prof. dr. Th.M. Schotlen
De zwarte
sector
Sinds enkele jaren grijpt het besef om zich
been dat het leven te zeer door regels en wetten wordt beheerst. Waarom nu al (of pas) is
een moeilijk te beantwoorden vraag. Er lijkt
een verwerkbaarheidsgrens overschreden.
Velen ervaren het gehele complex van voorschriften en regelingen als te ingewikkeld.
Wie de totstandkoming en dikwijls spoedige
verandering meer van nabij volgt — en ieder
doet dat wel op een bepaald terrein – kan
wellicht gevoelens van willekeur, mode,
smaak, moeilijk van zich af zetten. Regels en
wetten komen echter niet uit de lucht vallen.
Er is kennelijk om gevraagd. Het beeld van
een ambtenarendom dat een regelzuchtige
zelfbevrediging pleegt tegen de wil van de geregeerden in, zal het in sommige kringen nog
wel doen, maar mistekent natuurlijk de werkelijkheid. Hetgecompliceerdeisjuist dat, tegelijkertijd, een – doorgaans goed georganiseerd – aantal belanghebbenden regels
vraagt en een – dikwijls groter maar ongeorganiseerd – aantal anderen die regels als onaangename vrijheidsbeperking ervaart. De
overheid geeft regels, maar de sterke vermaatschappelijking van de overheid leidde ertoe
dat achter de regelgeving niet de zorgvuldige
hoeder van het algemeen belang wordt ervaren maar meer de gewillige dienaar van het
specifieke groepsbelang. Het ,,voor de wet is
ieder gelijk” wordt in een belangrijk opzicht
ervaren als een fictie waar niet goed meer mee
te leven valt. Ik wil me hier beperken tot een
gebied waar dit probleem speelt: de zogenoemde zwarte sector. Ik bedoel daarmee het
geheel aan handelingen die crop zijn gericht
om door het veronachtzamen van door de
overheid uitgevaardigde voorschriften en
wetten hogere baten of lagere kosten te
bereiken.
Behalve de aanduiding ,,zwarte sector”,
wordt ook wel over de ,,grijze sector” gesproken. Het Amerikaanse spraakgebruik kent
nog veel meer varianten: ,,underground”-,
,,black”-,
,,moonlight”-,
,,shadow”-,
,.informal”-, ,,household”- en ,,whispering” economy. Herman Kahn wees me, in
een gesprek dat ik begin vorig jaar met hem
voerde, op het toenemende gebruik van de
uitdrukking ,,off the books”. Hij vermoedde
in het verschuivende woordgebruik een toenemende acceptatie.
De feitelijke, cijfermatige betekenis van de
zwarte sector is uiteraard niet precies bekend.
De schattingen lopen van land tot land, maar
ook per land, tamelijk ver uiteen. Voor de
Verenigde Staten van 4 tot 33%, voor Italie
van 15 tot 30%, voor ons land las ik taxaties
van 5 tot 15%. De omstandigheid dat men
niet steeds hetzelfde fenomeen voor ogen
heeft zal ook bijdragen tot deze spreiding in
de cijfers. Wie geen kind of vreemde is in deze
wereld zal zich moeilijk aan de indruk kunnen
onttrekken dat de zwarte sector kwantitatief
een aanzienlijke betekenis heeft. Een van de
ESB 4-7-1984
gevolgen daarvan is uiteraard dat vele , ,officiele” cijfers de werkelijkheid niet goed weergeven. Dat wordt naar mijn indruk nog onvoldoende beseft. Opmerkelijk is de geringe
aandacht voor de zwarte sector bij economisten, terwijl toch micro- en macro-economie er sterk door worden bei’nvloed. De zwarte sector raakt immers kosten, prijzen,
winsten, belastingen, sociale voorzieningen,
evenzovele vitale onderwerpen uit de economische wetenschap. Ik wil hier echter kort ingaan op een ander en – in mijn waardering nog belangrijker aspect.
Straffe meningen over de volstrekte onaanvaardbaarheid van zwart geld, zwarte rekeningen, zwart werk enz. komt men regelmatig
tegen. De stoere taal waarin die ethische oordelen dikwijls geuit worden is bij vele politici
niet zo verwonderlijk. Het helpt dan bovendien als drugsmokkel of sexhuizen als bron
kunnen worden aangewezen. Moeilijker
wordt het als (hoge) ambtenaren een pathetische toon aanslaan. Nog vreemder is het dat
soms ook leden van de rechterlijke macht van
weinig nuchterheid en distantie blijk geven.
Onlangs heeft de Gids een speciaal nummer
gewijd aan het onderwerp bedrog 2). Het ligt
voor de hand dat verschillende auteurs aandacht besteedden aan de zwarte sector. A. de
Swaan, W. Albeda en H.J. van de Braak gaven er daarbij blijk van een vraagteken te willen plaatsen bij de billijkheid en/of doelmatigheid van ,,het systeem”. Anders gezegd:
van de regels en wetten zelf, met name op het
gebied van belastingen en sociale voorzieningen. J. Pen, die een verhelderende ,,morfologie van het zwarte gebeuren” geeft, is de enige
die geen enkele vorm van fiscale fraude enz.
wil verontschuldigen. Zijn standpunt deed
mij denken aan de opmerking van Galbraith
over de enige echte voorstanders van de voiledig vrije mededinging: die worden, zo zegt
hij, uitsluitend gevonden in de groep van
hoogleraren met een benoeming voor het
leven.
Natuurlijk is het vergoelijken van zwart gedrag soms een slecht excuus. Maar het negeren van de owgelijkheden tussen de monniken
is onwerkelijk en evenzeer bedenkelijk. Moet
echt worden verzwegen dat gehele branches
– denk aan de horeca – vrijwel geen bestaansmogelijkheid meer zouden hebben als
men zich aan alle regels over werktijden, veiligheid, hygiene, belastingen, sociale voorzieningen enz. zou houden? Academici hebben
(hadden althans tot voor kort) gemakkelijk
praten. Hun carriere wordt in belangrijke mate bepaald door hun opleiding (grotendeels
door de overheid betaald). Mensen in het zakenleven – middenstanders vooral – kunnen alleen vooruitkomen, dat wil zeggen hun
levenstaak vervullen, als ze sparen. Het inkomen moet hen daartoe de ruimte geven. (Ik
vraag me overigens wel eens af of de ,,revival” van het kleine bedrijf over de gehele wereld, niet erg veel heeft te maken met de grotere mogelijkheden om regels en wetten te ontgaan). Nederland heeft z’n plaats in de wereld
niet zozeer te danken aan academici of industrielen. Van veel groter betekenis voor
Hollands Glorie waren (en zijn?) de ondernemende, wat lossere, wat rauwere, wat moediger, wat avontuurlijker vrijbuiters. Ik pleit
niet voor koppelbazen en drugsmokkelaars.
Ik wijs op de grote betekenis voor Nederlands
welvaart van de vele tienduizenden in het zakenleven op wie de genoemde typeringen in
meer of mindere mate van toepassing zijn.
Overigens, het rommelen en ritselen beperkt zich natuurlijk geenszins tot de zakenmensen. De declarerende ambtenaar of journalist, de kamerverhuurster, de kellner, de
tandarts, de werkster (en haar mevrouw) – .
U kunt deze meelopers allemaal aantreffen in
de optocht van zwakke zielen, rondgaand in
het zwarte circuit. Toffler zei er vorig jaar in
Rotterdam het volgende over: ,,Of course,
national tax authorities hate it. Yet, others
say that it makes jobs, and provides a safety
valve for the economy; it gives retired people
for example the ability to engage in productive activities and maintain social contacts. It
is an economy of last resort for the poor, the
migrant workers, the women, the most economically helpless and least organised segments of the population. Indeed, the great
historian Fernand Braudel has termed the
underground economy the salvation of the
ordinary people.” Deze woorden lijken vooral te slaan op de Amerikaanse samenleving.
Vooral, niet alleen. De zwarte sector is een gecompliceerd en uitdagend fenomeen. Voor
(te)velen een gemakkelijk excuus, voor tallozen onvermijdbaar als zij hun aanleg, energie,
inventiviteit willen benutten, voor anderen —
eenvoudigen — een ,,salvation”.
Hoe komen we er af? Door meer controle?
Voor de bezwaren ertegen, zie de inleiding.
Bovendien is het systeem niet voldoende billijk. Amnestic dan? Dit is in Belgie recent toegepast. Maar dit is maximaal een deeloplossing, die bovendien voor ons, door de Reformatie getekende, Nederlanders, onbevredigend. Reductie van de overheidstaak en collectieve sociale voorzieningen? Dit is ook om
andere dan financiele reden geboden, maar
het is een moeizaam en tijdrovend proces.
Een ander belastingsysteem? Grotere eenvoud betekent minder perceptiekosten en dat
is belangrijk, maar grotere billijkheid moet
men niet verwachten. Een andere houding
van overheidsdienaren: opener, soepeler, zakelijker? Dr. N. Nobel heeft daar met goede
argumenten voor gepleit 3). Een combinatie
van drie laatstgenoemde mogelijkheden kan
een uitdaging vormen voor een ambitieus kabinet dat een massale mistoestand wil wegnemen of althans verminderen. En een eind wil
maken aan de hypocrisie van onze jaren.
Th. M. Scholten
1) DeCids, 1983, nr. 2/3.
2) Het financiele Dagblad, 23 november 1983.
591