De arbeidsmarkt in 1984
DRS. H. DE WOLF»
Inleiding
Figuur 2. Arbeidsvolume naar sectoren
De Rapportage Arbeidsmarkt 1984 1) schetst een somber
beeld van de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Nog steeds
neemt de werkloosheid toe; dat kunnen afvlakkingen van
stijgingen niet verhullen. Meer dan de helft van de werklozen
stond in de eerste helft van 1984 langer dan een jaar bij een
arbeidsbureau ingeschreven. En dit zal, volgens de Rapportage, in de nabije toekomst eerder toe- dan afnemen.
Index
(1977 = 100)
.._ Kwartaire dienslen
(incl. overheid)
– – — – —* Tertiaire diensten
Werkloosheid
Totaal bedrijven
In 1984 zullen gemiddeld 830.000 werklozen bij de arbeidsbureaus geregistreerd staan. Dit betekent dat indien alle
werknemers en werklozen (te zamen vormen ze de zogenoemde afhankelijke beroepsbevolking) op een rij worden
gezet, er na iedere vijf werknemers een werkloze komt. In feite zijn er meer werklozen. Als de definitie van de International Labour Organisation (ILO) wordt gehanteerd, dan kan
op basis van de Arbeidskrachtentelling (een steekproef onder
bijna alle huishoudingen in Nederland, die eens in de twee
jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gehouden) worden geschat dat in het voorjaar van 1983 bijna
170.000 personen meer werkloos waren dan bij de arbeidsbureaus stonden ingeschreven. In feite staat er naast iedere vier
werknemers een werkloze.
De werkloosheid stijgt nog steeds. In 1982 met bijna
175.000 personen, in 1983 met 145.000 en in 1984 met
30.000. De stijging vlakt dus wel af, maar stopt niet. Er
wordt wel verwacht dat in 1985 het niveau gelijk blijft aan
dat van 1984. Maar dat geldt nadat rekening is gehouden met
effecten van aangekondigde plannen zoals het Industrieplan
2) en het START-plan 3) en dan alleen nog voor zover van de
bij de arbeidsbureaus geregistreerde werkloosheid wordt uitgegaan. Als geen rekening wordt gehouden met het registratie-ef feet, dat het gevolg is van de afschaf fing van de inschrijvingsplicht van werklozen die 57,5 jaar zijn of ouder, dan zal
waarschijnlijk ook voor 1985 van een stijging sprake zijn.
• Werkgelegenheid
Wat is de reden van deze stijging en zijn er dan helemaal
geen lichtpuntjes? Om met de eerste vraag te beginnen, het
Centraal Planbureau verwacht dat in 1985 de beroepsbevolking weer meer gaat toenemen dan in 1984. Deze stijging kan
Figuur 1. Produktievolume naar sectoren
Index
(1977 = 100)
Tertiaire diensten
Industrie
Totaal bedrijven
Bouw
1977
1978
a) RamingCPB.
Bron: CBS, CPB.
ESB 24-10-1984
1979
1980
1981
1982 1983 1984 a)
Industrie
• – • • • « Bouu
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984 a)
a) Raming CPB.
Bron: CBS, CPB.
niet door de positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid
worden opgevangen. Het is wel zo dat na 4 jaren de werkgelegenheid eindelijk weer eens toeneemt, doch in een te geringe
mate. Het is namelijk vooral de Industrie – een sector waar
de arbeidsproduktiviteitsgroei hoog is (in 1984 naar verwachting 7,5 a 8%, in 1985 4%) – die bijdraagt tot het conjuncturele herstel. De forse produktiestijging (4 a 6%) wordt
niet of nauwelijks omgezet in een toename van de werkgelegenheid. Voor dat laatste zijn vooral sectoren als tertiaire
diensten en bouw van belang, zo staat in de Rapportage Arbeidsmarkt 1984. De ontwikkeling van de produktie in deze
sectoren blijft evenwel ver achter bij die in de Industrie (zie de
figuren 1 en 2). Dit in tegenstelling tot 1976, een ander jaar
van conjunctureel herstel, toen bij voorbeeld de tertiaire
dienstverlening nog groeide met 6%. Gezien de ontwikkeling
van de binnenlandse bestedingen kan worden verwacht dat
de produktie in de tertiaire dienstverlening na 1984 niet harder zal gaan groeien. Na een hoopvolle passage over de bouw
besluit de Rapportage met: ,,Per saldo zal in de marktsector
( . . . ) het arbeidsvolume na 1984 niet veel stijgen” (biz. 29).
Dit alles onder de veronderstelling van een gelijkblijvende
arbeidsduur.
Als de sector kwartaire diensten in de beschouwing wordt
betrokken, wordt het beeld er niet vrolijker op. Tot de kwartaire sector behoren naast de overheid ook de financieel van
de overheid afhankelijke sectoren. Volgens berekeningen
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
zijn de directe gevolgen van de ombuigingsmaatregelen van
* De auteur is hoofd van de afdeling Documentatie, Informatie en
Statistische Analyse bij het Directoraat-Generaal Algemene Beleidsaangelegenheden, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) De Rapportage Arbeidsmarkt is een publikatie van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die jaarlijks als bijlage van
de Memorie van Toelichting bij de begroting van het ministerie wordt
uitgegeven. Nagenoeg alle in dit artikel opgenomen informatie is uit
de Rapportage afkomstig.
2) Op 13 juli 1984 hebben de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en werknemers een
beroep gedaan op cao-partijen om afspraken te maken over de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De aanbevelingen van 13 juli 1984
zijn gebaseerd op het zogenoemde Industrieplan.
3) Het START-plan is een kabinetsplan ter bestrijding van langdurige werkloosheid onder jongeren.
997
de regering sterk negatief voor de werkgelegenheid in de
kwartaire sector. Gesteld kan worden dat onder bepaalde
heid, meer verwachten na medio 1984. Volgens het CPB leidt
arbeidsduurverkorting thans voor ongeveer 25% tot behoud
veronderstellingen 4) ,,ombuigingen in de kwartaire sector in
en creatie van werkgelegenheid 6), zodat een arbeidsduurverkorting van 5% ongeveer 1,3% werkgelegenheid of wel
40.000 arbeidsjaren oplevert. Hiermee is echter al rekening
de periode 1984-86 een extra teruggang van de werkgelegenheid met ruim 75.000 arbeidsjaren tot gevolg hebben” (biz.
33, Rapportage Arbeidsmarkt 1984). Deze 75.000 komen
niet rechtstreeks tot uiting in de cijfers met betrekking tot de
werkgelegenheid in de kwartaire sector, omdat het gaat om
een afwijking ten opzichte van de meerjarenraming 1983 zo-
gehouden bij de eerder vermelde raming van de werkloosheid
in 1984 en 1985 7). Gezien de geringe groei van de werkgelegenheid die voor die periode wordt geraamd (0,5%), mag
worden geconcludeerd dat zonder arbeidsduurverkorting de
als vermeld in de Miljoenennota 1984. Tevens is geen reke-
werkgelegenheid was blijven dalen. In de collectieve sector is
ning gehouden met additionele maatregelen van het kabinet,
de arbeidsduurverkorting slechts 1 % per jaar, doch met een
volledige herbezetting, zodat van een met de marktsector
vergelijkbare inspanning kan worden gesproken. Ook hier
geldt dat zonder arbeidsduurverkorting de situatie somber-
zoals 1 % arbeidsduurverkorting in de collectieve sector met
een forse mate van herbezetting. Het effect van de ombuigin-
gen is echter zo groot dat in 1984 naar verwachting het arbeidsvolume in de kwartaire sector voor het eerst, hoewel
(nog) in lichte mate, gaat dalen.
der zou zijn.
Arbeidsduurverkorting leidt overigens niet alleen tot meer
werkgelegenheid en (bij voorbeeld via een niet volledige herbezetting) hogere arbeidsproduktiviteit, maar moedigt ook
Aansluiting op de arbeidsmarkt
vingen in de vraag naar arbeid leidt. Het benadrukken van de
met name gehuwde vrouwen aan om zich op de arbeidsmarkt
te begeven. Volgens Bakhoven en Janssen kan het effect van
arbeidsduurverkorting op het aanbod van arbeid varieren
van 10% tot 20% 8).
Alles overziende zorgt arbeidsduurverkorting inderdaad
marktsector en het terugdringen van de collectieve sector leiden tot verschuivingen in de werkgelegenheidsstructuur,
voor een (nog wat mager) lichtpuntje. Bij het voortgaan in
het huidige tempo zal het echter nog de nodige tijd vergen
waardoor aansluitingsproblemen op de arbeidsmarkt zich
voordat van een substantieel effect op de werkloosheid spra-
kunnen gaan voordpen dan wel kunnen worden versterkt. Zo
ke is. Daarbij zij bedacht dat de invoering, vanwege koop-
In de Rapportage Arbeidsmarkt 1984 wordt vervolgens gesteld dat het beleid van de regering tot aanzienlijke verschui-
wordt verwacht dat vooral ten gevolge van de ombuigingen
krachteffecten, de meeste kans van slagen heeft als deze in
in de kwartaire sector de groei van de wetenschappelijke en
een periode van conjunctureel herstel plaatsvindt.
vakspecialistische functies tussen 1983 en 1988 sterk terug zal
vallen. Ook het aantal administratieve beroepen neemt waarschijnlijk in een bescheidener groeitempo toe. Daar staat tegenover dat de werkgelegenheid in de industriele en tran-
Langdurige werkloosheid
sportberoepen, mede dank zij het conjuncturele herstel, in
Verbetering van de arbeidsmarktsituatie is dringend ge-
vergelijking met de jaren zeventig weinig zal teruglopen en in
wenst. Steeds meer mensen die werkloos worden, blijven
de ambachtelijke beroepen zal stabiliseren of zelfs licht zal
stijgen.
langdurig werkloos. In de eerste helft van 1984 stond gemid-
Deze verschuivingen komen niet overeen met de voorkeu-
deld 52% van de werklozen langer dan een jaar bij een arbeidsbureau ingeschreven. Dit percentage zal in 1985 in de
ren van het arbeidsaanbod. Het CPB raamt dat tussen 1983
buurt van de 55 komen te liggen, aldus verwacht het Ministe-
en 1988 vooral ,,verzorgende” opleidingen (zoals docenten-,
(para-)medische en sociaal-culturele opleidingen) een toenemend aantal afgestudeerden zullen ,,afleveren”. De toename zal groter zijn dan bij algemene, technische of administratieve opleidingen. Hierdoor en omdat het arbeidsaanbod
niet snel op de verschuivingen in de vraag naar aanbod kan
reageren, is het niet verwonderlijk dat in 1984 de werkloos-
heid van wetenschappelijke en andere vakspecialisten de
grootste toename zal vertonen en van ambachts-, industrie-
en transportberoepen de kleinste. Ook de geluiden over tekorten aan vaklieden op bepaalde deelmarkten (van de arbeidsmarkt) worden alweer sterker. De flexibiliteit van de
loonstructuur, die groter is dan veelal wordt aangenomen 5),
kan niet verhinderen dat de geschetste aansluitingsproblemen eerder groter dan kleiner zullen worden.
rie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Meer dan 30%
van de geregistreerde werklozen zal dan langer dan 2 jaar
werkloos zijn 9), tegenover meer dan 25% in 1984, zoals
blijkt uit figuur 3. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat er
aan deze ontwikkeling een eind komt. Van een verbetering
van de situatie op de arbeidsmarkt zullen namelijk in eerste
instantie die mensen profiteren die nog niet zo lang werkloos
zijn.
Welke categorieen worden met name getroffen door langdurig werkloosheid? In de eerste plaats komen veel oudere
werklozen moeilijk aan de slag. Hoe ouder een werkloze is,
des te langer is de duur van inschrijving. Daarnaast zijn relatief veel mensen met alleen basisonderwijs, waaronder men4) Zoals het ontbreken van indirecte effecten, die via macro-economische grootheden als bij voorbeeld het financieringstekort of de
Arbeidsduurverkorting
Somber is het beeld dus voor de nabije toekomst: een grote
stijging van de beroepsbevolking, een te geringe stijging van
de werkgelegenheid en een toename van bepaalde aansluitingsproblemen. Zijn er dan geen lichtpuntjes, is vervolgens
de reeds eerder gestelde tweede vraag. Ter beantwoording
van deze vraag kan worden gewezen op de voortgang van de
arbeidsduurverkorting. Verwacht wordt dat in 1985 5% arbeidsduurverkorting in de marktsector zal zijn gerealiseerd.
Deze 5% levert niet allemaal nieuwe arbeidsplaatsen op. Tot
nu toe leverde arbeidsduurverkorting meer een bijdrage tot
het behoud van arbeidsplaatsen, dan tot uitbreiding daarvan. Overcapaciteit bij bedrijven werd weggewerkt en de ren-
dementspositie werd hersteld. Doch van uitbreiding van
werkgelegenheid was nog weinig sprake. Deze mogen we,
uitgaande van een onderzoek van de Loontechnische Dienst
(LTD) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen-
998
koopkracht zich doen gevoelen. Deze effecten zijn voor de werkgelegenheid in de kwartaire sector op korte termijn niet van veel belang.
5) Zie Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De allocatiefunctie van inkomensverschillen, Den Haag, September 1984. Een
korte samenvatting is in de Rapportage Arbeidsmarkt 1984 opgenomen (biz. 62 en 63).
6) Op basis van het onderzoek van de LTD zou eerder van een effect
van 35% uit mogen worden gegaan (Rapportage Arbeidsmarkt 1984,
bladzijde 66).
7) Hierbij is ook rekening gehouden met koopkrachteffecten die het
gevolg zijn van het inleveren van loon ten behoeve van arbeidsduurverkorting.
8) A.F. Bakhoven en C.L. Janssen, Het belang van veronderstellin-
gen bij de berekening van macro-economische effecten van herverdeling van arbeid, CPB-overdrukken, nr. 180.
9) Hierbij is geen rekening gehouden met mogelijke effecten van het
START-plan en van de afschaffing van de registratieplicht voor werklozen van 57,5 jaar en ouder. Deze effecten leiden tot een vermindering van het percentage zeer langdurig werklozen in 1985 met maxi-
maal 5 procentpunten, hetgeen betekent dat bij een maximaal effect
het percentage zeer langdurig werklozen stabiliseert in 1985.
Figuur 3. Procentuele verdeling van de werkloosheid naar
duur van inschrijving
H >4 jaar
kkl 3-4 jaar
= 2-3 jaar
40
UUll 1-2 jaar
20
I_I < 1 jaar
1980
1981
1982
1983
1984
1985
sen die zonder diploma het vervolgonderwijs hebben verlaten, langdurig werkloos.
Uit onderzoek blijkt dat ook veel werklozen met een buitenlandse nationaliteit of behorend tot een etnische minderheidsgroep lange tijd bij een arbeidsbureau staan ingeschreven. Ten slotte kan worden gewezen op de relatief slechte arbeidsmarktsituatie voor bepaalde beroepen (bij voorbeeld
chauffeurs bij mannen en textiel- en kledingpersoneel en
huishoudelijk personeel bij vrouwen) en in bepaalde regie’s
(er zijn relatief veel langdurig werklozen in de provincies met
een hoog werkloosheidspercentage, zoals Groningen en Lim-
burg). De verdeling van de werkloosheid over bepaalde groepen kan derhalve niet evenredig worden genoemd. Ook met
betrekking tot werkloosheid kan gesproken worden van
zwakke schouders die zware lasten moeten dragen.
Jongeren, waaronder schoolverlaters, worden eveneens
vaak tot de probleemcategorieen gerekend. Meer vanwege
het hoge percentage jongeren dat werkloos is, dan vanwege
de duur van de werkloosheid. Van jongeren onder de 19 jaar
zal in 1984 ongeveer de helft werkloos zijn en van jongeren
tussen de 19 en 22 jaar meer dan 25 %. Ter vergelijking, de totale werkloosheid maakt in dat jaar ruim 17% uit van de afhankelijke beroepsbevolking. Van de 237.000 jongeren onder de 23 jaar, die in de eerste helft van 1984 als werkloos
stonden geregistreerd, waren 104.000 of wel 44% schoolverlater. De werkloosheid onder schoolverlaters ontwikkelt zich
ongunstiger dan onder niet-schoolverlaters. Ook voor deze
groepen kan men moeilijk spreken van sterke schouders.
Plannen zoals het eerder genoemde START-plan zijn hard
nodig om tot verlichting van deze lasten te komen. Gewaakt
moet echter worden voor verschuiving van de last naar andere kansarme groepen. Dergelijke en andere substitutieeffecten kunnen flink roet in het eten gooien.
Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat conjunctureel herstel,
arbeidsduurverkorting en overheidsbeleid nog niet tot een
zodanig herstel van de werkgelegenheid leiden dat de groei
van de beroepsbevolking wordt opgevangen. De voor de
werkgelegenheid belangrijke sectoren als bouw en tertiaire
diensten profiteren te weinig van het conjuncturele herstel.
Arbeidsduurverkorting is nog te gering om de arbeidsmarktsituatie grondig te verbeteren. Hierdoor blijft de werkloosheid (inclusief werklozen van 57,5 jaar en ouder) ook in
1985 stijgen. Vooral voor categorieen als ouderen, buitenlanders en laag opgeleiden is dit een nadelige ontwikkeling.
Onder deze categorieen bevinden zich namelijk veel langdurig werklozen die bij een voortgaande verslechtering van de
arbeidsmarkt steeds minder kans hebben om een baan te vinden. Zelfs bij een maximaal effect van het START-plan en
rekening houdend met de af schaf fing van de registratieplicht
van werklozen van 57,5 jaar en ouder zal het percentage langdurig werklozen in 1985 niet dalen. Het zo snel mogelijk inzetten van een langdurige verbetering van de arbeidsmarktsituatie is de enige oplossing.
H. de Wolf
ESB 24-10-1984