Ga direct naar de content

Wal en schip

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 1988

Wal en schip
Bijna elk jaar wordt Nederland door de OECD in het
landenrapport gekapitteld vanwege de traagheid waarmee beleidswijzigingen tot stand komen. De sanering
van de openbare financien, de vereenvoudiging van het
belastingstelsel, de herstructurering van de gezondheidszorg, het aanpakken van de subsidie-economie,
het duurt in ons land jaren voordat dergelijke operaties
op gang komen en nog langer eer ze voltooid zijn. Soms
lijkt het alsof Nederland op economisch-politiek gebied
de slome duikelaar van de OECD is.
Gelukkig voor ons zijn er echter meer landen waar
veranderingen in de economische politiekslechts moeizaam tot stand komen. Sterker, in feite wachten de
meeste landen met grote beleidswijzigingen tot ze echt
niet anders kunnen. Eerst moet de zaak compleet uit de
hand lopen. Dat is de conclusie die men kan trekken uit
een recent rapport van de OECD waarin elf gevallen beschreven worden van majeure beleidswijzigingen in de
periodel 975-19851.
Zo hielden de Verenigde Staten aan het eind van de
jaren zeventig veel te lang vast aan hun expansieve
economische beleid. Pas toen de inflatie tot 13% was
gestegen en de koers van de dollar absoluut niet meer
te houden was, werd de prioriteit naar inflatiebestrijding
verlegd. Japan koesterde jarenlang zijn overschotten op
de lopende rekening en trotseerde dreigementen met
handelsoorlogen voordat het beleid opschoof in een
richting die meer nadruk legde op bevordering van de
binnenlandsebestedingen. Italiezat jaren in de tang van
oplopende inflatie en een steeds verder wegzakkende
lire voordat een program van de grond kwam dat de ergste binnenlandse onevenwichtigheden bestreed. In Engeland moest het IMF er in het midden van de jaren zeventig aan te pas komen om de koers van het pond te
steunen voordat een meer restrictief beleid werd ingezet. Belgie, Nederland en Zweden keken jarenlang toe
hoe hun staatsschuld opliep en hun concurrentievermogen verslechterde, voordat zij iets ondernamen tegen
de uitdijende collectieve sector en de verstarringen in
hun economieen. Zelfs Zwitserland en West-Duitsland
– de degelijkste van de OECD-landen – reageerden te
laat en te zwak toen hun economieen met onevenwichtigheden werden geconfronteerd.
Nu maakte de wereldeconomie in de jaren zeventig
natuurlijk grote veranderingen door: het stelsel van vaste wisselkoersen was ingestort, er waren twee oliecrises, de interdependentie was sterk toegenomen, het
speculatieve kapitaalverkeer groeide enorm. Misschien
was het niet duidelijk welk beleid daarbij paste. Volgens
de OECD echter is dat toch niet de verklaring voor de
politieke immobiliteit. In de meeste gevallen waren de
signalen dat er wat moest gebeuren duidelijk genoeg.
En de beleidsrecepten waren ook helemaal niet nieuw:
gewoon beleid waarmee in vroeger jaren al ruime ervaring was opgedaan.
Het probleem van de jaren zeventig was veeleer dat
de oude wijsheden op economisch-politiek gebied te
veel uit het oog waren verloren. Men vertrouwde op de
mogelijkheden van macro-economisch ‘demand management’, maar verwaarloosde de micro-erfecten aan de
aanbodzijde. Men dacht te kunnen rekenen op de trade-off tussen inflatie en werkloosheid, maar stond met
lege handen toen beide gelijktijdig begonnen op te lopen. In veel landen werd ook de doeltreffendheid van
het inkomensbeleid sterk overschat. En toen het fout
ging, kostte het grote moeite de nieuwe ideee’n, die een
tijdlang goed leken te hebben gewerkt, los te laten.
Daarnaast zorgden politieke factoren voor ernstige vertraging. De pijnlijke aanpassingen, die voor sommige

ESB 13-7-1988

groepen onvermijdelijk inkomensachteruitgang zouden
betekenen, werden Never nog wat uitgesteld. Men
wachtte tot de wal het schip keerde.
In de meeste gevallen was een valutacrisis de schok
die de autof iteiten met de neus op de f eiten drukte. Want
waar politic! nog delibereerden, kozen valutahandelaren eieren voor hun geld. Zij vluchtten uit de munt van
het land dat klaarblijkelijk niet in staat was een adequaat
economisch beleid te voeren. Alleen in Nederland was
het niet de druk op de wisselkoers die de doorslag gaf
om in actie te komen. Misschien dat het daarom in ons
land ook wel zo lang heeft geduurd voordat een aanpassingsbeleid van de grond kwam. De verslechtering van
het Internationale concurrentievermogen werd in ons
land gecamoufleerd door de omvangrijke aardgasbaten, die voorkwamen dat er grote tekorten op de lopende rekening ontstonden. Wij werden pas in het begin
van de jaren tachtig wakkertoen de werkloosheid in drie
jaar tijd meer dan verdubbeld bleek te zijn (van 5,4% in
1979 naar 11,4 in 1982), terwijl bovendien de groei van
de collectieve uitgaven onbeheersbaar was geworden.
In de meeste landen bleek een beleidsommezwaai
ook pas tot stand te komen na de installatie van een
nieuwe regering. In Italie was het de nieuwe regeringAndreotti die in 1976 in samenwerking met de Communistische Partij de jarenlange politieke impasse wist te
doorbreken en een begin maakte met het herstel van de
zieke economie. In Zweden voerde de sociaal-democratische regering, toen ze na zes jaar oppositie in 1982
weer aan het bewind kwam, op de dag van haar beediging een devaluatie van de kroon met 16% door, een
paar dagen later gevolgd door een omvangrijk pakket
maatregelen voor de binnenlandse economie. In de VS
is de ommezwaai naar een anti-inflatiebeleid in 1979
nauw verbonden met de benoeming van Paul Volcker
tot voorzitter van de FED. En in ons eigen land is de impasse op het punt van de sanering van de collectieve
sector ook pas doorbroken met de komst van het eerste kabinet-Lubbers.
Wat valt er van die ervaringen te leren? De OECD
concludeert dat regeringen beter kunnen mikken op macro-economisch evenwicht op middellange termijn via
versterking van de aanbodkant dan op groeibevordering
op korte termijn. In de tweede plaats dat het buitengewoon belangrijk is dat landen aandacht schenken aan
ontwikkelingen om hen heen. De wereld is een dorp geworden en geen land kan het zich nog permitteren een
eigenzinnig economisch beleid te voeren. In de derde
plaats dat het onder een regime van zwevende wisselkoersen met omvangrijke kapitaalbewegingen bijzonder moeilijk is de munt voorzichtig te laten deprecieren.
In de vierde plaats dat de economische politiek geloofwaardig moet zijn. Onvoldoende geloofwaardigheid
komt direct tot uitdrukking in een risicopremie op de rentevoet.
De OECD kan dus gerust zijn. Deze wetenschap behoort nu tot de standaardwijsheid van elke beleidsmaker. Er is echter een probleem. Het zijn de lessen van
de vorige crisis. De hamvraag is of het politieke reactievermogen groter zal zijn wanneer zich nieuwe problemen in nieuwe gedaanten voordoen. Of moeten we dan
weer achteraf vaststellen dat de tekenen aan de wand
stonden, maar dat de wal het schip moest keren?

L. van der Geest
1. OECD, Why economic policies change course. Eleven case
studies, Parijs, 1988.

649

Auteur