çao en Aruba. De uitgaven namen echter tegelijkertijd toe met 60% 2). Dit
was het gevolg van de steunverlening
aan bedrijven, de oplopende rentelasten en vooral van toenemende personeelskosten. Deze kosten bleven na
1979, ondanks de sinds 1979 jaarlijks
afgekondigde
personeelsstop
sterk
stijgen. De tekorten werden vooral monetair gefinancierd.
De totale financiële en overige Nederlandse hulp aan de Antillen bedroeg de laatste jaren ongeveer f. 260
mln. In de jaren 1980-1983 ontvingen
de Antilliaanse overheden netto Naf.
437 mln. aan ontwikkelingsgeld.
In dezelfde periode werd er door de particuliere sector per saldo Naf. 367 mln. in
het buitenland belegd. Het structureel
negatieve saldo op de kapitaalbalans
1) Zie voor een analyse van de openbare financiën van de Antillen: Th.J. Haan, De oliesector en de overheidsfinanciën van de Nederlandse Antillen, ESa, 27 februari 1985, en:
Enige ontwikkelingen van de Antiliaanse overheidsfinanciën, Nos Futura, De Walburg Pers,
1986.
2) De cijfers met betrekking tot de overheden
zijn ramingen. Pas halverwege 1986 werden
de begrotingen van de centrale overheid over
de jaren 1983-1986 door het parlement goedgekeurd. De laatst afgedane rekening dateert
van 1969, mede als gevolg van het onderbezet
houden van de Rekenkamer.
De economische
teruggang op de Antillen
Terwijl de economische recessie in
de westerse wereld in 1982 haar dieptepunt
bereikte,
waren
de jaren
1980-1983 voor de overzeese rijksdelen juist economisch gezien topjaren.
Sindsdien is het tij echter gekeerd. Bijna alle dragende sectoren kregen grote klappen. Dit had deels buitenlandse,
deels binnenlandse oorzaken.
Voor kleine en zeer open economieën geeft het verloop van de deviezeninkomsten een goed beeld van de
ontwikkeling van het nationale inkomen. Door het ineenschrompelen
van
de dragende sectoren dalen sinds
1983 de deviezeninkomsten
van de
Antillen, terwijl de importen als gevolg
van de te hoog blijvende overheidsuitgaven zich te weinig aanpassen. Dit
patroon werd eind 1985 en begin 1986
tijdelijk onderbroken
door hoge ‘afscheids’-betalingen
van de Shell. Op
de in tabel 1 weergegeven dragende
sectoren zal successievelijk in het hierna volgende worden ingegaan.
De centrale overheid is de enige
aandeel houdster van de Antilliaanse
Luchtvaartmaatschappij (ALM). De
maatschappij maakt bij een vrij stabiele buitenlandse omzet reeds jarenlang
grote exploitatieverliezen.
Hierdoor en
in verband met de afbetaling van de
twee gekochte vliegtuigen
moet de
overheid regelmatig te hulp schieten.
Naar schatting is de ALM sind 1980
door de overheid reeds met Naf. 100
mln. gesteund. Nadat het personeelsbestand de laatste jaren al van 1.100
tot 1.000 was teruggebracht,
staat nu
het ontslag van 300 personeelsleden
voor de deur.
Deze steunuitgaven kwamen bovenop de toch al te hoge uitgaven van het
land. Sinds 1980 vertoont het budget
van de centrale overheid grote tekorten, zoals tabel 2 laat zien 1).
De totale inkomsten van de centrale
overheid stegen tussen 1980 en 1984
aanzienlijk als gevolg van de toenemende belastingafdrachten
van Cura-
_________________
J
_
Tabel 1. Betalingsbalans Antillen (zes eilanden), in Nat. mln. a)
1981
1982
1983
1984
1985
40
51
208
23
513
108
86
759
387
56
93
10
444
58
137
350
384
36
575
533
391
48
136
3
393
94
52
591
575
421
Deviezeninkomsten:
–
ALM
handel
shiphandling
olieraffinaderijen
265
70
347
184
97
olie-overslag
dokmaatschappij
786
310
315
toerisme
–
financiële
–
overig
offshore
88
43
577
519
3
307
93
Totaal
inkomsten
2414
2133
uilgaven
2299
2485
2361
2214
Tolaal
2250
2171
2313
2179
115
-19
124
-33
-36
-11
-38
-32
134
-11
96
91
-47
-70
123
Saldo lopende rekening
Saldo kapilaalrekening
Saldo betalingsbalans
a) 1 $ = Naf.1,79.
Bron: Bank van de Nederlandse
Antillen.
Tabel 2. Inkomsten en uitgaven van de centrale overheid, Curaçao en Aruba, in
Nat. mln.
1980
1981
1982
1983
1984
199
397
146
223
455
246
299
544
287
331
625
275
343
650
207
248
399
153
303
466
373
536
202
397
598
265
395
680
278
-74
-66
-52
27
10
-30
-71
Inkomsten
–
–
centrale overheid
Curaçao
Aruba
Uitgaven
–
centrale
overheid
Curaçao
Aruba
Saldo
– centrale overheid
–
Curaçao
Aruba
-49
-2
-6
162
-80
-11
85
8
85
993
duidt dan ook niet op een tekort aan kapitaal, maar veeleer op een tekort aan
vertrouwen in de lokale Antilliaanse
economieën.
Curaçao en Bonaire
Geraamd wordt dat de werkloosheid
op Curaçao de laatste jaren boven de
27% is gestegen. Dit is het gevolg van
de slechte gang van zaken bij de dragende sectoren van Curaçao, zoals die
door tabel 1 wordt aangegeven. De totale werkgelegenheid bedroeg in 1985
circa. 46.000 arbeidsplaatsen.
Naast de afnemende lokale verkopen heeft de handelssector nog altijd
sterk te lijden van het wegvallen van
het Venezolaanse kooptoerisme, als
gevolg van de devaluatie met circa
50% van de bolivar begin 1983. De
kooptoeristen waren vooral Venezolaanse handelaren, die grote partijen
textiel inkochten. De door de handelssector behaalde deviezeninkomsten
bedroegen op Curaçao en Bonaire in
1983 nog slechts Naf. 54 mln. tegen
Naf. 180 mln. in 1981. In 1985 werd
weer voor Naf. 96 mln. aan koopwaar
aan het buitenland verkocht voornamelijk via de vrije z;one in de haven.
Door de lagere omzetten werd een saneringsproces in gang gezet dat de
werkloosheid vergrootte en d.e inflatie
afremde. De geldontwaarding daalde
tussen 1980 en 1985 van 15% per jaar
naar bijna 0%. Dit was echter vooral
het gevolg van de afnemende inflatie in
de VS en Europa, en de stijgende
koers van de dollar en daarmee van de
Antilliaanse gulden. De waarde van de
Nederlandse gulden daalde van Naf.
0,94 eind 1979 tot Naf. 0,47 in februari
1985. Een prijsdaling had dus in de lijn
der verwachtingen gelegen. Waarschijnlijk is het behaalde prijsvoordeel
door de importeurs en detaillisten van
vooral levensmiddelen niet aan de consument doorgegeven, als gevolg van
het vrijwel ontbreken van concurrentie
tussen de importeurs. De hoge prijzen
houden de lonen onder druk. Het gemiddelde bruto loonniveau in de nietoliesector bedroeg op Curaçao in 1984
ongeveer Naf. 32.000 per werknemer.
Op de overige eilanden lag dit op circa
Naf. 21.000 3). Naast de hoge lonen
vormen ook ‘red tape’ en hoge energiekosten een belemmering bij het
aantrekken van investeerders.
Door de slechte gang van zaken in
de handels- en oliesector vertoont de
omzet van de shiphandling-sector een
dramatische teruggang. Ook de schuldenproblematiek van Zuid-Amerika,
waardoor deze landen minder kunnen importeren, en er derhalve minder overslagactiviteiten plaatsvinden,
speelt hier een rol. Het gereedkomen
van de containerhavens op Curaçao
en Aruba in 1985 heeft deze neergang
van de inkomsten van sleepdiensten,
havengelden en dergelijke niet kunnen
tegenhouden.
Bepalend voor de (economische)
ontwikkeling van Curaçao in de afgelopen 70 jaar is de Shell-raffinaderij geweest. Het maakte Curaçao van een
noodlijdend tot een welvarend eiland.
De gemiddelde lonen die in 1984 door
de raffinaderij werden uitbetaald lagen
boven Naf. 60.000, terwijl jaarlijks Naf.
28 mln. winstbelasting werd betaald.
Hoewel de directe werkgelegenheid al
drastisch was teruggebracht tot 2.000
arbeidsplaatsen, bleef de raffinaderij
verliesgevend. Een omvangrijk investeringsproject in 1982183 zorgde nog
voor extra hoge deviezeninkomsten.
Halverwege 1985 maakte Shell echter
haar vertrek van Curaçao bekend. De
raffinaderij, het overslagbedrijf COT
en het scheepvaartbedrijf werden elk
voor Naf. 1,00 aan de eilandelijke overheid overgedaan. De tot ‘Isla’ omgedoopte raffinaderij werd vervolgens
voor vijf jaar voor $ 11 per jaar aan het
Venezolaanse staatsoliebedrijf verhuurd. Deze bracht het personeelsbestand terug tot 1.500 en verlaagde
de lonen met meer dan 15%. Eind
1985 keerde Shell zijn ex-werknemers
in één keer ongeveer Naf. 125 mln.
aan opgebouwde pensioenrechten uit.
Dit was de oorzaak van het hoge betalingsbalansoverschot in 1985. Begin
1986werden de afvloeiingsuitkeringen
aan de ex-werknemers uitbetaald,
waarmee opnieuw ongeveer Naf. 125
mln. aan deviezen ter beschikking
kwam. Deze afvloeiingsgelden zijn een
soort gouden handdruk die het gebrek
aan een werklozenvoorziening moet
compenseren.
In 1985 ging dus het olie-op- en
-overslagebedrijf op Curaçao over in
overheidshanden. De terminal op Aruba werd gesloten. Ook de terminals op
Bonaire en St. Eustatius, de grootste
particuliere werkgevers aldaar, maken
moeilijke tijden door. Tabel 1 geeft aan
dat de omzet van de terminals tussen
1981 en 1983 halveerde. De dalende
olieprijs maakte hun opslagfunctie
haast overbodig.
De RSV- en Nederhorst-dochter, de
Curaçaosche Droogdokmaatschappij
(e.D.M.), raakte in het begin van de jaren tachtig in zeer grote problemen als
gevolg van te hoge prijsstelling, afnemendscheepvaartverkeer
naar de
Zuidamerikaanse (schulden)landen en
de slechte gang van zaken in de oliesector. De omzet halveerde in 1983, en
de C.D.M. zou failliet zijn gegaan als
de overheid niet de aandelen had overgenomen. Sinds 1982 werd de maatschappij met meer dan Naf. 100 mln.
door de overheid en met Naf. 15 mln.
uit Nederlands ontwikkelingsgeld
gesteund. De subsidiëring liep op tot
bijna een ton per dag. Het personeelsbestand werd pas halverwege 1986
met ruim 400 teruggebracht tot 600
werknemers, nadat al eerder 150 arbeidsplaatsen verloren waren gegaan.
In de jaren zeventig werden kleine
fabriekjes opgezet, die onder andere
verf, sigaretten, spijkers, bier, zeep,
plastic en papier produceren. Deze bedrijfjes kunnen alleen overleven met
behulp van marktbeschermingsmaat-
regelen, zoals zeer hoge invoerrechten op concurrerende produkten en
belastingvoordelen. Hiermee vinden
2.000 mensen werk.
Het verblijfstoerisme op Curaçao is
volledig in het slop geraakt. Bedroeg
het aantal toeristen in 1980 nog
184.700, in 1985 was dit cijfer al teruggelopen tot 116.300. Het aantal Amerikaanse toeristen schommelt zo rond
de 25.000 per jaar. De slechte staat
van de allemaal in overheidshanden
gevallen hotels, de service en het prijs.
niveau zijn hieraan debet. De bezet.
tingsgraden van de hotels zijn tot 50%
gedaald. In 1983 en 1984 was de toeristenbalans voor Curaçao zelfs nega.
tief. Het aantal bezoeken van cruisebo.
ten liep tussen 1980 en 1985 terug van
253 tot 162.
Door een bijna verdubbeling van
haar deviezeninkomsten sinds 1981 is
de financiële-offshoresector de groot.
ste deviezengenererende sector van
de Antillen geworden. De offshoresector bestaat voornamelijk uit beleg.
gings-,
patenthoudstersen
financieringsmaatschappijen, die door
buitenlanders zijn opgericht om via de.
ze nv’s gebruik te kunnen maken van
de belastingverdragen die de Antillen
onder andere met VS en Nederland
hebben. Op de Antillen vallen deze
maatschappijen onder lage belasting.
tarieven. Door de grote omvang van de
leningen zijn de belastingopbrengsten
echter gigantisch. in 1985 werd Nat.
358 mln. aan belasting betaald en
Naf. 217 mln. aan de beherende trust.
kantoren overgemaakt. De toekomst.
verwachtingen van de offshore zijn
evenwel somber. Halverwege 1984
heeft de Amerikaanse regering maat.
regelen genomen, waardoor Ameri.
kaanse ondernemingen minder via de
Antillen opereren. Na de herziening
van het belastingverdrag met Neder.
land en het nieuwe verdrag met de VS
zal de omvang van de offshore-sector
op Curaçao sterk afnemen. De gevo~
gen voor de overheidsfinanciën zijn
desastreus.
De inkomsten van de Curaçaose
overheid namen van 1980 tot 1984 na.
melijk met 63% toe, voornamelijk als
gevolg van de toename van de off.
shore-winstbelasting. Door de maatregelen van de Amerikaanse regering
zullen de belastinginkomsten uit de
offshore vanaf 1987 echter sterk gaan
dalen tot ongeveer Naf. 100 mln. in
1990. Hier komt de ingezette daling
van de loonbelasting bij, terwijl de raffi.
naderij geen winstbelasting meer at.
draagt. De overheid staat dus een da.
Iing van inkomsten ten opzichte van
1984 van minimaal Naf. 275 mln. te
wachten. De uitgaven van Curaçao
stegen nog harder dan de inkomsten,
zodat 1984 zelfs een tekort van Naf. 30
mln. opleverde. Ook hier stegen de
personeelskosten hard als gevolg van
een ondanks de personeelsstop zich
sterk uitbreidend ambtenarenappa.
3) Bedrijvenenquête 1985. Interdepartementale Werkgroep, Willemstad, bijlage 4.
Tabel 3. Deviezeninkomsten
toerisme, in Nat. mln.
Curaçao
1985
Nedertandse
Bron: Bank van de Nederlandse
253
214
149
128
134
280
292
223
205
234
212
230
227
786
Antillen
1982
295
210
en Bonaire
St. Maarten
Aruba
759
577
575
591
Antillen.
raat. Ook de subsidies aan overheidsbedrijven zoals het waterbed rijf, de hotels en de C.D.M. namen sterk toe.
Daarnaast stegen de bijstandsuitgaven en de kosten wegens gratis medische verzorging sterk.
St. Maarten, Saba en
St. Eustatius
Zo slecht als het economisch gezien
op Curaçao gaat, zo goed lijkt het te
gaan op St. Maarten. Van werkloosheid is geen sprake. Eerder lijkt de arbeidsmarkt dusdanig gespannen dat
duizenden (al dan niet legaal) van buiten het eiland hier werk hebben gevonden. Op het eiland heerst buiten een
opkomende kleine offshore-sector de
monocultuur van het toerisme: baaien
met mooie stranden en vele casino’s
met hotels. Het aantal toeristen nam
van 1981 tot 1985 van 190.500 tot
356.500 toe. Het aantal bezoeken van
cruiseschepen steeg met 100 tot bijna
250 per jaar. Tot 1982 moest St. Maarten nog regelmatig financieel door de
centrale overheid worden gesteund.
De eilandelijke overheid voerde en
voert bewust een krachteloos beleid
waardoor de opbrengsten van de belastinginning gering zijn. Door de explosie van het toerisme hoeft het eiland
nauwelijks meer een beroep te doen
op de centrale overheid. Relatief weinig projecten op St. Maarten worden
met Nederlands ontwikkelingsgeld uitgevoerd. Met steun van de EG werd
een nieuw vliegveld aangelegd.
De eilanden St. Eustatius en Saba,
waar elk ongeveer 1.000 mensen wonen, zijn juist voor een groot deel afhankelijk van de werkgelegenheid die
door de ontwikkelingsprojecten in de
vorm van vooral huizen- en wegenbouw wordt gegenereerd. Beide eilanden hebben een bescheiden toeristische sector, die vooral afhankelijk is
van dagrecreanten van St. Maarten.
Op St. Eustatius is daarnaast zoals
vermeld een olie-overslagbedrijf gevestigd.
Aruba
Exxon
sloot haar grote Lagoin maart 1985 definitief.
Daarmee daalde de nationale produktie van Aruba met een derde, steeg de
werkloosheid tot boven de 30%, en
raffinaderij
1983
1984
1981
werden de overheidsinkomsten gehalveerd. Het IMF raadde hierop aan de
enige overgebleven sector van belang,
de toeristische sector, zo veel mogelijk
uit te bouwen. Daartoe zou het aantal
hotelkamers binnen vijf jaar verdubbeld dienen te worden. Cijfers tonen
aan dat het toerisme op Aruba de
laatste jaren inderdaad gegroeid is.
Kwamen er in 1980 nog 188.900 toeristen, in 1985 waren dit er al 206.700.
De grote reclame-activiteiten gericht
op de VS bleken een goede keus:
110.800 Amerikaanse toeristen in
1980 tegen 152.100 in 1985. Tevens
deed zich in 1985 een spectaculaire
toename voor van het aantal bezoeken
van cruiseschepen: 106 tegen 51 in
1984. Dat de deviezeninkomsten van
de toeristische sector toch afnamen is
het gevolg van de Venezolaanse crisis.
Ook op Aruba bleven na begin 1983 de
Venezolaanse toeristen weg. Het verlies aan deviezeninkomsten was aanzienlijk.
Ook de handelssector
op Aruba
heeft sterk te lijden van de bolivarcrisis. Door het wegvallen van het kooptoerisme daalden de handelsdeviezeninkomsten in 1983 met Naf. 70 mln. tot
Naf. 54 mln. In 1985 werd alweer voor
Naf. 96 mln. aan buitenlanders
verkocht.
De gewenste groei in de havensector bleef uit, ondanks de aanleg van
een containerhaven, waaraan Naf. 50
mln. ontwikkelingsgeld is besteed.
Waarschijnlijk als gevolg van de zuidamerikaanse schuldencrisis en de gegroeide achterstand op de gevestigde
haven van Curaçao. De containerkraan wordt eens per week in bedrijf
gesteld, vooral om roestvorming tegen
te gaan.
Zoals tabel 2 laat zien verdubbelen
de inkomsten van de Arubaanse overheid tussen 1980 en 1982. Dit was het
gevolg van zeer hoge belastingafdrachten van de Lago. Ook hier pasten
de overheidsuitgaven zich echter bliksemsnel aan aan de (tijdelijk) hoge inkomsten, door stijgende personeelsuitgaven en subsidies. Toen de oliewinstbelasting in 1984 Naf. 81 mln. lager uitviel dan het jaar daarvoor, viel er
gelijk een gat van Naf. 71 mln. in de begroting. In 1985 resulteerde een tekort
van dezelfde orde van grootte. Hierop
was Nederland bij uitzondering bereid
begrotingshulp te verlenen in de vorm
van een lening van f. 100 mln. op voorwaarde dat Aruba zich zou houden aan
het IMF-recept van korting op ambtelijke lonen met 15%, reductie van subsi-
dies en verhoging van de (belasting)tarieven. Hierdoor moet een sluitende
begroting in 1988 bereikt worden.
Sinds begin 1986 is Aruba, met haar
60.000 inwoners, een land binnen het
koninkrijk, gelijkwaardig aan de Antillen van vijf en Nederland. Het kan nu
zijn eigen handelspolitiek voeren. Er
werd een eigen Arubaanse munt geïntroduceerd, de Florin, die dezelfde
koersverhouding met de dollar heeft
als de Antilliaanse gulden. Met de instelling van de Arubaanse ‘status aparte’ leek een einde te komen aan een
verlammende discussie in de West
over staatkundige aangelegenheden,
waardoor het nodige economische
saneringsbeleid te weinig aandacht
kreeg op de Benedenwindse eilanden.
Leek te komen, want inmiddels zijn de
twisten tussen Aruba en Curaçao weer
hoog opgelaaid, met nu als inzet het
luchtvaartbeleid 4). Aruba wenst in verband met de ontwikkeling van zijn toerisme de handen vrij te hebben met het
verlenen van landingsrechten aan
luchtvaartmaatschappijen. Dit gaat ten
koste van de ALM, waar Aruba sinds
begin 1986 geen belangen meer in
heeft. Tevens wil Aruba zo weinig mogelijk marktbescherming verlenen,
noch aan Arubaanse, noch aan op Curaçao vervaardigde produkten.
Nederland en de West
De jaren na 1982 hebben op de Antillen, en dan met name de Benedenwindse eilanden, een zware economische terugval te zien gegeven. De
reeds hoge werkloosheid liep op tot bijna 30%. Buitenlandse particuliere inversteerders trokken zich terug uit onder andere de haven-, olie- en toeristensector, waardoor de overheden
zich genoodzaakt zagen als aandeelhoudsterlsubsidiant de werkgelegenheid in stand te proberen te houden.
De overheden werden hiertoe in staat
gesteld door omvangrijke tijdelijke inkomsten en monetaire financiering. De
Arubaanse overheid maakte als eerste
een einde aan deze onhoudbare subsidiepolitiek. De overheidshotels werden te koop aangeboden, met als resultaat dat zij weer een particulier
meerderheidsbelang kregen. Daarnaast ontwikkelen buitenlandse investeerders plannen tot het opzetten
van toeristische projecten op Aruba.
Curaçao en de centrale overheid
(van de vijf eilanden) lijken echter voort
te willen gaan op de ingeslagen weg
van subsidiëring. De in de komende jaren sterk afnemende overheidsinkomsten zullen evenwel voortgaande
subsidiëring onmogelijk maken. Monetaire financiering kan enig soelaas bieden. Dit leidt echter tot het slinken van
de deviezenvoorraad, waardoor een
Surinaamse situatie zal ontstaan. Er
4) In de Troonrede werd erop gewezen dat de
drie landen van het Koninkrijk elkaar dienen te
helpen en bij te staan.
995
r
zullen op een gegeven moment geen
deviezen meer zijn om importen te
betalen.
De Antilliaanse regering heeft halverwege 1986 geprobeerd de economie weer nieuw leven in te blazen. Op
Curacao en Bonaire werd een invoerverbod ingesteld op alle produkten die
op deze eilanden zelf geproduceerd
(kunnen) worden, in de hoop werkgelegenheid te creëren en deviezen te
besparen. Hiermee wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat waar praktisch geen natuurlijke hulpbronnen
aanwezig zijn alle grondstoffen, halffabrikaten en dergelijke moeten worden
geïmporteerd. Tevens werkt een zo extreme vorm van marktbescherming op
kleine markten monopolie- en kartelvorming in de hand. Dit gaat ten koste
van de consument. Ook zal dit beleid
de toch al enorme bureaucratie verder
vergroten. De maatregelen gelden niet
voor de Bovenwindse eilanden. Daarmee wordt het verschil in de economische ontwikkeling onderstreept: Curaçao en Bonaire krijgen een steeds
geslotener, dirigistischer economie,
St. Maarten (en Aruba) steeds vrijere
economieën.
Bepalend voor de welvaart van de eilanden zal het toerisme zijn. St. Maarten floreert economisch gezien door
een welvarende toeristische sector, en
Aruba probeert het verlies van de Lago
te compenseren door zoveel mogelijk
de (Amerikaanse) toeristenkaart te
spelen. Curaçao lijkt echter steeds
minder interesse in internationaal gerichte activiteiten te krijgen. De gouden tijden van de haven- en oliesector
zijn door de Zuidamerikaanse schuldencrisis en de ongewisheid op de
oliemarkt voorbij, evenals de winstbelastingperiode van de offshore. De enige optie lijkt dan ook te zijn een arbeidsintensieve toeristische sector in particuliere handen te stimuleren om arbeidsplaatsen en de nodige deviezen
te genereren. Het (volledig) inzetten
van de Nederlandse ontwikkelingshulp
om dit doel te bereiken kan hierbij een
krachtig hulpmiddel zijn. Via politiek
ongebonden
ontwikkelingsmaatschappijen zouden met de Nederlandse ontwikkelingshulp particuliere investeerders kunnen worden ondersteund, die een meerderheidsbelang
in een toeristisch project willen nemen.
Middelen die voorheen aan woning-
bouw, containerhavens en bibliotheken werden besteed, kunnen hierbij
worden ingezet.
Daarnaast is Nederland, na Aruba
nu ook door de eilanden van de Antillen van vijf gevraagd om begrotingssteun. In het regeerakkoord van
het kabinet Lubbers-II staat hierover
opgenomen: “De financiële autonomie van beide landen moet uitgangspunt blijven. Eventuele begrotingshulp kan alleen verleend worden
indien een concreet saneringsplan is
geaccepteerd met een tijdelijk en beperkte bijdrage van Nederland”.
Door de zekerheid dat Nederland de
kapitaalswerken financierde konden
de Antilliaanse overheden met hun tijdelijke hoge inkomsten de overconsumptie in stand houden. Met het wegvallen van deze extra inkomsten zal
een hard saneringsproceszowel in de
collectieve als in de semi-particuliere
sector in de West onvermijdelijk zijn.
Nederland moet hier zwaar an tillen.
EdoBaan
De auteur was voorheen stafmedewerker bij
de Bank van de Nederlandse Antillen. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.