Ga direct naar de content

De Britse economie na negen jaar conservatief beleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 1988

Het monetaristische beleid werd
nochtans ook tijdens de tweede regeringsperiode van mevrouw Thatcher
(juni 1983 – juni 1987) voortgezet. De
nieuwe minister van Financiën, Nigel
Lawson, verantwoordde dat beleid met
de overweging dat macro-economische
politiek ongeschikt is om de vraag op
het peil van de produktie te houden en
alzo inflatie te vermijden. Expansie van
de produktie en bijgevolg van het nationaal inkomen zou alleen bereikbaar
zijn door factoren van micro-economiverlagingen en de geschatte opbreng- sche aard te beïnvloeden, zoals de stijsten van de privatiseringen wordt voor ging van de arbeidsproduktiviteit, de
1988-1989 een begrotingsoverschot kwaliteit van het management e.d.
Deze stellingname gaat volledig in tevan £ 3,2 miljard voorzien.
Deze opvallende resultaten roepen gen de keynesiaanse denkrichting, die
de vraag op welk beleld hieraan ten de produktie beschouwt als bepaald
grondslag ligt. Volgens prof. H. Radice door de omvang van de vraag naar goevan de Universiteit van Leeds beant- deren, dus als in sterke mate beïnvloedwoordt het beleid aan vier basisprinci- baar door monetaire en fiscale macroeconomische politiek.
pes, namelijk:
Lawson heeft evenals zijn voorgan- een macro-economische politiek gericht op muntstabiliteit in plaats van ger Geoffrey Howe evenwel moeten
op economische groei en volledige vaststellen dat het niet mogelijk is de
groei van de geldhoeveelheid M3 te bewerkgelegenheid;
_ een stelselmatige voorkeur voor het heersen. Vanaf het begrotingsjaar
ontwikkelen van het particulier initi- 1986-1987 werd het aangeven van
groeimarges voor M3 stopgezet en weratief;
_ een stelselmatig streven naar de af- den alleen nog doelstellingen gepublibouw van de politieke en economi- ceerd voor de groei van Mo, de zogenaamde monetaire basis. Aanvankelijk
sche macht van de vakbonden;
_ een internationalisatie van de Britse bleef de groei van Mobinnen de gesteleconomie door opheffing van alle be- de grenzen, maar over 1987-1988 overperkingen op de kapitaalbewegin- schreed de geldgroei het voorziene
maximum van 6% en kwam uit op 6,4%.
gen1.
De stijging van M3 over februari 1987
In de volgende paragrafen wordt elk tot februari 1988 bedroeg maar liefst
van deze punten nader geanalyseerd. 20,4%.
Of de monetaire politiek als mislukt
Tevens wordt nagegaan in hoeverre
voortzetting van die politiek tot nieuwe moet worden beschouwd, blijft een
open vraag. Het doel, namelijk een stersuccessen kan leiden.
ke daling van de inflatie, werd immers
wel bereikt. De stijging van de prijzen
Het macro-economische beleid
van consumptiegoederen is verminderd van 16,5% over augustus 1979 tot
Het streng restrictieve monetaristi- augustus 1980 tot 3,3% over februari
sche beleid ving aan onmiddellijk na de 1987 tot februari 1988. Niets bewijst
conservatieve verkiezingsoverwinning evenwel dat het monetaire beleid de
van mei 1979. In de in maart 1980 ge- voornaamste oorzaak is van deze gunpubliceerde financiële strategie op mid- stige gang van zaken. Andere factoren,
dellange termijn stelde de regering- zoals de daling van de energie- en
Thatcher dat de geldhoeveelheid in bre- grondstoffenprijzen, de vermindering
de zin – M3, zijnde de som van het van de inflatie in de meeste omringenchartale geld in omloop, de direct opeis- de landen en de geringere stijging van
bare deposito’s en de termijndeposito’s de lonen ingevolge de grotere werkbij banken en andere financiële instel- loosheid hebben ook een rol gespeeld.
De grote kapitaalinvoer tijdens de
lingen – binnen vooraf bepaalde marges moest worden gehouden. De mar- eerste kwartaal van 1988 stelde de cenges werden zo bepaald dat van jaar tot trale bank voor een moeilijke keuze: of
jaar de geldgroei parallel met de ge- wel het bedrag aan deposito’s bij de
plande daling van het inflatiepercenta- banken laten oplopen door op de wisselmarkten vorderingen in ponden sterge zou verminderen.
De werkelijke groei van M3 overtrof ling te verkopen tegen vreemde valuta

De Britse economie na
negen jaar conservatief
beleid
Thateher op het hoogtepunt
van haar macht
Mevrouw Thatcher had in 1979 de
kiezersvoorgehouden dat ze de Britse
economie grondig wenste te hervormen.Dank zij een heropbloeiende particuliere sector zou in Groot-Brittannië
eeneven hoge groeivoet binnen bereik
komenals in andere Westeuropese landen.Midden 1988 ziet het ernaar uit dat
zedit doel heeft verwezenlijkt. Volgens
hetonderzoeksinstituut Nomura haalde
Groot-Brittannië over 1987 een groei
van het bruto nationale produkt (bnp)
van 4%. Dat is meer dan Japan, dat
maar 3,9% haalde. De Verenigde Staten met 2,7%, de Bondsrepubliek met
1,5% en Frankrijk met 1,8% blijven
daarbij ver achter. Volgens het kwartaalverslagvan de Bank of England zou
tot en met het derde kwartaal van 1987
de groei van het bruto binnenlands produkt zelfs 5% hebben bedragen, tegen
gemiddeld 3% per jaar gedurende de
voorgaande jaren. Ook voor 1988 zijn
de vooruitzichten gunstig. De studiedienst van de Barclays Bank voorziet
een groeivoet van het bruto binnenlands produkt voor 1988 van 3%.
De sterke groei van de produktie is
samengegaan met een grote toename
van de produktiviteit. Daardoor konden
de lonen in 1987 stijgen met 8%, terwijl
de loonkosten slechts toenamen met
2%. De sterke stijging van de inkomens
en de daling van de werkloosheid heeft
de consumptieve uitgaven gestimuleerd. Kenmerkend voor het gestegen
consumentenvertrouwen in de toekomst is de verdubbeling van de uitstaande schuld in de vorm van consumptief krediet van maart 1982 tot
maart 1987.
De toename van de consumptie leidde tot een sterke toename van de belastingopbrengsten. Voor het begrotingsjaar 1988-1989 wordt een toename voorzien van de BTW-inkomsten
met 8,75% en van de accijnsrechten
met 5,25%. Hoewel in de begroting van
maart 1988 belastingverminderingen
voor een totaal van £ 4 miljard worden
voorzien, wordt gerekend op een stijging van de opbrengsten der inkomensbelastingen met 13%. Rekening houdend met de doorgevoerde belasting-

ESB 13-7-1988

evenwel vanaf 1980-1981 regelmatig
de gestelde maximale groeivoet. Bovendien onderging de economie een
sterke recessie met een stijging van de
werkloosheid van 4% in de lente van
1979 tot 13,5% eind 1982.

1. H. Radice, Le thatcherisme et ses alternatives, quel est )’avenir du capitalisme britannique, in : L. Jalpert en L. Lepage (red.), Néo-

conservatisme et restructuration de /’état,
Quebec, 1986, blz. 254-256.

665

en op die manier een stijging van de
wisselkoers tegengaan, of wel een dergelijke stijging toelaten met het risico
dat de hogere prijs van de Britse produkten op de wereldmarkten de uitvoer
afremt waardoor het tekort op de handelsbalans toeneemt.
Lawson koos voor een tussenweg.
Hij liet de centrale bank beperkt interveniëren, zodat de wisselkoers van het
pond in de loop van het eerste kwartaal
ten opzichte van de meeste Westeuropese munten steeg met ongeveer 10%.
Op deze wijze kon hij vermijden dat de
geldgroei al te sterk opliep. Niettemin
betekent deze interventie een afwijking
van de monetaristische principes aangezien ze leidt tot een sterkere groei
van de geldhoeveelheid.
Kennelijk is
het niet mogelijk deze principes in een
open economie vol te houden.

Het particuliere initiatief
De voorkeur van de conservatieve
regering voor het particuliere initiatief
komt uiteraard het meest naar voren
door de lange reeks van privatiseringen
van overheidsbedrijven.
Tot de herfst
van 1987 was het heel gemakkelijk kopers te vinden voor de aandelen van te
privatiseren bedrijven. De beurskoersen stegen bijna doorlopend, zodat wie
op aandelenemissies
intekende, op
winst kon rekenen.
De daling van de koersen op ‘bloody
monday’, 19 oktober 1987, met 18%,
gevolgd door verdere koersafbrokkeling, veranderde de situatie. De aandelen British Petroleum die de regering op
15 oktober 1987 op de markt had gebracht voor £ 3,30 per aandeel waren
op 18 oktober op de beurs nog slechts
£ 2,54 waard. De regering deed een beroep op de centrale bank om door middel van overname van een deel van de
onderschreven aandelen de financiële
instellingen die op de aandelen hadden
ingetekend uit de nood te helpen. De
Bank of England kocht aandelen, waarop reeds £ 1,20 was gestort, tegen een
koers van £ 0,70.
Het risico dat na het beursherstel in
de winter van 1988 zo’n situatie zich
herhaalt, zet de regering aan tot meer
omzichtigheid. Ze heeft niettemin nieuwe privatiseringen aangekondigd.
Er
werd reeds een wetsontwerp ingediend
en voor een tweede maal in het Lagerhuis besproken voor de privatisering
van The British Steel Corporation, die
goed is voor ongeveer 80% van de Britse staalproduktie. De aandelen zullen
evenwel niet meer in 1988 op de markt
worden gebracht.
De conservatieve regering schrikt er
niet voor terug ook ondernemingen die
beschikken over een natuurlijk. monopolie aan de particuliere sector over te

666

dragen. Dat heeft reeds geleid tot tal
van moeilijkheden. Bij de privatisering
van British Gas in 1986 had men erop
gerekend dat de concurrentie van de
andere energieverstrekkers
overmatige prijsstijgingen zou beletten. De oliemaatschappijen,
de enige potentiële
concurrenten van British Gas, bleken
evenwel weinig voor prijsconcurrentie
te voelen. In de periode september
1986 – september
1987 daalden de
gasprijzen in Groot-Brittannië
slechts
met 1%, terwijl ze in landen als Frankrijk
en België, waar de overheid een grote
vinger in de pap heeft bij de gasdistributie, daalden met respectievelijk 19 en
26% In november 1987 hebben een
reeks industriële en commerciële gasgebruikers dan ook een klacht tegen
British Gas ingediend bij de ‘Monopolies and Mergers Commission’.
In het geval van British Telecom, dat
reeds in 1984 werd geprivatiseerd en
over een monopolie beschikt voor de
meeste vormen van telecommunicatie,
werd controle voorzien door een overheidsorgaan, het Office of Telecommunications (OFTAL). Dat toezicht leidde
ertoe dat de Telecom-tarieven achterbleven bij de inflatie. Er wordt nu over
geklaagd dat de bruto winst van Telecom onvoldoende is om het telecommunicatienet voldoende snel uit te bouwen en te verbeteren.
Elk toezichthoudend orgaan op een
monopolie staat blijkbaar voor dezelfde
moeilijke keuze. Wenst het vooral de
consument te beschermen en beperkt
het de tariefaanpassingen
tot het tempo van de inflatie, dan ontstaat het gevaar van dalende kwaliteit van de dienst
of het produkt. In het tegenovergestelde geval worden de beheerders en aandeelhouders te veel bevoordeeld.
Het streven om de overheidssector
in te krimpen beperkt zich niet tot het afstoten van overheidsbedrijven.
Op het
terrein van de volkshuisvesting tracht
de regering de gemeentebesturen
ertoe te brengen gemeentelijke huurhuizen (council houses) tegen voordelige
voorwaarden aan de huurders te verkopen. Ook tracht de regering de collectieve lasten van het ouderdomspensioen te verminderen door het afsluiten
van particuliere
pensioenverzekeringen te bevorderen.
Zoals alle rechtse regeringen is de
huidige Britse regering bovendien een
sterke tegenstander van overheidsregulering. Reeds bij het begin van Thatchers eerste bewindsperiode
in 1979
zijn bij voorbeeld de beperkingen op de
kapitaaluitvoer afgeschaft. In sommige
gevallen evenwel noopten de omstandigheden veeleer tot het uitbreiden van
de regulering. Dit was onder meer het
geval in de sector van de zakelijke financiële dienstverlening, die vanouds
werd beheerst door de tradities van de
‘City’. De ‘Financial Services Act’ van

1986 dwong deze sector in het nauwe
keurslijf van een uitgebreide en ingewikkelde reglementering. Opvallend is
dat de regering om de oprichting van
een groot aantal controle-organen
te
vermijden haar toevlucht heeft genomen tot het verlenen van reglementerende en controlerende bevoegdheden
aan corporatieve organismen. Om etatisme te vermijden beweegt men zich in
de richting van corporatisme2.
!

De macht van de vakbonden
In Groot-Brittannië zijn de arbeiders
niet georganiseerd naar de bedrijfstak
waarin ze werken, maar naar het beroep dat ze uitoefenen. Dit heeft tot gevolg dat een staking door de leden van
één vakbond een hele bedrijfstak kan
lamleggen. In zo’n stelsel is het stakingswapen bijzonder machtig doordat
de economische schade van een staking de kosten het tegemoetkomen aan
de stakingseisen veelal verre overtreft.
Mevrouw Thatcher heeft de strijd tegen de macht van de syndicale bonzen
voorzichtig aangepakt. Pas nadat de
werkloosheid in sterke mate was gestegen en haar tweede verkiezingsoverwinning een feit was (9 juni 1983), diende zij een wetsontwerp in om de macht
van de vakbonden te beteugelen. Het
wetsvoorstel kent drie elementen:
– bestuursverkiezingen
moeten
plaatsvinden door middel van geheime schriftelijke stemming per post;
– stakingsbeslissingen
moeten worden genomen door middel van geheime schriftelijke stemming per post;
– leden die niet uitdrukkelijk wensen
een bijdrage aan de stakingskas te
betalen, worden verplicht deze te
storten in een fonds opgericht ten
voordele van een politieke partij (in
feite de Labourpartij).
Het ontwerp werd wet op 26 juli 1984.
Om een staking te mogen aankondigen
moet de vakbond voortaan zijn leden
ten hoogste veertien dagen voor de staking per post raadplegen. Wordt dit nagelaten, dan wordt de bond aansprakelijk voor de stakingsschade aan de betrokken ondernemingen.
Na de grote
mijnwerkersstaking van 1984/1985, die
het land 1% van het bruto binnenlandse produkt van 1984 kostte, is de regering met nieuwe plannen voor maatregelen tegen de vakbondsmacht gekomen. In een ‘Green Paper’ van 24 februari 1987 wordt onder meer voorgesteld langs wettelijke weg de arbeiders
die weigeren deel te nemen aan een
staking te beschermen tegen sancties
2. M. Moran, Thatcherism and financial regulation, The Political Quarterly, januari/maart 1988, blz. 20-27.

van hun vakbond. Ook wordt de aanstelling van een commissaris voor vakbondszaken voorzien die dergelijke arbeiders raad en rechterlijke bijstand
moet verlenen.
De conservatieve regering is erin geslaagd de macht van de vakverenigingen te verminderen. Hun ledenaantal
loopt terug. Van 1979 tot 1984-1985 is
de organisatiegraad
van alle werknemers in de niet-agrarische bedrijven gedaald van 58% tot 52%. De daling van
het aantal georganiseerden leidt evenwel niet noodzakelijk tot een daling van
het aantal stakingen. Indien alleen nog
de militantste werknemers overblijven
is het gevaar groot dat ook bij geheime
stemming per post telkens een meerderheid zich voor staking zal uitspreken. De wetgeving die voor het aankondigen van de staking een raadpleging
van de leden voorschrijft heeft dus tot
gevolg dat het land er belang bij heeft
dat zoveel mogelijk ook gematigde arbeiders bij de bonden zijn aangesloten.
Men mag evenwel veronderstellen dat
de conservatieve regering veel minder
tegen stakingen is gekant dan ze laat
voorkomen. Stakingen zetten uiteindelijk immers de meerderheid van de bevolking op tegen de Labourpartij.

De internationalisatie
bedrijfsleven

van het

De Labourpartij gaf tijdens de perioden dat ze aan de regering was (19651970 en 1974-1979) steeds blijk van
een eng nationale opvatting van de economie. Ze verdedigde in 1964-1967 nationale economische planning en een
nationaal inkomens- en prijsbeleid. Na
haar terugkeer aan de macht in 1974
kwam ze op voor een ‘National Enterprise Board’. Een meerderheid van de
partij wees de integratie van de Britse
economie af. Harold Wilson moest met
behulp van een referendum zijn partij
dwingen de aansluiting van Groot-Brittannië bij de EG door te laten gaan.
Mevrouw Thatcher is zeker geen
aanhangster van de overdracht van bevoegdheden inzake het economisch
beleid aan de EG. Ze heeft echter wel
ingezien dat in een open economie als
de Britse een sterke stijging van de produktie en de werkgelegenheid niet mogelijk is zonder buitenlandse technologie en management. De huidige sterke
economische groei is hoofdzakelijk toe
te schrijven aan de oprichting of uitbreiding van filialen van multinationale ondernemingen.
Samen met die internationalisatie
van het bedrijfsleven vond ook een internationalisatie plaats van de financiele markt te Londen. Met ingang van 19
juli 1979 mochten Britse ondernemingen op de markt deviezen kopen voor

ESB 13-7-1988

investeringen in het buitenland en van
24 oktober 1979 af werd de markt in deviezen volledig vrijgemaakt.
Deze maatregel leidde evenwel tot
een grote kapitaalvlucht omdat het gemiddelde rendement op investeringen
in het buitenland hoger was dan in
Groot-Brittannië.
Aanvankelijk
werd
deze kapitaaluitvoer
gecompenseerd
door het overschot op de handelsbalans vanwege de olie-uitvoer. Na 1985
leidde de daling van de olieprijzen tot
een vermindering van dit overschot, terwijl het tekort op de kapitaalbalans opliep tot £ 10 miljard in 1986. In 1987 is
het tekort op de lopende rekening toegenomen tot £ 2,7 miljard, maar door
kapitaaltoevoer op korte termijn zijn de
goud- en deviezenreser’les van GrootBrittannië bijna verdubbeld (van £ 21,9
miljard in januari 1987 tot £ 43,1 miljard
in januari 1988). De kapitaaluitvoer op
lange termijn houdt dus althans voorlopig geen gevaar in voor een verzwakking van de wisselkoers van het pond
sterling.
Men kan niettemin betogen dat het
wenselijker ware geweest een groter
deel van de winsten van de oliemaatschappijen door zwaardere belasting in
het land te houden en aan te wenden
voor de herstructurering van de regio’s
in centraal-Engeland
(onder meer de
Merseyside) en Schotland (onder meer
de Clydeside) die een sterke industriële
achteruitgang
kennen. Hiermede komen we op de minder gunstige aspecten van Thatchers bewind.

De schaduwzijden
Is het beleid van mevrouw Thatcher
economisch gezien een succes, dat is
het geenszins op het sociale en culturele vlak. De situatie op het terrein van
de werkgelegenheid,
het onderwijs en
de ziekenzorg is uiterst onbevredigend.
De ontoereikende werkgelegenheid
De regering wijst erop dat het aantal
werklozen nu snel afneemt. Inderdaad
is in 1987 het aantal geregistreerde
werklozen verminderd van 3,3 tot 2,7
miljoen. In maart 1988 bedroeg het
werkloosheidspercentage
evenwel nog
steeds 9% van de actieve bevolking.
Ongeveer de helft van de Britse werklozen is minstens een jaar zonder werk.
De overheid tracht ook deze categorie
voor herintreding vatbaar te maken
door ze te herscholen.
Er wordt een grootscheepse hervorming van de herscholingsmogelijkheden gepland met de bedoeling de capaciteit uit te breiden tot 600.000 werklozen per jaar. Het is evenwel niet mogelijk zoveel personen te plaatsen in de industrie en handel. Daarom worden velen voorbereid op het vervullen van nut-

tige arbeid in de sector van de openbare dienstverlening, zoals ouderenzorg,
misdaadpreventie,
milieuzorg e.d. Dit
leidt evenwel tot een tegenstelling tussen het beleid inzake werkloosheidsbestrijding en de politiek gericht op het beperken van de sociale uitgaven van steden en gemeenten. De neo-liberale
ideologie is met andere woorden een
hinderpaal voor een efficiënte werkloosheidsbestrijding.
Onderwijshervorming
De noodzaak zoveel werklozen te
herscholen is een symptoom van het
verouderde karakter van het onderwijssysteem. De meeste jongeren verlaten
nog steeds de school op 16 jaar en beschikken niet over degelijke vakkennis.
De minister van Onderwijs, Kenneth
Baker, heeft een grondige hervorming
voorgesteld die uitgaat van twee principes, namelijk:
– alle scholen moeten een bepaald minimumprogramma realiseren;
– alle scholen hebben het recht zich
onafhankelijk te verklaren van de stedelijke of gemeentelijke overheden
en rechtstreeks bij de staat om subsidiëring te verzoeken.
Het eerste principe botst op de weerstand van leraren die hun vrijheid inzake de keuze van de leerstof zoveel mogelijk wensen te behouden. Het tweede
principe wordt beschouwd als een strategische zet die erop gericht is om aan
door Labour bestuurde gemeenten hun
macht over het lager en secundair onderwijs te ontnemen. Dit principe zal het
ook mogelijk maken nieuwe ‘elite-scholen’, die zich richten tot de kinderen van
de gegoede burgerij, op te richten. Het
gevaar is niet denkbeeldig dat dit zal leiden tot een terugkeer naar zeer traditioneel onderwijs met klassieke talen en
wiskunde als hoofdvakken. Weliswaar
zullen de ouders meer medezeggenschap krijgen in het beheer van de
schole[l, maar veel ouders zijn niet geneigd de bestaande ouderwetse structuren aan te pakken.
Ook in het universitaire onderwijs
schort er wat. Slechts 18% van de jongeren die universitair onderwijs wensen
te volgen worden tot een universiteit
toegelaten. Dit heeft ten gevolge dat
amper 15% van alle mannen tussen 19
en 20 jaar volledig dagonderwijs volgen, tegen 18% in de Duitse Bondsrepubliek, 21 % in Frankrijk en meer dan
30% in Italië. Voor vrouwen zijn de verschillen nog groter.
Pogingen om de toegang tot de universiteiten te vergemakkelijken botsen
op grote weerstand van de kant van de
meeste professoren en van conservatieve politici, die vasthouden aan de
idee dat alleen een elite universitair onderwijs moet volgen. Ook de neoliberale ideologie gericht op beperking van de

667

overheidsuitgaven
is weinig gunstig
voor een uitbreiding van het universitaire onderwijs. Hierdoor loopt Groot-Brittannië het gevaar op wetenschappelijk
en technologisch gebied achterop te raken bij andere industrielanden.

De ziekenzorg
De problemen in de medische sector
dateren niet van het begin van de regering- Thatcher. De mogelijkheid
voor
Britse dokters om uit te wijken naar de
Verenigde Staten, waar ze veel meer
kunnen verdienen, heeft altijd geleid tot
moeilijkheden voor de Britse National
Health Service (NHS). De bezuinigingswoede van de opeenvolgende regeringen- Thatcher heeft nu evenwel ook geleid tot een tekort aan verplegend personeel. Een staking van de ziekenverpleegsters in maart-april van dit jaar
heeft de regering ertoe gebracht hun Ionen te verhogen.
Om de stijging van de uitgaven van
de NHS te beperken worden de patiënten evenwel steeds meer gedwongen
een deel van de kosten direct zelf te
dragen in de vorm van eigen bijdragen.
In november 1987 werd bij voorbeeld
beslist een eigen bijdrage van £ 10 in te
stellen voor een onderzoek bij de oogarts en een van £ 3 voor een gebitscontrole bij de tandarts.
Dergelijke maatregelen maken het
voor arme mensen onmogelijk zich degelijk medisch te laten verzorgen. In
een verslag opgemaakt in april 1987
klaagde de British Medical Association
de ellendige
omstandigheden
aan
waarin oude en/of zieke personen zich
veelal bevinden en sprak over een ‘nationaal schandaal’. John Moore, de
staatssecretaris van sociale zaken, erkende in een recente redevoering dat
iedereen toegang moet hebben tot gezondheidszorg
ongeacht zijn draagkracht. Tegelijkertijd loofde hij echter de
efficiency en klantgerichtheid van het
Amerikaans
gezondheidsstelsel,
dat
steunt op een systeem van particuliere
verzekering
tegen ziektekosten.
Hij
vreesde evenwel dat zo’n systeem de
kosten van de ~ezondheidszorg
nog
zou doen stijgen . Binnen de conservatieve partij is een strijd aan de gang tussen fanatieke neo-liberalen die de sociale zekerheid willen vervangen door
particuliere verzekeringen en gematigden die vasthouden aan het bestaande
systeem.

Besluit
De politiek van mevrouw Thatcher
wordt dikwijls voorgesteld
als het
schoolvoorbeeld
van monetaristisch
beleid. In feite is het monetaristische
karakter in de laatste jaren erg afgezwakt. Het neo-liberale karakter van

668

haar beleid werd evenwel geaccentueerd door de massale privatisering van
overheidsbedrijven en de stelselmatige
afzwakking van de macht van de vakbonden. De neo-liberale ideologie gekoppeld aan het traditionalisme in de
conservatieve partij zijn een hinderpaal
voor het oplossen van problemen als de
nog steeds grote werkloosheid, het verouderde karakter van het onderwijs en
de gebreken in de ziekenzorg.
Mevrouw Thatcher kan zich veroorloven 10 à 20% van de bevolking in grote armoede te laten leven aangezien
het Britse kiesstelsel haar toelaat met
42% van de stemmen te beschikken
over een grote parlementaire meerderheid. Binnen de conservatieve
partij
groeit er evenwel oppositie tegen zo’n
asociaal bèleid. Een wetsontwerp ter invoering van een hoofdelijke gemeentelijke belasting, die uiteraard vooral de
minder gegoeden treft, vond onlangs
ook onder conservatieve parlementsleden heel wat tegenstemmers.
In hoeverre dit een uiting is van een toenemende ontevredenheid
bij de massa
van de bevolking en uiteindelijk kan leiden tot een overwinning van Labour bij
de parlementsverkiezingen
van 1991 of
1992 is de vraag. Recente opiniepeilingen wijzen geenszins op een sterke
vooruitgang van Labour, dat voorlopig
nog gevangen zit in een interne machtsstrijd tussen zijn rechter- en zijn linkervleugel.

G. Vandewalle
Hoogleraar
teit Gent.

economie

aan de Rijksuniversi-

3. A. Pike, Health minister pledges to build
on existing health care system, Financial Times, 26 april 1988, blz. 10.

Auteur