L. Hoffman
Omlaagspiralen
Jaarlijks breekt eind april in Nederland het monetaire geweld los. Dan verschijnt namelijk het jaarverslag van De
Nederlandsche Bank. Veertien maal
heeft dr. Zijlstra daarin gepreekt dat via
een beleid ter bevordering van de waardevastheid van de gulden de realisatie
van al onze sociaal-economische doelstellingen wordt bevorderd. Dit jaar gaf
de nieuwe president dr. Duisenberg vrijwel dezelfde preek, zij het in niet zo’n
fraai proza als zijn voorganger dat placht
te doen. Terzelfder tijd hield de directeurgeneraal van de Rijksbegroting, dr. Le
Blanc, een inleiding op een studiedag van
de Raad der Europese Gemeenten, die
fraai aansluit bij Duisenbergs betoog.
Beide heren staken de hand in eigen boezem: van het financieel-economisch beleid — grotendeels gericht op het terugdringen der collectieve uitgaven —,
waarbij beiden zo nauw zijn betrokken,
is niets terechtgekomen.
Als gevolg van het falen van de financieel-economische beleidsvoornemens,
die in gang werden gezet door de toenmalige minister Duisenberg, zijn de economische doelstellingen niet gehaald.
Dit falen wordt duidelijk uiteengezet in
het advies dat de SER vorig jaar uitbracht over het sociaal-economische beleid op middellange termijn. Uit dat advies blijkt dat ondanks alle schone voornemens en inspanningen het met de economie in Nederland steeds slechter is gegaan. En ook thans gaat het nog niet
beter, want voordurend blijft Nederland
bezig met het aanpassen van de voornemens aan de steeds slechter wordende
tijden. Dit proces komt het fraaist tot uiting in het beleid dat de Pvd A voorstaat.
Door gebrek aan een coherent economisch inzicht in die partij wordt de koopkrachtdoelstelling steeds naar beneden
bijgesteld: eerst moest de modale koopkracht worden gegarandeerd, later de
koopkracht voor de minima, nog later
mochten de minima 1% in koopkracht
dalen en als die tendens zich voortzet (ik
voorspel dat, als hij aanblijft, Max van
den Berg volgend jaar voor ontkoppeling zal pleiten) belooft ze niet veel goeds.
Duisenberg vergelijkt in zijn jaarverslag dan ook terecht de jaren tachtig met
de jaren dertig. Helaas maakt hij die verESB 26-5-1982
gelijking alleen wat betreft een aantal
economische data en niet wat betreft de
inzichten der fmancieel-economische
specialisten. Beter ware het als hij — en
dat geldt ook voor Le Blanc — een analyse had gemaakt van de oorzaken van
de huidige economische malaise. Als
immers de filosofie van het fmancieeleconomische beleid niet deugt, kun je
wel doorgaan met het steeds weer aanpassen van dat beleid, maardat zal onvoldoende effect hebben. Ik durf dit te vragen omdat er steeds meer signalen komen dat het huidige beleid van matiging
dat in vrijwel de gehele westerse wereld
wordt gevoerd, tot een neerwaartse spiraal leidt. Deze conclusie zou je kunnen
trekken uit een interessante discussie in
NRC Handelsblad gedurende de afgelopen maanden tussen o.m. de hoogleraren Cans, Pen en Schouten. De conclusie was ook te trekken uit het artikel
van Hempen in ESB van 24 februari jl.
en, voor wie het nog wetenschappelijker
wil, uit een boekje van Malinvaud 1),
waarnaar prof. Van Eijk in zijn bespreking in dit blad van het werkgelegenheidsplan terecht verwees, en uit een erg
interessant artikel van prof. Kuipers en
drs. Van Zon in de pas verschenen Economist 2). Op grond van hun kwantitatieve studie bepleiten beide laatste economisten een twee-sporenbeleid van
enerzijds een expansief beleid om de
capaciteitsbenutting te verbeteren, en
anderzijds een beleid van loonmatiging.
Ze achten dit mogelijk door bij voorbeeld- de belasting- en sociale-premiedruk voor ondernemingen te verlagen
d.m.v. monetaire financiering, en tegelijkertijd een loonbeleid te voeren dat
garandeert dat de rendementstoename
niet tot hogere looneisen leidt. Aldus
wordt een deflatoire beweging voorkomen en zal de werkgelegenheid weer
toenemen.
Bij Duisenberg en Le Blanc ontbreekt
zoals gezegd een dergelijke analyse.
Duisenberg hamert er in navolging van
velen op dat het financieringstekort van
de overheid moet worden teruggebracht.
Minister Den Uyl zei van deze benadering in de Haagse Post van 8 mei jl. treffend: ,,Het is een eenzijdige benadering,
het is het amputeren van een been van
iemand die aan een ernstige longontsteking lijdt, het is een volledig ontoereikend antwoord op de toenemende werkloosheid”. Le Blanc volgde Duisenberg
met een aantal boekhoudkundigesuggesties, zonder enige economische analyse.
Beiden vinden dat de afgelopen jaren
niets van de bezuinigingsprogramma’s is
terechtgekomen omdat er onvoldoende
budgettaire discipline bij de diverse ministeries aanwezig is en omdat politici
ombuigingsprogramma’s vergezeld Helen
gaan van aanvullende werkgelegenheidsprogramma’s. Vooral die laatste oorzaak kan analytisch niet worden ondersteund. Immers, de aanvullende programma’s, gefinancierd met zogenaamde conjuncturele gelden, beogen voornamelijk werklozen aan een tijdelijke
baan te helpen. De bedragen die voor
deze programma’s worden uitgetrokken,
worden grotendeels direct terugverdiend
door een geringer beroep op sociale uitkeringen. Bovendien worden werklozen
aldus geschikt gemaakt voor arbeidsinpassing, hetgeen van belang is indien de
economic weer aantrekt. Indien de economic doorgaat met omlaagspiralen zijn
deze bedragen zelfs niet weggegooid, al
hebben ze economisch gezien weinig nut.
1) Malinvaud, Profitability and unemploy-
ment. Cambridge, 1980.
2) Output and employment growth in the
Netherlands in the post-war period: a puttyclay approach, De Economist, nr. 1, 1982.
527