Ga direct naar de content

De verkeerde diagnose van Clavaux (III)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 1984

Ingezonden

De verkeerde diagnose van
Clavaux (III)
DRS. G. DE JONG*

De opvattingen van Clavaux dat de Nederlandse economic het slachtoffer is geworden van een verkeerde diagnose heeft,
samen met de readies die daarop zijn gekomen van een medewerker van zowel De Nederlandsche Bank (drs. A.P. Huijser) als
van het Ministerie van Financien (drs. G.
Korteweg), boeiende lectuur opgeleverd
voor al diegenen die feitelijk te maken hebben met de waarde van de gulden. Voor
vrijwel alle Nederlandse ondernemingen is
de waarde van de Nederlandse gulden een
uiterst belangrijke variabele. Niet alleen
omdat zij exporteur zijn of importeur,
maar vooral ook omdat zij werken in een
open economie en ten voile gevoelig zijn
voor prijsveranderingen die samenhangen
met de waardeveranderingen van de Nederlandse gulden. Het zou wat dat betreft
aan te bevelen zijn als macro-economen
zich eens wat meer zouden verdiepen in de
specifieke literatuur over valutarisico’s
van ondernemingen.
Wisselkoersbewegingen hebben nog
steeds grote invloed op de concurrentieverhoudingen tussen Nederland en het buitenland. In het Jaarverslag 1983 van De Nederlandsche Bank wordt dat aan de hand
van een vergelijkend overzicht van de ontwikkeling van loonkosten per eenheid produkt nog eens duidelijk aangetoond (zie
biz. 44). Terecht wordt geconcludeerd dat
de afgelopen jaren de concurrentiepositie
van Nederland is verbeterd. Toch is dit een
conclusie waar vanuit de wisselkoersoptiek
nog een enkele aanvullende kanttekening
bij te maken is. Ik noem er enkele.
Er is een groot verschil tussen de ontwikkeling van de guldenkoers t.o.v. concurrenten op buitenlandse markten en de ontwikkeling van de guldenkoers t.o.v. leveranciers (zie de label).
Tabel. Ontwikkeling van de guldenkoers
(1979 = 100)
Gulden t.o.v.
concurrenten
1980
1981
1982
1983

Gulden t.o.v.
leveranciers

100,3

100,2
91,6
93,5
93,2

95,3
100,5

102,0

Bron: De Nederlandsche Bank, Jaarverslag 1983, Statistische Bijlage, biz. 41.

Hieruit blijkt dat de gulden ten opzichte
van de valuta van de leverancierslanden
zich zwakker heeft ontwikkeld dan de gulden ten opzichte van de valuta van onze
concurrenten. Het gevolg hiervan is dat de
ontwikkeling van de gulden sindsdien niet
alleen de Nederlandse export relatief wat
462

duurder heeft gemaakt, maar ook de invoer. De gevoeligheid voor dergelijke uiteenlopende wisselkoers-ontwikkelingen
kan per bedrijf of sector sterk verschillend
zijn. Wat betreft de effecten voor de Nederlandse exporteurs krijgt de conclusie
vooral betekenis in de reele sfeer wanneer
die wordt aangevuld met de berekeningen
van het Centraal Planbureau, In deMacroeconomische Verkenning 1984 (biz. 65)
wordt geconstateerd: ,,Ondanks de matige
kostenontwikkeling blijken de winstmarges van exporteurs in 1982 en 1983 te verslechteren”. De Nederlandse exporteurs
hebben dus zelfs een dating van de winstmarges moeten accepteren ter bescherming
van hun prijsconcurrentiepositie. Deze
conclusie is toch wel een erg belangrijke
aanvulling op alle beweringen dat de concurrentiepositie zo is verbeterd en geeft tevens aan dat Huijser en Korteweg wel erg
gemakkelijk heenstappen over de reele effecten van nominale koersbewegingen.
Heel belangrijk lijkt mij de vraag die
Clavaux in zijn reactie op de bijdrage van
Huijser en Korteweg aan de orde stelt. Wat
zal er de komende tijd met de gulden gebeuren? Vrij algemeen wordt zijn verwachting onderschreven ,,dat binnen 1 a 2 jaar
weer een wisselkoersaanpassing binnen het
EMS zal volgen en dat de dollar en ook het
pond te eniger tijd in waarde zullen dalen.” Deze verwachting kan worden gezien
als een weerspiegeling van de sterke positie
van de Nederlandse gulden, in belangrijke
mate ondersteund door de enorme overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans. Belangrijk is nu de vraag
wat de oorzaak is van een dergelijk groot

overschot. Het matigingsbeleid van de afgelopen jaren is zonder twijfel een van de
belangrijkste verklaringen. Hier raken we
een cruciaal punt. Het risico zit erin dat
continuering van het matigingsbeleid door
een opwaardering van de Nederlandse gulden opnieuw in zijn effecten op de concurrentiepositie van Nederland wordt tegengewerkt. Dat is niet alleen nadelig voor de
Nederlandse exporteurs, maar ook voor
die ondernemingen die op de binnenlandse
markt actief zijn. Immers, niet alleen is de
exportpositie van Nederland in de jaren zeventig verslechterd, maar ook de binnenlandse marktaandelen van de industrie zijn
in die periode aanzienlijk teruggelopen.
Tegen deze achtergrond valt ook de zorg
van dr. W.F. Duisenberg in zijn algemeen
overzicht van het Jaarverslag 1983 van De
Nederlandsche Bank te begrijpen (zie biz.
23). Daar wordt met zoveel woorden gezegd dat het grote overschot op de lopende
rekening, voor zover dat tenminste niet
door kapitaaluitvoer wordt gecompenseerd, aanleiding zal geven tot ruimere monetaire verhoudingen en dat opwaartse
druk op de wisselkoers zal worden tegengegaan door een relatieve renteverlaging
t.o.v. het buitenland. Een dergelijk monetair beleid zal de binnenlandse bestedingen
wellicht sterker kunnen stimuleren dan nu
nog wordt verondersteld, aldus de Bankpresident. Het ziet er nu dus naar uit dat de
gevolgen van de structurele ombuigingsoperaties, die zo noodzakelijk zijn om de
financiele problematiek van de overheid te
saneren, niet zullen uitmonden in een hernieuwde appreciatie van de gulden, maar
ten gunste kunnen komen van de binnenlandse bestedingen. In die zin heeft Clavaux op zijn suggesties dan toch nog een
positieve reactie gekregen van de zijde van
de monetaire autoriteiten. Misschien dat er
dan weer een tijd komt dat de sterke gulden
een uiting is van economische kracht in
plaats van een gevolg van scheefgroei.
G. de Jong

* De auteur is als Hoofd Economische Research
verbonden aan de afdeling Corporate Finance
van Philips International BV.

Auteur