Secundaire markt en
schuldenprobleem
Op de jaarvergadering van IMF en Wereldbank, eind September in Berlijn, stond de
schuldenproblematiek centraal. Zowel buiten op straat als binnen in de vergaderzaal
bleek overeenstemming te bestaan over de noodzaak de schuldenlast van de zwaarst
getroffen schuldenlanden te verlichten. De meningen verschillen echter over de wijze
waarop dit zou moeten gebeuren. Sommigen pleiten ervoor de schuld kwijt te schelden,
anderen wensen marktconforme schuldvermindering. In alle plannen die op de
jaarvergadering zijn geopperd speelt de secundaire markt voor schulden
een belangrijke rol.
DRS. F.D. VAN LOON – DRS. R.H.M. RUHL*
Berlijn
Dank zij de optimistische geluiden over de groei van de
wereldeconomie die het IMF eerder had laten horen en de
betrekkelijke rust aan het valutafront concentreerde de
aandacht op de jaarvergadering van IMF en Wereldbank
zich op de schuldenproblematiek. Sinds de jaarvergadering van 1982, het jaar waarin Mexico een moratorium over
de betalingen op zijn buitenlandse schuld afkondigde, was
dat niet meer het geval geweest. De aandacht voor de
schuldenproblemen van ontwikkelingslanden had duidelijk
een heel ander karakter dan in 1982. Toen was de aandacht geconcentreerd op het organiseren van een wereldwijde reddingsactie, niet alleen ten behoeve van de debiteurenlanden maar ook ten behoeve van het Amerikaanse
en internationale bankwezen. De methode van samenwerking tussen IMF en internationale bankenconsortia, die in
1982 onder leiding van de toenmalige directeur van het
IMF, De Larosiere, werd ontwikkeld, vormt tot vandaag de
basis voor de officiele behandeling van de van voor 1982
daterende bankschulden. Na zes jaar is echter duidelijk geworden dat deze methode weliswaar een financiele crisis
heeft voorkomen en dat de commerciele banken de gelegenheid hebben gekregen en gebruikt om reserves aan te
leggen, maar dat de schuldenlanden zelf nog weinig uitzicht hebben uit hun schulden te kunnen groeien.
Het volgen van de recepten van IMF en Wereldbank
voor structurele en sectorale aanpassingen in de debiteurenlanden geeft veel schuldenlanden toegang tot IMF-faciliteiten en Wereldbankleningen. Bovendien vormt dit bijna
altijd een voorwaarde voor respectievelijk de verstrekking
van bilaterale hulp van de grotere Westerse donorlanden,
voor herstructurering van de buitenlandse schuld en voor
het verkrijgen van nieuw geld van de bankenconsortia.
Langzamerhand is duidelijk dat dit niet genoeg is. De totale stroom nieuwe financieringen van IMF, Wereldbank,
bilaterale donoren en bankenconsortia was in verschillen-
1052
de gevallen zelfs kleiner dan de uitgaande stroom van betalingen voor rente en aflossingen, zodat de netto kapitaalstroom negatief werd.
De bereidheid van schuldenlanden om door te gaan met
politiek riskante structurele aanpassingen werd minder, net
als de bereidheid van internationale banken om door te
gaan met nieuw geld te lenen. Schuldenvermoeidheid werd
de algemene klacht. Uiteraard zal in de huidige schuldenlanden op termijn een situatie moeten ontstaan waarin interne besparingen en efficient werkende kapitaalmarkten
grotendeels het kapitaal genereren voor versterking van de
economieen. Het verbeteren van de werking van interne
kapitaalmarkten is daarom van groot belang. Zowel voor
vermindering van de schuldenlast als voor vergroting van
de netto kapitaalstroom naar ontwikkelingslanden zijn echter nieuwe initiatieven nodig.
Het gaat daarbij niet alleen om het volume van de netto
kapitaalstroom, maar vooral ook om de diversificatie van
de stroom. Tegen deze achtergrond zijn inmiddels al tal van
plannen gelanceerd om de schuldenlast van de ontwikkelingslanden te verlichten.
De plannen
Een van de bekendste plannen is wellicht het plan-Baker
uit 1985. Dit plan trachtte de positie van de 15 landen die het
meest onder de schuldenlast leden te verlichten. De multilaterale ontwikkelingsbanken, de grote crediteurlanden en de
internationale commerciele banken zouden iedergedurende
een aantal jaren zoveel nieuwe kredieten ter beschikking
moeten stellen dat deze landen een economische groei kon* De auteurs zijn respectievelijk hoofd en medewerker van de afdeling Internationale Organisaties en Instellingen van de NMB
Bank te Amsterdam. Het artikel, dat op persoonlijke titel is geschreven, bouwt voort op F. van Loon, Schuldconversie, ESB, 11
maart 1987, biz 247.
den bereiken die het mogelijk zou maken uit de schulden te
groeien. Voorwaarde was uiteraard dat de landen zich strikt
aan het door IMF en Wereldbank geformuleerde aanpassingsbeleid zouden houden. Het plan bestond dus alleen uit
grote nieuwe kredietstromen en niet uit maatregelen om de
bestaande schuldenlastte verminderen.
Drie jaar later kan worden vastgesteld dat het plan van
de voormalige Amerikaanse minister van financien grotendeels is mislukt. De beoogde nieuwe kapitaalstromen kwamen, behalve van de multilaterale instellingen, niet goed
op gang. De trage implementatie van de gewenste beleidsaanpassingen was daar mede oorzaak van.
In de meeste andere plannen wordt aangedrongen op het
afschrijven door de banken op een deel van de vorderingen
en/of het accepteren van een lagere rentevergoeding. Tot de
meest besproken nieuwe voorstellen op de bijeenkomsten
in Berlijn behoren het Japanse en het Mexicaanse plan. Tijdens de jaarlijkse economische topconferentie in Toronto
kwam de Japanse minister van financien Miyazawa al met
twee plannen. Het eerste betrof het kwijtschelden door Japan van de bedragen aan rente en aflossingen op leningen
in Japanse yen die in de periode 1978 tot 1987 aan de minst
ontwikkelde landen zijn verstrekt. Naar schatting is hiermee
een bedrag van $ 5,5 mrd. gemoeid.
Het tweede plan van Miyazawa had ten doel de schuldenlast van de midden-inkomens schuldenlanden te verlichten.
Over dit plan, dat later werd aangeduid als het plan-Miyazawa, hoopte men in Berlijn meer duidelijkheid te krijgen. Dit is
echter niet gebeurd; er zijn slechts enkele elementen bekend
gemaakt. Volgens het plan-Miyazawa stort een schuldenland gedurende een aantal jaren een deel van zijn internationale reserves en de opbrengst van de verkoop van staatsbedrijven op een speciale trust-rekening bij het IMF. Tegen
de zekerheid van deze groeiende trust-rekening (en, naar
moet worden aangenomen, met enige versterking of garantie door het IMF zelf) zou het land vervolgens langlopende
en verhandelbare staatsobligaties uitgeven in ruil voor haar
oude verplichtingen aan banken en regeringen. Deze transactie heeft voor de schuldenlanden alleen zin wanneer bij de
ruil van de oude schuld in de nieuwe obligaties de resulterende schuldenlast vermindert, met andere woorden, wanneer de nieuwe obligaties – door de zekerheid van de achterliggende IMF trust-rekening en door hun eenvoudige verhandelbaarheid – door banken en crediteurenlanden hoger
worden gewaardeerd dan de oude vorderingen.
Bij een dergelijke securitisatie van schulden door omwisseling is – althans voor de commerciele banken – de waarde van de bestaande schulden op de secundaire markt het
belangrijkste referentiepunt. De ervaring met de eerder dit
jaar uitgevoerde schuldomwisseling voor Mexico laat dit
duidelijk zien. Daarbij werd $ 3,7 mrd. aan Mexicaanse
schuld door banken ingewisseld tegen $ 2,6 mrd. aan nieuwe langlopende obligaties, die wat betreft de hoofdsom gegarandeerd worden door $ 532 mln. aan Amerikaanse
staatsobligaties waarop geen rente wordt uitbetaald (zero
coupon bonds). De prijsvorming van deze obligaties volgt
sindsdien nauwkeurig de secundaire-marktprijs van Mexicaanse schuld.
Vooralsnog bleef een verdere uitwerking van het planMiyazawa uit. De grote belangstelling voor dit voorlopig
vage plan ligt niet in de weinig verrassende inhoud, maar
in het feit dat juist Japan ermee komt. Japan dringt aan op
een belangrijker positie in het IMF en in de Wereldbank.
Weinigen twijfelen eraan dat voor een ‘oplossing’ van het
schuldenprobleem – ook via de marktconforme benadering
met een per schuldenland wisselende serie van technieken (de ‘menu’-benadering) – de Japanse betrokkenheid
onmisbaar is. De Amerikaanse vertegenwoordigers zijn
niet erg enthousiast over het Japanse plan. Men vreest met
name dat op een of andere manier toch een deel van het
bankenrisico wordt afgewenteld op de overheden. Daarop
ESB 9-11-1988
besloot Japan het plan in de ijskast te doen tot na de Amerikaanse presidentsverkiezingen.
Als verrassing kwam de vervanger van de Japanse minister van financien, de gouverneur van de Japanse centrale bank, Satoshi Sumita, namens de minister met nog
een derde plan. Dit plan behelst dat Japan additionele fondsen beschikbaar stelt in de vorm van ongebonden leningen
die moeten worden ingepast in de programma’s van het
IMF. De leningen zullen worden verstrekt door de Japanse Export- en Importbank. Met name de midden-inkomenslanden zullen van deze steun profiteren bij hun structurele
aanpassingsproces.
Het 10-puntenplan van de Mexicaanse minister van financien Gustavo Petricioli was ook niet volledig uitgewerkt.
Dit plan, dat nu eens niet afkomstig van een machtig crediteurenland, maar van een van de grootste debiteuren.
was, had meer het karakter van een politieke stellingname.
Een van de kernpunten van dit plan, dat zich geheel op Latijns-Amerika concentreert, is dat de stroom financiele middelen van de internationale financiele organisaties naar de
Latijnsamerikaanse landen ten minste even groot zou moeten zijn als de rente- en aflossingsbetalingen door deze landen. Zonodig zou een automatisch recycling-mechanisme
moeten worden ingebouwd. Commerciele banken moeten
daarnaast gedurende een aantal jaren financiele ruimte
verschaffen door het verstrekken van nieuwe leningen of
door kapitalisatie van de rentebetalingen. Gelijktijdig zouden stappen moeten worden gezet om de schuld, op basis
waarvan toekomstige bijdragen aan nieuw geld worden berekend, vrijwillig te verminderen.
Ten einde de schuldenlanden te stimuleren hun schuld
te verminderen, zouden ze van de multilaterale organisaties garanties of additionele middelen moeten kunnen krijgen om delen van hun eigen schuld met een korting op de
secundaire markt terug te kopen. Voor ieder schuldenland
zouden op passende manier regelingen moeten worden
getroffen. Hieraan zou de voorwaarde moeten worden verbonden dat de structurele aanpassingen zoals door IMF en
Wereldbank voorgesteld worden geaccepteerd. Net als het
Japanse plan is het Mexicaanse plan onvoldoende uitgewerkt. Beide plannen gaven echter opnieuw voeding aan
de fundamentele discussie over het wel of niet massaal afschrijven op schulden.
Opvallend is dat ook in het laatstgenoemde plan gedeeltelijk gekozen wordt voor een vermindering van de schuldenlast door gebruik te maken van de tweedehands schuldenmarkt. Dit onderstreept de toename van het belang van
deze markt bij het zoeken naar wegen om de schuldenlast
van de grote debiteurenlanden te verlichten. Niet alleen in
het recente Mexicaanse plan, maar ook in eerdere schuldenplannen, waaronder met name het voorstel van Rotberg, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de
tweedehands markt biedt.
Waar tot voor kort de procedures van gemeenschappelijke schuldherstructurering en gedwongen nieuwe leningen door de grote bankenconsortia scherp gescheiden waren van de vrijwillige en individuele transacties van banken
in de secundaire markten, beginnen deze twee benaderingen nu samen te komen.
Mede dank zij de oproep tijdens de jaarvergadering van
vorig jaar van Michel Camdessus, de managing director
van het IMF, om meer gebruik te maken van marktconforme oplossingen, wordt nu in verschillende herstructureringsovereenkomsten de mogelijkheid opgenomen om
schuld om te zetten in directe investeringen of in andere
schuldtitels. In Berlijn ging Camdessus nog een stap verder. Daar pleitte hij ervoor de schuldenlanden die zich aan
herstructureringsprogramma’s houden, in staat te stellen
geleidelijk hun eigen schuld tegen marktprijzen (en dus op
de secundaire markt) op te kopen. Een belangrijk verschil
tussen zelf opkopen en schuldconversie is overigens dat
1053
bij schuldconversie de korting van de secundaire marktprijs
gedeeld wordt tussen de investeerder en het schuldenland,
terwijl het voordeel van de korting bij schuldopkoop helemaal naar het schuldenland zelf gaat.
De secundaire markt, die tevoren beschouwd werd als
een marginaal verschijnsel voor een kleine groep specialisten, werd in Berlijn als het ware gelegitimeerd. Tegendeachtergrond van de discussie over verplichte afschrijving versus
vrijwillige marktconforme schuldvermindering is dit ook begrijpelijk: de secundaire markt is de plaats waar vrijwilligheid
en schuldvermindering worden samengebracht. Deze markt
maakt het namelijk mogelijk de schuld te verminderen zonder dat debiteur en crediteur samen hoeven te komen.
Enerzijds kan een bank een vordering beneden de nominale waarde – dus met verlies – verkopen zonder dat de
relatie met de debiteur verandert. Anderzijds kan de debiteur, rechtstreeks of indirect, dat wil zeggen via een investeerder, zijn eigen externe schuld verminderen.
teringsstroom van $ 2,3 mrd. Naast dit officiele programma
bestaat er in Brazilie nog een, overigens legaal, informeel
conversieprogramma. Naar schatting overtreffen de bedragen die hierbij betrokken zijn die van het officiele programma. Voor 1988 wordt door Salomon Brothers2 geschat dat
de schuldenlast van ontwikkelingslanden in totaliteit met
$ 25 miljard zal verminderen als gevolg van alle schuldconversie, schuldopkoop en schuldomwisselingstransacties.
Hoewel het in verhouding tot andere vormen van conversie tot nu toe om kleine bedragen gaat, is veel aandacht getrokken door de eerdergenoemde debt/nature-conversies.
Door de koop van buitenlandse leningen op de secundaire
markt en de omwisseling daarvan in lokale valuta zijn milieuorganisaties erin geslaagd het totale bedrag in lokale valuta
voor hun natuurprojecten aanzienlijk te verhogen. Dit soort
activiteiten wordt bij voorbeeld ondernomen door het World
Wildlife Fund in Ecuador, Costa Rica en Bolivia. Nu in Berlijn overeenstemming tot stand kwam over de noodzaak milieuprojecten te bevorderen, ziet het er naar uit dat veel meer
van dergelijke transacties zullen worden gesloten.
Ontwikkeling van de secundaire markt
Sinds zijn ontstaan in 1982 heeft de secundaire markt voor
schulden een snelle groei doorgemaakt. In 1987 werd naar
schatting tussen de $ 20 en $25 mrd. verhandeld, gemeten
in nominale waarde. Dit jaar zal naar verwachting een handelsvolume van $ 30 mrd. worden gehaald. De handel concentreert zich nog steeds sterk op Latijns-Amerika en in mindere mate op een aantal Aziatische en Oosteuropese landen. Toch wordt van steeds meer landen de schuld op de
secundaire markt verhandeld. Aanvankelijk werd op de secundaire markt voornamelijk schuld geruild tussen banken
om de sterke concentratie van leningen op een beperkt aantal landen te verminderen. In 1987 had naar schatting nog
maar 40% betrekking op zulke ruil- of swaptransacties. De
rest heeft betrekking op contante-verkooptransacties, waarbij de verkregen schuldtitels worden gebruikt voor een van
de vele vormen van schuldconversie.
Deze transacties worden inmiddels gebruikt voor onder
andere investeringen in eigen vermogen (debt/equity conversion), voor omzetting in schuldtitels in lokale valuta
(debt/debt conversion), voor de aankoop van lokale contanten (debt/cash conversion), voor de (gedeeltelijke) betalingen van export uit het schuldenland (debt/export conversion) en voor de betalingen van lokale kosten van ontwikkelingsprojecten, natuurprojecten en dergelijke
(debt/development en debt/nature conversion).
De varianten op dit thema zijn uiteraard onbeperkt. Een
toenemend deel van de contante omzet betreft tegenwoordig bovendien verschillende vormen van schuld-terugkooptransacties, waarbij de schuldenlanden zelf, meestal
indirect, hun uitstaande vorderingen tegen de korting van
de secundaire markt terugkopen. In recente schuldherstructureringen (bij voorbeeld Chili) wordt deze terugkoop
zelfs expliciet opgenomen. Begin november van dit jaar
heeft Chili ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Inmiddels is van i15 landen een conversieprogramma bekend waarbij debt/equity-conversie wordt of zal worden toegestaan. Sinds de start van diverse conversieprogramma’s
zou er volgens de Bank voor Internationale Betalingen te Bazel (BIB) tot 1987 voor $ 7,6 mrd. zijn geconverteerd1. Daarvan zou meer dan de helft in 1987 hebben plaatsgevonden.
Tot de succesvolle programma’s behoren die van Brazilie,
Mexico (tijdelijk opgeschort in november 1987), Chili, Argentinie en de Filippijnen (tijdelijk opgeschort in begin 1988). In
Chili zou dat volgens de BIB hebben geleid tot een vermindering van de bankschuld met 26%.
In de eerste acht maanden van dit jaar zou de buitenlandse schuld van Brazil!^ door conversie met $ 4,5 mrd.
zijn verminderd en geres^lteerd hebben in een netto inves-
1054
Regulering?
De snelle groei van de secundaire markt heeft geleid tot
discussies over het nut van deze markt en over de gevaren die de snelle groei van deze markt met zich zou kunnen meebrengen. Zo zegt Van Dam bij voorbeeld: “Afgezien van de genoemde problemen en de schamele resultaten heeft het zoeken van een oplossing via de tweedehandsmarkt als voornaamste nadeel dat het de kredietwaardigheid van de schuldenlanden verder aantast en dus
de kans op additionele kredieten verder reduceert”3.
Inmiddels is ook gesuggereerd dat regulering van deze
markt noodzakelijk is. Wij zien in de recente ontwikkelingen, en met name in de opvallend eensgezinde ondersteuning van de ‘marktconforme’ en ‘geval-tot-geval’-benadering, eerder het tegenovergestelde. Als het best aanwijsbare referentiepunt voor marktconforme activiteiten geldt
op dit moment de secundaire markt. Alle voorstellen in
deze richting stoelen hetzij direct, hetzij indirect op de secundaire markt. Ten aanzien van de effecten van de secundaire markt op de kredietwaardigheid van schuldenlanden zijn wij minder pessimistisch gestemd. In de praktijk is
eerder sprake van een gunstig effect op de kredietwaardigheid. Vooral door het gebruik van conversieprogramma’s
en het bestaan van een secundaire markt is het aantal crediteuren van de grote schuldenlanden drastisch afgenomen. De vorderingen raken hierdoor steeds meer geconcentreerd bij banken die op lange termijn operationeel betrokken zijn bij het schuldenland of om andere redenen geloven dat de vordering meer waard is dan hij op de secundaire markt kan opbrengen.
Voor de schuldenlanden betekent dit een eenvoudiger
onderhandelingsproces over herstructureringen en minder
zorg over de ‘free riders’, de kleinere banken die niet mee
willen doen met ‘nieuw-geld’-verplichtingen maar daarvan
wel de vruchten (hervatting rentebetaling) plukken. Het belangrijkste voordeel van de secundaire markt voor het herstellen van kredietwaardigheid is echter dat de markt helpt
de noodzakelijke scheiding tussen oud geld en nieuw geld
aan te brengen. Vrijwillige nieuwe financieringsstromen
zullen, naar onze mening, pas op gang komen wanneer het
probleem van de oude schulden is opgelost, of op zijn minst
van de nieuwe leningen is losgekoppeld.
1. BIB, Annual report, 1987/1988, Basel, 1988, biz. 134e.v.
2. Salomon Brothers, Developing country exposures: reality versus rationalization, Stock Research, 25 oktober 1988, biz. 2.
3. F. van Dam, De schulden van ontwikkelingslanden, ESB, 24 augustus 1988, biz 776.
Hoewel oude en nieuwe schulden formeel nog gelijkgeschakeld worden – vooral de grote Amerikaanse banken
hebben zich verzet tegen het geven van privileges aan
nieuwe crediteuren – is in de praktijk de scheiding tussen
oude en nieuwe schulden al duidelijk. Een goed voorbeeld
was de Braziliaanse beslissing begin 1987 op te houden
met het betalen van de rente op bankschulden. Tot midden
1988 werd inderdaad geen rente betaald op bankschulden
van voor 1982. Op alle leningen van na 1982 werd de rente echter volledig en punctueel betaald. Ook het in augustus dit jaar gesloten akkoord tussen de Braziliaanse autoriteiten en de commerciele banken over de herstructurering
van de buitenlandse schuld onderstreept het verschil in status tussen nieuw geld en oud geld. De nieuwe kredieten
kunnen in het kader van het conversieprogramma op aanmerkelijk gunstiger condities worden omgezet in investeringen. Voorts hebben de nieuwe kredieten over het algemeen een kortere looptijd en worden ze niet meegeteld bij
mogelijke toekomstige nieuw-geldberekeningen.
Kritiek________________________
Wat betreft de schuldconversie spitst de kritiek zich toe
op drie gebieden. Het is de vraag of schuldconversie een
‘te groot’ buitenlands belang in de Industrie van het schuldenland kan doen ontstaan; het is de vraag of de investeringen die door schuldconversie tot stand komen wel additioneel zijn; en het is de vraag in hoeverre de uitbetaling in
lokale valuta inflatoire effecten heeft.
Dit laatste is inderdaad een risico. In Brazilie wordt bij
voorbeeld geschat dat de officiele conversie gedurende de
eerste acht maanden van dit jaar, die een investeringsbedrag van $ 2,3 mrd. opleverde, de geldhoeveelheid (M2)
met ruim 5% zou kunnen doen stijgen. In veel gevallen kan
de inflatoire werking van de uitbetaling in lokale valuta worden vermeden. Alles hangt af van de wijze waarop de transactie binnenslands wordt gefinancierd. Wanneer de overheid obligaties emitteert op de lokale kapitaalmarkt kan het
inflatoire effect worden vermeden. Een probleem vormt
hierbij echter de beperkte plaatsingscapaciteit op de lokale kapitaalmarkten.
Oplossing
__
__
___
De Wereldbank, die het invoeren van schuldconversieprocedures aanmoedigt en die hierbij technische assistentie verleent aan overheden van schuldenlanden, probeert
nu de conversieprocedures op een systematische wijze in
de overheidsbegroting te laten opnemen. Daardoor wordt
voorkomen dat uitgaven in dit verband het oorspronkelijk
ook met het IMF afgesproken beleid doorkruisen en uiteindelijk de inflatie sterk kunnen aanwakkeren. Inbedding van
deze uitgaven in het totale economische beleidskader lijkt
de beste garantie te bieden dat conversietransacties niet
verstorend zullen werken.
Conclusies
In het kader van hetstreven naarschuldvermindering op
een marktconforme wijze speelt de secundaire markt een
steeds belangrijker rol. In de recente plannen ter verlichting van de schuldenproblematiek wordt de secundaire
markt gebruikt, hetzij als belangrijk referentiepunt voor de
waarde van bestaande schulden, hetzij als ontmoetingspunt van vraag en aanbod van schuldpapier waar met kor-
ESB 9-11-1988
ting delen van de eigen schuld kunnen worden teruggekocht. Michel Camdessus, de managing director van het
IMF, wees de schuldenlanden in Berlijn nog expliciet op
deze mogelijkheid om de schuldenlast te verminderen. Het
nut van deze markt is naar onze mening inmiddels in de
praktijk bewezen, terwijl de gevaren, met name het verlies
van kredietwaardigheid, waarop door sommigen wordt gewezen zich niet manifesteren. Dat houdt niet in dat een drijvende kracht achter het bestaan van deze markt, de vele
mogelijkheden voor schuldconversie, onbeperkt kan toenemen. De mogelijkheden voor conversie zijn voor een
land beperkt. Opname van de schuldconversieplannen in
de normale begrotingsprocedures kan voorkomen dat uitvoering van deze plannen de oorspronkelijke macro-economische beleidsdoelstellingen doorkruist. Wanneer de
schuldconversie wordt ingebed in een dergelijk macro-economisch beleidskader lijkt een verdere toepassing mogelijk te zijn. Schuldconversie en secundaire markt zullen
daardoor ook in de toekomst een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van de schuldenproblematiek.
F.D. van Loon
R.H.M. Riihl
Intemationaal symposium over
panel data en
arbeidsmarktonderzoek
Amsterdam, 15-17 december 1988
Van 15 tot en met 17 december wordt aan de Universiteit van Amsterdam een internationaal symposium gehouden over panel data en arbeidsmarktonderzoek. Op de conferentie komen zowel
methodologische en econometrische aspecten van
onderzoek met panel data als empirische toepassingen op het terrein van de arbeidsmarkteconomie aan bod.
Lezingen worden verzorgd door Noordamerikaanse en Europese economen en econometristen en
zijn gegroepeerd in vijf sessies: organisatorische
aspecten en technieken van het verzamelen van
panel data, econometrische en statistische aspecten van analyses met panel data, duuronderzoek,
levenscyclus-modellen en evaluatietechnieken
voor overheidsinterventies. De conferentie wordt
geopend door prof. J. Tinbergen.
Het symposium wordt georganiseerd op initiatief
van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek en medegefinancierd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Deelneming is beperkt. Inschrijf- en deelnemingskosten
(inclusief lunches, diners en symposiumbundel)
bedragen / 450,-. Voor nadere informatie over het
programma en voor het aanvragen van inschrijfformulieren gelieve contact op te nemen met:
Mevr. H.P. Braun, Vakgroep Economische Vakken,
Rijksuniversiteit Leiden, Hugo de Grootstraat 32,
2311 XK Leiden, tel. 071 – 27 78 55, of
Mevr. M. Gadourek, Vakgroep Micro Economie,
Universiteit van Amsterdam, Jodenbreestraat 23,
1011 NH Amsterdam, tel. 020 – 525 42 52.
1055