Het profijtbeginsel voor adviesorganen
DRS. P. LEMS*
Het is niet zo moeilijk aan de bestaande beeldvorming
omtrent adviesorganen nieuwe elementen toe te voegen
die het negatieve beeld verder versterken. Wie gebruik
maakt van de termen ,,vertraging van de besluitvorming”,
de ,,kosten zijn hoger dan de baten” en over adviesorganen spreekt als ,,obstakels in het bezuinigingsbeleid” heeft
zich met deze wachtwoorden automatisch toegang verschaft tot de kring van denkers met het gezonde verstand.
In zijn’artikel ,,Ontraden” in dit blad gaat Ritzen op het
functioneren van adviesraden in en komt hij met een, naar
zijn zeggen, simpele oplossing om het adviesstelsel te saneren 1). Ritzen is van mening dat de kwaliteitswinst van
de bestaande raden in het algemeen niet opweegt tegen het
kwaliteitsverlies plus de directe kosten, en dat de meeste
raden niet of nauwelijks bijdragen aan het versterken van
het maatschappelijke draagvlak voor de bezuinigingen.
En hij heeft gelijk. Het vervelende is alleen dat deze waarheden geen excjusieve geldigheid hebben voor de adviesorganen. Als hij zegt: ,,Naar verwachting is de bijdrage
van veel raden aan de kwaliteit van het beleid — in de huidige periode van bezuinigingen — minder dan in een periode van groei van onderdelen van de collectieve sector”,
kunnen we in deze stalling in plaats van raden ook invullen: politici, departementen, wetenschappers e.d. Wat hij
in feite constateert is dat groeibeleid een heel ander beleid is
dan bezuinigingsbeleid en dat vele beleidsvormende instanties zich maar moeilijk aan deze realiteit kunnen aanpassen.
Het beeld dat Ritzen schetst van de adviesorganen omvat slechts de schaduwzijden ervan. Maar aan adviesorganen zijn ook positieve aspecten te onderkennen. In
zijn jaaryerslag 1981 komt de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid met het volgende rijtje positieve en negatieve
functies van adviesorganen:
positief
negatief
— fragmentering
— deskundigheid
— depolitisering
— overleg
— besluiteloosheid
— brugfunctie
— vertraging
— praktijkervaringen
— overbelichting deel— jegitimering
belangen
— informatie
Het enige dat bijna alle adviesorganen gemeen hebben
is de naatn. Sommige organen hebben vooral een overlegfunctie zoals b.v. de SER, andere leggen het accent op onderzoekscoordinatie zoals programmeercolleges voor wetenschappelijk onderzoek, weer andere zijn ingesteld voor
planning, voor innovatie, voor evaluatie of voor het uitvoeren van een bepaalde taak zoals stuurgroepen. Er zijn
organen die zich bezighouden met rechtsbescherming of
die functioneren als beroepsinstanties. Er zijn erdie gelden
dienen te beheren, zoals de Ziekenfondsraad, of die moeten oordelen over subsidieaanvragen zoals de Raad voor
de Kunst.
Het al te gemakkelijk wegsaneren van een groot aantal
van deze organen, op basis van een onjuist beeld van hun
werkzaamheden, roept licht als reactie op, dat het overheidsapparaat zich zelf gaat vergroten om het verlies aan
posjtieve functies van de adviesorganen te compenseren.
Profijtbeginsel en adviesorganen
Ritzen heeft gelijk dat er wat rnoet gebeuren aan hetalmaar toevoegen van nieuwe adviesorganen aan de reeks
bestaande. Zijn voorstel het stelsel te saneren door een
Raad voor de Ontrading in het leven te roepen past echter niet zo goed in dit beeld. Deze nieuwe raad moet vplgens hem de taak krijgen aan de Kamer voorstellen te
doen tot het opheffen van 10 tot 20 raden per jaar waarbij
ESB 14-7-1982
na vier jaar deze raad zich zelf moet opheffen. Het valt niet
goed in te zien waarom deze raad een uitzondering zal zijn
op de algemene regel zoals door Ritzen geformuleerd.
Een belangrijker nadeel van deze oplossing is echter dat
zij geen prikkels bevat die voorde adviesorganen zelf aanleiding zijn na te denken over hun eigen functioneren.
Veel voorstellen om tot verandering te komen van het
huidige adviesstelsel gaan uit van een actieve overheid die
prioriteiten moet stellen, kaders moet creeren om de adviezen te verwerken, na moet gaan of bepaalde organen
wel of niet effectief zijn, wetten moet bijstellen of intrekken, terwijl de adviesorganen zelf min of meer passief toezien wat hen zal overkomen om vanuit deze ,,riante”positie elk voorstel van kritiek te voorzien.
In dit blad is vaak gehamerd op de mogelijkheid van de
invoering van het profijtbeginsel in de collectieve sector:
daarmee zou een aantal onvolkomenheden van de collectieve besluitvorming gecorrigeerd kunnen worden. En
daar ligt m.i. een van He mogelijkheden tot sanering van
het adviesstelsel. Het zitting nemen in een adviesorgaan is
voor veel maatschappelijke organisaties een van de mogelijkheden om systematise!! en geregeld invloed uit te kunnen oefenen op het beleid van een minister of dat van de
regering. Het adviseren is naast het bezoeken van een
hoorzitting, het houden van een demonstratie, het schrijven van een zwartboek, het schrijven van ingezonden brieven en adverteren een van de mogelijkheden omde belangen van die organisatie te behartigen. Meerdan de helft van
alle adviesorganen is samengesteld uit vertegenwoordigers van zulke organisaties. Waar het in ons land goed gebruik is contributie te betalen aan organen die de belangen
behartigen van diegenen die bereid zijn dit toetredingsoffer te betalen, zou het helemaal niet zo gek zijn wanneer
maatschappelijke organisaties die zich yertegenwoordigd
willen zien in adviesorganen contributie gaan betalen in
plaats van een vacatiegeld te ontvangen.
Natuurlijk lost dit niet alle problemen op en zullen er
uitvoeringsproblemen ontstaan, maar de voordelen van
dit systeem zijn ruimschoots aanwezig. Ten eerste zullen
al deze groeperingen de beslissing moeten nemen of zij in
een orgaan zitting zullen nemen of niet. Momenteel is er in
veel gevallen sprake van een automatisme: er zijn plaatsen
vacant of er wordt weer een nieuw orgaan in het leven geroepen en dan voelt men zich haast verplicht om er zitting
in te nemen.
Een tweede voordeel is dat de beslissing om een niet-effectief orgaan op te heffen gemakkelijker genomen kan
worden. Men heeft er immers geen zin in het goede geld
weg te smijten. Of, als men waarde hecht aandeadvisering,
zal men trachten de wegen te vinden om de effectiviteit te
vergroten.
Een derde voordeel is dat deze organisaties gedwongen
worden na te gaan aan welke vorm van beleidsbemvloeding men de voorkeur geeft. Het adviseren wordt dan een
van de vele mogelijkheden.
Een vierde voordeel is dat de kosten van het adviesstelsel voor een deel worden betaald door diegenen die belang
hebben bij deze vorm van beleidsbemvloeding.
De belangen van de overheid en die van de maatschappelijke organisaties bij de advisering komen zo tot uitdrukking in een gezamenlijke bekostiging, eventueel naar
draagkracht. Maar wat wellicht belangrijker is, deze
maatregel dwingt de adviesorganen zelf tot activiteit.
P. Lems
*De auteur is werkzaam bij de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid te VGravenhage.
1) ESB, 9juni 1982.
713