Het zevende wereldcongres
van de International
Economic Association
DRS. H. K. VAN EGMOND *
De International Economic Association
(IEA) is de wereldwijde organisatie van nationale associates van cconomisten. Eens in
de drie jaar wordt een wereldcongres georganiseerd ter bespreking van een aantal actuele economische onderwerpen. Het zevende congres van de IEA vond plaats te Madrid
van 5 t/m 9 September jl. Ditmaal was het
thema nStructurele verandering, economische interdependentie, en de ontwikkeling
van de wereldeconomie”.
Het congres werd bijgewoond door ca.
1.300 economisten. Meer dan de helft van de
deelnemers was uit Spanje afkomstig, terwijl
daarnaast een rijke verscheidenheid aan nationaliteiten uit alle werelddelen viel te constateren. Dit laatste was belangrijk voor de
vele discussies waarin de mondiale interdependenties tussen Oost/West en Noord/
Zuid aan de orde kwamen. De gemeenschappelijke wetenschappelijke achtergrond voorkwam overigens niet dat in veel inleidingen
en discussies ideologische en politieke waarde-oordelen een belangrijke rol speelden.
Een werkelijke dialoog tussen deelnemers uit
de verschillende blokken over fundamentele
vraagstukken die thans voor de wereldeconomie van belang zijn, vond nauwelijks
plaats. Dit neemt niet weg dat het kennisnemen van de verschillende standpunten nuttig
was, terwijl daarnaast in vele gespecialiseerde sessies belangwekkende analyses en discussies over deelonderwerpen plaatsvonden.
Alvorens in te gaan op de onderwerpen die
op het congres aan de orde zijn geweest, dient
nog te worden vermeld dat een aantal thema’s als rode draden door analyses en discussies liepen. Dit betrof in het bijzonder:
— de schuldenpositie van ontwikkelingslanden en de noodzaak van hervorming
van het internationale monetaire systeem;
— de wens om te komen tot een Nieuwe Internationale Economische Orde;
— denadelige economische gevolgen van de
bewapeningswedloop, vooral voor de
ontwikkelingslanden;
— de rol van de transnationale ondernemingen.
Kenmerkend bij deze thema’s was dat de
rol van het Westen (regeringen, bankwezen,
transnationale ondernemingen) veelal als
destabiliserend en onaanvaardbaar werd ge-
958
kwalificeerd. De voornaamste bijdrage aan
structurele hervormingen in de wereldeconomie zou dan ook volgens vele sprekers van
het Westen moeten komen. Helaas beperkten zij zich meestal slechts tot algemene uitspraken en vond een werkelijke discussie
nauwelijks plaats.
Algemene inleidingen
In de algemene inleidingen op het congresthema werd de nadruk gelegd op de sterk toegenomen onderlinge afhankelijkheid tussen
economieen. Tijdens de huidige economische crisis heeft dit laatste zich duidelijk
gemanifesteerd. Als hoofdoorzaken van deze crisis werden genoemd:
— de tweede oliecrisis van 197971980 en de
beleidsreactie daarop in het Westen,
waarbij de VS een overheersende rol spelen:
— het sterk opkomende protectionisme dat
export vanuit ontwikkelingslanden bemoeilijkt en daardoor het vermogen van
die landen tot het betalen van rente en aflossing op hun schulden vermindert
^Protectionism became patriotic”, Lewis, Princeton VS);
— grote instabiliteit in het internationaal
geld- en kapitaalverkeer als weerspiegeling van het gebrek aan onderunge coordinatie van economisch beleid tussen landen;
— het frustreren van aanpassing (^positive
adjustment”) van het produktie-apparaat
door nationale steunregelingen;
— het in vele landen ontbreken van een beleid gericht op het verlagen van de marginale arbeidskosten, op het doorbreken
van het ,,sociaal oligopolie” van werknemers/werkgevers (Lesourne), en op het
wegnemen van inflatieverwachtingen.
Gepleit werd voor maatregelen in de
industriele landen die bovenvermelde knelpunten zouden wegnemen en de economische groei zouden stimuleren. Bij ontbreken hiervan zouden de vooruitzichten voor
de wereldeconomie somber zijn en zou zelfs
het gevaar van een deflatoire spiraal dreigen.
Beleid zou onderling moeten worden afgestemd tussen landen, ten einde te voorkomen
dat de betalingsbalans voor vele landen een
sterk beperkende factor voor nationaal beleid zou blij ven. Verder zouden internationale
organisaties dienen te worden versterkt en hun
beleid meer ten faveure van ontwikkelingslanden moeten voeren. Een der sprekers
(Rojo, Spanje) vatte het als volgt samen „…
what the world needs … is a combination of
less of Keynes at home and somewhat less of
Smith abroad.”
In een paneldiscussie met o.a. Giersch
(Kiel), Modigliani (MIT), Bogomolev (Sovjetunie) en Waelbroeck (Belgie) kwam het
thema van de vooruitzichten voor de wereldeconomie meer specifiek aan de orde. Vooral
Giersch stelde dat de huidige opleving sterk
wordt bepaald door een groei van de particuliere consumptie en de woningbouw. Een opleving van de bedrijf sinvesteringen, die nodig
is voor een duurzaam herstel, wordt geremd
door de hoge reele rentestand.
Benadrukt werd de noodzaak van vermindering van financieringstekorten van overheden. Tegelijkertijd zou echter meer aandacht
moeten worden besteed aan de aanbodzijde,
o.a. door het verminderen van subsidies, van
rigiditeiten op de arbeidsmarkt, en van protectionisme. Tevens werd gepleit voor een
inkomensbeleid dat eventueel gecombineerd
zou kunnen worden met winstdeling. De ontwikkelingslanden zouden er baat bij hebben
zich open te stellen voor de internationale
markt (Balassa). Zonder bovengenoemde
maatregelen zou er groot gevaar bestaan, aldus Giersch, dat na enkele jaren een nog diepere economische recessie dan de huidige zal
plaatsvinden. Hij deed dan ook een beroep
op de aanwezigen om bij hun regeringen
sterk aan te dringen op doorvoering van zulk
een beleid en op afstemming daarvan tussen
landen.
Gespecialiseerde sessies
Het interessantste deel van het congres bestond uit sessies waar deelonderwerpen aan
de orde kwamen. Van de voornaamste hiervan volgt een samenvatting, zij het dat het
grote aantal bijdragen en simultane sessies
tot een subjectieve weergave dwingt. Voor
hen die over bepaalde onderwerpen meer
willen weten wordt verwezen naar de te verschijnen gebundelde publikatie van de congresbijdragen.
Determinanten en implicaties van economische interdependentie. Dit onderwerp
werd behandeld op basis van interessante bijdragen van o.a. Hirsch (Universtiteit van Tel
Aviv), Behrmann (Universiteit van North
Carolina) en Streeten. Gesignaleerd werd
o.m. dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van economische integratie naar onderlinge afhankelijkheid als gevolg van het
toenemende pluriforme karakter van de wereldeconomie. De ,,visible hand” (overheden, transnationale ondernemingen) en de
Invisible hand” (marktkrachten) dreigen
daardoor meer en meer in conflict te geraken.
Hierbij merkte Dunning (Universiteit van
Reading) overigens op dat transnationale
ondernemingen een gunstiger invloed uitoe-
* Senior economist, Unilever NV.
fenen dan interventies in het handelsverkeer
door regeringen. Hoewel ergeen unanimiteit
bestond over de mogelijkheden om op verantwoorde wijze de „ visible hand” te hanteren, werd er sterk voor gepleit om overheidsingrijpen complementair te doen zijn aan de
werking van marktkrachten in plaats van
contrair. Tenzij de overheden, die vaak op-
treden als oligopolisten en strategische doeleinden nastreven, hun beleid zouden wijzigen, zou de wereldwijde interdependentie
steeds meer gefrustreerd worden.
Groei, inflatieen werkgelegenheid. Hierbij
kwam de vraag aan de orde of terugkeer naar
de ontwikkelingslanden. Deze stelling zou
overigens volgens andere sprekers voor
Zuid-Amerika niet opgaan. Het Westen
zouden de desbetreffende landen in staat
moeten stellen om hun groeitempo te handhaven en binnenlandse politieke en sociale
heeft volgens onderzoek van Balassa van de
NIC’s meer voordeel dan nadeel; slechts in
problemen te voorkomen. Op dergelijke uit-
een enkele sector (confectie) zou sprake zijn
van een nerto negatief effect voor het Westen. De nadelen van rigiditeiten als gevolg
van overheidsinterventie, b.v. via steun aan
bedrijven, en van rigiditeiten op de arbeidsmarkt werden breed uitgemeten. Vooral
latingen werd in de discussies door congresdeelnemers uit het Westen nauwelijks inge-
gaan. Wel werd in een andere sessie ^Prospects for capital supply”) benadrukt dat een
debiteurenkartel, of zelfs het niet meer er-
van overheidsinterventie in vele sectoren van
kennen van schulden, in het nadeel van de
ontwikkelingslanden zelf zou zijn. Veel aandacht was er voor een hervorming van het
IMF; ook hier kwamen de bekende eisen
Waelbroeck (Belgie) wees op de grote mate
de EG (landbouw, staal, scheepsbouw enz.),
naar voren, zoals soepeler voorwaarden ten
duurzame economische groei mogelijk is.
Voor duurzaam herstel zou volgens Klein
(NBER, VS) een gecoordineerd stimuleringsbeleid nodig zijn. Dit zou mogelijk zijn
waardoor aanpassing wordt vertraagd en
zonder een opleving van de inflatie, zoals si-
voor vergroting van de flexibiliteit (o.a. ten
mulaties met het LINK-model aantonen.
Zulk een stimulerend beleid zou overigens
gepaard dienen te gaan met een terugdringen
aanzien van ontslag) en van mobiliteit, en
voor een groterrisicobesef (b.v. loondalingin
gunste van ontwikkelingslanden, een sterke
uitbreiding van de rol van SDK’s (incl. de
,,link”), en betere compensatiefaciliteiten
voor grondstofexporterende ontwikkelingslanden. Tevens zou bij aanpassing van onevenwichtige betalingssituaties de last meer
geval van overheidssubsidie aan bedrijven).
van protectionisme. Opvallend was dat o.m.
door Klein werd gesteld dat coordinatie van
beler moeten worden, onder meer door een
op landen met een betalingsbalansoverschot
dienen te liggen dan thans het geval is.
De wereldvoedselsituatie en vooruitzichten. Ondanks een gematigd optimisme over
reldeconomie terug is op haar potentiele
groeitempo. Daarna zou coordinatie zelfs
averechts kunnen werken. Hickman (Stanford Universiteit, VS) was gematigd optimis-
belastingsysteem dat initiatief stimuleert,.
Invloed van externe schokken op planeconomieen en markteconomieen. In de bijdragen en de discussie werden tal van overeenkomsten gesignaleerd in de wijze waarop
planeconomieen en markteconomieen bei’n-
de wereldvoedselvoorziening op lange termijn kwam herhaaldelijk naar voren dat vele
ontwikkelingslanden grote moeilijheden
zouden blijven ondervinden, zowel als gevolg
van onvolkomendheden in de binnenlandse
voedselverdeling als van internationale ont-
tisch over de lange-termijnvooruitzichten
vloed worden door externe schokken (b. v. de
wikkelingen. Vele ontwikkelingslanden zou-
voor economische groei in de VS (reele groei
van het bruto nationaal produkt van 2,6%
perjaarin deperiode 1984-1989). Dezeverwachting is o.m. gebaseerd op een arbeidsproduktiviteitsstijging van slechts 1% per
jaar — gclijk aan de ontwikkeling in de periode 1973-1979. Hickman vermelde overigens dat de mate van technologische vooruitgang de grootste onzekerheidsf actor in de raming was. Directe stimulansen voor investeringen werden door hem als een effectief
olieprijsverhogingen). Door Balassa en Tysson (California Universiteit) werd geconstateerd dat planeconomieen, zoals Hongarije
en Joegoslavie, op dezelfde wijze hebben ge-
den voor hun voedselvoorziening niet kunnen vertrouwen op de wereldmarkt wegens
grote schommelingen in de beschikbaarheid
en in prijzen; dit laatste mede in het licht van’
economisch beleid slechts gehandhaafd
diende te worden tot het moment dat de we-
beleidsinstrument bestempeld om de economische groei te versnellen tot het potentiele
protectionisme wordt bevorderd. Ten aanzien van de arbeidsmarkt pleitte hij in aansluiting op Lesourne (,,sociaal oligopolie”)
Ook de ,,markt” voor ondernemers zou flexi-
reageerd op een verslechtering van hun ruil-
chronische tekorten aan buitenlandse devie-
voet en daling van hun export als vele ,,inward-oriented NIC’s”. Een toenemend beroep op buitenlandse leningen werd niet aangewend voor het verhogen van de
produktiviteit en het verbeteren van de exportpositie maar voor het handhaven van de
groei van de binnenlandse vraag. Uiteindelijk was een scherpe ommekeer naar re-
zen in vele ontwikkelingslanden. Voedsel-
groeitempo („… direct investment incentives
can raise the growth rate temporarily as the
economy adjusts to a higher growth path
strictief economisch beleid onvermijdelijk.
through capital deepening”). In dit verband
strictief beleid te vermijden. Balassa conclu-
wees Modigliani (MIT) overigens op het gevaar van rentestijging indien de besparingen
niet zouden toenemen. Een interessante bijdrage werd geleverd door Krelle (Universiteit van Bonn). Hij toonde met behulp van
een model aan dat het mogelijk is om op lange termijn de economische groei te handhaven, zelfs bij een eindige hoeveelheid grondstoffen. Voorwaarde daarvoor is onder meer
een afnemende bevolkingsgroei. Tevens
toonde het model aan dat Internationale bandels- en kapitaalstomen in de meeste gevallen gunstige economische effecten hebben.
Structured aanpassing in geindustrialiseerde landen. In deze sessie was de aandacht
gericht op de gunstige economische werking
van financiele prikkels en de afwezigheid van
prptectionistische maatregelen, zowel aan de
deerde dan ook dat ,,outward-orientation”
,,Outward-oriented NIC’s” zouden er daarentegen in geslaagd zijn om een sterk re-
superieur is aan ,,inward-orientation”, onafhankelijk van het sociale systeem. Dit laatste
zou o.m. ondersteund worden door recente
beleidswijzigingen in Hongarije die bedoeld
zijn om de ,,outward-orientation” te vergroten.
Ontwikkelingslanden in een interdepente
wereld. De bespreking van dit onderwerp le-
op de toenemende instabiliteit op de wereldmarkt en de grote invloed van transnationale
ondernemingen. Prof. Linneman constateerde onder meer dat verder onderzoek nodig is
naar de wijze waarop deze instabiliteit kan
worden verminderd.
Economische aspecten van alternatieve
energiebronnen. Op dit terrein is het, door
het vele werk dat al is verricht, moeilijk om
met nieuwe inzichten te komen. Hoewel inte-
ressant materiaal werd aangedragen bleven
verde weinig nieuws op. Uiteraard werd
voortgeborduurd op het belang van een ver-
wikkelen van nieuwe energiebronnen, en de
dere integratie van ontwikkelingslanden in
noodzaak van een energiebeleid dat gericht is
op de lange termijn. Er was weinig oppositie
drijven. Balassa (Johns Hopkins Universiteit, V.S.) benadrukte de voordelen die de
NIC’s (,,newly industrializing countries”)
hebben verkregen door hun bewust beleid tot
integratie in de wereldeconomie. Zelfs de
toegeschreven aan de geindustrialiseerde
NIC’s met een hoge schuldenlast (b.v. ZuidKorea) zouden de problemen beter de baas
kunnen dan meer protectionistisch ingestel-
landen en de ruime kredietverlening door het
internationale bankwezen. Voorwaarden
verbonden aan herfinancieringsregelingen
ESB 19-10-1983
hulpverlening werden bepleit, vooral om te
voorkomen dat de hulp als politick instrument wordt gebruikt. Verder werd gewezen
de conclusies dan ook binnen de grenzen van
de ,,conventional wisdom”, zoals de toenemende samenhang tussen de prijs van energie
uit verschillende bronnen, de voordelen van
energiebesparing ten opzichte van het ont-
de wereldeconomie, zonder welke de vooruitzichten voor deze landen zeer somber zouden zijn. Chenery hekelde de ideologische
strijd rond vraagstukken die met ontwikkelingseconomie samenhangen en pleitte voor
meer objectieve analyse.
Het Internationale monetaire systeem. De
schuldencrisis in vele ontwikkelingslanden
was het voornaamste onderwerp van gesprek. Door deelnemers uit ontwikkelingslanden werd de schuld van de huidige situatie
grens als indirect via overheidssteun aan be-
hulp werd in dit verband als niet effectief beschreven; wijzigingen in deze wijze van
tegen overheidsinterventie op energiegebied; de keuze is tussen ,,imperfect markets”
en ,,imperfect governments”. Voor ontwikkelingslanden werd de noodzaak van meer
kleinschalige energie-opwekking benadrukt.
Processen van economische integratie.
Geconstateerd werd dat de conclusies over
dit onderwerp weinig veschilde van die op
vorige congressen. Vermelding verdient de
bijdrage van Pelkmans (The Community’s
vivid core; Integration processes in product
markets). Hierin komt vooral het proces van
specialisatie in intra-industriele leveringen
binnen de EG aan de orde. Zulke processen
959
zouden door de totstandkoming van de dou-
ane-unie zijn bevorderd. Een verdere specialisatie zou mogelijk zijn bij het wegnemen
van bestaande belemmeringen voor intra-
EG-handel. Terecht constateerde Pelkmans
verder dat er te weinig aandacht wordt gewijd
aan de reactie van ondernemingen op de
douane-unie en de relatie tussen integratie
van markten en investeringen in het buitenland.
Nationale overheden en transnational on –
dernemingen. In tegenstelling tot tal van andere sessies waar de nadelen van transnationale ondernemingen (TNC’s) breed werden
uitgemeten, kenmerkten de bijdragen en discussies zich in deze sessie door een grote mate
van evenwichtigheid. Lall (Oxford Universi-
teit) belichtte in een interessante case-studie
over India de onderlinge samenhang van verschillende vormen van overdracht van technologie via TNC’s. Pogingen van ontwikkelingslanden om slechts onderdelen hiervan te
accepteren leiden tot hoge ,,social costs”.
Volgens Lall kan de aanwezigheid van TNC’s
bijdragen tot een versnelde technologische
vooruitgang bij ,,infant industries”. Michalet
(Universiteit van Paris-Nanterre) behandelde o.m. de vraag of in de jaren tachtig de
TNC’s er in zouden slagen om, zoals gedurende de jaren zeventig, sneller te groeien en
een hogere winst te behalen dan het bedrijfsleven als geheel. Michalet meende dat dit bij
een voortduren van de huidige crisis in de wereldeconomie niet het geval zal zijn. Ten slotte gaf een gedegen bijdrage van Vernon
(Harvard, VS) een goed zicht op de fundamentele oorzaken van de langzame vooruitgang op het gebied van internationale gedragscodes voor TNC’s. Aan de basis hiervan liggen, aldus Vernon, tegengestelde belangen van de hierbij betrokken landen.
Theoretische aspecten van veranderingen
in produktiestructuren. Tijdens deze sessie
kwam een aantal interessante bijdragen aan
de orde. Een daarvan was een poging van
Borpujari (IMF) om op grond van een analyse van consumptiepatronen in 34 landen en
158 categorieen goederen en diensten conclusies te trekken omtrent wijzigingen in de
produktiestructuur. Hierbij werd voortgebouwd op de herformulering door Pasinetti
van het Becher-principe. Borpujari conclu-
sie werd geconstateerd, o.a. door Lombardini, dat technologische vooruitgang niet goed
kan worden geanalyseerd met behulp van
evenwichtsmodellen wegens de snelle wijzigingen in marktstructuren.
In enkele andere sessies werd veel aandacht gegeven aan de invloed op bedrijfstakken als gevolg van structurele veranderingen
en aan de micro-economische aspecten van
,,adjustment”.Deonderwerpenliepenuiteen
van ,,Consumers Reaction to the Brasilian
Proalcool Program” tot ,,Industrial Restructuring in Singapore”. Tal van interes-
zijn voor de bepaling van de produktiestructuur van een economic. De invloed van
prijsbewegingen zou wijzigingen in de produktiestructuur slechts in beperkte mate
kunnen versnellen of afremmen. In andere
bijdragen werd sterk voortgeborduurd op het
begrip ,,creative destruction” (Schumpeter).
Hierbij kwam o.m. naar voren dat bij zeer
snelle structurele wijzigingen overheden gedwongen kunnen worden om in te grijpen.
Interessant was een bijdrage van Metcalfe en
Gibbons (Manchester Universiteit) getiteld
,,On the economics of structural change and
the evolution of technology”. Hierin werd
getracht om, in de traditie van Schumpeter,
thans reeds het geval is.
Ten slotte: de organisatoren van het congres komt alle lof toe voor hun inspanningen.
Voor een volgend congres zou het echter
overweging verdienen om in het programma
minder onderwerpen in tebouwen in parallel
verlopende sessies en om bijdragen van inleiders tijdig voor het congres ter beschikking te
stellen.
dier (Ecole Polytechnique, Parijs) in zijn bijdrage (Micro-initiatives et regulation ma-
H. K. van Egmond
croeconomique dans les pays industrialises)
tot de conclusie kwam dat kleine produktieeenheden thans nog steeds werkgelegenheid
scheppen en dat de grote flexibiliteit in hun
personeelsbeleid een der sleutelfactoren is in
de huidige structurele aanpassingen.
Economische aspecten van de bewapeningsindustrie. Tijdens het congres werd vele
malen gewezen op de economische nadelen,
in het bijzonder voor ontwikkelingslanden,
van de bewapeningswedloop. Zelfs ontdaan
van de ideologische inhoud die aan zulke uitspraken veelal werd meegegeven, was de bezorgdheid over de huidige ontwikkeling
groot. Er werd tevens op gewezen dat de
houding van de economisten op dit terrein
tot nu toe nogal passief is geweest, dit in tegenstelling tot b.v. de opstelling van natuurwetenschappers. Een en ander leidde tot een
initiatief voor het oprichten van een International Defense Economics Association; belangstellenden kunnen zich in verbinding
stellen met prof. C. Schmidt (Universite Paris
IX-Dauphine, Place de Lattre de Tassigny,
75016 Parijs). De bijdragen voor het congres
omvatten o.m. een interessante studie van
Hartley ,,The evaluation of efficiency in
armsindustries” (York Universiteit) en een
poging van Intrilgator (Universiteit van California) om speltheorie toe te passen op wa-
penindustrie enerzijds en het internationale
veiligheidssysteem anderzijds. Deze laatste
bijdrage bleef overigens te veel in de theorie
steken.
Conclusies
Op het zevende wereldcongres van de IE A
zijn weinig opzienbare nieuwe ontwikkelingen in de economische wetenschap naar voren gekomen. Het zeer breed samengestelde
programma gaf echter alle gelegenheid om
op vele terreinen van de laatste stand van zaken kennis te nemen.
Ondanks een ondertoon van optimisme
over de perspectieven voor de wereldeco-
nomie overheerste twijfel over de mogelijkheden om binnen korte termijn voldoende
gunstige voorwaarden te scheppen voor een
terugkeer naar duurzamc economische
groei, in het bijzonder in West Europa.
de processen en stimulansen te beschrijven
Opvallend was dat ideologic in een aantal
die leiden tot introductie van nieuwe technologic en het proces van verbreiding van technologic over verschillende bedrijfstakken,
waaronder ook de ,,post innovation” en de
interactie tussen bedrijfstakken. In de discus-
gevallen zodanig de boventoon voerde dat
een dialoog niet mogelijk of zinvol was. Voor
de economische wetenschap is dit een slecht
teken.
Talrijk waren de oproepen om analyses te
960
tere rol te spelen in economendiscussies dan
sante bijdragen kwamen ter sprake maar een
beschrijving zou de omvang van dit verslag te
buiten gaan. Vermeld wordt slechts dat Di-
deerde dat de Wet van Engel en de produktiviteitsontwikkeling fundamentele factoren
plaatsen in een ruimer kader dan het puur
economische. Onderkenning van maatschappelijke verhoudingen en zelfs van geopolitieke verhoudingen zou de bruikbaarheid
van de analyses verhogen. Subjectieve waarde-oordelen dreigen dan echter een nog gro-