Ga direct naar de content

AOW, de derde richtlijn en aanvullende pensioenen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 30 1983

AOW, de derde richtlijn en
aanvullende pensioenen
DRS. M. BRUYN-HUNDT*

De gehuwde vrouw heeft thans geen zelfstandig recht op een AOW-uitkering. Daarin moet per 1
januari 1985 verandering komen krachtens de derde Europese richtlijn inzake de gelijke behandeling
van mannen en vrouwen. In dit artikel wordt nagegaan op welke wijze de verandering in de AOW zou
kunnen plaatsvinden opdat aan twee criteria wordt voldaan, te weten de aanpassing van de derde
richtlijn, en aansluiting tussen AOW en aanvullende pensioenregelingen. Schrijfster laat de
verschillende alternatieven die in de publieke discussie op dit punt naar voren zijn gebracht, de revue
passeren en tracht tot een oordeel te komen. Daarbij wordt geabstraheerd van de problematiek van
de vergrijzing en van de vermindering van de AOW als gevolg van het teruglopen van het
minimumloon.
Huidige AOW-regeling plus aanvullende pensioenen
Op 1 januari 1957 trad de AOW in werking. De totstandkoming
van deze eerste volksverzekering verliep niet zonder problemen.
Meer dan 50 jaren van ideeenvorming en discussie over een bevredigende regeling gingen aan de realisering van de AOW vooraf.
Verzekerd krachtens de AOW is ieder die ouder dan 14 jaar doch
jonger dan 65 jaar en ingezetene is, of daarmee gelijkgesteld, dan
wel geen ingezetene is, maar loonbelasting betaalt. Wat betreft het
recht op een uitkering maakt de wet verschil tussen gehuwden en
ongehuwden. Aan de gehuwde mari wordt bij het bereiken van de
65-jarige leeftijd een gehuwdenpensioen toegekend. Aan de gehuwde vrouw wordt, uitzonderingen daargelaten, geen zelfstandig
recht op een AOW-uitkering toegekend. De AOW is een opbouwverzekering, d.w.z. dat de uitkering afhankelijk is van het aantal jaren dat men verzekerd is geweest. Ieder die een inkomen heeft, betaalt premie tot de z.g. premie-inkomensgrens. Voor echtparen
waarvan beide partners een inkomen hebben geldt een gezamenlijk
premieplafond. Het premieplafond bedraagt thans f. 61.150. Gehuwden ontvangen een uitkering van bijna f. 20.000; ongehuwden
van bijna f. 14.000 per jaar, inclusief vakantietoeslag. Wie niet ge-

huwd samenwoont, ontvangt de AOW voor ongehuwden. Zoals bekend, wordt de AOW gefinancierd via het omslagstelsel. De bruto
uitkeringen zijn zodanig vastgesteld dat de netto uitkering van een
gehuwde man gelijk is aan 100% van het netto minimumloon. De
netto uitkering van de ongehuwde bedraagt 70% van de netto gehuwdenuitkering.
Het verschil in uitkeringsniveaus tussen gehuwden en ongehuwden heeft in de praktijk tot drie problemen geleid.
1. Voor boven 65-jarigen die recht hadden op de ongehuwdenuitkering, was het huwelijk niet aantrekkelijk, omdat dit leidde tot
een verlaging van de gezamenlijkc AOW. Omdat de wetgever het
onjuist achtte dat de AOW-regeling een huwelijksbeletsel vonnde,
behouden boven 65-jarigen die de ongehuwden-uitkering genieten,
deze uitkering als zij trouwen.
2. 92% van alle AOW-gerechtigden heeft naast de AOW een

‘Schrijfster is wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Economische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam en lid van de Emancipatieraad. Zij
schreef dit artikel op persoonlijke titel. Zij dankt J. Kune en I. de Veer voor

hun kritische opmerkingen.

aanvullende pensioenvoorziening 1). Het betreft een lappendeken
van voorzieningen bij bedrijfs-, ondernemings- en beroepspensioenfondsen, alsmede regelingen ondergebracht bij particuliere ver-

deling heeft de regering het standpunt ingenomen dat het kostwinnerscriterium een middellijk onderscheid naar geslacht inhoudt en
dus in strijd is met de tweede richtlijn 7). Bij dezelfde behandeling

zekeraars.

verklaarde de regering echter dat het kostwinnerscriterium in de sociale zekerheid ,,niet aan de orde” was.
De derde richtlij n heeft betrekking op de wettelij ke regelingen die

Alle fondsen houden bij het vaststellen van het niveau van de aanvullende verzekering op de een of andere manier rekening met de
AOW 2). Bij de meeste regelingen geschiedt dit door het hanteren

van een franchise zowel bij de premiebetaling als bij de uitkering.
Als franchise wordt veelalgehanteerd 10/7 X degehuwden-AOW.

de beroepsbevolking bescherming bieden tegen de gevolgen van
ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en beroepziekten

en werkloosheid (art. 3, lid la en art. 2.). Art. 7, lid d, staat toe dat

Het totale pensioenresultaat van een gehuwde man met 40 gein-

lidstaten tijdelijk de uitkering verhogen ,,voor de ten laste komende

dexeerde dienstjaren bedraagt dan zowel in het dienstjaren- als in

echtgenote” als het gaat om ,,verhoging van prestaties op lange termijn inzake invaliditeit, ouderdom arbeidsongevallen of be-

het levensjarensysteem, gebaseerd op eindsalaris, 70% van dat

eindsalaris. De premie voor de aanvullende voorzieningen wordt

roepsziekten”. Een kostwinnerstoeslag zoals de regering zich voor-

door 95% van de verzekerden gedeeltelijk zelf betaald. Soms is de
werknemersbijdrage niet meer dan een procent, soms is de verde-

stelt te geven indien de partner van de AOW-trekker nog geen 65
jaar is en geen eigen inkomen heeft, lijkt dus toegestaan als het gaat

ling van de lasten fifty-fifty, soms wordt op een of andere manier

om een ten laste komende echtgenote, mits het maar om een tijde-

aansluiting gezocht bij de premie AOW/AWW. De premie wordt

lijke zaak gaat, dus niet om een verhoging die b.v. ook na de eeuwwisseling nog ten behoeve van de jongere partner kan worden gege-

soms geheven over het loon, soms over het loon verminderd met een
franchise 3).
Aangezien de AOW fungeert als onderste deel van het totale

pensioenresultaat, zou het totale pensioenresultaat van een ongehuwde met eenzelfde eindloon als van een gehuwde lager moeten
zijn, omdat de ongehuwde een lagere AOW ontvangt (zie label 1,
kolom 1, regels 1 en 2 verderop in dit artikel). Uit het onderzoek dat

Besseling en Scheepers verrichtten onder 44 pensioenregelingen in
de niet-overheidssector en de gegevens over de bij het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds verzekerden valt af te leiden dat de pensi-

oenfondsen voor 62% van alle verzekerden recht geven op een zodanig aanvullend pensioen dat het verschil in AOW tussen gehuwden en ongehuwden wordt opgevuld 4). Met andere woorden, de
pensioenfondsen, c.q. werkgevers en werknemers, financieren voor
ongehuwden het gat in het totale pensioenresultaat dat ontstaat omdat de gehuwden-AOW 30% lager is dan de gehuwden-AOW.
3. Een derde probleem dat samenhangt met het verschil in uitke-

ringsniveau tussen gehuwden en ongehuwden is de wijze waarop in
de aanvullende pensioenvoorziening van de gehuwde vrouw rekening wordt gehouden met de AOW 5). In de meeste regelingen

wordt de gehuwde vrouw behandeld alsof zij ongehuwd was. Het
ABP kort de gehuwde vrouw niet in haar aanvullend pensioen als zij

naar genoegen van het ABP kan bewijzen dat in de pensioenregeling
van haar man de gehuwden-AOW reeds volledig is ingebouwd 6).
Geen van beide regelingen is bevredigend.

De adviesaanvrage
In de adviesaanvrage Gelijke behandeling in de AOW aan de
SER en de Emancipatieraad van 17 juli 1981 presenteert de rege-

ring zes varianten die naar haar mening een gelijke behandeling van
mannen en vrouwen in de AOW kunnen bewerkstelligen. De regering kiest voor systeem Hlb, waarbij ongehuwden recht hebben op
een uitkering van 70% van de gehuwden-AOW en gehuwden ieder
op 50% met de mogelijkheid van een toeslag van 50% voor de verzekerde wiens partner jonger dan 65 jaar is en die geen eigen inkomen heeft. Wat betreft de premieheffing stelt de regering voor, iedereen zelfstandig premieplichting te maken tot een voor ieder gelijk maximum. In prijzen van 1981 zou deze verzelfstandiging op
transactiebasis in 1981 f. 600 mln. aan extra premie-opbrengsten
hebben opgeleverd, omdat gehuwden niet langer premie betalen
over hun gezamenlijk inkomen tot een gezamenlijk plafond, maar
over hun individuele inkomen tot een individueel premieplafond.
Zoals bekend, is bij de gehele herziening van het stelsel van sociale zekerheid sprake van het gelijk behandelen van gehuwden en
ongehuwd samenwonenden. In de adviesaanvrage wordt vooralsnog voorbijgegaan aan andere samenlevingsvormen dan het huwelijk. De regering stelt zich voor dit vraagstuk in een bredere context
aan een nadere studie te onderwerpen, omdat dit probleem niet alleen op het gebied van de ouderdomsregelingen speelt.

De EG-richtlijn inzake gelijke behandeling in de sociale zekerheid

De derde richtlijn is rechtstreeks voortgevloeid uit de tweede
richtlijn. Beide richtlijnen hanteren hetzelfde beginsel van gelijke

behandeling van mannen en vrouwen die deel uitmaken van de beroepsbevolking, namelijk ,,dat iedere vorm van discriminatie op

grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect, door verwijziging
naar met name echtelijke staat of de gezinssituatie, is uitgesloten”.
Volgens art. 4 mag geen onderscheid naar geslacht gemaakt worden
met betrekking tot:
— ,,de werkingssfeer van de regelingen (bedoeld wordt: de regeling

van de gelijke behandeling in de sociale zekerheid, MB-H), alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,
— de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,
— de berekening van de prestaties (bedoeld wordt: uitkeringen, M
B-H), waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit
hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen,
alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht

op prestaties”.
Art. 4, derde gedachtenstreepje, wordt op verschillende manieren
gei’nterpreteerd. De ene interpretatie is dat verhogingen (van de uitkering) zijn toegestaan mils zowel de gehuwde man als de gehuwde
vrouw voor een verhoging in aanmerking komt. In deze interpreta-

tie zijn kostwinnerstoeslagen toegestaan mils ze voor man en vrouw
beschikbaar zijn. De andere interpretatie is dat kostwinnertoeslagen

altijd een middellijk (indirect) onderscheid naar geslacht betekenen
door verwijzing naar echtelijke staat of gezinssituatie, omdat aanzienlijk meer gehuwde mannen dan gehuwde vrouwen profijt heb-

ben van deze kostwinnersbepalingen.
Bij de behandeling van de tweede richtlijn inzake gelijke behanESB 7-12-1983

Diverse standpunten

In een discussienota van de Wiardi Beckmanstichting van 1981
wordt, naast een naar leefsituatie gedifferentieerde uitkering, een

uitkering die gelijk is voor iedereen, gemtroduceerd 8). Bij een gelijke uitkering van 60% van het minimumloon voor iedereen zou de
beschikbare som aan premiegelden ongewijzigd kunnen blijven. Bij
de invoering van de AOW was de uitkering voor een alleenstaande
ook 60%, aldus de discussienota. In de nota wordt gepleit voor een

Nationaal Pensioenfonds waarin de aanvullende pensioenrechten
van alle werknemers in Nederland worden ondergebracht. De tij-

dens partnerschappen opgebouwde aanvullende rechten zouden
gelijkelijk gedeeld moeten worden.
De Pvd A heeft haar voorlopige visie neergelegd in een publikatie
Sociale zekerheid in discussie, welke is opgesteld door een werkgroep van het partijbestuur 9). In de publikatie worden zes uit-

gangspunten voor de stelselherziening gef ormuleerd. De werkgroep
merkt zelf op dat er spanningen tussen de verschillende uitgangspunten zijn. De werkgroep presenteert twee varianten om de volks1) Voorjaarsnota 1983, Kamerstuk 17 860, nr. 7, biz. 34.
2) P. J. Besseling en H. M. J. Scheepers, Pensioenregelingen in Nederland,
Staatsuitgeverij, 1981, biz. 153.
3) Idem, biz. 158.

4) Idem, biz. 11, biz. 16, biz. 157-158.
5) Idem, biz. 158.
6) P. J. Besseling, De hoogte van pensioenen bij een onafgebroken dienstver-

band, ESB, 10 december 1980, biz. 1388.
7) Kamerstukken zitting 1979/1980, nr. 15 400.
8) J. Varkevisser, Een rechtvaardigpensloenstelsel, Wiardi Beckmanstichting, 1981, biz. 10.
9) PvdA, Sociale zekerheid in discussie, voorjaar 1983.

1133

verzekeringen opnieuw in te richten. In variant A wordt de bruto
uitkering gesteld op een niveau dat zo hoog wordt gekozen dat de
netto uitkering nooit lager uitkomt dan het sociaal minimum voor

het betreft niet ,,een ten laste komende echtgenote”.

een alleenstaande, dus 70% van het netto minimumloon. In variant

van de beroepsbevolking direct noch indirect worden gediscrimi-

De tweede opmerking betreft de gehuwde vrouw die deel uitmaakt van de beroepsbevolking. De derde richtlijn eist dat leden

B wordt de bruto uitkering zo hoog gesteld dat de netto uitkering

neerd in inkomstendervingsverzekeringen. In de gedachtengang

neerkomt op de helft van het netto minimumloon. In deze variant

van de regering blijft het ingezetenschap de enige voorwaarde voor
verzekering. In de praktijk werkt en zal de AOW voor de meeste

zai de alleenstaande dan een toeslag moeten krijgen van 20%. Een
deel van de werkgroep kiest voor variant A, een ander deel voor variant B. De werkgroep doet nog een poging tot eenstemmigheid te
komen door een belastingstelsel te introduceren dat, bij gelijke
bruto uitkeringen voor iedereen, in de netto sfeer zorgt voor een besteedbaar inkomen van 100% van het minimumloon voor gehuwden, 90% voor de alleenstaande ouder en 70% voor de alleenstaande. De werkgroep spreekt steeds over ,,onderscheid naar leefsituatie” en over ,,partners” in plaats van echtgenoten, waaruit wij
opmaken dat de werkgroep voor ongehuwd samenwonenden en ge-

mannen en ongehuwde vrouwen werken als een inkomstender-

vingsverzekering, omdat zij lid zijn (geweest) van de beroepsbevolking en tevens ingezetene waren. Ingezetenschap en lid zijn van de
beroepsbevolking zijn voor hen parallelle voorwaarden. Vele gehuwde vrouwen — niet participerend op de arbeidsmarkt — zullen
echter recht op een uitkering hebben op grond van him ingezetenschap. Als zij dan alsnog tot de arbeidsmarkt toetreden, verwerven
zij geen arbeidsinkomendervingsverzekering; het recht op uitkering

huwden de uitkeringen op gelijke hoogte wil vaststellen.

hadden zij al. Ook dit is een vorm van indirecte discriminatie.
De derde opmerking betreft de tijdelijkheid van een kostwinners-

Het CD A liet eveneens door een werkgroep een voorlopig standpunt neerleggen in een publikatie van het Wetenschappelijk Instituut van het CD A (dec. 1982). Deze werkgroep komt tot geheel an-

toeslag. Art. 7, lid 2, benadrukt de tijdelijkheid van de toeslag door
voor te schrij ven dat ,,periodiek moet worden nagegaan of het, gelet
op de sociale ontwikkeling ter zake, gerechtvaardigd is de kostwin-

dere conclusies dan die van de PvdA. De werkgroep wil de hoogte

nerstoeslag te handhaven”. Het regeringsvoorstel maakt niet duide-

van de AOW-uitkering afhankelijk maken van het aantal jaren dat
men inkomen heeft gehad waarover premie is betaald, zodat vrouwen en mannen die uitsluitend niet-betaalde arbeid hebben verricht
buiten de kring van verzekerden vallen. Mannen en vrouwen die een

lijk hoe de regering deze tijdelijkheid gestalte wil geven.

premieplichting inkomen hebben, bouwen per jaar 2% ouderdomspensioen op van de persoonlijke uitkering van 70% van het
minimumloon. Indien gehuwden of duurzaam samenwonenden

beiden 40 jaar gewerkt hebben (en premie hebben betaald), komen
zij te zamen in aanmerking voor een basis-ouderdomspensioen van

140% van het minimumloon. De werkgroep spreekt zich in deze
publikatie tevens uit voor een wettelijk aanvullend pensioen dat is

Aansluiting tussen AOW en aanvullende pensioenvoorzieningen

In de eerste paragraaf vermeldden wij reeds dat het merendeel
van de pensioenfondsen die als pensioendoelstelling hebben de ver-

zekerde een pensioenresultaat van 70% van het gemiddelde of van
het laatst verdiende salaris te geven, het ,,gat” dat er in de pensioenvoorziening van ongehuwden valt omdat de AOW voor ongehuwden lager is dan die van gehuwden, zodanig opvult dat het uiteindelijke pensioenresultaat voor gehuwden en ongehuwden gelijk is. Na

afgeleid van het voorheen verdiende looninkomen. De voorkeur

aanpassing van de AOW aan de derde richtlijn krijgen gehuwde

gaat uit naar een pensioenopbouw op basis van het dienstjarensys-

vrouwen in de gedachtengang van de regering recht op de helft van

teem met indexatie.
De FNV kiest in de discussienota Sociale Zekerheidten behoeve

de AOW voor gehuwden. De werkgevers en pensioenfondsen krij-

van het FNV-themacongres op 25 oktober 1983 voor een systeem

van uitkeringen van 50% van het netto minimumloon per individu.
Voor alleenstaanden moet er een toeslag komen van 20%, terwijl de

niet-alleenstaande AOW-gerechtigde (gehuwd of ongehuwd samenlevend) in aanmerking komt voor een toeslag van 50%, indien
ten minste een persoon tot haar of zijn huishouden behoort die voor

haar of zijn levensonderhoud is aangewezen op de AOW-gerechtigde. Deze toeslag voor de niet-alleenstaande is afhankelijk van het
inkomen van degene die tot het huishouden van de uitkeringsgerechtigde behoort. De toeslagen dienen niet in de AOW te worden
opgenomen maar in de nieuwe.wet ,,Wet Inkomenstoeslagen”.
Aanvullende pensioenvoorzieningen dienen zowel bij alleenstaanden als anderen buiten beschouwing te blijven voor de bepaling van
het recht op een toeslag. Het FNV rechtvaardigt de keuze voor een
individuele uitkering van 50% door te wijzen op het feit dat een

recht op AOW-uitkering ontstaat door het simpele feit dat men 65
jaar wordt. Voor andere regelingen, zoals de AAW, kiest het FNV

gen dan te maken met drie categorieen van verzekerden: ongehuwden met een bodempensioen van 70% van de huidige AOW voor

gehuwden; gehuwde tweeverdieners met een individueel bodempensioen van 50% en de AOW voor gehuwden; en gehuwde alleenverdieners met (materieel gezien) een bodempensioen van 100%
van de AOW voor gehuwden. In het laatste geval wordt het aanvullende pensioen berekend als ware het AOW-recht van de partner

gecedeerd aan de alleenverdiener. Daardoor ontstaan tenminste
twee problemen.
In de eerste plaats kunnen actuarissen thans bij de opbouw van
aanvullende pensioenen met behulp van sterftetafels en andere demografische gegevens nagaan hoe groot de kans is dat een verzekerde bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd ongehuwd is, hoe
groot de kans is dat het pensioenfonds een weduwenpensioen moet

uitkeren, hoe groot de kans is dat verzekerde en echtgenote bij het
bereiken van de 65-jarige leeftijd beiden in leven zijn. Er zijn geen

betrouwbare demografische gegevens voorhanden met behulp

voor een individuele uitkering van 70%, omdat het dan gaat om de

waarvan kan worden geschat hoeveel gehuwde vrouwen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de man hun recht op een zelf-

vervanging van feitelijk verdiend inkomen.

standige uitkering van haar helft van de AOW voor gehuwden

Toetsing van het regeringsvoorstel aan de derde richtlijn

pensioenfondsen na 1 januari 1985 moeten gaan hanteren opdat

(fictief) aan de man zullen cederen. De vraag rijst welke franchise de

Art. 4, tweede gedachtenstreepje, bepaalt dat bij de verplichting
tot premiebetaling en de premieberekening geen direct of indirect
onderscheid wordt gemaakt naar geslacht. Er zullen meer gehuwde
vrouwen dan gehuwde mannen zijn die in het geheel geen premie
betalen en toch recht zullen krijgen op een AOW-uitkering, Dit is
naar onze mening een indirect onderscheid naar geslacht dat, zoals
in de tabellen 1 en 2 van de volgende paragraaf blijkt, kan leiden tot
bevoordeling van de alleenverdiener als men kijkt naar het totale
pensioenresultaat.
Art. 4, derde gedachtenstreepje, bepaalt dat bij de berekening van
de uitkering geen direct of indirect onderscheid naar geslacht mag
worden gemaakt. Art. 7, lid d, staat bij wijze van uitzondering toe
dat gedurende een beperkte periode een toeslag wordt gegeven
,,voor de ten laste komende echtgenote.”
Onze eerste opmerking betreft de toeslag die in het regeringsvoorstel wordt gegeven aan de vrouw die ouder is dan de man als zij
de 65-jarige leeftijd bereikt. Deze toeslag is niet toegestaan, want
1134

verzekerden bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd aanspraak
kunnen maken op een pensioenresultaat van 70% van het eindloon.
De veiligste en rechtvaardigste wijze lijkt om verzekerden ieder jaar
te vragen of zij gehuwd of ongehuwd zijn en of de ene partner de

AOW-uitkering cedeert aan de andere. Bij een toenemende arbeidsmarktparticipatie van gehuwde vrouwen zullen steeds meer
vrouwen immers hun recht op AOW willen aanwenden voor het opbouwen van hun eigen pensioenvoorziening. Dit stuit echter op
grote invoeringstechnische problemen.

Het tweede probleem betreft de mate van solidariteit die van de
verzekerden kan worden gevraagd. Voor zover verzekerden zelf

een deel van de lasten van de aanvullende voorziening dragen, gaat
dit in de vorm van een premie die geheven wordt over het loon of het
loon verminderd met de franchise. Bij de premiebetaling wordt geen

onderscheid gemaakt naar burgerlijke staat, wordt geen rekening
gehouden met de hoogte van het bodempensioen. (Wel zijn er fond-

sen die voor vrouwen een andere premieberekening hebben dan
voor mannen.) Voor diezelfde premie krijgen verzekerden thans

reeds verschillende aanvullende voorzieningen aangeboden: voor

rijsl of een AOW-uilkering die niel naar leefsitualie is gedifferenlie-

de gehuwden is er bijna in alle gevallen een aanvullende weduwen-

erd een oplossing biedi voor de hiervoor geschelsle problemen. Als

en wezenvoorziening, voor de ongehuwden wordt het ,,gat” in de
pensioenvoorziening door de lagere AOW voor ongehuwden gedicht. Solidariteit tussen verzekerden onderling is de basis voor de
verschillen in voorzieningen.
Over de weduwen- en wezenvoorzieningen wordt verschillend
gedacht, vooral over de weduwenvoorzieningen. Het voert te ver

we de gedachle van de Wiardi Beckmanslichting volgen dal de indi-

viduele uilkering bij budgellaire neulraliteil zou uilkomen op 60%
van de huidige AOW voor gehuwden, onlslaal hel volgende beeld:
de alleenverdiener krijgl malerieel gezien rechl op een bodempensioen van 120% van de huidige AOW voor gehuwden, de tweeverdieners krijgen ieder 60%, de alleenslaande krijgl eveneens 60%.

om in dit artikel over dit complexe probleem uit te weiden, want er
zou tevens gesproken moeten worden over de AWW, de positie van

weduwnaars met jonge kinderen en over nabeslaandenvoorzieningen in het algemeen. Wij beperken ons hier tot de aanvullende pensioenen exclusief de weduwen- en wezenvoorzieningen.
Eerst willen wij de pensioenresultaten eens bekijken voor verschillende leefsituaties en bij bantering van verschillende franchises

bij de uitkeringen. In label 1 hebben wij de bruto pensioenresultaten
berekend voor een eindloonpensioen van 70% van f. 60.000 per
leefeenheid bij 40 dienstjaren. In kolom 1 zien wij de pensioenresultaten indien als franchise 10/7 X de huidige AOW voor gehuwden
wordt gehanteerd, in de tweede kolom de pensioenresultaten als de

franchise 10/7 X de huidige AOW voor ongehuwden bedraagt, in

Tabel 2. Pensioenresultaat bij verschillende franchises, uitgaande
van een inkomen uit arbeidper leefeenheid vanf. 60.000 en een eindloonpensioen van 70% a)
^^-^^^
Franchise
Leef- en
^-^^^
inkomenssituatie
—^_
Alleenverdiener . . . . . . . .

10/7 X (2X0,6 X 20. 000)f. 34.300
70 %

10/7 X (0,6X20.000) f. 17.150
90%
70%

Tweeverdieners:
– A verdient 1. 45.000 . . . .
– B vetdient f. 15.000 . . . .

ra*.**

70% )

80% j 7?’5 ‘°

de derde kolom de pensioenresultaten als 10/7 X de helft van de
huidige AOW voor gehuwden wordt gebruikt. De pensioenresultaten blijken sterk afhankelijk van de gehanteerde franchise en de

Tweeverdieners:
– A verdient f. 30.000 . . . .
– B verdient f. 30.000 . . . .

wijze waarop het gezinsinkomen is opgebouwd.

a) Bij de berekening is dezelfde methodiek gevolgd als bij label 1.

label 1. Pensioenresultaat bij verschillende franchises, uitgaande
van een inkomen uitarbeidperleefeenheid vanf. 60.000 en een eindloonpensioen van 70%

Tabel 2 laal de pensioenresullaten zien voor leefeenheden met
een arbeidsinkomen van f. 60.000 en een eindloonpensioen van
70%. In kolom 1 zien wij de pensioenresullaten indien als basis voor

% £}« *

70% 1 ,„ „,
7 0 % ] â„¢ ‘°

de franchise twee maal de AOW-uilkering van 60% wordl gehan^^^^^^
Franchise
Leef- en
^^~^^
inkomenssituatie ^^^~^^^

10/7 X 20.000 f. 28.600

10/7 X 14.000 f. 20.000

10/7 X 10.000f. 14.300

Alleenverdiener . . . . . . . .

70 %a)

80 %e)

86i%

leerd, in kolom 2 zien wij de pensioenresullalen indien de individuele AOW-uilkering de basis is voor de franchise.
Welke franchise ook wordl gehanleerd, de pensioenresullalen
leiden niel voor ieder in alle gevallen lot het gewenste resullaal, nl.

minimaal 70% eindloonpensioen. Oorzaken daarvan zijn de geTweeverdieners:
– A verdient f. 45.000 . . . .
– B verdient f. 15.000 . . . .

66f°%} 52 ‘ 5%C >

SA}«-5*

&°%

tweeverdieners:
– A verdient f. 30.000 . . . .
– B verdient f. 30.000 . . . .

36f % 136f %
36S%]

$$}»**

^H

a) Pensioengrondslag: arbeidsinkomen – franchise = 60.000 — (10/7 X 20.000) = f. 31.400. Pensioenresultaat: AOW + aanvullend pensioen – 20.000 + 0,7 X 31.400 – f. 42.000 – 70% X 60.000.
b) Grondslag: 60.000 – (10/7 X 20.000) – f. 31.400. Resultaat: 14.000 + 0,7 X 31.400 – f. 36.000
– 60% X 60.000.
cJGroudslag A: 45.000 — (10/7X20.000) – f. 16.400. Resultaat: 10.000 + 0,7 X 16.400 f. 21.480 – 48% X 45.000. B: 15.000 — (10/7 X 20.000) <0 dus geen aanvuliend pensioen. Resultaat B: alleen AOW: f. 10.000 – 66i% x 15.000. Oezamenlijk resultaat: 21.480 + 10.000 f. 31.480-52,5% X 60.000.
d) Grondslag A: 30.000 – (10/7 X 20.000) – f. 1.400. Resultaat A: 10.000 + 0,7 X 1.400 f. 10.980 =-36}% X 30.000. Grondslag en resultaat B idem. Gezamenlijk resultaat: f. 21.960 = 363%
X 60.000.
e) Bij de berekeningen van de kolommen 2 en 3 is dezelfde methodiek gevolgd als in kolom 1.

hanleerde franchise en de vraag of de partner een arbeidsinkomen
heeft en zo ja, hoe hoog dit arbeidsinkomen is. Indien de gehuwden-

franchise wordt gehanleerd (kolom 1), bh’jkl slechls de alleenverdiener lol hel gewenste pensioenresullaal te komen. Het resultaal
van kolom 2 van label 2 is bevredigender dan dal van kolom 1: in kolom 2 wijken alleen de pensioenresullaten van de alleenverdiener en
die van de Iweeverdieners met inkomens van resp. f. 45.000 en
f. 15.000 af van hel beoogde 70% eindloonpensioen. Hel resultaat
voor de alleenverdiener is hoger dan 70% omdat de partner zonder

arbeidsinkomen wel rechl heeft op AOW, de resultalen van de
Iweeverdieners zijn hoger dan 70% omdal de AOW-uilkering van

partner B 80% bedraagl van hel arbeidsinkomen.
Vergelijkl men de labellen 1 en 2 en slell men als eis dal zowel bij
de premieberekening als bij het aanvullend pensioen rekening

Indien de huidige AOW voor gehuwden de basis blijft voor het
bepalen van de franchise bij de uitkering, valt er niet alleen een ,,gat”

in de pensioenvoorziening van de ongehuwde, maar vallen er, afhankelijk van de inbreng van beide partners in het arbeidsinkomen,
grote gaten in de pensioenvoorziening van gehuwde tweeverdieners. Zullen verzekerden accepteren dat deze gaten door de pensioengever worden gedicht op basis van solidariteit van de verzeker-

wordt gehouden mel een voor een ieder gelijke franchise, dan voldoel een gelijke AOW-uilkering als bodempensioen ongeacht de
leefsilualie beler dan een naar leefsilualie gedifferentieerde AOWuilkering. Bij een gelijke AOW-uilkering voor iedereen wordl de alleenverdiener, of de bijna alleenverdiener bevoordeeld omdal zijn
of haar partner een AOW-uilkering krijgl die hoger is dan hel door
die partner gederfde arbeidsinkomen.

den onderling? Als dat niet wordt geaccepteerd, lijkt het voor de
hand te liggen verschillende franchises te hanteren bij het bepalen

van de uitkeringen. Uit label 1 blijkt dal een franchise van 10/7 X de

Conclusie

AOW voor gehuwden voor de gehuwde alleenverdiener, 10/7 X de
AOW voor ongehuwden voor de ongehuwde en 10/7 X de helft van

De derde richllijn staal (lijdelijk) een kostwinnerstoeslag loe voor

de AOW voor gehuwden voor Iweeverdieners lol hel gewensle pen-

de ten lasle komende echlgenote. Een (tijdelijke) toeslag van 30%

sioenresultaal leidt.
Bij de premieberekening is het hanteren van verschillende franchises echler onmogelijk, omdal mensen lijdens de opbouwperiode
van burgerlijke slaal veranderen, vrouwen vaker dan mannen gedurende een bepaalde periode van de arbeidsmarkl verdwijnen of in
het geheel niet op de arbeidsmarkt lerugkeren. Als iedereen lijdens

op de AOW voor ongehuwden is naar onze mening loegestaan. Een
premieberekening die alleenverdiener bevoordeell, is naar onze
mening niel loegeslaan. Bekijken wij het tolale pensioenresullaal,
dan blijkl een gelijke uilkering voor 65-jarigen een bevredigender

de opbouw van het aanvullende pensioen een zelfde premie betaall

dien de gelijke uilkering zou worden beperkl lol degenen die tol de
beroepsbevolking behoren. De alleenverdiener zou dan nel als de

maar aan hel eind van de ril een verschillend aanvullend pensioen,

gebaseerd op verschillende franchises, onlvangt, raakl de equivalenliegedachle wel erg verloren. Is hel acceptabel voor een gehuwde
man wiens echtgenole haar eigen AO W-rechl niel opeisl, dal hij een

oplossing le bieden dan een naar leefsiluatie gedifferentieerde oplossing. Het verschil in pensioenresultaal zou geringer worden in-

alleenslaande lol een pensioenresullaal van 70% komen (zie kolom
2 van label 2). Hel voorslel van hel CD A voldoel derhalve hel besle
aan de Iwee in de Inleiding geslelde criteria.

lager aanvullend pensioen krijgt dan de gehuwde man mel helzelfde
eindloon wiens echlgenote wel haar AOW-rechl opeisl? De vraag
ESB 7-12-1983

Marga Bruyn-Hundt

1135

Auteur