Zoeken naar een ‘heilstaat’
,,As ‘t net kin sa’t moat, dan moat it mar sa’t kin!”. Met deze
Friese zegswijze, geleerd van zijn directeur-generaal voor de Industrialisatie, A. Winsemius, wist de minister van Economische
Zaken, dr. J.R.M. van den Brink, op een werkbezoek in Friesland een paar jaar na de oorlog, de Friezen te verzoenen met het
gebrek aan middelen in Den Haag en de onmogelijkheid om aan
de Friese verlangens tegemoet te komen. Het zinnetje is Van den
Brink bijgebleven omdat het in een paar woorden de spanning
weergeeft tussen het wenselijke en het mogelijke, en daaraan de
nuchtere conclusie verbindt er dan maar van te maken wat er van
te maken valt. Aan het eind van zijn pas verschenen lijvige boekwerk over opbouw, neergang en perspectief van de Nederlandse
naoorlogse welvaartsstaat 1) haalt Van den Brink het aan als leidraad bij het zoeken naar de optimale economische orde, de
,,heilstaat” zoals hij het noemt. ,,Hoe meer wij Nederlanders dit
Friese zinnetje in de komende jaren in praktijk zullen brengen,
hoe beter het ons zal gaan”… ,,Als het niet kan zoals het moet,
dan moet het maar zoals het kan”.
Nuchter blijven, met beide benen op de grond blijven staan,
dat is de les die Van den Brink in zijn Zoeken naar een ‘heilstaat’
uit vijftig jaar sociaal-economische ontwikkeling in Nederland
trekt. Een periode die volgens Van den Brink een volledige
kondratieff-golf omvat. Als aankomend economiestudent in
1934 in Tilburg ziet Van den Brink voor zijn raam een dagelijks
terugkerende stoet werklozen voorbijtrekken op weg naar het loket van een inderhaast opgericht stempellokaal. Als minister van
Economische Zaken in het eerste kabinet-Beel en in twee kabinetten onder leiding van Drees staat hij met zijn industrialisatienota’s aan de wieg van de wederopbouw. Als lid en voorzitter van
de Raad van Bestuur van de AMRO-bank is hij nauw bij de economische expansie betrokken en maakt hij de uitbouw van de
welvaartsstaat tot verzorgingsstaat mee. Als commissaris in tal
van bedrijven ziet hij in de jaren zeventig de crisis opkomen en
steeds meer bedrijven in financiele problemen raken en te gronde
gaan. In het begin van de jaren tachtig, als Van den Brink zijn
boek schrijft, heeft de werkloosheid in ons land een triest naoorlogs record bereikt. De cirkel is dan rond. Er is een volledige kondratieff verstreken: de vierde, die door Van den Brink als de kondratieff van de emancipatie, de democratisering, de arbeid en de ,
inflatie gekenmerkt wordt.
Hoe is het mogelijk, zo vraagt Van den Brink zich af, dat de
Nederlandse samenleving, die er in de naoorlogse jaren beter dan
vele andere in slaagde tot welvaart en ontwikkeling te komen, in
de jaren zeventig internationaal achterop raakte en daardoor
harder dan vergelijkbare landen door de economische crisis werd
getroffen? De oorzaak is, volgens Van den Brink, dat Nederland
in die periode zijn traditionele nuchterheid en zakelijkheid uit het
oog verloor en zich te ver in de droomwereld van de volledig
rechtvaardige, democratische en solidaire samenleving begaf.
Vergeten werd dat ons economisch stelsel ten principale een
markteconomie is – weliswaar een georienteerde markteconomie, maar toch een markteconomie – waarin de markt als economisch coordinatiemechanisme niet straffeloos kan worden genegeerd. Ook al moet onmiddellijk worden erkend dat de onbelemmerde marktwerking tot uitwassen leidt, in de jaren zeventig
sloeg Nederland door naar de andere kant en verviel het in een
schromelijke overschatting van het kennen en kunnen van de
staat. Onder invloed van het directe en indirecte overheidsingrijpen in het economische proces schrompelde onze markteconomie ineen. De ,,Dutch disease” was volgens Van den Brink geen
inzinking van de internationale conjunctuur, maar een produkt
van eigen bodem; een gevolg van het feit dat Nederland de internationale verhoudingen uit het oog verloor en dacht het rijk van
de vrijheid, waarin alles mooi en goed is, veel sneller dan zijn belangrijkste handelspartners te kunnen realiseren.
Blijkbaar, aldus Van den Brink, schuilt er in onze volksaard,
naast de nuchterheid en zakelijkheid waarop wij ons graag voor
laten staan, ook een dosis extremisme. ,,In sommige perioden
van onze geschiedenis zijn wij tot vreemde uitschieters in staat”.
Nergens was de Beeldenstorm zo hevig en zo massaal als juist in
de Lage Landen, waar in drie weken tijd vele honderden kerken
onherstelbaar werden geschonden. Die neiging tot het innemen
ESB 16-5-1984
van extreme standpunten speelde ons ook in de jaren zestig en zeventig parten, aldus Van den Brink. Zij kwam niet alleen tot uiting op sociaal-economisch terrein, maar ook in de buitenlandse
politiek. Nederland wordt gidsland, dat zijn (grote) bondgenoten
de les leest en internationale organisaties ,,de weg wijst”. Er worden (selectief) boycotacties georganiseerd tegen bedrijven en
banken die met landen met een onwelgevallig regime zaken doen.
,,Het lijkt alsof ons vroeger geloofsfanatisme zich in een geseculariseerde wereld een uitweg zoekt in een sterk getuigende, naar
het extreme neigende buitenlandse politiek”. Op economisch gebied, zo herinnert Van den Brink zich met nauw verholen afgrijzen, verklaarde J .M. den Uyl in zijn befaamde Nijmeegse rede op
1 oktober 1974 met zoveel woorden: ,,dat deproduktie uiteindelijk niet behoort te worden bepaald door vraag en aanbod, zoals
ze op de markt tot gelding komen, maar door als tegenstelling geziene, democratisch getoetste gemeenschapsbeslissingen”. Dit
optreden van het kabinet-Den Uyl leidde tot een diep-invretende
vertrouwenserosie in ondernemend Nederland, waarvan de gevolgen tot op de dag van vandaag voelbaar zijn. Maar niet alleen
de socialisten, ook de christen-democraten zijn in de jaren zestig
en zeventig op drift geraakt en slaagden er niet in hun traditionele
stabiliserende rol te vervullen. Op jacht naar kortstondige electorale successen gaven ook zij zich te veel over aan de waan van de
dag. Veronachtzaamd wordt dat de georienteerde markteconomie het uiteindelijk van nationale consensus moet hebben. Het
maatschappelijk-politieke leven raakt in een staat van voortdurende opwinding. ,,Het wordt tijd dat wij ons volkskarakter op
beslissende momenten in onze geschiedenis wat meer onder controlekrijgen”.
De vraag die Van den Brink zich stelt, is hoe dergelijke ,,ontsporingen” kunnen worden voorkomen. Hij wijst in zijn boek op
de naoorlogse ,,pacificatiepolitiek”, waarbij de politieke en
maatschappelijke leiders niet alleen de eigen belangen in het oog
hielden, maar ook rekening hielden met de belangen van de tegenpartij en bereid waren tot het sluiten van compromissen.
Daardoor konden alle maatschappelijke groeperingen zich tot op
zekere hoogte in het gevoerde sociaal-economische beleid herkennen. Dat is van fundamenteel belang, aldus Van den Brink,
want een gemeenschap waarin belangrijke groeperingen het vertrouwen in de maatschappelijke en economische orde verliezen,
kan als open, democratische gemeenschap op den duur niet functioneren. Ook al heeft de oude pacificatiepolitiek haar tijd gehad, het is nog steeds noodzakelijk, zo zegt Van den Brink, dat
compromissen worden gesmeed tussen sociale bewogenheid en
economische doelmatigheid. Een voortdurende dialoog is daarvoor geboden. Zo’n dialoog ontbrak in de jaren zeventig. IIlustratief was de Brief van de Negen waarmee topondernemers
zich in januari 1976 tot regering en parlement richtten omdat zij
het volledig fout zagen gaan met de nationale economic: hun
oproep vond geen enkele weerklank.
Zo kwam het dat Nederland zich aan het eind van de vierde
kondratieff in een situatie bevond met een record-werkloosheid,
volledig ontredderde staatsfinancien en totaal verstarde economische structuren. De ,,heilstaat” was volledig uit het zicht verdwenen. Het zal jaren kosten om recht te trekken wat scheefgegroeid is. Maar er gloort volgens Van den Brink in de jaren tachtig, aan het begin van de nieuwe kondratieff, weer perspectief. In
de inleiding van zijn ‘Heilstaat’ schrijft hij: ,,De jaren tachtig
zullen, als ik het goed zie, jaren van afnemende emotionaliteit en
groeiende zakelijkheid worden; van toenemende verdraagzaamheid, bereidheid tot samenwerkir.g, rijpende democratic en
groeiende consensus”. Geen tijd van overspannen verwachtingen, geen ,,grote sprong voorwaarts”, maar nuchter bouwen aan
een ,,optimale economische orde”. Volgens Fries devies: ,,As ‘t
net kin sa’t moat, dan moat it mar sa’t kin!”.
L. van der Geest
1) Dr. J.R.M. van den Brink, Zoeken naar een ‘heilstaat’. Opbouw,
neergang en perspectief van de Nederlandse welvaartsstaat, Elsevier,
Amsterdam/Brussel, 1984.
441