Ga direct naar de content

Het management van de internationale economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 9 1989

Het management van de
Internationale economie
Het tot stand komen van Internationale monetaire samenwerking gaat tot op heden vrij
moeizaam. Hoewel alom wordt erkend dat samenwerking tot positieve resultaten kan
leiden, blijven aanbevelingen hoe deze samenwerking tot stand zou moeten komen
veelal achterwege. Dit artikel gaat in op de interactie tussen politick en economic en
poogt door inzicht te verschaffen in de Internationale politieke economie wegen aan te
geven voor verbetering van het management van de Internationale economie.

DRS. J.S. MONASCH, MA*
Het organiseren van Internationale samenwerking op
politiek gevoelige beleidsterreinen kenmerkt zich door
moeizame onderhandelingen en beperkte resultaten. Toch
wordt van vele kanten nadruk gelegd op het belang om gezamenlijke oplossingen te zoeken voor gemeenschappelijke problemen.
Onlangs zijn in ESBenkele bijdragen gepresenteerd waarin de huidige mogelijkheden voor economische samenwerking werden besproken. Zo constateerden Hoogduin e.a.:
“game theory literature on policy coordination…. makes a
convincing case that coordination is generally superior to
non-cooperative policy making. But beyond that general principle, it provides no simple results showing how cooperative
rules should operate”1. De verlamming in het management
van de Internationale economie duidt volgens deze constatering op het ontbreken van kennis over de werking van die
‘cooperative rules’. Nader onderzoek zal deze kennis aan het
licht moeten brengen. Dit is mogelijk doorde achterliggende
oorzaken van die verlamming in een bredere, datwil zeggen
politiek-economische context te analyseren. De interactie
tussen politiek en economie krijgt in vele economische onderzoeken helaas te weinig aandacht. Veelal wordt met het
constateren van politieke onwil volstaan.
Via het onderzoeksterrein van de Internationale politieke economie kan inzicht verkregen worden in de “reciprocal and dynamic interactions in international relations of the
pursuit of wealth and the pursuit of power”2. Vanuit deze
invalshoek zijn overtuigende argumenten aan te voeren die
tot de verbetering van het management van de Internationale economie kunnen leiden en dus tot de effectieve werking van ‘cooperative rules’. In dit artikel zullen, mede aan
de hand van enkele voorbeelden uit de Europese monetaire samenwerking, politiek-economische oplossingen worden aangedragen3.

Het belang van destaat
We gaan uit van staten die trachten het eigenbelang te
maximaliseren. ‘Economic man’ wordt de ‘decisionmaker’,

232

in casu de staat. Geredeneerd vanuit het evenwichtsmodel zal samenwerking tot stand komen als de uitkomst in
het belang is van de betrokken staten. Ook theoretisch onderzoek door medewerkers van de OESO toont aan dat
“cooperative outcomes of macroeconomic policy making
are superior to non-cooperative ones”4. We veronderstellen mede op grond van deze conclusie de wenselijkheid
van samenwerking in de internationale economie. Vervolgens moeten de oorzaken worden geanalyseerd die vertragingen, mislukkingen en successen kunnen verklaren.
Staten sluiten akkoorden om bepaalde belangen beter
te kunnen behartigen. Gewild of ongewild heeftdat invloed
op derden. Met name als de economische macht van de
samenwerkende staten groot is. Het resultaat van multilateral economische samenwerking impliceert in het algemeen de levering van een collectief goed. Indien die samenwerking collectief prof ijt oplevert of wanneer gezamenlijke afspraken als nadelig worden ervaren (bij voorbeeld
Japan) is de verleiding groot om niet mee te werken aan
de internationale coordinate van beleid (zie figuur).
* De auteur is decent internationale economische betrekkingen en
volkenrecht aan net Koninklijk Instituut voor de Marine te Den Helder.

1. Citaat van S. Fischer in: H. Gerretsen, J. de Haan en L.H. Hoogduin, Internationale coordinate van macro-economische politiek,
ESB, 13 april 1988, biz. 351 -356. Andere recente bijdragen waren
onder andere W. Sietsma, Splendid isolation, ESB, 20 juli 1988,
biz. 669 en L. Baeck, Instabiliteit, ESB, 21 September 1988, biz.
867. Zie ook: R.N. Cooper, International economic cooperation. Is
it desirable? Is it likely? The Washington Quarterly, voorjaar 1988,
biz. 89 e.v.

2. R. Gilpin, U.S. power and the multinational corporation, Basic
Books, New York, 1975, biz. 43.
3. J.S. Monasch, International cooperation in monetary policy: a
case study of the EMS, University of Essex, M.A. thesis, 1988. Het
is belangrijk om het verschil in economische en monetaire samenwerking te onderscheiden. Monetaire samenwerking vereist ‘negatieve’ maatregelen, terwijl economische samenwerking ‘positieve’ maatregelen vereist. De laatste zijn politiek moeilijker te realiseren.
4. J. Lewellyn, S. Potter en L. Samuelson, Economic forecasting
and policy. The international dimension, Routledge & Kegan Paul,
Londen, 1985, biz. 8 en 9.

Figuur. Rationale staten en collectieve actie
Actie overige staten (N)

Actie staat I
Samenwerken

Samenwerken

Niet samenwerken

Niet samenwerken

Collectief goed

Geen coll. goed

Gezamenlijke kosten

Kosten voor I

Collectief goed
Geen kosten voor I

Geen coll. goed
Geen kosten

De staten maken deel uit van een internationaal systeem, dat men kan typeren als een statenanarchie. Aan de
basis hiervan staat de politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit van de staat5. Daarmee ontbeert het systeem een supranationale instantie. Is er echter sprake van
een gemeenschappelijk probleem dan wordt van deze staten verwacht om gezamenlijk een bijdrage te leveren aan
een wenselijkgeachte oplossing. Zo wordt in EMS-verband
een zone van Europese monetaire stabiliteit als collectief
goed noodzakelijk geacht. Te meer daar de voortzetting
van de Europese integratie in gevaar komt ingeval een zekere mate van stabilisatie van de wisselkoersen achterwege blijft.
Elke staat zal trachten zijn eigenbelang te maximaliseren in overeenstemming met zijn preferentie-ordening6.
Deze ‘rational choice’-benadering sluit aan bij de evenwichtsbenadering van de speltheorie. Een essentieel onderdeel hierin vormt het niveau van de informatievoorziening. Ostrom verdeelt dit onder in ‘certainty’, ‘risk’ en ‘uncertainty’7. Vanzelfsprekend staan de beslissingen onder
condities van perfecte informatie voor een maximaliserende staat vast. Aangenomen echter dat het verkrijgen van
informatie niet kosteloos is, zullen beleidsmakers een afweging maken naarde rationaliteit van additionele informatieverwerving. Deze zal een functie zijn van de kans dat nader onderzoek belangrijke zaken aan het licht zal brengen8.
Gaan we uit van onzekerheid en de drang om die te reduceren dan zal dat een positieve invloed hebben op de behoefte om samen te werken. Een van de grate voordelen
van geTnstitutionaliseerde samenwerking is de extra informatie die zo verkregen wordt. Die is eenduidig en dikwijls
bindend.
Het aandragen van informatie of de prijs voor meer informatie be’ihvloedt dus het beleidsproces. In beide gevallen blijkt een situatie te bestaan van onvolledige informatievoorziening. Die kan aanleiding geven tot verschijnselen
als ideologieen, rationele onwetendheid en overreding .
Deze gevolgen van marktonvolkomenheden zijn van groot
belang in onze verklaring van de collectieve actie, in casu
het management van de internationale economie, of het
gebrek eraan.

voor gei’mporteerde inflatie een groot obstakel om hen in
het internationale management te betrekken.
Dat duidt reeds op een van de grote lacunes in de structuren van de huidige internationale organisaties en de aangereikte voorstellen. Zij beschikken over onvoldoende instrumenten die samenwerking kunnen afdwingen. Minister
Ruding stelde in dit verband onlangs voor om staten die
weigeren mee te werken in IMF-verband sancties op te leggen om zo samenwerking af te dwingen12. Het blijkt dat de
huidige’terms of references’en ‘commitments’van het IMF
en zijn lidstaten ontoereikend zijn om het internationale monetaire systeem effectief te kunnen besturen.
Het daadwerkelijk meewerken aan internationale samenwerking in een onvolkomen politieke markt staat dus
centraal in detotstandkoming van internationaal af te spreken en na te leven overeenkomsten. Op welke wijze kunnen resultaten bereikt en beheerst worden die voor alle betrokkenen tot ‘maximizing’ dan wel ‘satisficing results’ kunnen leiden?
Als oplossing hiervoor zijn twee mogelijkheden van belang. Enerzijds benadrukt onder andere Kindleberger het
belang van hegemoniaal leiderschap: “what we face is not
too much power in the international economy, but too little,
not an excess of domination, but a superfluity of free riders,
unwilling to mind the store, and waiting for the shopkeeper
to appear”13. De theorie van de hegemoniale stabiliteit
voorspelt dat collectief gewenste uitkomsten alleen bereikt
kunnen worden door de dominantie van een staat. Zo’n hegemoniale leider kenmerkt zich als ‘benevolent despot’ die
stabiliteit afdwingt en onzekerheid kan wegnemen.
De noodzaak van hegemoniaal leiderschap wordt door
sommigen gemakshalve aangenomen, maar deze visie
staat onder hevige kritiek14. Post-hegemoniale studies
naar nieuwe vormen van samenwerking zijn momenteel
dominant in de internationale politieke economie. Russett
stelt in dit verband zelfs dat: “the magnitude of the influence of the USA has actually not really occurred, but on the
other hand the reports on her demise have also been
greatly exaggerated”15.
Het laatste gedeelte van Russetts conclusie is hier van
belang. Hegemoniaal leiderschap zal zich in de nabije toekomst niet voordoen. Het aantal economisch machtige staten zal daarentegen toenemen en dat heeft een negatieve
invloed op de effectiviteit van de economische samenwer5. Handvest van de VN, zie onder andere art. 2 lid 4. Voor een uitvoerige discussie over de aard van het statensysteem, zie H. Bull,
The anarchial society, MacMillan Press, 1977.
6. R.E. Goodin, The politics of rational man, Wiley, Londen, 1982,

biz. 10. De preterentie-ordening dient asymmetrisch, compleet en
transitief te zijn.

7. V. Ostrom en E. Ostrom, Public choice: A different approach to
the study of public administration, Public Administration Review,
31, 1971, biz. 205-206.

8. Idem, biz. 206.

9. A. Downs, An economic theory of political action in a democracy, Journal of Political Economy, 1957, jg. 65, biz. 135-150.

10. M. Olson, The logic of collective action, public goods and the

De ialende economische logica

__

theory of groups, Cambridge (Mass.), 1965 en R. Luce en H. Raiffa, Games and decisions, John Wiley & Sons Inc., 1957.

11. R. Hardin, Collective action, John Hopkins University Press,
1982, biz. 2.

Het is de theorie van de collectieve actie, die in samenhang met het ‘prisoner’s dilemma’ heeft aangetoond dat het
totaal van individuele belangen niet zal leiden tot optimale
macro-uitkomsten, maar slechts tot maximalisatie van
I deelbelangen10. Deze falende Smithsiaanse logica heeft
I Hardin omschreven als de ‘fallacy of composition’11.
|
De oorzaak van deze falende logica is het gevolg van
– de eerder aangehaalde politieke marktonvolkomenheden.
I Tevens gaat het leveren van een collectief goed gepaard
met ‘free rider’-gedrag of tenminste een afwachtende houding om niet meegetrokken te worden in internationaal oncontroleerbare bewegingen. Zo vormt de Westduitse angst

ESB 8-3-1989

12. Toespraak op het congres “Economic decision making in a
changing world”, Groningen, 12 September 1988.
13. C.P. Kindleberger, Dominance and leadership in the international economy. Exploitation, public goods and free rides, International Studies Quarterly, jg. 25, nr. 2, biz. 254. Zie ook van dezelfde auteur: International public goods without international government, The American Economic Review, jg. 76, nr. 1.
14. D. Snidal, The limits of hegenomic stability theory, International Organization, 1985, jg. 39, nr. 4, biz. 579 e.v. Belangrijk is ook

R.O. Keohane, After hegemony. Cooperation and discord in the
world political economy, Princeton University Press, Princeton
(N.J.), 1984.

15. B. Russett, The mysterious case of vanishing hegenomy; or is
Mark Twain really dead, International Organization, 1985, jg. 39,
nr. 2.

233

king. De modelled van collectieve actle tonen aan dat een
zekere mate van asymmetrie noodzakelijk kan zijn, te meer
daar zj het aantal staten wier deelneming gewenst is, beperkt . Symmetrische veronderstellingen zijn dan niet langer relevant. Samenwerking zal dan met name moeten
gaan plaatsvinden tussen enkele staten. Niet alle staten
dienen of hoeven te participeren, zolang een effectieve
kerngroep maar in de gelegenheid is om samen te werken.
Op een bepaald punt weegt het voordeel van samenwerking op tegen de kosten, al kunnen ‘free-riders’ beter buiten de groep blijven17.
Gedurende de eerste drie wisselkoersaanpassingen
binnen het EMS stelden de kleine staten zich redelijk autonoom op. De eenzijdige wijzigingen van deze lidstaten
schaadden het stelsel echter niet. De andere staten grepen daarop niet in18. Tijdens de vierde koersaanpassing
bleken West-Duitsland en Frankrijk een gezamenlijk bereikte afspraak op te kunnen leggen aan de overige lidstaten. De aanpassing beVnvloedde de monetaire positie van
de andere lidstaten. Handelend in overeenstemming met
hun positie zagen deze staten af van tegenmaatregelen.
Simonian concludeert naar aanleiding van het EMS terecht
dat “cooperation between the two countries (France and
West Germany) has become the central feature of the
Community process”19.
Ook op mondiaal niveau is slechts de medewerking van
enkele staten in eerste aanleg een conditio sine qua non.
Het Amerikaanse tekort op de lopende rekening is $158
miljard. De corresponderende overschotten op de Japanse en Westduitse begrotingen bedragen respectievelijk
$ 92 miljard en $ 67 miljard. Wie onbetwist deel moeten nemen aan het herstelmanagement van de wereldeconomie
mag daarmee overduidelijk zijn. Fukukuwa wees in dit verband op de noodzaak van ‘New Globalism’. Dat zou zijn inhoud moeten krijgen in een tripartite management20. Wanneer een van deze staten weigert mee te werken, dan dienen sancties niet langer uitgesloten te worden. Economische druk kan dan effectief en gerechtvaardigd zijn. Dit kan
zelfs protectionistische maatregelen niet uitsluiten. In het
utopische huis van de internationale vrije markteconomie,
voorgestaan door de GATT en vele anderen, valt alleen te
leven als een ieder zich ook werkelijk aan de regels houdt.
Zo niet, dan zijn tegenmaatregelen noodzakelijk.

Institutionalisering________________
Door de afname van het ‘responsible leadership’ is de
druk op staten vergroot om een zich een andere houding
aan te meten. Positieve deelname wordt verlangd: “from
free rider to paying consumer”21. In het licht van de theorie van de collectieve actie zal die samenwerking echter
niet automatisch tot stand komen en voortduren.
De internationale ‘fallacy of composition’ duidt op marktonvolkomenheden in het statensysteem. De bekendste rationele opties om die collectieve actie te initieren zijn politieke ondernemers en selectieve prikkels (bij voorbeeld alleen de leden van de groep ontvangen reducties). Beide
opties zijn bij de Europeese monetaire samenwerking van
belang geweest.
De Europese monetaire samenwerking is het uitvloeisel
van ‘politieke ondernemers’ die de diverse impasses konden overbruggen. Zo waren het met name de Franse en
Westduitse politici (onder andere Pompidou, Brandt, d’Estaing en Schmidt) die op het hoogste politieke niveau beslissend hebben ingegrepen. In West-Duitsland werd bij de
oprichting van het EMS zelfs de machtige Bundesbank niet
geconsulteerd, ondanks haargrondwettelijke recht daarop.
Op dergelijke cruciale momenten zullen politici zich moeten weten los te maken van de belangen van hun nationale
234

bureaucratieen en organisaties. Dan komt het verschil bovendrijven tussen de staatsman en de politicus. De ultieme Europese monetaire doorbraken waren het gevolg van
‘high polities’. Politieke ondernemers dwongen samenwerking af, met het EMS als climax. Als selectieve prikkels werden extra betalingen aan lerland en Italie verricht om hun
lidmaatschap van het EMS te verzekeren.
Toch zal samenwerking niet voortduren zonder een bindend regime. De ontplooiing van internationale regimes is
noodzakelijk om beperkt eigenbelang in te dammen. Zodoende kunnen op lange termijn resultaten bewerkstelligd
worden die tenderen naar Pareto-optimale uitkomsten. Het
eigenbelang blijft vooropstaan, maar ervindt een verschuiving plaats van ‘narrow self-interest’ naar ‘enlightened selfinterest’22. Een warm voorstander van samenwerking zal
bij voorkeur spreken over een ‘intellectual interest’.
Vanuit een ‘inverted Coase theorem’ kunnen we aangeven hoe, door middel van regimes, politieke marktonvolkomenheden verholpen kunnen worden23. Een regime zal
samenwerking institutionaliseren als het een juridisch
raamwerk biedt dat de aansprakelijkheid voor handelingen
waarborgt, of als het de kwantiteit en de kwaliteit van de
beschikbare informatie vergroot of als het regime de bestaande transactiekosten kan verlagen. De regimes komen
voort uit onderhandelingen waarin een zekere contractuele overeenstemming bereikt wordt24. Deze consensus is
mogelijk indien aangesloten wordt bij het belang van de
deelnemende staten. Dan zullen zij hun beleid willen aanpassen en afstemmen. Samengevat kunnen we stellen dat
staten de regels van een regime zullen accepteren als blijkt
dat “only by doing this they can obtain their interests as
Hobbes’ citizens accepted Leviathan so that they could
establish order which was otherwise unobtainable”25.
Ten tijde van de oprichting van het EMS werd duidelijk
hoe de percepties van ‘interest’ kunnen veranderen. Als gevolg kreeg de wil om de Europese monetaire orde in een
regime onder te brengen de overhand. Begin jaren zeventig was Helmut Schmidt nog een ‘economist’. Monetaire integratie kon volgens deze stroming niet een op zich zelf
staand middel naar economische integratie vormen. De externe dreiging op met name de Westduitse economic leidde echter tot een defensief middels het EMS. De Westduitse samenwerkingsstrategie diende als verdediging. Zo
moest voorkomen worden dat de Duitse mark een internationale reservevaluta werd en West-Duitsland onder druk
van de VS een locomotieffunctie moest vervullen. Het incrementalisme van het politieke beleid leidde tot een wijziging in de opvattingen26. Schmidt behoorde nu tot het
16. Snidal, op. cit.
17. Snidal, op. cit, biz. 599. (NaarT. Schelling, Micromotives and
macrobehaviour.)
18. D. Gros en N. Thygesen, The EMS. Achievements, current issues and directions for the future, CEPS paper, Brussel, 1988, biz.
32.

19. H. Simonian, France, Germany and Europe, Journal of Common Market Studies, jg. XIX, nr. 3, maart 1981, biz. 203.
20. S. Fukukuwa, The role of the Japanese economy in a changing world, presentatie op het congres “Decision making in a
changing world”, Groningen, September 1988.
21. S.D. Krasner (red.), International regimes, Cornell University
Press, Ithaca.
22. Keohane, op. cit., biz. 63.

23. R.O. Keohane, The demand for international regimes, in Gros
en Thygesen, op.cit., biz. 154. Deze benadering wordt omschreven als de ‘modified structural approach’.
24. Idem, biz. 2. Een internationaal regime wordt als volgt gedefinieerd “sets of implicit or explicit principles, norms, rules and decision making procedures around which actors’ expectations converge in a given area of international relations”. (N.B. Deze definitie heeft veel kritiek ondervonden).
25. P. Taylor, Interdependence and autonomy in the European
Community: the case of the EMS, Journal of Common Market Studies, jg. VIII, nr. 4, biz. 372.
26. A. Szasz, Het Europees monetaire stelsel, Internationale
Spectator, februari 1979, biz. 203 e.v.

kamp van de ‘monetarists’. Het belang van samenwerking
liep parrallel aan het eigenbelang.
Uit onderzoek naar het EMS kan geconcludeerd worden
dat de gemeenschappelijke actie de resultante was van
asymmetrische verhoudingen tussen de betrokken staten.
De valutadominantie van de Duitse mark en het politieke
gewicht van de Fransen bepaalde deze positie jegens de
andere staten. Het verlangen naar symmetrie botst monetair eveneens met “the basic proposition that in a fixedexchange rate regime only one country can, in the longrun, determine its own monetary policy, which then constitutes the anchor that ties down the price level and the money supply in the other countries as well”27. De asymmetrische kenmerken van het EMS hebben echter niet tot gevolg gehad dat West-Duitsland de onbetwiste leider van het
EMS is geworden. Die rol widen de Duitsers niet, noch zijn
de andere staten bereid die te accepteren. Sinds de vierde koersaanpassing zijn de latere aanpassingen op basis
van brede consensus genomen. De bereidheid om verscheidene staten actief in het beleid te betrekken lijkt te zijn
toegenomen28. Tevens is de noodzaak om in breder Europees verband samen te werken groter dan in het vroegere
Bretton Woods-systeem. Het is daarom van belang om de
analyse van de mogelijkheden tot samenwerking niet louter tot een beleidsterrein te beperken. De mogelijkheden
tot samenwerking zijn volgens Oye tevens afhankelijk van:
– the context of interaction (b.v. de EG);
– the dimensions that constitute thepay-off structure (b.v.
reciprociteit bij eenzijdige acties) .
De betrekkingen dienen in een bredere context gezien
te worden. Zo kan de samenwerking op monetair terrein invloed hebben op de samenwerking op defensiegebied en
kan monetaire samenwerking op regionaal niveau invloed
op internationale monetaire afspraken hebben. Wat met
name van belang is, is of nationale deelbelangen corresponderen met de internationale belangen van de staat. De
uitkomst van een dergelijk belangengeschil staat niet bij
voorbaat vast.

Tabel. Hetsucces van het EMS, variabiliteit van de belangrijkste valuta’s ten opzichte van de ecu*
1972 1973 1974 1975 19761977 1978 19791980 1981
Bfr/Lfr
Dm
Hfl
Dkr
Ffr
It. I.
lr.£

9,4 11,4 20,9
8,1 46,3 16,9

9,6
7,7
8,7 27,8 17,1 6,4
16,1 11,3 15,6 5,7
12,6 13,6 22,0 26,9
11,2 50,8 33,9 14,3
34,1 45,0 19,2 28,3

38,5 6,2 11,4
42,7 11,6 11,7

Samenvattend
Sietsma constateerde onlangs terecht dat het vermijden
van een internationale recessie voorlopig meer zal afhangen “van het groeibevorderende beleid dat landen ‘in
splendid isolation’ voeren”30. De internationale economie
is te zeer verstoord waardoor het vertouwen bij de staten
afwezig is om op korte termijn over te gaan tot internationale beleidscoordinatie.
Belangrijk zal zijn hoe in de toekomst internationale samenwerking tot stand zal komen. Het EMS is in de chaotische internationale valutamarkt een oase van rust, een
zone van monetaire stabiliteit, gebleken (zie de label). Het
succesvoile EMS-regime ondersteunt de veronderstelling
dat een zekere asymmetrie heel effectief tot collectieve actie kan leiden, al blijft het stelsel voorlopig wel beperkt in
zijn politieke omgeving, de statenanarchie, want behalve
een stabiel wisselkoerssysteem blijven de afzonderlijke
economische prestaties van de lidstaten sterk verschillen.
In de toekomst zal de toegenomen interdependentie regimes teweeg moeten brengen die een betrouwbaar juridisch raamwerk en gezaghebbende additionele informatie
verschaffen. Zij moeten het ‘enlightened self-interest’ verduidelijken en contractueel vastleggen. Die afspraken kunnen het statensysteem beperken, zonder dat het expliciet
verlaten hoeft te worden. We spreken dan niet langer over
een verlies aan soevereiniteit, maar over een integratie van
soevereiniteit.
Tegen relevante staten die weigeren te participeren in
gezamenlijke afspraken dienen economische sancties niet
uitgesloten te worden. Deze weg hadden de VS jegens Japan jaren geleden al moeten inslaan. Wil er in de toekomst
sprake zijn van een effectief management van de internationale economie, dan zal de organisatie in handen moeten vallen van de dominante economische staten, door
middel van een collectief leiderschap. Dit vergroot tevens
de kans op eenduidige en bindende informatie. Het internationale management zal opnieuw continu’fteit, regelgeving, voorspelbaarheid en stabiliteit moeten verschaffen.
Dat zal tevens het herstel van een duurzaam vertrouwen
van de financiele markten in de internationale economie
vergroten.
Management door slechts enkele staten doet op termijn
ogenschijnlijk afbreuk aan de economische souvereiniteit
van vele andere staten. Maar dat is slechts een formeel argument. De economische macht van vele andere staten is
reeds aanzienlijk uitgehold. Wellicht dat in een later stadium meer staten in het besluitvormingsproces betrokken
kunnen worden.

8,4 9,0 8,3
8,6 9,6 19,7

Jacques Monasch

39,0 5,7 11,3 9,0 4,4 21,0
33,8 32,4 7,7 32,7 4,5 8,4
30,1 9,6 18,0 7,4 6,1 13,8
55,5 21,1 24,8 9,8 17,9 21,8

7,7

9,2 6,3

14,3 29,5 20,8 14,1 43,3 13,9 15,5 11,9

8,7 14,2

63,5 11,3 23,8

gem.
EMS
Zwfr

43,5 45,5 53,9 10,5 13,0 68,5

UK£
US$
Yen

34,1 45,0 19,2 28,5 63,2 11,3 23,8 32,2 44,7 40,3
11,0 54,2 25,7 47,5 20,1 24,9 49,1 28,1 34,4 62,3
34,1 39,2 70,8 87,5 82,2 25,9

Gemiddelde voor
deze 4 valuta’s

40,2 30,2 49,4 39,6 43,6 49,2

a. Standaardvariabiliteit van de nationale valuta’s van de ecu gedeeld door
het koersgemiddekte per ultimo van de maand. Uitkomsten vermenigvuldigd
met 1.000
Bran: Diensten van de commissie. Overgenomen uit J. van Ypersele, Europese perspectieven, uitgave Europese Commissie, 1984, biz. 70.

27. N. Thygesen, Exchange-rate policies and monetary targets in
the EMS countries. In: R.S. Masera en R. Triffin, Europe’s money:
Problems of European monetary co-ordination and integration,
CEPS, Brussel, biz. 21.
28. Idem, biz. 13.
29. K.Oye, Cooperation under anarchy, Princeton University

Press, Princeton, 1986.

30. Sietsma, op.cit, biz. 669.

ESB 8-3-1989

235

Auteur