Succesvol ondernemerschap
in Nederland
DR. P.A.B. KALKER KONIJN* – DRS. J. PLANTENOA**
DR. J.C. BONGAERTS***
Nieuwe, innovatieve bedrijven spelen een belangrijke rol in de werkgelegenheidsontwikkeling. Met
opzetten van een bedrijf is echter een riskante bezigheid en vele pogingen zijn tot mislukken
gedoemd. Voor overheid en geldschieters is het van belang een beeld te krijgen van de kans op
succes. De auteurs geven een overzicht van de literatuur op dit terrein en presenteren de resultaten
van een kwantitatief onderzoek aan de hand van Nederlandse gegevens.
Inleiding
David Birch en Candee Harris hebben aangetoond dat kleine
bedrijven het grootste gedeelte van het ontstaan van nieuwe banen voor hun rekening nemen, ondanks het feit dat veel nieuw
opgezette firma’s mislukken 1). De U.S. small business administration schat dat per jaar 10 procent van het totale aantal ondernemingen noodgedwongen ophoudt te bestaan 2). Het is
daarom van belang meer inzicht te krijgen in de factoren die het
succes van ondernemingen bepalen. Enerzijds om potentieel
succesvolle nieuwe ondernemingen te kunnen stimuleren, anderzijds om potentiele mislukkingen tijdig te kunnen identificeren
en mogelijk te voorkomen. Dit soort kennis is van belang voor
allerlei personen en instellingen, zoals banken, overheidsinstellingen, geldschieters, personen die vennoot in een onderneming
willen worden, leveranciers van goederen en diensten, mensen
die persoonlijk een beginnende ondernemer financieel willen
steunen en voor organisaties die zich tot doel hebben gesteld het
vrije ondernemerschap te stimuleren en te ondersteunen. Gegeven dit soort grote belangen is het opvallend dat pas de laatste jaren, onder invloed van de recessie in het begin van de jaren tachtig, belangstelling is ontstaan voor de wijze waarop iets gedaan
kan worden aan het mislukken van ondernemingen.
In dit artikel gaat het om de rol van de persoon van de ondernemer als verklaring voor de mate van succes van ondernemingen. Ondernemerschap als produktiefactor is lange tijd een verwaarloosd onderwerp geweest. Er is weinig empirisch onderzoek
gedaan op dit gebied. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de
literatuur zo beperkt is. In de klassieke theorieen van Smith tot
Marshall wordt nauwelijks een poging ondernomen om ondernemerschap te definieren of in de theorie te incorporeren. Dit
was een gevolg van het feit dat de theorieen als uitgangspunt een
toestand van evenwicht namen; individuele afwijkingen waren
mogelijk, maar werden in het totaal door elkaar gecompenseerd.
Eigenlijk bestaat deze orientatie tot op heden. Volgens de huidige economische theorie wordt het behalen van winst gezien als
een signaal zich op de markt te begeven. Het organiseren en produceren wordt, impliciet of expliciet, als tamelijk probleemloos
gezien. Volgens Baumol:
, ,The entrepreneur has been read out of the model. There is no
room for enterprise or initiative. The management group becomes a passive calculator that reacts mechanically to changes imposed on it by fortuitous external developments over wich it does
not exert, and does not even attempt to exert, any influence. One
hears of no clever ruses, ingenious scemes, brilliant innovations,
of no charisma or of any of the other stuff of wich outstanding
1184
entrepreneurship is made; one does not hear of them because
there is no way in wich they can fit into the model” 3).
Een bezwaar tegen het weinige empirische onderzoek naar eigenschappen van ondernemers dat tot nu toe is gedaan is dat in
elk onderzoek slechts enkele variabelen tamelijk gei’soleerd werden bekeken. In het literatuuroverzicht zullen we zien dat elke
onderzoeker het effect van slechts een gering aantal variabelen
heeft onderzocht en dat nergens de mogelijke verbanden tussen
de verklarende variabelen in beschouwing worden genomen. De
resultaten blijven daarom tamelijk fragmentarisch.
Ons onderzoek daarentegen omvat een groot aantal psychologische en economische variabelen waartussen de verbanden zijn
geanalyseerd met behulp van multivariate analyse. Ons doel
daarbij was na te gaan welk stelsel van kenmerkende ondernemerseigenschappen het zakelijk succes van de ondernemingen
kon verklaren.
Inconsistente literatuur
In het volgende worden alleen die variabelen besproken waarvan empirisch is aangetoond dat ze verband houden met de mate
van succes van de onderneming.
,,Need for achievement”. Deze variabele, waarvoor geen adequate nederlandse benaming bestaat, werd voor het eerst systematisch gebruikt in David C. McClellands invloedrijke boek
The achieving society 4). Dit boek kan gezien worden als het re* Wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de vakgroep economische
vakken van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te
Leiden.
” Wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep methoden en technieken van de Subfaculteit Sociologie van de Rijksuniversiteit te Leiden.
*** Onderzoeker bij het Wissenschaftszentrum Berlin, International institute for environment and society.
1) David Brich en Susan MacCracken, Corporate evolution: a micro based analysis, MIT, Boston, Mass., 1981; David Birch en Susan MacCracken, The small business share of MIT program on neigborhood and regional change, MIT, Boston, 1982;Candee S. Harris, Small business and
job generation: a changing economy or differing methodologie? 1983
(unpublished).
2) U.S. Small Business Administration, The state of small business; a report of the president, Washington, D.C. 1984, biz. 36.
3) W.J. Baumol, Entrepreneurship in economic theory, American Economic Review (Papersand Proceedings), 58, 1968, biz. 64 — 71, vooral
biz. 67.
4) D.C. McClelland, The achieving society, New York, 1967.
sultaat van een eerste poging te bepalen of ondernemers bepaalde, kenmerkende psychologische eigenschappen bezitten. De belangrijkste eigenschap werd door McClelland , .need for achievement” genoemd: de wil (en het in de praktijk brengen daarvan)
om prestatie te leveren, zich te onderscheiden van anderen door
veel te bereiken. Zo vond McClelland onder andere het volgende: van een grote groep mensen, die 7 jaar geleden afgestudeerd
waren, bleek dat van degenen die ondernemer waren geworden
60% als eerstejaarsstudent een sterke ,,need for achievement”
had, tegen slechts 40% van degenen die geen ondernemer waren
geworden. Hij trok hieruit de conclusie dat iemands ,,need for
achievement” van invloed is op zijn keuze al dan niet ondernemer te worden.
Hiermee min of meer in tegenspraak is een onderzoeksresultaat van Hull, Bosley en Udell 5). Zij vonden dat de ,,need for
achievement” een slechte voorspeller was van de neiging om zelf
een zaak te beginnen (nog afgezien van de mate van succes) bij
een oproep van 307 afgestudeerden van een ,.business school”.
Wainer en Rubin vonden dat een sterke ,,need for achievement”
gecombineerd met een sterke behoefte aan macht samenhing
met de mate van succes in een onderneming 6). Zij waren echter
niet in staat aan te geven hoeveel variantie door de verklarende
variabelen werd verklaard, waardoor dit onderzoeksresultaat
moeilijk op zijn waarde is te beoordelen. Schrage vond dat succesvolle ondernemers op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (research and development) niet consistent hoog prestatie
gemotiveerd waren noch consistent sterk macht nastreefden 7).
Macht over omgeving en omstandigheden. Volgens de ,,locus
of controP’-theorie van Rotter bestaan er belangrijke individuele verschillen in de mate waarin mensen het resultaat van gebeurtenissen zien als iets waar zij invloed op kunnen uitoefenen 8).
Ondernemers zijn geneigd te geloven dat gebeurtenissen het gevolg zijn van hun handelingen. Brockhaus verkreeg in 1975 ,,locus of control”-scores van een aantal ondernemers 9). In 1978
bleken degenen die nog een zaak hadden in sterkere mate van
mening te zijn dat zij gebeurtenissen konden beheersen dan degenen die intussen geen zaak meer hadden.
Ontewedenheid met voormalige werkkring. Brockhaus vergeleek succesvolle en niet-succesvolle ondernemers; het bleek dat
succesvolle ondernemers op het moment dat zij hun onderneming startten ontevredener waren met hun voormalige baan dan
niet-succesvolle ondernemers 10). Dit resultaat zou er dus op
kunnen duiden dat het succes (voor een deel) veroorzaakt wordt
door voorafgaande teleurstelling en ontevredenheid.
Een alternatieve verklaring kan echter gegeven worden op
grond van cognitieve dissonantie. Hieronder wordt verstaan de
afstand die kan bestaan tussen wat mensen feitelijk doen en de
attitudes die zij op hetzelfde gebied hebben. Volgehs Festinger
(zie bij voorbeeld Festinger en Aronson 11) zijn mensen geneigd
deze afstand zo klein mogelijk te maken door hun attitudes aan
te passen aan hun feitelijk gedrag. Wat de ondernemers betreft
zouden de succesvollen op deze wijze het verlaten van hun vorige
baan achteraf kunnen rechtvaardigen door meer ontevredenheid
met die vorige baan te tonen dan de niet-succesvollen.
Eerdere ervaringen met ondernemen. Carrol deed onderzoek
naar het belang van opgedane ervaring als zelfstandige onderne-
mer 12). ..Zelfstandig” werd als volgt gedefinieerd: ,,an individual who bears or at least shares chief responsibility for the management of an enterprise — thus the owner-manager of a business or farm, but not a tenant farmer; a craftsman owning his
own shop; the chief executive of a corporation, or a partner with
a share in management; a son actually running the family business; in government, a cabinet member or, provincial
governor”.
Carrol vond dat 86% van alle succesvolle Filippijnse fabrieksondernemers (dat wil zeggen ondernemers met 100 of meer
werknemers in een fabriek) voorafgaande aan hun huidige positie al een zelfstandige functie vervulden. Bovendien bleek dat in
77% van de gevallen de vader een zelfstandige functie vervulde
en in 14% van de gevallen gold dat ook voor de moeder. ,,The
desire to have one’s own business had been with these men for a
long time, and the experience gained in previous ventures had
probably been an important factor in their ulttmate succes” 13).
Ook ander onderzoek wijst in die richting : 50% van de Filippijnse ondernemers (die in het algemeen zeer succesvol zijn), die
ESB 27-11-1985
geen ervaring hadden opgedaan bij buitenlandse firma’s bleken,
voordat ze zelfstandig werden, als werknemer bij familieleden
gewerkt te hebben 14). Soortgelijke resultaten zijn te vinden bij
Lamont en Cooper 15).
Opleidingsniveau. Hoad and Roska constateerden dat het
succes van fabriekseigenaren in Michigan sterk samenhing met
Opleidingsniveau (een of meer jaren college) en een aantal ervaringen 16). Van een groep van 95 kleine fabriekseigenaren had
33% van de eigenaren zonder opleiding (geen college) maar met
ervaring succes. 32% van de eigenaren zonder opleiding en zonder ervaring hadden eveneens succes. Hadden de eigenaren daarentegen zowel opleiding als ervaring, dan had 69% van hen succes. Bezien vanuit het standpunt van mislukken bleek de combinatie ervaring zonder opleiding het gevaarlijkst: mislukking in
53% van de gevallen. Opleiding zonder ervaring bleek wat minder problemen te geven: 46% mislukkingen. Een onderzoek on-
der de oprichters van 81 firma’s op Rhode Island laat ook een samenhang zien tussen Opleidingsniveau en succes 17).
Uit bovenstaand literatuuroverzicht blijkt dat enkele kenmerken van ondernemers verband houden met de mate van succes
van hun ondernemingen. De gevonden verbanden zijn echter tamelijk zwak. Daarbij komt nog dat telkens slechts een variabele
in verband werd gebracht met de mate van succes. Tegen dergelijke bivariate benaderingen zijn de nodige bezwaren in te brengen, waarvan de belangrijkste is dat men slechts te weten komt in
hoeverre de mate van succes samenhangt met elk der genoemde
variabelen afzonderlijk. Onduidelijk blijft dan echter in hoeverre de mate van succes te voorspellen is als men met een groot aantal verklarende variabelen tegelijkertijd rekening houdt. Onze
onderzoeksopzet was zodanig dat dit laatste wel mogelijk was.
Onderzoeksopzet
Onze onderzoeksopzet was globaal genomen als volgt:
1. er werd gezocht naar de persoonlijkheidseigenschappen
waarop ondernemers letten als zij zichzelf beoordelen;
2. er werd gezocht naar de soorten problemen die ondernemers
zeggen te ondervinden bij het opzetten en starten van een
onderneming;
3. enkele persoonsgegevens (geslacht, leeftijd e.d.) van de bij
het onderzoek betrokken ondernemers werden bepaald;
5) D.L. Hull, J.J. Bosley en G.G. Udell, Renewing the hunt for the heffalump: identyfying potential entrepreneurs by personality characteristics, Journal of Small Business 18, No. 1, 1980.
6) H.A. Wainer en I.M. Rubin, Motivation of R&D entrepreneurs: determinants of company performance, Journal of Applied Psychology 35,
No. 3, 1969.
7) H. Schrage, The R&D entrepreneur: profile of succes, Harvard Business Review, november-december 1965.
8) J .B. Rotter, Generalized expectanties for internal versus external control of reinforcement, Psychological Monographs, 1966.
9) Robert H. Brockhaus, Psychological and environmental factors
which distinguish the succesful from the unsuccessful entrepeneur, in:
C.A. Kent, D.L. Sexton en K.H. Vesper (red.) Encyclopedia of entreprencivship, Englewood Cliffs, 1982.
10) Robert H. Brockhaus en W.R. Nord, An exploration of factors affecting the entrepreneurial dicision: personal characteristics vs. environmental conditions, Proceedings of the National Academy of Management, Atlanta, Georgia, 1979.
11) L. Festinger en E. Aronson, The arousal and reaction of dissonance
in social contexts, in Group Dynamics, New York, 1968.
12) J.J. Cattoll, The Filipino manufacturing entrepreneur, New York,
1965, biz. 75-84.
13) Carroll, op.cit., biz. 80.
14) Carroll, op.cit., biz. 81-82.
15) L.M. Lamont, What entrepreneurs learn from experience, Journal
of Small Business Management, July 1972; A.C. Cooper, Entrepreneurial environment, Industrial Research 12, September, 1970.
16) W. Hoad en P. Rosko, Management factors contributing to the success orfailure of new small manufactures, Ann Arbor, 1964, biz. 10—11.
17) Edward Robert, Influences upon Performance of New Technical
Enterprises, in: A. Cooper en J. Komives (red.) Technical entrepreneurschip, a symposium, Milwaukee, 1972.
1185
4. de mate van succes van ondernemingen werd in verband gebracht met de hierboven genoemde factoren. Hierbij werd
gebruik gemaakt van multipele-regressie om inzicht te krijgen in de wijze waarop de mate van succes verband hield met
een combinatie van factoren.
Resultaten
De bruikbare respons was 29%, hetgeen voor dit soort enquetering een hoog percentage is.
Het succes van de ondernemingen. De frequentieverdelingen
van de bedrijfsresultaten waren voor alle vier gemeten variabe-
Uit de populatie van Nederlandse middelgrote en kleine ondernemingen die waren ingeschreven bij De Kamer van Koophandel en Fabrieken en die minstens tien jaar bestonden werd
een aselecte steekproef van 750 getrokken. Deze ondernemingen
warden aangeschreven met het verzoek de voor de onderneming
verantwoordelijke ondernemer een enqueleformulier te lalen invullen. De invulling gebeurde volstrekt anoniem.
Bij de meting van de persoonlijkheidseigenschappen van de
ondernemers werd een Amerikaanse vragenlijst van Friedman
als uitgangspunt genomen 18). Deze lijst bevatte 150 vragen over
allerlei eigenschappen die een goede ondernemer zouden kenmerken. Omdat deze lijst erg lang was voor ons doel en bovendien noch in de VS noch in Nederland op psychometrische eigenschappen was onderzocht, werd een vertaalde en verkorte bewerking gemaakt. Hiertoe werden alle 150 vragen vertaald en
voorgelegd aan een groep van 50 eerstejaars studenten van de
rechtenfaculteit van de Universiteit van Leiden. Op grond van
hun antwoorden werd het aantal vragen tot 61 teruggebracht.
Belangrijkste reductiecriterium was de variantie van de scores;
zeer veel items vertoonden nauwelijks variantie omdat practisch
alle respondenten zeer hoog of zeer laag scoorden. Dit had te
maken met de sociale wenselijkheid van bepaalde antwoorden;
vrijwel iedereen vond bij voorbeeld dat hij zich niet snel liet imponeren door anderen en vrijwel iedereen dacht dat hij er bedreven in was een gesprek tactvol te beeindigen.
len sterk positief scheef. 15% van de ondernemingen had bij
voorbeeld momenteel een omzet kleiner dan f. 3 mln. terwijl de
resterende 25% ondernemingen omzetten hadden die varieerden
van f. 3 mln. tot f. 100 mln. Tabel 1 geeft een overzicht van de
gemeten resultaten; in de label zijn (wegens de scheefheid van de
verdelingen) geen gemiddelden, maar medianen van de resultaten gegeven. Opvallend is dat de hoeveelheid kapitaal in de ondernemingen de afgelopen 10 jaar relatief veel sterker is toegenomen dan de omzet, loonsom + winst of de personeelssterkte.
Tabel I. Medianen van de (niet-getransformeerde) bedrijfsresultaten, november 1984
Mediaan
Variabele
Omzet lOjaargeleden
Omzet 5 jaar geteden
Omzet nu
f. 550.000
f. 660.000
Kapitaal 10 jaar geleden
Kapitaal 5 jaar geleden
f. 98.000
Kapitaal nu
f. 250.000
Loonsom + winst lOjaargeleden
Loonsom + winst 5 jaar geleden
f. 100.000
f. 161.000
f. 197.000
f. 800.000
f. 150.000
Loonsom + winst nu
Om na te gaan hoe en in welke mate de 61 vragen betrekking
hadden op een veel geringer aantal persoonlijkheidsfactoren (bij
voorbeeld doorzettingsvermogen) werd een factoranalyse uitgevoerd ,,maximum”likelihoodmethode van SPSSX). Elke factor
werd vervolgens opgevat als een summatieve (Likert) schaal, dat
wil zeggen dat de scores die behaald werden op de afzonderlijke
vragen, werden opgeteld tot een totaalscore op de betreffende
schaal. Dit is alleen zinvol als de vragen in voldoende mate hetzelfde meten. Om na te gaan of dat het geval was, werd de interne consistentie van elke schaal uitgedrukt in een betrouwbaarheidscoefficienl: Cronbach’s alfa. Alfa neemt waarden aan tussen nul en een. Bij waarden van .60 tot .80 is sprake van een redelijke betrouwbaarheid, bij hogere van een goede 19).
Om na te gaan welke startproblemen ondernemers ondervinden bij het opzetten van een onderneming, werden 20 vragen gesteld over dit onderwerp. Ook op deze vragen werd factoranalyse toegepast; en ook hier werd Cronbach’s alfa gebruikt als maat
voor de betrouwbaarheid van de verkregen schalen.
De volgende persoonsgegevens werden gevraagd:
1. leeftijd;
2. geslacht;
3. hoogst genoten opleiding (de scores op deze schaal werden
beschouwd als interval data);
4. het al dan niet in een familiezaak opgegroeid zijn;
5. het al dan niet zelf de onderneming opgezet hebben.
1.
2.
3.
4.
De bedrijfsresultaten werden in vier opzichten gemeten:
de omzet;
de in de onderneming aanwezige hoeveelheid kapitaal;
de jaarlijkse loonsom en winst;
het aantal personeelsleden.
Van elk deze vier aspecten werd gevraagd aan te geven hoe de
situatie op het moment van enquelering was (dat wil zeggen in
november 1984), hoe de situatie in 1979 was en hoe de situatie in
1974 was. Op grond hiervan kon de mate van succes van elke onderneming worden uitgedrukt in de stijging van de omzet over de
afgelopen periode van 5 jaar, over de daaraan voorafgaande periode van 5 jaar en over de afgelopen periode van 10 jaar; hetzelfde kon worden gedaan voor de andere drie succesaspecten.
De mate van succes van de ondernemingen werd met behulp
van multipele-regressie (,,step-wise”) in verband gebracht met
de gevonden persoonlijkheidsfactoren, startproblemen en persoonsgegevens.
ESB 27-11-1985
Personeelssterkte 10 jaar geleden
3 personeelsleden
Personeelssterkte 5 jaar geleden
3 personeelsleden
4 personeelsleden
Personeelssterkte nu
Uit de bedrijfsresultaten werd de mate van succes berekend op
de hiervoor aangegeven manier. Dit resulteerde in de volgende
12 indices voor de mate van succes van de ondernemingen:
STOMZ10
stijging van de omzet over de afgelopen 10
jaar;
STOMZ5A
stijging van de omzet over de eerste 5 jaar;
STOMZ5B
stijging van de omzet over de tweede 5
jaar;
STKAP10
toename kapitaal over de afgelopen 10
jaar;
STKAP5A
toename kapitaal over de eerste 5 jaar;
STKAP5B
STLW10
toename kapitaal over de tweede 5 jaar;
toename loonsom + winst over de afgelopen 10 jaar;
STLW10A
STLW1 OB
STPERS10
toename loonsom + winst over de eerste 5
jaar;
toename loonsom + winst over de tweede 5
jaar;
toename personeelsbestand over afgelopen
10 jaar;
STPERS5A
toename personeelsbestand over de eerste
5 jaar;
STPERS5B
toename personeelsbestand over de tweede
5 jaar.
De persoonlijkheidseigenschappen. Uit de 61 persoonlijkheidsvragen werden op de hier onder omschreven wijze vier ongecorreleerde persoonlijkheidsschalen geconstrueerd (zie ook
label 2). De somscore op elke schaal geeft de score van een ondernemer op de persoonlijkheidseigenschap in kwestie. De gevonden waarden voor alfa duiden op een redelijk goede betrouwbaarheid voor elke schaal.
18) Albert B. Friedman, Enterpreneurial test, Los Angeles, 1983.
19) Zie bij voorbeeld J.V.M.C. Nunnally, Psychometric Theory, New
York, 1978.
1187
Op grond van de factoranalyse van de persoonlijkheidsvragen
werden vier onafhankelijke persoonlijkheidsfactoren gevonden
die gezamelijk 32,4% van de variantie in de gegeven antwoorden
op de 61 vragen konden verklaren. Alle factorladingen van de 24
variabelen die tot deze vier factoren behoorden lagen tussen .36
en .83.
Vervolgens werd per factor een summatieve schaal gemaakt:
de scores van de variabelen die tot de factor behoorden werden
bij elkaar opgeteld. De totaalscores werden beschouwd als de
score op de factor. De betrouwbaarheid van deze totaalscores
(Cronbach’s alfa) werden berekend en op grond van deze bere-
keningen werden twee variabelen verwijderd; deze variabelen
correleerden (hoewel ze tot een factor behoorden) dermate laag
met de overige variabelen van de factor, dat ze de betrouwbaarheid van de totale schaal toch negatief bei’nvloedden.
In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de vier gevonden
factoren, van de betrouwbaarheden van de geconstrueerde schalen en van de variabelen die tot de factoren behoorden. Opvallend was dat vragen over het inwinnen van adviezen, het maken
van toekomstplannen en het hebben van financiele problemen
niet tot duidelijke factoren bleken te behoren. Dit betekende dat
deze vragen geen bijdrage leverden tot het totaalbeeld dat de
respondenten van zichzelf hadden. De in tabel 2 genoemde factoren waren voldoende om alle systematische variantie in de
beantwoording van de 61 vragen te verklaren; verdere toevoeging van factoren leverde geen noemenswaardige toename in
verklaarde variantie op. Daarom werd het succes van de ondernemingen uitsluitend in verband gebracht met genoemde vier
persoonlijkheidsfactoren en niet met andere persoonlijkheidsvariabelen.
Tabel 2. Overzicht van de vier persoonlijkheidsfactoren, de samenstellende variabelen en de betrouwbaarheden van de gevonden schalen
Cronbach’s
alfa
.77
Tabel 3. Overzicht van de soorten drempels, de gevormde schalen en hun betrouwbaarheden
Factor
1. Zwakkemaat-
Cronbach’s
alfa
– verlies kredietwaardigheid
– hoge eisen geldschieters
positie
– probleem na faillissement
.66
opnieuw te beginnen
– gebrek aan steun
— prestige verlies bij
faillissement
– gebrek aan morele steun
2. Problemen
.63
met regels en
– energie die het kost om
vergunningen te krijgen
– contacten met instelltngen
– eisen m.b.t. arbeids-
instanties
omstandigheden en produkt
– verkrijgen van vergunningen
— probleem achter reguleringen te komen
– kunnenverduidelijken
— patstelling doorbreken
– anderen toespreken
In de schaal
opgenomen variabelen
schappelijke
opgenomen variabeien
I. Communicatieve
vaardigheden
De factoranalyse leverde zes interpreteerbare factoren die tezamen 44% van de variantie in de gegeven antwoorden verklaarden. De factorladingen op de factoren lagen tussen .32 en .81.
Een factor bleek gevormd te worden door slechts een variabele,
namelijk problemen bij het verkrijgen van subsidies. Meestal
laat men een dergelijke variabele verder buiten beschouwing.
Aangezien het verkrijgen van subsidies door velen echter gezien
wordt als een groot probleem bij het starten van ondernemingen
werd besloten deze variabele toch te relateren aan de mate van
succes van de ondernemingen. Een tweede reden om dit te doen
was het exploratieve karakter van het hier gerapporteerde onderzoek; in dit geval leek het bezwaarlijker een mogelijk verband
tussen twee variablen uit te sluiten, dan het toe te laten, zelfs indien het erg zwak blijkt te zijn. Om dezelfde reden werd verder
gewerkt met twee factoren waarop slechts twee variabelen
laadden
In de schaal
Factor
Hieronder volgt een nadere omschrijving van deze analyse.
3. Eigen geld
.69
– gebrek aan eigen geld
— tekort aan kapitaal
4. Hoeveelheid
.73
— gebrek aan vakdiploma’s
– discussies domineren
– gesprek gaande houden
– mensen overtuigen
– graag een grap vertellen
kennis
– idem algemene vorming
— adviezen geven
———————————— .———————
2. Doorzettings-
.74
vermogen
(doelen vinden
en bereiken)
— zich informeren
– overtuigd zijn van eigen
capaciteiten
– voorstellen geaccepteerd
krijgen
– ontwikkelingen volgen
– veel corresponderen
– verantwoordelijkheid willen
– onvoldoende gerichte
vakopleiding
– tekort aan zakelijke
ervaring
5. Maatschappelijke
.53
erkenning
6. Subsidies
– geringe honorering risico
– gebrek aan waardering
a)
– te weinig subsidies
dragen
– doelstellingen bereiken
3. Zakelijke
.65
– raadplegen tijdschriften
over zakendoen
– op vakbladen geabonneerd
zijn
orientatie
– veel kenissen uit
zakenleven hebben
– veel relaties in
bankwereld hebben
4, Handelskennis
.79
– boekhoudkundige kennis
– balans analyseren
– inzicht in tabellen en
overzichten
De startproblemen. De problemen die men zag voor beginne-
dede ondernemers werden op dezelfde wijze geanalyseerd als de
persoonlijkheidsvragen. In dit geval werden zes ongecorreleerde
startproblemen gevonden; vier hiervan waren redelijk betrouwbaar te meten, een wat minder betrouwbaar, terwijl over de betrouwbaarheid van de zesde factor geen uitspraak kon worden
gedaan. In tabel 3 wordt van een en ander een overzicht gegeven.
1188
a) Alfa niet te berekenen voor een variabele.
Het verband tussen het succes en de verklarende variabelen.
De twaalf indices voor het succes van de ondernemingen werden
elk via multiple regressie in verband gebracht met de volgende
verklarende variabelen:
– de vier persoonlijkheidsfactoren uit tabel 2. Deze worden
verder aangeduid met PI t/m P4;
– de 6 soorten drempels uit tabel 3. Deze worden verder aangeduid met Dl t/m D6;
– de volgende persoonskenmerken:
– leeftijd(L);
– opleidingsniveau (0);
– het al dan niet in een familiebedrijf opgegroeid zijn (F).
In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de
multiple-regressie-analyses. In de regressievergelijkingen zijn alleen die verklarende variabelen opgenomen die een significante
20) Roger Leroy Miller, Economics today, the micro view, New York,
1985, biz. 266-269 en biz. 303.
bijdrage leverden aan de verklaring van het succes van de
ondernemingen.
Tabel 4. De regressie van het succes van de ondernemingen op
de predictorvariabelen; alleen de predictorvariabelen met een
significante bijdrage zijn opgenomen
wordl soms wel gezien als een faclor die hel succes van ondernemingen zou kunnen bei’nvloeden. Onze resullaten bevestigen deze opvalling, wanl de male van succes van de ondernemingen
bleek samen te hangen mel de male waarin de ondernemers een
gebrek aan maalschappelijke erkenning zagen als een drempel
bij hel slarlen van een onderneming. Opvallend is echler dal de-
ze variabele, in legenslelling lol wat vaak gedacht wordl, niel p’oRegressievergelijking
STOMZ10
STOMZ5A
STOMZ 5B
STKAP10
STKAP5A
SRKAP5B
STLW10
STLW5A
STLW5B
STPERS10
STPERS5A
STPERS5B
R’
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
-.2306 -.31 L+.33D2 – .31 D5 + .23P1
-.33L+.27P1 + .29D2 – .28 D5
-.32D1 + .29D2
-.40D5 + .27P1+.23D2
-.27L
-.41 D5+.31 D2+.28P1
-.43DI+.29P3
-.30D5
-.3803 +.24 PI
-.2506
-.25D6-.22L
geen significante relaties
.35
.30
.13
.22
.07
.26
.26
.09
.18
.06
.11
–
Uit label 4 valt af te lezen dat het succes van de ondernemingen
– gemetenalstoenamevanomzet, kapitaal en loonsom + winst
– vrij goed te verklaren is uit de predictorvariabelen. De gevonden hoeveelheden verklaarde variantie zijn vrij hoog voor dit
soort survey-onderzoek.
Het succes van de ondernemingen in de zin van toename van
personeelssterkte laat zich slecht verklaren. Een mogelijke reden
hiervoor is de nogal geringe variantie van deze variabelen.
Overzien wij de predictorvariabelen, dan vinden wij een zeer
homogeen (dus betrouwbaar) beeld wat betreft het teken van de
coefficienten in de regressievergelijkingen. De predictorvariabelen die in meer dan een regressievergelijking een rol speelden deden dat namelijk steeds op dezelfde manier; de variabele leeftijd
kwam bij voorbeeld in vier vergelijkingen voor en wel steeds in
die zin dat succes in negatieve zin samen bleek te hangen met de
leeftijd van de ondernemer. In label 5 wordt hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 5. Overzicht van de significante predictorvariabelen
Predictorvariabele
Problemen met reguleringen (D2)
Communicatieve vaardigheden (PI)
Maatschappelijke erkenning (D5)
Leeftijd (L)
Problemen verkrijgen subsidie(D6)
Problemen maatsch.positie (Dl)
Zakelijke orientatie (P3)
Problemen eigen kapitaal (D3)
Teken in
vergelijking
Aantal malen in
vergelijking
-t+
+
–
5
5
5
4
3
2
1
1
Conclusies
Hieronder volgt eersl een bespreking van de resullalen mel be-
trekking tol elk van de verklarende variabelen uit label 5. Daarna volgl een bespreking van de variabelen die niet bleken te voldoen als voorspeller van de mate van succes.
Problemen met reguleringen. Ondernemers die het niet voldoen aan allerlei reguleringen en eisen een groot probleem vonden hadden meer succes dan ondernemers die daar weinig problernen mee hadden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ondernemers die veel problemen rapporleerden juist diegenen zijn die
er in geslaagd zijn toelredingsbarrieres te overwinnen. Zij zouden dan degenen zijn met veel succes. Want de zwaarte van toelredingsbarrieres en de mate van economische winst hangen posilief mel elkaar samen. Ondernemers die weinig problemen rapporteerden zouden dan degenen zijn die in posities zillen die
voor iedereen makkelijk te bereiken zijn.
Communicatieve vaardigheden. Ondernemers mel goede
communicalieve vaardigheden hadden meer succes dan ondernemers die minder goede communicalieve vaardigheden hadden.
Maatschappelijke erkenning. Maalschappelijke erkenning
ESB 27-11-1985
silief mel de male van succes samenhing, maar negalief. Mel andere woorden, ondernemers die zich zorgen maakten over hun
maalschappelijke erkenning hadden minder succes dan ondernemers die deze drempel onbelangrijk vonden.
Leeftijd. Jongere ondernemers hadden meer succes dan oudere. Dil ligl nogal voor de hand als we ons realiseren dal jongere
mensen een groler uilhoudingsvermogen en meer incasseringsvermogen hebben dan oudere. Brockhaus vond een soorlgelijk
resullaal21).
Problemen bij het verkrijgen van subsidies. Ondernemers die
hel verkrijgen van subsidies als een belangrijk probleem zagen
hadden minder succes dan ondernemers die daar niet zo veel problemen in zagen. Hieruil zou men kunnen concluderen dat bij
hel gemakkelijker beschikbaar slellen van subsidies meer ondernemingen succes zouden hebben.
Hel is echter maar zeer de vraag of een direcl oorzakelijk verband beslaat lussen hel gemak van hel verkrijgen van subsidies
en het succes van ondernemingen. Hel zou wel een ingewikkelder kunnen zijn: goede ondernemingen lijken van de grond le
komen ongeachl de male van subsidie die wordl verleend. Subsidie is vaak een aanlrekkelijke bijkomstigheid bij het starten van
een onderneming, maar geen doorslaggevende faclor als hel gaal
om hel al dan niel hebben van succes. Hel gevonden negalieve
verband lussen succes en subsidieproblemen zou dus goed verklaard kunnen worden uil hel feil dat slechte ondernemers zich
zorgen maken over hel verkrijgen van subsidies, lerwijl succesvolle ondernemers daar geen problemen mee hebben, waardoor
hel gemakkelijker ler beschikking slellen van subsidies geen slijging van hel aanlal succesvolle ondernemingen zou opleveren.
Problemen met de maatschappelijkepositie. Ondernemers die
hun onzekere maalschappelijke positie een belangrijk probleem
vonden hadden minder succes dan ondernemers die daar minder
problemen mee hadden. Dit ondersteunt de opvalling dal ondernemers geneigd moelen zijn risico’s le nemen. Mensen die geen
risico’s durven nemen lalen gelegenheden voorbijgaan die kan-
sen op succes bieden. De opvalling van de ondernemer als iemand die risico’s durft te nemen is in de literaluur lerug le vinden
22). Liles beargumenleerl dal iemand die ondernemer wordl zijn
financiele silualie, carriere, gezinsrelalie en gevoel van rusl op
hel spel zel 23).
Zakelijke orientatie. Ondernemers die een goede zakelijke
orienlalie hadden bleken meer succes le hebben dan degenen die
dal niel hadden. Dil suggereert dat het hebben van een open blik
op wat er te doen vail en hel hebben van conneclies van posilieve
invloed zijn op het hebben van succes.
Gebrek aan eigen kapitaal. Ondernemers die een gebrek aan
eigen kapilaal zagen als een belangrijke drempel bij hel opzellen
van een bedrijf deden hel slechler dan ondernemers die hel als
een onbelangrijke drempel beschouwden. Dil kan belekenen dal
niel-succesvolle ondernemers le weinig kapilaal hadden en/of
niel in slaal waren kapilaal le verkrijgen omdal hun onderneming niel altractief genoeg was voor beleggers.
21) Robert H. Brockhaus, Psychological and environmental factors
which distinguish the succesful from the unsuccessful entrepreneur: a
longitudinal study in Proceeding of the academy of management, Atlanta, Georgia, augustus, 1979.
22) Frank Knight, Risk, uncertainty and profit, New York, 1921; M.
Palmer, the application of psychological testing to enterpreneurial potential, California Management Review 13, No. 3 (1970- 1971).
23) P.R. Liles, New business ventures and the entrepreneur, Homewood, 111., 1974.
1189
Tegenover de acht bovengenoemde factoren, die alle een significante invloed hebben op de mate van succes van ondernemingen, staan drie factoren die niet significant op dit succes van invloed waren.
Doorzettingsvermogen. Hornaday en Aboud vonden dat ondernemers met veel doorzettingsvermogen meer succes hadden
dan ondernemers met weinig doorzettingsvermogen 24). Ons
onderzoek daarentegen laat zien dat doorzettingsvermogen geen
belangrijke verklarende variabele is naast de andere variabelen,
hoewel de ondernemers het wel een aparte persoonlijkheidseigenschap bleken te vinden. Het variabele doorzettingsvermogen is in een aantal opzichten verwant aan ,,need for
achievement”. Ons onderzoeksresultaat bevestigt McClelland’s
resultaten dan ook niet.
Handelskennis, opleidingsniveau en ervaring. Eerder wezen
wij er op dat kennis en opleidingsniveau door diverse auteurs belangrijk werden gevonden ter verklaring van zakelijk succes.
Volgens ons onderzoek denken de ondernemers weliswaar over
zichzelf in dit soort termen, maar een verklaring voor de mate
van succes boden zij niet (naast de andere variabelen die succes
wel verklaarden). Dit resultaat lijkt in overeenstemming met de
conlusies van enkele andere auteurs. Carroll wees er op dat tijdens eerdere banen opgedane ervaringen mogelijk de belang-
rijkste verklaring bood voor zakelijk succes 25). Meyer en
Goldstein toonden aan dat ervaring (en niet formele scholing) de
beste verklaring opleverde voor zakelijk succes. In dat kader is
het dan weer opvallend dat het al dan niet opgegroeid zijn in een
familiebedrijf geen verklaring voor het succes leverde.
In het voorgaande werden de resultaten van een exploratief
onderzoek naar de determinanten van zakelijk succes beschreven. De onderzoeksopzet week in belangrijke mate af van de opzet van eerder verricht onderzoek, waarbij meestal slechts naar
verbanden tussen een beperkt aantal variabelen werd gekeken
(met gebruikmaking van uitsluitend bivariate statistische technieken). Onze opzet ging daarentegen uit van 84 variabelen die
de mate van succes zouden kunnen verklaren. Door middel van
statistische technieken waren wij in staat de belangrijkste hiervan te isoleren en te condenseren tot 8 factoren. Deze acht factoren werden simultaan in verband gebracht met de mate van zakelijk succes.
Wij zijn van mening dat een dergelijke gei’ntegreerde benadering substantieel kan bijdragen tot de oplossing van een aantal
vragen die de inconsistente resultaten van eerder onderzoek
opriepen.
Een nadere confirmatie van onze resultaten zou kunnen worden verkregen door onze voor exploratieve factoranalyse verkre-
gen variabelen opnieuw te operationaliseren en het onderzoek
op grotere schaal te herhalen; waarbij dan meer nadruk gelegd
zou kunnen worden op toetsing van een aantal conclusies, .bij
voorbeeld door gebruik te maken van confirmerende factoranalysetechnieken. Een verdere verbetering zou het maken van een
uitsplitsing naar diverse soorten van ondernemingen zijn. Ten
slotte zou een internationaal vergelijkend onderzoek van belang
kunnen zijn; vrijwel alle landen ter wereld hebben immers te
kampen met problemen bij het stimuleren van nieuwe
ondernemingen.
Peter Kalker Konijn
Joost Plantenga
Jan Bongaerts
24) J.A. Hornaday en J. Aboud, Characteristics of successful entrepreneurs, Personnel Psychology 24, 1971.
25) Zienoot 12.
26) Kurt Mayer en Sidney Goldstein, The first two years: problems of
small firm growth and survival, Washington D.C., 1961.
1190