouden. De weg
naar de politieke en veiligheidsgemeenschap, in de jaren vijftig al door
het Franse parlement afgesloten en
sindsdien maar zeer beperkt opengesteld, zal niet veel verder opengesteld
kunnen worden omdat er prioriteit gegeven zal worden aan het economised
integreren van de neutrale EVA-landen
van West-Europa en van de Warschaupact-landen van Midden-en Oost-Europa.

Doelstellingen en resultaten
Twee van de drie doelstellingen van
integratie zijn niet van economische
aard en over de mate waarin die bereikt
worden zullen politicologen zich moeten uitspreken. Die lijken daar best
moeite mee te hebben; de recente ontwikkelingen in Oost-Europa voltrekken
zich zo onverwacht en in zo hoog tempo
dat het niet eenvoudig is om een nieuwe
stabiele situatie te schetsen en aan te
geven wanneer die bereikt zal zijn.
Daarom zullen wij hier van de werkhypothese uitgaan, dat aan het begin van
de volgende eeuw overal in Europa de
parlementaire democratie is gevestigd
en dat oorlog tussen Oost en West net
zo irreeel is geworden als oorlog tussen
West en West.
Over de economische doelstelling
moeten we ons als econoom wel uitspreken. Dat is ook niet zo moeilijk omdat we ons wat dat betreft kunnen baseren op de ervaringen uit het heden en
het recente verleden. De integratie leidt
op dit ogenblik onder invloed van 1992

ESB 20/27-12-1989

(net als in de jaren zestig onder invloed
van de douane-unie) duidelijk tot een
groeiversnelling. Deze zal ook in het
komende decennium volgehouden
worden. Enerzijds zal de opzet van de
EMU betere voorwaarden (wisselkoerszekerheid) en betere structuren
(sectoren) scheppen, waardoor de Internationale concurrentiepositie van de
EG zal verbeteren. Anderzijds ontstaan
er onvermoede mogelijkheden door de
integratie van West- en Oost-Europa.
Heel Europa zal dus aanmerkelijk welvarender zijn dan nu.
Deze welvaart zal ook eerlijker verdeeld zijn dan nu. De bestaande tendens binnen West-Europa, waar de
Noord-Zuidverschillen mede onder invloed van de integratie steeds kleiner
worden, zal zich in het komende decennium versterkt voortzetten. Al eeuwen
lang is het verschil in welvaart tussen
West en Oost in Europa veel schrijnender dan dat tussen Noordwest en Zuidwest. Vanaf nu zal dat laatste echter in
hoog tempo gaan verminderen. De EG
zal om de effecten van het normale
proces te ondersteunen al in de associatiefase maatregelen uitwerken voor
een omvangrijke herverdeling van hulpbronnen van lidstaten naar geassocieerde staten.

Slot
Aan de basis van de geschetste situatie van de EG in 2000 liggen allereerst de Oost-West integratie, die voor
Europa zowel politiek als economisch
van uitzonderlijk grote betekenis is. Zij
is te vergelijken met de Westeuropese
economische integratie die in de jaren
vijftig werd opgezet en in de jaren zestig
werd gerealiseerd. Op eenzelfde manier is de Oost-West integratie nu in een
fase van conceptualisering en experiment, en zal zij in het eerste decennium
van de volgende eeuw haar realisatiefase ingaan.
Ten tweede de voortgaang van de
Westeuropese integratie, zich uitend in
een hechtere samenwerking op steeds
meer terreinen. De geschiedenis heeft
aangetoond dat de eerste ontwikkeling
niet in tegenspraak is met de tweede,
maar dat integendeel een hechte kern
voorwaarde is voor een voorspoedige
groei van de gehele structuur.
W.T.M. Molle
De auteur is voorzitter van de directie van
het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam en buitengewoon hoogleraar aan de
Rijksuiversiteit Limburg te Maastricht.

Auteur