Ga direct naar de content

Fricties

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 20 1985

Fricties
Hoewel ons land nog zo’n 750.000 werklozen telt, zijn er steeds
meer geluiden te horen over een toenemende krapte op bepaalde
segmenten van de arbeidsmarkt. Er is vooral een gebrek aan enkele specifieke categorieen hooggeschoolden, zoals automatiseringsdeskundigen en belastinginspecteurs. Maar ook in de lagere
beroepsgroepen, met name in de metaalsector, doen zich nijpende tekorten voor. Uit een enquete die het NIPO in opdracht van
het Koninklijk Nederlands Ondernemers Verbond heeft uitgevoerd, Week zelfs dat het midden- en kleinbedrijf te kampen
heeft met rond de 100.000 moeilijk vervulbare vacatures 1). De
vraag die zich opdringt is hoe dergelijke fricties te rijmen zijn met
de ongekend hoge werkloosheid.
Vooropgesteld dient te worden dat een aantrekkende conjunctuur altijd leidt tot bepaalde spanningen op de arbeidsmarkt.
Vanaf het voorjaar van 1984 is de afbrokkeling van de werkgelegcnheid langzaam maar zeker tot staan gebracht en is het aantal
werklozen met bijna 100.000 afgenomen. Het percentage goed
bemiddelbare arbeidskrachten is daarmee flink gedaald, hetgeen
per definitie leidt tot toenemende fricties.
Een tweede oorzaak betreft de klassieke stellingname dat te
hoge arbeidskosten een optimale allocatie in de weg staan. Het is
vooral het, naar internationale maatstaven gemeten, zeer lange
,,bruto-nettotraject” dat ons hier de das omdoet. Bij het minimumloon bestaat 40% van de loonkosten uit belastingen en sociale premies, bij het modale inkomen is dit ruim 50%, terwijl het
percentage voor bovenmodale inkomens oploopt tot 65. De marginale lastendruk voor de verschillende inkomensgroepen
schommelt zelfs rond de 70% 2). Vanwege dergelijke hoge tarieven kunnen werkgevers er voor terugdeinzen (vaste) arbeidskrachten in dienst te nemen. Vandaar het vaak gehoorde pleidooi
voor een verlaging van de loonbelasting of voor een premieheffing op toegevoegde waarde in plaats van op arbeid.
Een derde factor is de trage prijsaanpassing op de arbeidsmarkt. De diverse instituties, waardoor een verzorgingsstaat gekenmerkt wordt, kunnen flexibele beloningsvoeten die de
wet van vraag en aanbod reflecteren, in de weg staan. Het afschaffen van het minimumloon en sterk gedecentraliseerde loonafspraken zouden de situatie kunnen verbeteren. Met enige jaloezie wordt in dit verband vaak naar de VS gekeken, waar verfijnde
koppelingsmechanismen en allerlei andere verworvenheden van
de verzorgingsstaat niet bestaan, maar waar de laatste jaren wel
miljoenen arbeidsplaatsen zijn gecreeerd. Het merendeel van die
banen betreft evenwel laaggekwalificeerde arbeid die zeer mager
beloond wordt. Het is een uiterst controversies zaak of wij het
Amerikaanse arbeidsmarktmodel zouden moeten overnemen.
Een soortgelijke kwestie is de hoogte van de sociale uitkeringen. Ook hier kan weer een blik op de VS geworpen worden waar
de sociale voorzieningen op een dusdanig peil staan, dat werklozen haast wel gedwongen zijn om alles wat voorhanden is, hoe
vervelend of ,,onpassend” ook, aan te pakken. Daarbij past dan
ook nog de aantekening dat, hoewel op theoretische gronden een
samenhang tussen de hoogte van de uitkeringen en de duur van
werkloosheid verondersteld kan worden, dit empirisch lang geen
uitgemaakte zaak is.
Een vijfde factor, waar vorig jaar veel over te doen was, is de
(vermeende) geringe mobiliteit van de Nederlandse werknemer.
De president van De Nederlandsche Bank, dr. Duisenberg, zwengelde hierover een discussie aan, maar hij werd van verschillende
kanten op overtuigende wijze van repliek gediend. Uit onderzoek
blijkt dat werkzoekenden zeer wel bereid zijn om eventueel te
verhuizen of been en weer te gaan reizen 3). Bovendien is het de
vraag of er door massale migraties niet andere fricties ontstaan of
verdringing van lokale werkzoekenden plaatsvindt.
Een punt dat de laatste tijd sterk in de belangstelling staat is het
vraagstuk van de starre arbeidscontracten. ,,Flexibilisering” is
momenteel het wachtwoord in economenland. Het aantal uitzendkrachten en afroepcontractanten neemt ongekende vormen
aan. Op korte termijn wordt hiermee wel de nood gelenigd, maar
volwaardige arbeidsplaatsen worden er niet mee gecreeerd. Een
onderzoek naar organisatievormen die een zekere versoepeling
van contractuele verplichtingen inhouden zonder dat dit voor de
betrokken werknemers tot uitwassen leidt, is dringend gewenst.
Een laatste oorzaak die genoemd meet worden ter verklaring

ESB 27-11-1985

van toegenomen fricties is het slecht op elkaar aansluiten van onderwijs en arbeidsmarkt, of wel het scholingsprobleem. De toenemende complexiteit van verschillende werkzaamheden vereist
vaak heel specifieke kwalificaties. In alle redelijkheid kan van het
onderwijs niet verwacht worden dat het ogenblikkelijk inspeelt
op de zeer dynamische technologische ontwikkelingen. Van
werkgeverszijde mag enige bereidwilligheid worden verwacht
zelf initiatieven te nemen om scholingsproblemen te ondervangen. In een tijd van een groot arbeidsoverschot hebben ondernemers de neiging zich op dit gebied niet al te veel moeite te getroosten. De Industriebond-FNV constateert zelfs een ,,weerzin” tegen investeren in menselijk kapitaal. Ook minister De Koning klaagt over werkgevers die zich verdringen rond bepaalde
categorieen hoog opgeleide mensen, in plaats van de schaarste op
deelmarkten te bestrijden door de scholing van minder specifiek
opgeleid personeel ter hand te nemen. Ook de overheid kan natuurlijk haar steentje bijdragen via om-, her- en bijscholing,
maar daarbij moet wel goed opgepast worden dat van ,,hogerhand” ge’initieerde scholingsprojecten tot verdringing van andere categoiieen (kansarme) werkzoekenden leiden. Om deze reden
heeft de vakbeweging zich onlangs tegen een uitbreiding van het
jeugdontplooiingsbanenplanuitgesproken.
Het geheel overziende zijn de mogelijkheden om de particle
spanningen op de arbeidsmarkt te verminderen en de massale
werkloosheid substantieel te doen dalen, beperkt. Misschien zouden we wat meer, met alle offers van dien, de ,,Amerikaanse
weg” op moeten gaan. Een zekere flexibilisering van de arbeid,
meer marktconforme loonvoeten alsmede een verlaging van de
lastendruk lijken het meest in aanmerking te komen. Wanneer er
op deze terreinen successen worden geboekt, kunnen de knelpunten op de arbeidsmarkt verminderen en hoeft er ook minder vrees
te bestaan voor een loonexplosie.
Toenemende fricties kunnen immers leiden tot forse looneisen
die zich, net als de ,,400-guldengolf” in 1970, als een olievlek
over de gehele economic uitbreiden. Minister Rietkerk heeft gewaarschuwd dat dit de werkgelegenheid in de collectieve sector
ernstig zou bedreigen, terwijl de vakbeweging voor de marktsector de bui ziet hangen. Ook zij beseft dat een loongolf onherroepelijk ten koste gaat van de werkzoekenden. Vooral de langdurig
werklozen dreigen dan steeds meer het kind van de rekening te
worden. Vanaf het begin van de jaren tachtig is hun aantal
drastisch gestegen. Momenteel zijn er 410.000 mensen (ca. 45%
van het totale aantal werklozen) een jaar of langer werkloos.
Daarvan is meer dan de helft zelfs langer dan twee jaar werkloos.
Bovendien geldt: hoe langer werkloos, hoe geringer de kans ooit
nog aan het werk te komen. Wil de samenleving deze groep werklozen niet definitief afschrijven, dan zijn speciale maatregelen en
loonkostensubsidies onontbeerlijk. Een verdringing van andere
groepen werkzoekenden moet voorkomen worden door – wat
voor alles nodig is – een substantiate groei van het aantal
arbeidsplaatsen.
Dit laatste kan slechts gerealiseerd worden door middel van
economische groei gecombineerd met het voortzetten van het
proces van arbeidsduurverkorting. Ook de Organisatie voor
Strategisch Arbeidsmarktonderzoek concludeert in haar pas verschenen rapport Werk voor alien 4) dat eerst bij een economische
groei van 4% de werkloosheid ook zonder verdergaande arbeidsduurverkorting bevredigend kan dalen. Het is te vroeg om arbeidsduurverkorting ,,uit de mode” te verklaren.
J.H. Hoogteijling

1) KNOV, Samenvatting van de resultaten van een onderzoek naar
moeilijk vervulbare vacatures, Rijswijk, oktober 1985.
2) A.G.J. Haselbekke en A.P. Ros, Het bruto-nettotraject, ESB, 30
oktober 1985, biz. 1094.
3) Zie o.a. P.K. Doom en A. Kempers-Warmerdam, Mobiliteit op
de arbeidsmarkt van werkenden en werklozen, ESB, 1 mei 1985, biz.
416-419.

4) OSA-Rapport 1985, Werk voor alien, Den Haag, 1985.

1181

Auteur