Ga direct naar de content

Bestedingsbeleid en werkgelegenheid in lange-termijnperspectief (I)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 21 1982

Bestedingsbeleid en werkgelegenheid
in lange-termijnperspectief (I)
DRS. C. VAN EWIJK — DRS. R. DE KLERK
DRS. G. REUTEN — DRS. B. THIO*

Met economisch beleid van de overheid staat van vele kanten aan kritiek bloot.
Herhaaldelijk werd er, ook in ESB, op gewezen dat de regering door het belang
van het handhaven van de effectieve vraag te onderschatten, het echec van haar
matigingsbeleid bewerkstelligt. In dit artikel wordt deze kritiek verder uitgewerkt en wordt
geconcludeerd dat met een bestedingsimpuls en arbeidstijdverkorting het gewenste herstel van de
economie kan worden gerealiseerd. In het eerste deel komt de visie aan de orde die aan de kritiek en
het alternatieve beleidsscenario ten grondslag ligt. In het tweede deel wordt met behulp van
een gestileerd conjunctuur-structuurmodel de effectiviteit van het alternatieve beleid aangetoond.

Inleiding
Het thans gevoerde economische beleid is te karakteriseren
als een bezuinigings- en inkomensbeleid dat gericht is op
herverdeling van inkomen ten gunste van het overig inkomen
en daarmee, naar verondersteld wordt, ten gunste van de
investeringen. Naar wij menen worden bij dit type van beleid niet alleen de prioriteiten verkeerd gelegd, maar is ook
sprake van een gebrekkige analytische fundering van de veronderstelde relaties tussen beleidsmiddelen en beleidsdoelen.
De geformuleerde beleidsdoelen blijken daardoor telkenmale niet realiseerbaar te zijn.
Elders hebben wij gewezen op de te verwachten consequenties van dit type van economisch beleid 1). Een restrictief
volumebeleid versterkt de neerwaartse impulsenenfrustreert
op die manier zowel de reele beleidsdoelstellingen (werkgelegenheid en groei) alsook de gehanteerde tussendoelen
(beperking van het financieringstekort, herstel van de rendementen). In deze situatie komt het beleid ter discussie te
staan, waarbij vooral het bestedingsremmende karakter
ervan aan toenemende kritiek onderhevig is 2). Het belang
van een actief bestedingsverruimend begrotings- en inkomensbeleid zou naar onze mening meer op de voorgrond
moeten worden geplaatst. Daarbij is een samenhangende
conceptie van de te voeren inkomens- en bestedingspolitiek
op korte en middellange termijn, geent op een visie op de
gewenste en mogelijke economische groei, onmisbaar.
Aan de ontwikkeling van zo’n beleidsconceptie willen wij
in dit artikel een bijdrage leveren. Daarbij beperken wij ons
tot de macro-economische aspecten. In het eerste deel van dit
artikel wordt een visie uitgewerkt op de ontwikkeling van het
niveau en de samenstelling van de bestedingen op middellange en lange termijn. Daarbij gaat het in de eerste plaats om
een standpuntbepaling ten aanzien van de te realiseren groei
van de produktie en de daarbij behorende investeringsomvang. Op grond van een analyse van het voorwaardelijke
verband tussen de investeringsquote en het door ons voorgestane scenario van beperkte, maar kwaliteitsintensieve groei
worden de contouren geschetst van een realiseerbaar proces
van economisch herstel.
In het tweede deel van dit artikel, dat volgende week in
ESB verschijnt, wordt een modelmatige onderbouwing gegeven van het op middellange termijn te voeren bestedingsverruimende beleid. Modelberekeningen tonen aan dat een
434

beleid gericht op geleidelijke expansie van de bestedingen
gewenst is en realiseerbaar binnen redelijkerwijs te stellen
randvoorwaarden ten aanzien van bezettingsgraad en betalingsbalans. Bij een op beperkte groei afgestemde capaciteitsontwikkeling blijkt voorde consumptie en de overheidsbestedingen ruimte aanwezig voor een toename van 2,6 resp.
5% per jaar. Met betrekking tot de werkloosheid wordt met
dezebestedingsontwikkelingeenstabiliseringbereikt,hetgeen
ten opzichte van voortzetting van het huidige beleid volgens
onze berekening een positief effect inhoudt van 44.000
mensjaren per jaar. In combinatie met arbeidstijdverkorting
van 2’/2% per jaar blijkt een reductie van de werkloosheid
tot 300.000 in 1985 en uiteindelijk 160.000 in 1989 mogelijk.
Conjunctuur en beleid
De scherpe conjuncturele neergang waarinde Nederlandse
economie zich sedert de zwakke opleving van 1976-1977 bevindt, vertoont duidelijk de sporen van het gevoerde matigingsbeleid. Uit label 1 blijkt dat de groei van het bruto
binnenlands produkt (bbp) is teruggevallen van 2,3% in 1977
tot -2% in 1981. Deze terugval komt precies overeen met de
achteruitgang in de directe bijdrage van de consumptieve
bestedingen aan het bbp. Deze bijdrage namelijk liep terug
van 2,6% in 1977 tot -2% in 1981. Ook de bijdrage van de

* Alien wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep macro-economie aan de Universiteit van Amsterdam. De auteurs danken
Ted van der Meij voor de technische assistentie bij de modelsimulaties
en prof. dr. W. Driehuis voor zijn commentaar op een eerdere versie
van dit artikel. Dit artikel is mede gebaseerd op ons onderzoek Macro-economisch stimuleringsbeleid, een analyse van grondslagen en
effeclen van bestedingsverruiming en arbeidstijdverkorting, Economische Monografieen, nr. 1, Universiteit van Amsterdam, 1982.
1) C. van Ewijk, R. de Klerk, G. Reuten en B. Thio (red.), Economisch beleid uit de klem, SU A, Amsterdam, 1980.
2) W. B. J. Hempen, Naar een herorientering op het sociaal-economisch beleid, I en II, ESB, 24 februari en 2 maart 1982, J. C. Siebrand,
Het kwetsbare gelijk, ESB, 28 oktober 1981. W. Driehuis en A.
van der Zwan, De Nederlandse economie in dejaren 1980-1985,1 II
III, ESB, 13, 20, 27 mei 1981. M. P. Cans, Is het monetaire beleid
voor ‘s lands welvaart het meest dienstig? ESB, 4 februari 1981.

overheidsbestedingen is teruggelopen. Deze negatieve

welke voorwaarden de binnenlandse bestedingscomponenten zelf als inslrumenl voor conjuncluurherstel kunnen
worden gehanteerd.

volumeontwikkeling heeft, zoals te verwachten, een sterke
weerslag op de investeringen gehad. De bijdrage van deze
bestedingscomponent aan de groei van het binnenlands produkt is afgenomen van 2,2% in 1977 tot -2,9% in 1981.
Zoals uit label 1 blijkt, steekt de ontwikkeling in Nederland
negatief af bij de veel gelijkmatiger ontwikkeling in de overige
kleine OECD-landen. Ook daar is het groeitempo weliswaar

2. Bij beide auteurs neeml hel monelaire beleid een belangrijke plaals in met name als inslrumenl om hel renlepeil
te drukken en op die manier investeringsherslel le bespoedi-

gen. Naar onze mening is het in de Nederlandse economic
maar in zeer beperkte mate mogelijk om op monetair gebied

afgenomen, maar in veel mindere mate dan in Nederland.

een zelfstandig beleid le voeren. Door hel open karakler van

De geringere terugval in de groeibijdrage van de consump-

de Nederlandse financiele en goederenmarkten is het nauwe-

tieve bestedingen (van 0,8% in 1977 tot 0,1% in 1981) heeft

lijks mogelijk om langs monetaire weg belangrijke ree’le

daarbij zeker een rol gespeeld. Deze stabielere volumegroei

variabelen als rente, investeringen en produktie te sturen.
De rentegevoeligheid van de internationale kapitaalslromen
is zo hoog dal binnenlandse facloren, zoals hel beroep van
de overheid op de kapilaalmarkl en de binnenlandse geldcrealie, hooguil een marginale direcle invloed op de renle
uiloefenen 3). Naar analogic met de theorie van Keynes kan
op dil punl worden gesproken van een liquidileilsval, maar
Ihans van een mel een internationaal karakter. Om deze

is, zoals men uit de label kan aflezen, in deze landen ook met
een geringere achteruilgang in hel groeilempo van de invesleringen gepaard gegaan.
Gegeven de binnenlandse onderbesleding lijkt het voorde
hand te liggen om de taakstelling van het macro-economisch
beleid toe te spilsen op hel doorbreken van de huidige recessieve lendensen. Hel thans gevoerde beleid gaal hieraan voorbij en is eenzijdig gerichl op eenals noodzakelijk omschreven
herverdeling van hel inkomen len gunsle van hel winslaandeel. In beleidskringen wordl in dil verband gesproken

reden is noch de slelling van De Nederlandsche Bank dal
lerugdringing van hel financieringstekort een belangrijke
reniedaling leweegbrengt, noch de stelling van Gans dat de

van een ,,bloedlransfusie”, een algemene lastenverlichting

rente belangrijk kan worden verlaagd door een ruimer monelair beleid, gerechlvaardigd. Dil neeml overigens niel weg
dal een ruimer monelair beleid een ondersleuning kan geven
aan hel door ons voorgeslane slimuleringsbeleid. In de
eersle plaats kan langs monetaire weg op middellange lermijn
een vermindering van hel apprecialielempo van de gulden
worden bewerkslelligd. In de Iweede plaals kan ruimere
monetaire financiering een bijdrage leveren aan terugdringing van de rentelasten van de overheid.
Samenvallend kan naar onze mening het monetair beleid
slechls effeclief zijn indien het wordt ingepast in een omvatlend slimuleringsbeleid, dal de inkomensvormingendeoverheidsbegroling als primaire aangrijpingspunlen kenl. De
haniering van de hierbij in aanmerking komende inslrumenlen dienl le zijn gebaseerd op een analyse van de conjuncturele silualie enerzijds en het te verwachten groeipad op middellange lermijn anderzijds. In hel vervolg van dil artikel
zullen wij trachten deze beleidsopliek verder le onderbouwen.

voor het bedrijfsleven gefinancierd uil een verlaging van de
lonen en de colleclieve uitgaven. Economisch herstel wordl
primair geformuleerd in lermen van een noodzakelijke slijging van de invesleringen en de invesleringsquole. De recessieve invloed op de overige besledingen, die uil hel beleid
voorlvloeil, wordl geachl hel economisch herstel niet le be-

lemmeren. Hel beleid is besledingsremmend maar dat zou
het aanlrekken van de invesleringen niel in de weg slaan.
Van verschillende kanlen wordl het beleid met name vanwege zijn bestedingsremmende karakler lerdiscussie gesteld.
Vooral de opvallingen van Gans en Hempen hebben recenl
in een ruim kader aandaeht gekregen. Toegespitsl op hel le
voeren macro-economische beleid zijn beider ideee’n lerug

le brengen lol een Iweetal hoofdpunlen.
1. De noodzaak van laslenverlichling wordt als zodanig
door hen niet onlkend. Deze lastenverlichting mag echter
— vanwege hel gevaar voor vraaguilval — niet ten kosle gaan
van lonen en colleclieve uilgaven. In plaals daarvan dienl
naar hun mening lastenverlichling te worden doorgevoerd
ten koste van een slijging van hel financieringslekort, welke

voor een deel monetair gefinancierd kan worden. Conjunctu-

De economische ontwikkeling op middellange termijn

reel herslel vindl in deze beleidsopliek plaals zodra de invesleringen in reaclie op de laslenverlichling zullen loenemen.
Besledingscomponenlen andere dande investeringen worden
dus niet actief als aangrijpingspunl voor conjuncluurherslel
gehanleerd. De door de auleurs bepleile combinalie van inkomens-, begrolings- en monelair beleid laat zich het besl

ontbreekl een uilgewerkle visie op de economische onlwikkeling op langere lermijn en de daaruil voorlvloeiende eisen

In de analyse die ten grondslag ligt aan het huidige beleid

en grenzen aan het le voeren korte-lermijnbeleid. Weliswaar
ligl in hel beleid de gedachle besloten dat de arbeidsinko-

karakleriseren als besledingsneutraal herverdelingsbeleid.
Hierbij dient naar onze mening te worden aangetekend dal
het zeer de vraag is of in de huidige conjuncturele situatie
laslenverlichling voor bedrijven wel een voldoende voorwaarde is voor invesleringsherslel. Bestedingsneutralileil
lijkl een willekeurige keuze en, waar hel belang van de besledingsonlwikkeling in negatieve zin wordt onderkend, ligt

3) In C. van Ewijk e.a., op. cit., 1982 is de invloed van het overheidsberoep op de kapitaalmarkt naderonderzocht. Voor zoverer een statistisch verband bestaat tussen de marge tussen binnenlandse en buitenlandse rente met het beroep van de overheid, blijkt dit negatief te
zijn.

hel voor de hand om verder le gaan en te onderzoeken onder

Tabel 1. Bijdrage van de verschillende bestedingscomponenten aan de groei van het bruto binnenlands produkt in Nederland
en de overige kleine OECD-landen
Nederland
1977
2.6
0,7
2,2
-3,0
2,3

1978
2,6
0.5
0,9
-1,4
2,5

1979
1.3
0.5
-0,6
1,0
2,3

Overige kleine OECD-landen
1980
-0,5
0.3
-0.4
1,2
0,5

1981
-2,0
0,1
-2,9
2.8
-2.0

1977
0,8
0,6
-0,5
1,0
1,8

1978
0,7
0,8
-0,7
1,8
2,4

1979

1980

1981

1,6
0,5

0,6
0,5
0,9
0,1
2,0

0,1
0,3
-0,3
0,3
0,8

1,2
-0,5
2,7

Bron: Berekend op basis van OECD, Economic Outlook, juli 1979, december 1980, december 1981.

ESB 28-4-1982

435

mensquote structured te hoog is en de investeringsquote te
laag, maar nergens wordt een consistente uitwerking gegeven van de mate waarin dat het geval is en de wijze waarop
de ,,juiste” verhoudingen op middellange termijn hersteld

zullen worden. De vraag of de recessieve effecten van dit
beleid niet strijdig zijn met het op middellange termijn nagestreefde aanpassingsproces blijft bij gebrek aan specifi-

Voorwaarden voor economisch herstel

Uitgaande van het zojuist in het kort geschetste langetermijnperspectief, kan worden vastgesteld dat het aanpassingsproces vanuit de huidige situatie ten minste aan de
volgende drie macro-economische vereisten moet voldoen:

1. herstel van de groei van de produktiecapaciteit oplopend

catie van dit aanpassingsproces onbeantwoord. Alleen de
gewenste richting in de ontwikkeling van de bestedingssamenstelling staat vast. De gevolgen van het beleid voor het
volume van de bestedingen worden veronachtzaamd. Kenne-

lijk heeft men een groot vertrouwen in het conjuncturele zelfherstellend vermogen van de economic. Het hiermee geimpliceerde vertrouwen in de geldigheid van de wet van Say
blijft echter onbeargumenteerd 4).
In het macro-economisch beleid dient een zorgvuldige af-

tot 3% op middellange termijn. Dit impliceert een toename
van de investeringsquote;

2. herstel van de bezetting van de produktiecapaciteit, mede
ten einde de rendementspositie van de bedrijven te verbeteren. Dit vergt naast een toename van de investeringen
ook op korte termijn herstel van de groei van de consumptieve bestedingen en de overheidsbestedingen;
3. vanwege de bestaande (starre) sectorale structuur van de
produktiecapaciteit is gedurende het aanpassingsproces op

stemming van het instrumentarium plaats te vinden op de op

middellange termijn een geleidelijke expansie van de be-

middellange termijn te realiseren samenstelling van de bestedingen enerzijds en de op korte termijn gewenste ontwikkeling van het geaggregeerde volume van de bestedingen
anderzijds. Deze taakstelling is omvattender dan het eenzijdig nastreven van een andere samenstelling van de bestedingen. Maar ook het op eenvoudig keynesiaanse wijze

stedingscomponenten vereist.
Aan de hand van deze drie uitgangspunten kunnen de
contouren van een middellange termijn herstelproces worden
aangegeven.
Ad 1. Groei van de produktiecapaciteit veronderstelt dat

afstemmen van de geaggregeerde vraag op het bestaande

het proces van kapitaalvernietiging wordt stopgezet en de

potentiele aanbod is zeker niet onder alle omstandigheden
voldoende voor structureel herstel. Juist in de combinatie
van het stimuleren van de omvang en het sturen van de
samenstelling van de bestedingen ligt de uitdaging voor het
te voeren macro-economisch beleid. Wie die uitdaging uit de
weg gaat, valt terug in simpel keynesianisme enerzijds of nai’ef

investeringen toenemen. Voor het opstellen van een herstel(scenario is het van groot belang te bepalen tot welk niveau
de investeringsquote op middellange termijn dient te worden
opgevoerd. Een globale indicatie voor de gewenste investeringsquote kan worden ontleend aan de volgende relatie tus
sen de bruto investeringsquote (-) en de groeivoet van de bru-

geloof in de wet van Say anderzijds.
Omdat de taakstelling ten aanzien van niveau en samenstelling van de bestedingen op korte termijn rechtstreeks afhangt van de karakteristiek van het op langere termijn te
realiseren groeipad, is voor de uitwerking van een macroeconomisch beleidsplan in de eerste plaats een standpuntbepaling ten aanzien van het lange-termijnperspectief nood-

zakelijk.
Bij de uitwerking van een groeiscenario voor de lange termijn kan men niet been om de lessen die de naoorlogse economische ontwikkeling ons heeft geleerd. Een van die lessen

is dat voortdurende stijging van de arbeidsproduktiviteit en
de sterke economische groei een prijs heeft in de vorm van
sociale kosten. De historisch gezien ongekende arbeids-

produktiviteitsstijging van de naoorlogse periode is gepaard
gegaan met een aantasting van het fysieke en psychische arbeidsvermogen en welzijn. Een gedeelte van de rekening
daarvan is gepresenteerd in de vorm van de sterke toename
van het aantal arbeidsongeschikten. Daarnaast heeft de aard
en het tempo van de economische groei geleid tot congestieverschijnselen die samenhangen met de aard van het produk-

tieproces in ruime zin enerzijds en het type en de kwaliteit
van de produkten anderzijds.
Deze en vergelijkbare negatieve aspecten van snelle economische groei vormen de achtergrond voor de keuze die wij
maken voor een lange-termijnscenario van beperkte groei,

welke gericht is op verbetering van de kwaliteit van het
produktieproces en de produktie. Daarbij zal het gebruik van
arbeidsomstandigheden verbeterende, minder grondstof verbruikende en milieuvriendelijkere produktiemethoden via
onder meer ver- en gebodsbepalingen gestimuleerd moeten
worden. Wat betreft het groeitempo is bij een dergelijke economische ontwikkeling een groeipercentage van niet meer

dan 3%perjaarrealistisch(terorientatie:degemiddeldejaarlijkse stijging van het produktievolume van bedrijven over

to produktie van bedrijven (y):
1 = *(y _q + K + A)

y

qw

*

waarin:
i = bruto investeringen van bedrijven;
y — bruto produktie van bedrijven;
K = gemiddelde kapitaalcoefficient;
q = bezettingsgraad;
A = afschrijvingsvoet van de kapitaalgoederenvoorraad;
.-, = 1 dy
0y
3T

Aan de hand van deze identiteit kan op eenvoudige wijze
het verband tussen investeringsquote (-)* en de gewenste
groeivoet (y*) worden bepaald. Immers, op het te realiseren
evenwichtige groeipad zal de bezettingsgraad een zijn (q = 1)
en bovendien constant (q = 0). Wordt bovendien de kapitaalcoefficient na het aanpassingsproces constant veronder-

steld (k — 0) dan geldt:

(i)* = K (y* + X)
Aan de hand van gegevens voor dejaren zestig en zeventig 5)
kan worden vastgesteld dat de kapitaalcoefficient (K) ongeveer 2,1 en het afschrijvingspercentage (A) 4,5 bedraagt.
Indien er tevens van wordt uitgegaan dat in verband met de
noodzakelijke herstructurering van het bedrijfsleven het afschrijvingspercentage met een halve punt toeneemt, resulteert bij een op lange termijn te realiseren groei van 3% voor

de gewenste investeringsquote (in procenten):

1964-1973, de tien jaar voorafgaande aan de eerste reeks olieprijsstijgingen, bedroeg 6,2%). Bij deze groei en de daaraan
gekoppelde kwalitatieve verbetering van het produktieproces
zal uiteraard ook slechts een beperkte arbeidsproduktiviteitsstijging kunnen worden gerealiseerd. Deze arbeidsproduktiviteitsstijging zou voor een deel — mede met het oog
op een gelijke verdeling van de werkgelegenheid — moeten

worden omgezet in arbeidstijdverkorting.
436

4) Hierop wordt uitgebreider ingegaan in C. van Ewijk e.a., op. cit.,

4982.
5) Berekend uit CPB, Centraal Economisch Plan 1980, Den Haag,
1980.

Deze op middellange termijn na te streven hoogte van de
investeringsquote ligt weliswaar boven de feitelijke investeringsquote, die volgens de Macro Economische Verkenning
1982 in 1981 14% bedroeg, maar aanzienlijk onder het
niveau dat in de jaren zestig werd bereikt (ongeveer 20%).

Dit hypothetische heractiveringsscenario is duidelijk in
strijd met de bovengenoemde macro-economische voorwaarden voor herstel op middellange termijn. In de eerste
plaats zou een toename van de investeringsquote met
8 procentpunten deze quote op een niveau brengen dat zelfs

Dit hangt samen met het feit dat de in de toekomst te reali-

nog boven dat van de jaren zestig ligt. Gaat Kessler ervan uit

seren groei aanzienlijk geringer is dan in de historisch gezien
unieke periode van de jaren zestig. Dit impliceert overigens ook een in de toekomst lagere overige-inkomensquote.
Het is derhalve niet juist het beleid crop te richten dearbeids-

dat ook het groeitempo boven dat van de jaren zestig komt?
Als dat groeitempo niet wordt bereikt en de groei bij voor-

inkomensquote terug te brengen tot het niveau van voor de
jaren zeventig.

Ad 2. De tweede voorwaarde voor herstel is dat de bezettingsgraad van de produktiecapaciteit wordt verbeterd.
Betrouwbare schattingen voor de huidige mate van onderbezetting ontbreken. Gezien de sterke daling van de bestedingen in 1980 en 1981 kan echter worden verondersteld dat op
middellange termijn de onderbezetting zeker ruimte biedt
voor een extra produktiestijging van in totaal 5% 6). Ook uit
oogpunt van de betalingsbalanspositie is de reflatiemarge
aanzienlijk. In 1981 bedroeg het overschot op de lopende
rekening immers ruim 2,5% van het nationaal inkomen en
voor 1982 wordt zelfs een overschot van 5% verwacht.
Om onnodig verlies aan capaciteit te voorkomen, dient
de bestaande reflatiemarge op korte termijn te worden benut. Uitstel van conjunctuurherstel zal een deel van de expan-

sieruimte verloren doen gaan. Bij langdurig slechte afzetvooruitzichten zal immers de bestaande overcapaciteit
worden afgestoten en zullen uitbreidingsinvesteringen achterwege blijven. Dalende investeringen en stagnerende produktie tasten bovendien de concurrentiepositie van het be-

beeld slechts 3% bedraagt, zal bij de door Kessler nagestreefde investeringsquote de bezettingsgraad jaarlijks met maar
liefst 2,5% dalen. Een overinvesteringscrisis lijkt dan niet
te vermijden.
Ook aan het tweede vereiste voor herstel zal bij een poging
tot uitvoering van dit scenario niet zijn voldaan. Het valt immers niet in te zien hoe ondernemers zover kunnen worden
gekregen dat ze hun bruto investeringen enkele jaren achtereen met 15% zullen verhogen, terwijl tegelijkertijd de produktie in de consumptiegoederenindustrie absoluut daalt.
Het ,,heractiveringsscenario” zal om deze redenen waarschijnlijk gepaard gaan met sterk teruglopende bestedingen
en derhalve uitmonden in een ,,deactiveringsscenario”.

Ten slotte levert het scenario ook grote problemen aan de
aanbodzijde op. De capaciteit in de investeringsgoederenindustrie schiet te kort om aan een jaarlijkse afzetstijging
van 15% te kunnen voldoen. Daar staat tegenover dat in de
consumptiegoederenindustrie capaciteit vrijkomt, maar deze
is niet of slechts voor een fractie te gebruiken voor de produktie van investeringsgoederen.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het scenario
van Kessler, en daarmee de filosofie achter het gevoerde
beleid, aan geen van de drie vereisten voor economisch

drijfsleven aan en zetten een rem op de introductie van

herstel voldoet en derhalve als basis voor het beleid on-

energiebesparende produktiemethoden. Om deze redenen is
ook uit oogpunt van de betalingsbalans een spoedig conjunctuurherstel dringend gewenst.
Ad 3. Gedurende het aanpassingsproces dienen de bestedingen mede afgestemd te worden op de bestaande structuur
van de produktiecapaciteit. Sterke veranderingen in het
macro-economische bestedingspatroon leiden tot fricties aan
de aanbodzijde, waardoor het aanbodspotentieel onvoldoende benut zal blijven en een hogere import wordt geinduceerd. Vanwege de gespecialiseerdheid van het produktie-apparaat is het een illusie om te veronderstellen dat er bij
een afname van de produktie van consumptiegoederen capaciteit vrijkomt die kan worden benut voor de produktie van

geschikt is.

investeringsgoederen 7).

door ons voorgestane scenario van beperkte groei. Structureel herstel van de economic vergt immers een verbetering

Contouren van een stimuleringsbeleid

Het is een illusie om te menen dat door terugdringing van
de consumptie en de overheidsbestedingen ruimte wordt vrijgemaakt die automatisch zal worden ingenomen door toename van de investeringen. Om deze reden zal de overheid
ten aanzien van de investeringen actief moeten optreden,
enerzijds door zelf investeringsprojecten te initieren, anderzijds door via een expansief volumebeleid de particuliere

investeringen te stimuleren. Het eerste aspect sluit aan bij het
van het ,,investeringsklimaat” aan de aanbodzijde. Die kan

Inconsistenties in het matigingsscenario

In het huidige beleid wordt onvoldoende rekening ge-

houden met de aangegeven voorwaarden voor herstel op
middellange termijn. Als illustratie kan in dit verband het
,,heractiveringsscenario” dienen dat onlangs door Kessler
is gepresenteerd 8). Dit scenario is een hypothetische uitwerking van de beleidsfilosofie die in grote lijnen ook ten

worden gerealiseerd door het treffen van infrastructurele
voorzieningen door de overheid. Te denken valtdaarbij o.a.
aan communicatie (PTT), transport (m.n. spoor, water)
en energie (wind, gecombineerde warmte/krachtkoppeling).
Op infrastructurele verbetering gerichte overheidsinvesteringen zullen voor de particuliere bedrijven een kapitaal-

grondslag ligt aan het gevoerde matigingsbeleid.
Uitgaande van de constateting dat de capaciteitsgroei in
de marktsector thans te kort schiet, stelt Kessler dat een aanzienlijke stijging van de investeringsquote dient te worden

gerealiseerd. In het cijfervoorbeeld dat Kessler ter bepaling
van zijn gedachten uitwerkt, is een toename van de netto
investeringsquote ende winstquote met beide 8 procentpunten
in vier jaar als taakstelling gekozen. Om de capaciteitsruimte voor de toename van de investeringsquote vrij te

maken moeten in het rekenvoorbeeld de consumptie en overheidsuitgaven te zamen gedurende een periode van vier jaar
met gemiddeld 2 a 2,5% per jaar dalen (deze daling ligt
overigens in dezelfde orde van grootte als de gerealiseerde
daling in 1981). De netto investeringen zouden daardoor met
40 a 50% per jaar toenemen. De groei van de bruto investeringen bedraagt in dat geval ongeveer 15%.
ESB 28-4-1982

6) Volgens de CBS-conjunctuurenquete ligt de bezettingsgraad in de
Industrie 6 procentpunten onder het niveau dat bereikt werd in 1979
en zelfs 8 procentpunten onder het niveau van het begin van de jaren
zeventig.
7) Volgens de bedrijfsklassenindeling van de CBS-input-outputtabellen (1976) leveren de vier voornaamste investeringsgoederen-pro-

ducerende sectoren (bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven,
zakelijke dienstverlening, transportmiddelenindustrie en metaalprodukten- en machine-Industrie), die te zamen 82% van de bruto investeringen van bedrijven voor hun rekening nemen, slechts 2% van het
totaal van consumptiegoederen (exclusief finale import). Vgl. G.
Reuten, On production distinctives of aggregate demand categories,

Research Memorandum, nr. 8104, Faculteit der Economische Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 1981.

8) G. A. Kessler, De crisis van de verzorgingsstaat, in: Preadviezen
van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde 1980, Overlevingskansen van de verzorgingsstaat, Leiden, 1981.
437

besparend effect hebben. In de eerste jaren zal center de

— in de eerste jaren een conjuncturele impuls door extra

noodzakelijke verbetering van het investeringsklimaat door

overheidsbestedingen of versnelde uitvoering van lopen-

de vraag te stimuleren minstens even belangrijk zijn. Om dit
te realiseren dienen op korte termijn via de bestedingspolitiek de onzekerheden ten aanzien van de macro-economische
afzetontwikkeling te worden weggenomen.
Een flexibel conjunctuur-structuurbeleid vormt een essentieel element van een beleid gericht op structured herstel van

de investeringsprojecten gericht op verbetering van de

de Nederlandse economic. De overheidsinvesteringen zorgen
op korte termijn voor herstel van de bestedingen en op die
manier voor herstel van de winstpositie van het bedrijfsleven.

Door het verzekeren van een geleidelijke en stabiele bestedingsexpansie nemen de risico’s van particuliere investeringen af. Bovendien zorgen de overheidsinvesteringen ervoor
dat knelpunten met betrekking tot de infrastructuur, het

milieu, de energievoorziening en de innovatie worden opgeheven. Ook uitgaven ter verbetering van de werking van
de arbeidsmarkt, door middel van herscholing e.d., kunnen
in dit kader worden geplaatst. Langs deze drie wegen bereiden de overheidsinvesteringen het herstel van de particuliere investeringen voor.
De contouren van dit hypothetische aanpassingsproces op
middellange termijn kunnen als volgt worden samengevat:
— een zekere ree’le groei van de consumptieve bestedingen.
Dit impliceert dat het ree’el beschikbaar inkomen van
uitkerings- en loontrekkers gemiddeld ten minste op peil
dient te blijven;
— groei van de overheidsbestedingen en van de investeringen
in de woningbouw;

structuur van de economie;
— zodra de particuliere investeringen zich herstellen kunnen
de conjuncturele overheidsbestedingen worden teruggeschroefd.
In het tweede deel van dit artikel zal een nadere uitwerking
van dit beleidsscenario worden gegeven aan de hand van een
eenvoudig rekenmodel van de Nederlandse economie. Dan
zal ook een nauwkeuriger beoordeling mogelijk zijn van de
realiseerbaarheid van het voorgestelde aanpassingsproces
binnen redelijkerwijs te stellen randvoorwaarden ten aanzien van betalingsbalans en de ontwikkeling van de bezettingsgraad. Tevens wordt uitgebreid ingegaan op de effectivi-

teit van het voorgestelde stimu’leringsbeleid in termen van
de economisch-politieke doelstellingen in het algemeen en ten
aanzien van de werkloosheidsbestrijding in het bijzonder.
Met het oog op deze laatste — naar onze mening centrale —

doelstelling van het beleid worden in deel II ook de effecten
van arbeidstijdverkorting met behulp van het rekenmodel
geanalyseerd.
C. van Ewijk
R. de Klerk

G. Reuten
B. Thio

Auteurs