Geld- en kapitaalmarkt
O&
Â¥
De harde gulden
DRS. P. M. FEENSTRA*
Inleiding
In de periode 1970-1983 was er sprake
van een forse nominale appreciate van de
gulden. Men kan zich afvragen of de verbetering van de Nederlandse concurrentiepositie sinds 1978 kon plaatsvinden ondanks,
of juist mede dank zij, de sterke positie van
de gulden.
Bij de recente EMS-spilkoerswijziging
van 21 maart jl. is een controverse ontstaan tussen De Nederlandsche Bank
(DNB) en de minister van Financial. Tegen het advies van DNB in, besloot de minister tot een beperkte revaluatie van de
gulden, waardoor de gulden ten opzichte
van de Duitse mark met 2% devalueerde.
Mede naar aanleiding van deze controverse
is een discussie ontstaan over de vraag of en
in hoeverre de sterke positie van de gulden
schade toebrengt aan de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. De
tegenstanders van een beleid gericht op een
harde gulden wijzen er op dat de concurrentiepositieverbetering van de laatste jaren — als gevolg van een beleid van kostenESB 3-8-1983
matiging — grotendeels teniet is gedaan
door een nominale koersstijging van de
gulden. In onderstaand artikel wordt nader
ingegaan op de nominale koersontwikkeling en de mate waarin de binnenlandse
kosten zich afwijkend ontwikkelen van die
van de belangrijkste buitenlandse concurrenten. Nagegaan wordt hoe de guldenkoers zich reeel heeft ontwikkeld in de periode 1970-1983.
De effectieve wisselkoers
Wanneer men spreekt over de kracht of
zwakte van de gulden wordt in feite de ontwikkeling van de guldenkoers ten opzichte
van een grote verzameling andere valuta
bedoeld. Omdat de gulden in de tijd in
waarde is toegenomen ten opzichte van bepaalde valuta, b.v. de Franse franc, en tegelijkertijd in waarde is verminderd ten opzichte van andere, b.v. de Duitse mark en
de Zwitserse frank, ontstaat behoefte aan
een maatstaf voor de ontwikkeling van de
gemiddelde waarde van de gulden. De ge-
bruikelijke maatstaf hiervoor is de eftectieve wisselkoers. Om het relatieve belang
van de diverse handelspartners in de koersontwikkeling te bepalen, weegt men de bilaterale koersontwikkelingen. Zo kan worden gewogen met handelsaandelen van de
verschillende landen in de Nederlandse
uitvoer. Aldus ontstaat de effectieve wisselkoers ten opzichte van afnemerslanden.
Evenzo kan men wegen met invoeraandelen, zodat men de effectieve wisselkoers ten
opzichte van leveranciers verkrijgt. In beide gevallen worden uitsluitend de bilaterale handelsstromen tussen Nederland en de
handelspartners in ogenschouw genomen.
Een dergelijke wijze van meting geeft
echter onvoldoende inzicht in de invloed
die de koersontwikkeling heeft op de Nederlandse concurrentiepositie. Om dit inzicht te verkrijgen is het in de eerste plaats
nodig rekening te houden met handelsstromen tussen onze handelspartners. Nederland concurreert immers ook op derde
markten met de handelspartners. Aan de
hand van een handelsmatrix, die de onderlinge handel weergeeft van de veertien
grootste industrielanden, herleidt het Centraal Planbureau de z.g. concurrentiegewichten 1). Met behulp van deze concurrentiegewichten, waarbij dus wel rekening
wordt gehouden met de concurrentie op
derde markten, worden de koersveranderingen ten opzichte van de valuta van de
handelspartners gewogen en in een indexcijfer uitgedrukt.
De aldus verkregen nominale koersontwikkeling geeft nog onvoldoende informatie over een mogelijke verandering in de
concurrentiepositie van het Nederlandse
bedrijfsleven. Het is namelijk mogelijk dat
de nominale koersontwikkeling geheel of
ten dele wordt gecompenseerd door een
kostenontwikkeling die van het concurrerend buitenland afwijkt. In de tweede
plaats moet daarom rekening worden gehouden met de ontwikkeling van het relatieve kostenpeil. Corrigeert men de nominale koersontwikkeling voor de mate waarin de binnenlandse kosten in de tijd afwijken van die van de concurrenten, dan
wordt aan genoemd bezwaar tegemoet gekomen. Men verkrijgt dan een reele effectieve wisselkoers.
Afhankelijk van het doel van de analyse
kunnen verschillende deflators worden gebruikt. Het CPB berekent de reele effectieve wisselkoers zowel op basis van prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie als op
basis van produktiekostenindices. Deze
kostenindices worden samengesteld uit invoerprijzen en loonkosten pereenheid produkt, die voor elk land in een bepaalde verhouding worden gewogen, onder meer afhankelijk van de mate van openheid van de
betrokken economieen.
* De auteur is verbonden aan het Economisch
Bureau van de AMRO bank. Het artikel is geschreven a litre personnel.
1) De landen zijn: West-Duitsland, Frankrijk,
Belgie-Luxemburg, Verenigde Staten, Verenigd
Koninkrijk, Zwitserland, Zweden, Denemarken,
Noorwegen, Oostenrijk, Japan en Canada. De
concurrentiegewichten worden bepaald als het
produkt van het aandeel dat een concurrent heeft
op een bepaalde afzetmarkt en het aandeel van
die afzetmarkt in de Nederlandse uitvoer.
691
Appreciate van de gulden t.o.v. die van de
concurrenten (1970=100) a)
wikkeling wel^tot een voordelige of nadeli-
blijft b.v. het toegenomen aandeel van de
ge be’invloeding van de concurrentiepositie
,,newly industrialized countries” in de we————— reele appreciate, gedefleeid met de kostenindex
—————— reele appreciatie. gedefleerd met het prijspeil van de gezinsconsumptie
indexcijfers
de wereld blijven buiten beeld. Daarmee
hebben geleid. Door verschillen in in- en
reldhandel buiten beschouwing.
De keuze van de gehanteerde kostendef-
lator is afhankelijk van het beoogde doel.
Gebruikt kunnen worden onder meer:
prijspeil van de gezinsconsumptie, pro-
duktiekosten, groothandelsprijzen, exportprijzen enz. Voor het beoordelen van de
concurrentiekrachtsverhoudingen zou de
correctie op de nominale koersontwikkeling echter op basis van integrate kosten
moeten plaatsvinden. Geen van beide door
het CPB gebruikte deflators voldoet aan
verkooppatroon kunnen aanzienlijke afwijkingen per bedrijfstak ontstaan.
Op geaggregeerd niveau heeft echter het
wisselkoersbeleid van DNB geen nadelige
invloed gehad op de concurrentiepositie.
Integendeel zelfs, het beleid dat al jarenlang is gericht op handhaving van de pariteit van de gulden met de Duitse mark
biedt concrete voordelen voor de Nederlandse economie. In de eerste plaats kan
worden vastgesteld dat een harde gulden
a) Voor het jaar 1983 is lict indexeijler geschat. De indexcijfers zijn vastgesteld op basis van gegevens van het
CPB.
In de figuur wordt het verloop van de nominale en de reele effectieve wisselkoersen,
zoals berekend door het CPB, sinds 1970
weergegeven. Aan de hand van de grafiek
kan het volgende worden vastgesteld:
— over de gehele periode 1970-1983 be-
nominale rente, bij de gebruikte kostendef-
deels resultaat kan zijn van een goede concurrentiepositie en aldus de uitdrukking
vormt van de concurrentiekracht van de
Nederlandse economie. Bovendien levert
een harde gulden een zelfstandige bijdrage
lator ook rekening worden gehouden met
1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983
jarcn
aan het handhaven van de Nederlandse
kapitaalkosten, dan zou het kostenverschil
concurrentiekracht. Hier kan met name
met het buitenland waarschijnlijk nog groter zijn, en daarmee de reele appreciatie
van de gulden geringer.
Ook het werkelijk verloop van de ener-
worden gedacht aan de invloed van een nominale appreciatie op de binnenlandse
kostenontwikkeling. De matige invoerprijsstijging en de relatief gunstige ontwikkeling van de loonkosten per eenheid produkt hebben de prijsinflatie in Nederland
teruggebracht tot een van de laagste in het
OECD-gebied. Daarnaast, en niet in de
laatste plaats, heeft het gevoerde wisselkoersbeleid een actief op renteverlaging gericht beleid mogelijk gemaakt. Ook de lagere nominale rente vormt een niet te verwaarlozen kostenreductie voor het bedrijfsleven. Per saldo is van het wisselkoersbeleid eerder een positieve invloed
uitgegaan op het concurrerend vermogen
van de Nederlandse bedrijven. In dit licht
moet een doelbewuste devaluatiepolitiek
dan ook ten stelligste worden afgewezen.
Op korte termijn mag een devaluatie weliswaar positieve afzet- en werkgelegenheidsperspectieven bieden, op langere termijn zal een dergelijke politick schadelijk
zijn voor het concurrentievermogen. Het is
te vergelijken met de doping die de wielrenner zijn eerste kilometers vleugels geeft,
doch de man met de hamer slechts nader
brengt.
Na de jongste herschikking binnen het
Europees Monetair Stelsel moest het geschokte buitenlandse vertrouwen in de gulden met een vergroot rente-ecart worden
betaald. Indirect kreeg het Nederlandse bedrijfsleven, maar ook het Ministerie van
Financien zelf, de rekening gepresenteerd
voor de concurrentiepositieverbetering die
werd beoogd met de devaluatie ten opzichte van de Duitse mark 2) Het is juist om
deze reden dat DNB bij de EMS-wisselkoersaanpassing met kracht bij het Ministerie van Financien heeft aangedrongen op
handhaving van de pariteit met de Duitse
mark. Om de in de laatste jaren opgebouwde concurrentiepositieverbetering niet verder in gevaar te brengen, is er geen andere
optie mogelijk dan voortzetting van het gevoerde wisselkoersbeleid, dat wil zeggen
handhaving van de pariteit met de Duitse
mark.
P. M. Feenstra
deze eis. Bij de keuze speelt de beperkte beschikbaarheid van cijfermateriaal een rol.
Zou, gezien de in Nederland relatief lage
giekosten komt in de kostenindex onvol-
draagt de nominale appreciate van de
doende tot uitdrukking. In de periode
gulden circa 40%;
— op basis van consumptieprijzen is sprake van een grotere reele appreciatie dan
op basis van kostenfactoren. De consumptieprijzen geven echter geen objectief beeld van de feitelijke kostenont-
1970-1978 zijn de energiekosten in Nederland (waaronder met name elektriciteitstarieven) relatief sterk gestegen. Dit leidt tot
een onderschatting van de feitelijke reele
wikkeling. Door de invloed van indirec-
te belastingen en dienstenprijzen wordt
de feitelijke kostenstijging overschat;
— de reele effectieve wisselkoers op kostenbasis, althans volgens de beperkte
defmitie van het CPB, is vanaf 1970 per
saldo niet of nauwelijks gewijzigd;
— in de periode 1970-1977 was, met een
gemiddelde reele effectieve appreciatie
van de gulden met circa 1,5% jaarlijks,
appreciatie. In de periode 1978-1983,
daarentegen, is voor de Nederlandse Industrie sprake van gereduceerde elektriciteitstarieven. De reeele effectieve depreciatie
van de gulden is in deze periode in werkelijkheid dan ook nog groter geweest.
Voorts is de keuze van het basisjaar sterk
bepalend voor de mate waarin een appreciatie dan wel een depreciatie wordt geconstateerd. Bij een beoordeling van de wissel-
duidelijk sprake van een koersontwik-
koersontwikkeling zou eigenlijk een evenwichtswaarde van de koersen als uitgangspunt moeten worden gekozen. Het eendui-
keling die niet in overeenstemming was
met de relatieve kostenontwikkeling.
dig bepalen van de periode waarin de guldenkoers evenwichtig kan worden ge-
Het is vooral het aardgas-effect dat de
noemd, is in de praktijk niet mogelijk,
guldenkoers zowel nominaal als reeel
omhoog heeft gestuwd;
— in de periode 1978-1981, daarentegen,
was sprake van een forse reele effectieve
waardoor de keuze van het basisjaar arbitrair is. Naarmate de beschouwde periode
langer is geldt het genoemde bezwaar evenwel minder sterk. Om het arbitraire karak-
depreciatie van de gulden met ruim 2%
ter van de basiskeuze te verminderen, zou
per jaar. Deze koersontwikkeling werd
vooral veroorzaakt door de in vergelijking met het buitenland sterkere (loon)
men bij voorbeeld uit kunnen gaan van de
gemiddelde reele effectieve wisselkoers in
de periode 1970-1979. Ten opzichte van
deze basis bedraagt de reele effectieve depreciatie in de periode 1980-1983 ruim
3,5% per jaar.
kostenmatiging;
— in de periode 1982-1983 wordt de nominale koersstijging grotendeels gecom-
penseerd door kostenverschillen met
het buitenland. Reeel blijft de guldenkoers vrijwel ongewijzigd.
Conclusie
Ondanks de bezwaren die kleven aan de
Beperkingen van de maatstaf
wijze waarop de reele effectieve wisselkoers
wordt berekend, lijkt de conclusie gerecht-
Het begrip reele effectieve wisselkoers is
vaardigd dat vanaf 1970 per saldo de con-
aan enige beperkingen onderhevig. Zowel
bij de berekening van de concurrentiege-
currentiekrachtverhouding — gemeten aan
de reele koersontwikkeling op kostenbasis
wichten als bij de keuze van de kostendeflator kan een aantal kanttekeningen wor-
grond hiervan kan de opwaardering van de
den geplaatst.
gulden dan ook niet worden genoemd als
Wat betreft de keuze van de gewichten
het volgende. Het CPB gebruikt een han-
zijnde een van de oorzaken van de proble-
delsmatrix met slechts veertien industriele
Binnen de verschillende bedrijfstakken,
daarentegen, kan de effectieve koersont-
landen. De handelsstromen in de rest van
692
— niet of nauwelijks is veranderd. Op
matiek van het Nederlandse bedrijfsleven.
2) 2% rentestijging kost het bedrijfsleven ruim
f. 3 mrd. per jaar volgens het Jaarverslag 1982
van De Nederlandsche Bank, biz. 21.
‘