Vernieuwingen in het arbeidsbestel
in een tijd van economische stagnatie
DRS. H. A. VAN STIPHOUT*
Het arbeidsbestel staat onder druk. Structurele economische ontwikkelingen lijken
het realiseren van volledige en volwaardige werkgelegenheid steeds onbereikbaarder te maken;
daarnaast zijn er culturele ontwikkelingen die leiden tot veranderingen in de gangbare opvattingen
over betaalde arbeid, inkomensverwerving en ontplooiingsmogelijkheden. De verschillen
tussen het heersende normen- en waardenpatroon ten aanzien van arbeid en de feitelijke
verwezenlijking van verwachtingen binnen het bestaande arbeidsbestel vormen een bron van
aanzienlijke maatschappelijke spanningen. De auteur gaat in dit artikel in op een aantal
in de samenleving naar voren gekomen denkbeelden die zouden kunnen leiden tot vernieuwing van het
arbeidsbestel. Hij besteedt met name aandacht aan mogelijkheden om werkgelegenheid te creeren
door middel van een consumptiebeleid, aan herverdeling van arbeid en aan mogelijkheden om
inkomensgaranties te verstrekken die verder gaan dan in het huidige
sociale-zekerheidsstelsel gebruikelijk is.
Inleiding
De economische stagnatie in de westerse wereld gaat in verschillende landen — waaronder ons land — gepaard met een
gelijktijdige sterke groei van het arbeidsaanbod. Deze groei
heeft vooral demografische oorzaken, maar ook sociaal-culturele factoren spelen een rol, met name de emancipatie van
de vrouw. Van de trendmatige groei van het arbeidsaanbod
tussen 1980-1990 van 630.000 mensjaren komen er 515.000
voor rekening van de natuurlijke aanwas en 115.000 voor
rekening van de gestegen deelneming van gehuwde vrouwen.
Laatstgenoemd CPB-cijfer is aanzienlijk lager dan de raming
van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat de toename van
de deelneming van de gehuwde vrouw op de arbeidsmarkt
op 200.000 tot 270.000 mensjaren schat 1).
De schaarbeweging van verminderende vraag naar arbeid
en groeiend aanbod heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van een grote varieteit aan denkbeelden aangaande de
mogelijke betekenis van arbeid in de samenleving van de toekomst. Onder druk van de werkloosheidsproblemen zijn de
vruchten van het denken over maatschappelijke vernieuwing
echter opgeborgen in het vrieshuis van de economische
recessie. Het lijkt wel alsof opties omtrent vernieuwing van
arbeidsbestel en maatschappij irrelevant voor de huidige
problemen worden geacht. Voor het arbeidsbestel betekenisvolle denkbeelden hebben betrekking op een drietal aspecten
van het bestel, t.w. de aspiraties ten aanzien van de consumptie, de aanspraken op betaald werk en de aanspraken op
inkomensgaranties.
Consumptieve aspiraties worden nogal eens gekritiseerd
als een krampachtig streven naar steeds meer met verwaarlozing van ,,authentieke behoeften”, veronachtzaming van
schaarste aan grondstoffen en milieugoederen. Voorts wordt
wel een ethische aversie tegen overdaad en een neiging tot
ascese, althans een minder op demonstratieve consumptie
gerichte leefwijze, voelbaar.
Toenemende aanspraken op betaald werk vinden nun
grond in het verschijnsel dat de opbrengsten van het produktiesysteem grotendeels toevallen aan degenen die bij uitstek
geschikt zijn voor betaald werk. Dat zijn mensen die perma376
nent beschikbaar zijn voor het verrichten van een volledige
dagtaak, die een toereikende opleiding genoten hebben en
die zich identificeren met heersende normen. Betaald werk
heeft bovendien niet-materiele opbrengsten, zoals spciale
relaties en loopbaanperspectieven, waardoor naast economische ook sociale motieven een rol spelen om betaald
werk te gaan zoeken. Als sociale institutie is betaald werk
dominanter geworden. Het verrichten van betaald werk is
een vanzelfsprekende ambitie van mensen; met name huishoudelijk en verzorgend werk zijn in aanzien gedaald.
Aanspraken op inkomensgaranties vinden hun oorsprong
in de gedachte dat het voorzien in het primaire levensonderhoud niet al te zeer afhankelijk mag zijn van de mogelijkheid
zelf een arbeidsinkomen te verdienen. Auteurs die deze gedachte hebben uitgedragen, ontkennen overigens geenszins
de betekenis en de noodzaak van financiele prikkels in onze
maatschappij; zij beogen slechts door een geringere afhankelijkheid van het arbeidsinkomen creatieve mogelijkheden
van mensen aan te spreken 2).
In zekere zin vormt de tendens naar inkomensgaranties
de pendant van de tendens tot nieuwe claims op betaald werk.
Het bestaan van beide tendensen wijst op ambivalentie in
het gei’nstitutionaliseerdearbeidsleven. Een geslaagd arbeidsleven versterkt de persoonlijke identiteit; het onder de norm
blijven in een systeem van wedijver verzwakt die identiteit
en de betrokkenheid op de maatschappij. Door spanning
* De auteur is lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regenngsbeleid (WRR) te Den Haag en was voorzitter van de projectgroep die het WRR-rapport Vernieuwingen in het arbeidsstelsel
heeft opgesteld.
1) Centraal Planbureau, De Nederlandse economie in 1985, Den
Haag, 1981; Sociaal en Cultureel Planbureau, Ontwikkelingen
emancipatorische tendenties, pre-advies aan de WRR, Den Haag,
1981, biz. 19.
2) R. T. Theobald, Gewaarborgdinkomen in een vrije maatschappij,
Werkgroep 2000, Hilversum/ Antwerpen, 1967; J. P. Kuiper, Denkoefeningen omtrent arbeid en inkomen, in: Anders met arbeid, SMO,
1978.
tussen de algemene normen en waarden met betrekking tot
arbeid en de feitelijke verwachtingen die mensen ervan hebben, bestaat er een aanzienlijk conflictpotentieel in de in-
dustriele maatschappij. In de ,,objectieve werkelijkheid”van
het sociale systeem is het prestatieprincipe sterk geprofileerd,
maar in de ,,subjectieve levenssituatie” doen zich allerlei
reactiepatronen voor (apathie, opportunistische aanpassing,
ideologisch verzet) die erop wijzen dat een mens die de norm
niet haalt zijn gevoel van eigenwaarde en zelfrespect wil behouden door zich minder met het systeem te identificeren 3).
De drie hier aangegeven aspecten zijn niet een willekeurige
selectie van spanningshaarden in de maatschappij. Ook in
andere opzichten zijn er spanningen, zoals b.v. het verzet
tegen de medicalisering van de maatschappij of de kritiek op
de ,,ontscholing” in het onderwijs. Vanuit het oogpunt van
gei’nstitutionaliseerd gedrag is de samenleving te zien als een
veld vol latente spanningen. Consumptieve aanspraken en
aanspraken op arbeid en inkomensgarantie hebben een manifester karakter gekregen. Dat maakt deze aspecten relevant
voor de mogelijke oplossing van structurele problemen als
dat van de werkloosheid.
In deze beschouwing zal worden nagegaan of structurele
ontwikkelingen met betrekking tot de werkloosheid enerzijds en de mogelijkheden voor het realiseren van ver-
jaar, dus een jaarlijkse netto creatie van 40.000 mensjaren;
de daarmee corresponderende groei van de toegevoegde
waarde zou ca. 4% zijn. Om deze doelstelling te bereiken
zou een intensief industriebeleid nodig zijn. De WRR stelt
een tweesporenbeleid voor dat specifiek gericht beleid en
generiek beleid combineert. In het rapport Floats en toekomst van de Nederlandse Industrie is een gericht initieel
beleidsprogramma aangegeven in de orde van grootte van
f. 4 mrd. (prijzen 1980) per jaar, dat samen met het generieke
beleid zou moeten leiden tot uitbreiding van de werkgelegenheid met 200.000 mensjaren in de totale bedrijvensector in
een periode van vijf jaar. Wel zij hierbij vermeld dat zulks
slechts geldt onder een aantal strikte voorwaarden, die voor
een deel ook buiten de invloedssfeer van de overheid liggen,
zoals de ontwikkeling van de vraag of het gedrag van andere
actoren m.b.t. bij voorbeeld innovatie, werking van de arbeidsmarkt, kostenvermindering en kwaliteit van management.
Een toekomstige industriepolitiek is op deze wijze verbonden geraakt met een uiterst ambitieuze taakstelling m.b.t. de
werkgelegenheid, die medio 1980 bij het verschijnen van het
rapport Floats en toekomst van de Nederlandse industrie
een eufore ,jongens-van-Jan-de-Witt-stemming” deed ontstaan. Wat de werkgelegenheid aangaat was daar weinig
nieuwende ideee’n met betrekking tot consumptie, betaald
reden voor. Immers, in het ondernemerskamp waren voor-
werk en inkomensgaranties anderzijds met elkaar in over-
dien al toekomstorientaties opgesteld waarbij de werkgelegenheid niet voorop stond. Het is ook de vraag of het wel verantwoord is de werkgelegenheidsverwachtingen zo sterk te
accentueren. In het rapport van de FME en de AWV van
najaar 1979 wordt een duidelijke beleidskeuze voor de
industrie gedaan 5). Daarin wordt voor de industrie voor-
eenstemming kunnen worden gebracht. Kort gezegd beschouwen we het werkgelegenheidsbeleid in het spanningsveld van ,,structuur” en ,,cultuur”.
rang gegeven aan de taken van inkomensgenerering en
Werkgelegenheidscreatie en consumptie
exportverbetering. Ook wordt duidelijk gewezen op de verantwoordelijkheid van de overheid voorde werkgelegenheid
In een bestel waarin betaalde arbeid centraal staat en
in de marktsector en die in de industrie in het bijzonder.
waarin ideee’n als een gegarandeerd basisinkomen, verzor-
Een goed renderende marktsector kan het de overheid mogelijk maken in de kwartaire sector een toereikende werkgelegenheidspolitiek te voeren.
gingsloon, herverdeling van arbeid door educatief verlof
enz. — alle modaliteiten die een beroep doen op de bereidheid
om meer inkomensoverdrachten tot stand te brengen — op
Hoe moeten we deze keuze waarderen nu momenteel in het
principiele bezwaren stuiten, zal de hoogste prioriteit dienen
overheidsbeleid ook aan de marktsector zo’n duidelijke func-
te liggen bij het scheppen van arbeidsplaatsen en het
maximeren van de werkgelegenheid. Dat veronderstelt dat er
mogelijkheden zijn om zoveel arbeidsplaatsen te genereren
dat in het lopende decennium een extra arbeidsaanbod van
ca. een half miljoen mensjaren kan worden geplaatst. De beoordeling van deze mogelijkheden loopt nogal uiteen.
In De Nederlandse economic in 1985 gaat het CPB uit van
een werkloosheid in 1985 van 500.000 als basisprojectie.
Daarnaast worden drie beleidsscenario’s ontwikkeld die verschillende combinaties van de volgende beleidsmaatregelen
behelzen: loonmatiging, loonkostenmatigingdoorvermindering van de werkgeverspremies, verlaging van de loon- en
inkomstenbelasting, loonmatiging in de kwartaire sector,
matiging van de inkomensoverdrachten, matiging van de
materiele overheidsconsumptie en gerichte investeringsstimulering. De drie beleidsscenario’s zouden ieder voor zich
tie bij het scheppen van werkgelegenheid wordt toegedacht?
In de reactie op het WRR-rapport van de commissie Wagner
(Naar een nieuw industrieel elan) wordt in het geheel niet over
de werkgelegenheidsaspecten in kwantitatieve zin gesproken.
Het is de vraag of het uberhaupt mogelijk is een industriepolitiek te voeren die erop is gericht een grotere arbeidsintensiteit te bereiken dan op grond van de Internationale econo-
mische en technische ontwikkeling gedicteerd wordt. De volgende argumenten ondersteunen een ontkennend antwoord
op deze vraag:
— de mogelijkheden om door middel van produktdifferentiatie onze marktpositie te verbeteren zijn beperkt, met
name in de ,,equipment”-sector. Empirische studies
hebben juist aangetoond dat in dit opzicht de kleine thuismarkt van ons land een nadeel is. Het blijkt dat vooral
grote landen comparatieve voordelen hebben in produk-
de werkloosheid in 1985 t.o.v. de basisprojectie kunnen doen
dalen met 55 a 60.000 mensjaren. Aanvullend beleid in de
ten die zich lenen voor differentiatie. Dergelijke produkten kunnen eerst ontwikkeld worden voor de grote bin-
sfeer van de woningbouw en de kwartaire sector zou de
nenlandse markt. Mennes wijst erop dat kleinere landen
vanwege de relatief kleine thuismarkt veel minder mogelijkheden hebben om produkten te ontwikkelen. In het
werkloosheid nog eens met 45.000 manjaren doen verminderen. De ruimte voor het aanvullend beleid wordt in de op-
vattingen van het CPB begrensd door de omvang van het
algemeen geldt dat kleine open economieen, zoals Belgie
fmancieringstekort — waarvoor als randvoorwaarde voor
1985 4,5% van het nationaal inkomen wordt aangehouden.
en Nederland geen comparatieve voordelen hebben in
sectoren die worden gekenmerkt door een hoge mate van
Een gewichtig punt bij de werkgelegenheidsprojecties is
produktdifferentiatie, maar wel in halffabrikaten 6);
de gerichte investeringsstimulering. In de scenario’s van het
Planbureau worden hiervoor bed rage n genoemd oplopend
tot f. 1,25 mrd. in 1985 (in lopende prijzen van 1985). Als
gevolg daarvan zou in 1982 de werkloosheid dalen met 2.000
mensjaren en in 1985 met 15.000 mensjaren 4).
Veel pretentieuzer in dit opzicht zijn de beschouwingen
van de WRR. Een toereikende bestrijding van de werkloosheid vergt immers een werkgelegenheidsgroei van 1% per
ESB 7/1^4-1982
3) Deze gedachte wordt uitgewerkt door H. Klages in Die unruhige
Gesellschaft, Miinchen, 1976.
4) CPB, De Nederlandse economic in 1985, biz. 151-168.
5) FME en AWV, Welvaart en werkgelegenheid, 1979.
6) L. B. M. Mennes, Industriebeleid en Internationale concurrentiepositie, ESB, 10 September 1980, biz. 1010-1012.
377
— voorts geldt dat Nederland als kleine open economic
meer nog dan soortgelijke landen participeert in de international handel. De totale uitvoer in procenten van het
bruto binnenlands produkt t.o.v. het inkomen per hoofd
van de bevolking ligt 50% boven het gemiddelde voor
kleine industrielanden. Ook de waarde van de primaire
uitvoer t.o.v. de uitvoer van industriele produkten per
hoofd is voor Nederland ongeveer het dubbele van wat
zou overeenkomen met het normale patroon voor de betreffende groep van landen. De uitvoer van industriele
produkten in procenten van het bruto binnenlands produkt en het inkomen per hoofd van de bevolking ligt voor
Nederland, maar ook voor Belgie, 10 a 15% boven het
normale patroon 7).
— Nederland heeft weliswaar enkele sterke kanten. Het
specialisatiepatroon is echter zodanig dat de industriele
export geen optimale bijdrage kan leveren aan verbetering
Wat de marktaandeeleffecten betreft, valt het op dat de
helft van het werkgelegenheidsverlies afkomstig is uit de gevoelige sector (textiel, kleding, leder en schoenen). De positieve gevolgen van de structuurverschuivingen zijn duidelijk
een saldo van de werkgelegenheidscreatie in de kwartaire
sector (overige diensten) en verlies in de meeste andere
sectoren.
In het WRR-rapport Vernieuwingen in het arbeidsbestel
zijn enige simulaties uitgevoerd om de sturingsmogelijkheden van het consumptiebeleid van de overheid te bepalen
bij het leiden van de bestedingen naar arbeidsintensiever
aanbod 11). Dit is gebeurd voor volkshuisvesting en verkeer
en vervoer d.m.v. instrumenten als huurbeleid (w.o. huurharmonisatie), tarievenpolitiek en overheidsbestedingen ten
behoeve van infrastructuur. Met behulp van een econometrisch model zijn berekeningen uitgevoerd om inzicht te
krijgen in de werkgelegenheidsconsequenties.
van de werkgelegenheid. De comparatieve voordelen van
De voorgestelde verhoging van de consumptie van woon-
Nederland liggen in die sectoren waarin veel gebriiik kan
worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Op grond
hiervan wijzen Koekkoek, Kol en Mennes crop dat de
Nederlandse Industrie concurrerender is naarmate ze
minder arbeidsintensief is 8).
diensten blijkt, indien gei’nvesteerd in de bouwnijverheid,
een werkgelegenheid te genereren yan ca. 10.000 mensjaren.
T.a.v. verkeer en vervoer blijkt dat de werkgelegenheid die
jaarlijks wordt gecreeerd in de exploitatiesfeer van het
openbaar vervoer, voor een deel ten koste gaat van werkgelegenheid in andere sectoren. Per saldo ontstaat echter
Het is in dit licht verklaarbaar dat de kapitaalintensieve
ook een werkgelegenheid van ongeveer 10.000 mensjaren.
industrie zich terughoudend opstelt ten opzichte van een
dergelijke politick. Uit het oogpunt van een goed werkgelegenheidsbeleid is het nuttig om de economische bedrijvigheid te onderscheiden in een deel dat internationaal ge-
Voor het toerisme zijn schattingen gemaakt — zonder
modelberekeningen omdat voor deze sector nog geen beleidsinstrumenten voorhanden zijn — van enkele tienduizenden arbeidsplaatsen.
integreerd is en een deel dat voornamelijk voor de binnen-
Consumptiebeleid is als beleidsinstrumentarium eigenlijk
landse markt produceert. Dit onderscheid is eerder in SER-
niet nieuw. Als doelstelling binnen het kader van een werk-
verband gemaakt zonder daarbij uitsluitend de werk-
gelegenheidsbeleid is het een nouveaute. De legitimering
gelegenheidsproblemen op het oog te hebben 9). Door dit
onderscheid te hanteren kunnen de mogelijkheden van de
overheid om werkgelegenheidsdoelstellingen te realiseren,
worden gerelativeerd; te veel pretenties ten aanzien van de
internationaal gei’ntegreerde industrieen wordt zo voorkomen. De aandacht kan geconcentreerd worden op de binnenlandse bedrijvigheid. Niet alleen ligt bei’nvloeding van de
produktiekant hier binnen het bereik van de overheid, maar
ook de consumptieve ontwikkeling zou voorwerp van beleid kunnen worden.
daarvan lijkt problemen te kunnen geven. Binnen het beperkte assortment van mogelijkheden om netto werkgelegenheid te scheppen is het consumptiebeleid een optie
die in ieder geval voor volkshuisvesting en verkeer en vervoer onmiddellijk effect kan sorteren. De inschikkelijkheid
die van de consument wordt gevraagd is betrekkelijk gering
in vergelijking met het te bereiken werkgelegenheidseffect.
Het gaat hier om een uitgavenprogramma van f. 4 mrd. op
een totaal aan consumptieve bestedingen van f. 200 mrd.
In wezen gaat het om een herallocatie van bestedingen zonder dat de kwaliteit van het goed of de dienstverlening hoeft
Recente analyses van Van Ours hebben aangetoond dat
juist door autonome ontwikkelingen in de consumptie de
werkgelegenheid aanzienlijk vermindert 10). De verschuiving in de verdeling van de binnenlandse consumptieve
vraag over sectoren bestaat uit twee componenten: de verschuiving in de consumptieve vraag over sectoren (structuureffecten) en de verschuiving in de verhouding tussen binnenlandse produktie en import per sector (marktaandeeleffecten). In de periode 1970-1975 is in totaal f. 2,7 mrd. (in prijzen van 1975) aan consumptieve bestedingen naar het buiten-
land gegaan, hetgeen een produktiedaling van f. 5,1 mrd. tot
gevolg had. De veranderingen in de werkgelegenheid zijn
samengevat in label 1.
Tabel 1. Veranderingen in de werkgelegenheid ten gevolge
van wijzigingen in de consumptieve vraag, 1970-1975 (in
manjaren)
Marktaandeeleffect
. Primaire sector ……………
–
5. Kapitaalgoederensector ……..
–
5.250
-27.600
6.140
Structuureffect
–
1.630
Totaal
–
6.880
23.810
1.050
– 5.090
– 6.120
54.110
te worden aangetast — al blijven verschillen in appreciatie
door de consument natuurlijk mogelijk 12). Behalve vanwege
effecten op de korte termijn kan een consumptiebeleid nuttig
en zelfs noodzakelijk zijn voor het ten voile benutten van de
arbeidspotenties van de bevolking. Op gebieden als verkeer
en vervoer, toerisme kan een infrastructuur worden gebouwd die op lange termijn toereikend is om een land als
Nederland met een hoge dichtheid aan activiteiten te laten
functioneren onder condities van zo niet schaarse, dan toch
in ieder geval dure energie. Consumptiebeleid om wille van
de werkgelegenheid vraagt geen nieuwe materie’le offers.
Het zoekt aansluiting bij een maatschappelijke ontwikkeling
7) L. B. M. Mennes, Sectorstructuur en handelsbeleid, in: Export-
beleid en sectorstructuurbeleid, WRR-serie Voorstudies en achtergronden, Den Haag, 1980, biz. 87-120.
8) K. A. Koekkoek, J. Kol en L. B. M. Mennes, De Nederlandse industrie: concurrentievermogen, comparatieve voordelen en goederensamenstelling van de Internationale handel (II), ESB, 26 augustus
1978.
9) SER-rapport van de commissie van economische dekundigen,
1978, no. 9.
10) J. C. van Ours, Ontwikkelingen in het consumptiepatroon, in:
J. C. van Ours, G. Hupkes. D. Hamersma en P. H. Admiraal, Consumptiebeleid voor de werkgelegenheid, WRR-serie Voorstudies en
achtergronden, Den Haag, 1982 (verschijnt eind april 1982).
Bron: W R R , Vernieuwingen in het arheitlsbestel. Den Haag. 1981, biz. 269.
378
11) WRR, Vernieuwingen in het arbeidsbestel, Den Haag, 1981,
biz. 330.
12) Idem, biz. 330.
waarbij consumptie niet langer het enige doel is van de pro-
Een selectieve toepassing lijkt overigens meer voor de hand
duktie in een tijd waarin arbeid voor het individu in veel meer
behoeften voorziet dan enkel in die van inkomensverwerving.
te liggen. Vooral in de weinig kapitaalintensieve sectoren
hoeft arbeidstijdverkorting niet kostbaar te zijn, aangezien
daar nauwelijks verhoging van de kapitaalkosten zal optreden. In de kwartaire sector liggen derhalve goede kansen
Aanspraken op betaalde arbeid en herverdeling van arbeid
voor het doorvoeren van arbeidstijdverkorting, zowel van-
Aanspraken op betaalde arbeid hangen nauw samen met
de roep om herverdeling van arbeid. Beide wensen worden
vooral geuit in kringen van vrouwenemancipatie. De Emancipatiekommissie heeft enkele jaren geleden een scenario
gelanceerd voor het realiseren van een werkweek van 25 uur
in een periode van 25 jaar. Het gaat hierbij om een aanzienlijke arbeidstijdverkorting in vergelijking met de huidige
ca. 40 uur. De opzet van dit plan is om de gehele recruteringsbevolking aan betaald werk te doen deelnemen — zowel man-
nen als vrouwen; partners dienen de andere taken (huishoudelijke en verzorgende taken en vrijwilligerswerk) eveneens gelijkelijk te verdelen 13).
wege de werkgelegenheidseffecten als vanwege de geringe
kans op grote arbeidsconflicten om dit punt. In de kwartaire
sector zal de behoefte om het voorzieningenniveau te handhaven er waarschijnlijk ook toe bijdragen dat de vrijkomende
arbeidsplaatsen inderdaad worden opgevuld. De overheid
heeft hierop zelf de grootste invloed. Door een arbeidstijdverkorting in de kwartaire sector kan een aanzienlijk aantal
arbeidsplaatsen worden gecreeerd: voor ca. 115.000 personen
bij een werkweek van 35 uur 17). Een begin in de kwartaire
sector ligt mede voor de hand omdat daarmee de vraag naar
arbeid meer in evenwicht komt met de kwalificaties van het
arbeidsaanbod.
Er zijn nog vele andere vormen van herverdeling van arbeid te onderscheiden, waaronder beperking van het aanbod,
deeltijd, educatief verlof, baandeling (.job-sharing”) enz.
Het scenario van de Emancipatiekommissie is echter van
wezenlijke betekenis omdat betaald werk centraal wordt
gesteld en economische onafhankelijkheid van personen op
deze wijze wordt verworven — anders dan bij verdergaande
De hier aangeduide verwachtingen zijn wellicht plausibel,
maar het is een illusie te geloven dat arbeidstijdverkorting
de minst probleemloze oplossing voor de werkloosheid is.
De inkomensvermindering en de veronachtzaming van de
betekenis van met name verzorgend werk in gezinnen heeft
negatieve gevolgen voor een evenwichtige ontwikkeling van
de maatschappij, doordat de tendens tot dominantie van
inkomensgaranties. Ook bij herverdeling van arbeid moet de
betaald werk onbedoeld wordt versterkt.
vraag worden beantwoord of structurele ontwikkelingen dit
denkbeeld in gunstige of ongunstige zin zullen conditioneren.
In de eerste versie van het Werkgelegenheidsplan wordt
herverdeling van bestaand werk als noodzakelijk aangemerkt, omdat een beleid gericht op herstel van werkgelegen-
Inkomensgaranties
Algemeen basisinkomen
heid de werkloosheid op korte of middellange termijn niet
Van de mogelijke vormen van inkomensgaranties die verder
tot aanvaardbare properties zal kunnen terugbrengen 14).
Het beleid dat wordt voorgesteld is overigens overwegend
gericht op het tot stand brengen van deeltijdbanen en op het
ontwikkelen van herverdelingsplannen per bedrijf, bedrijfstak of instelling. Herverdeling van arbeid als noodoplossing
(Werkgelegenheidsplan) is nog iets anders dan het streven
naar herverdeling ten einde de deelneming aan betaalde arbeid zo algemeen mogelijk te maken (scenario van de Emancipatiekommissie).
De ontwikkeling van herverdeling als een enigermate
utopisch station aan het eind van een lange weg tot herverdeling als noodzakelijk middel om werkloosheid te bestrijden, heeft zich in een luttel aantal jaren voltrokken.
Toch wordt in ons land nog niet onverkort geopteerd voor
algemene arbeidstijdverkorting ten einde de herverdeling
van arbeid in alle sectoren van de economie van de grond
te krijgen. Afhankelijk van het tijdstip en het tempo van
economisch herstel, alsook afhankelijk van de bereidheid in
de beleidssfeer om de mogelijkheden tot werkgelegenheidscreatie tot het uiterste te benutten, zal de druk om tot arbeidstijdverkorting over te gaan meer of minder sterk worden.
Voorwaarden voor het succesvol doorvoeren van arbeidstijdverkorting uit het oogpunt van werkloosheidsbestrijding
zijn in de huidige situatie: geen toename van de loonsom en
handhaving van de bedrijfstijd. Merkwaardigerwijs tonen
diverse onderzoeken aan dat reductie van een evenredig deel
van het loon bij korter werken bij een derde van de helft van
gaan dan wij in ons sociale-zekerheidsbestel kennen, vormt
het algemeen basisinkomen (ABI) wel het meest vergaande
concept. Als het doel van een ABI is de keuze ten aanzien van
de combinaties van betaald en onbetaald werk te verruimen,
dient dit inkomen niet zo hoog te zijn dat de bereidheid tot
verrichten van betaald werk afneemt, maar het mag ook niet
zo laag zijn dat het huidige gedragspatroon er niet door beinvloed zou worden. Het gaat hierbij overigens niet allecn om
gedragingen van individuen, maar ook om keuzen die samen
met partners of anderszins in groepsverband plaats kunnen
vinden.
Een ABI van f. 5.000 bij gelijktijdige verhoging van de
belastingvrije voet tot dit bedrag (in prijzen van 1980) zou
aan genoemde eisen kunnen voldoen; wanneer alle Nederlanders tussen 24 en 65 jaar uitkeringsgerechtigd worden, zou
hiermee een bedrag gemoeid zijn van f. 36 mrd., dat in eerste
aanleg gefinancierd zou moeten worden door gelijktijdige
verhoging van de loon-en inkomstenbelasting 18). Deze zou
f. 25 mrd. extra moeten opbrengen (op de kosten van het
programma voor het ABI kunnen nl. de meeropbrengst van
f. 4 mrd. aan premies volksverzekeringen en f. 7 mrd. aan
loon- en inkomstenbelasting in mindering worden gebracht).
Een en ander zou een verhoging van het schijventarief van
19 procentpunten vergen.
het (overheids)personeel niet vande hand wordt gewezen 15).
Wellicht zijn dergelijke opinies slechts van relatieve betekenis. Beslissend is veeleer of een concreet matigingsvoorstel
aanvaardbaar is en niet wordt gezien als een precedent in het
prijsgeven van verworvenheden, zoals wel het geval is met
het ziektegeld.
Berekeningen van het CPB indiceren dat bij algemene
arbeidstijdverkorting van 2’/2% per jaar gedurende vijf jaar
onder genoemde voorwaarden een werkgelegenheidstoene-
13) Emancipatiekommissie, Advies arbeid, Rijswijk, 1980.
14) NederlandseStaatscourant,2masfl 1982.
15) Rijkspsychologische Dienst, Emancipatie in de departementale
werksituatie, Kwartaalschrift, jg. 2, nr. 2, 1980, biz. 30, A. Smirzai,
Matigingsbereidheid en het dilemma der gevangenen, ESB, 23 September, 1981.
16) SER, Advies sociaal->economisch beleid op middellange termijn,
ming van 330.000 arbeidsplaatsen mogelijk is. Daarbij zou
1981, no. 7.
het aantal werklozen met 220.000 dalen, bij een vermindering
van het reeel beschikbaar loon’ met 0,9% per jaar 16).
vorming quartaire sector, biz. 25.
18) Vernieuwingen in het arbeidsbesiel, biz. 245-250.
ESB 7/14-4-1982
17) Vernieuwingen in het arbeidsbesiel, biz. 59; zie ook SCP, Plan-
379
Ter illustratie van de fiscale omvang van deze operatic zij
gunste van een ABI zal zeer waarschijnlijk de invloed van de
erop gewezen dat de totale opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting over 1980 ca. f. 40 mrd. bedroeg. Het
spreekt vanzelf dat een verandering in de economische orde
.van deze omvang vergaande economische, sociale en culturele repercussies zou hebben. Modelberekeningen hebben aangetoond dat vooral het volume van de bruto investeringen
overheid op de omvang en de kwaliteit van collectieve voorzieningen als onderwijs, cultuur, sociale dienstverlening,
aanzienlijk doen verminderen. Daarmee zou de verzorgingsmaatschappij als een door het aanbod beheerste samenleving
plaatsmaken voor een liberaler ordeconcept waarin de parti-
culiere bestedingen der burgers het aanbod sturen. Dit zou
ernstig zou dalen (afhankelijk van de veroorzaakte vermin-
een achteruitgang zijn, omdat immers die bestedingen in een
dering van het arbeidaanbod nl. 27 tot 30%) en voorts dat een
sterke opwaartse druk zou ontstaan op de loonsom van werknemers in bedrijven (ca. 12%). Invoering van het ABI kangeacht worden te leiden tot een daling van het arbeidsaanbod
(gesteld is 250.000 mensjaren). Het werkloosheidspercentage
zou daardoor dalen met ca. 3 procentpunt, zij het dat door de
andere richting zullen gaan en een bepaald aanbod van
onderwijs, cultuur, wetenschap, niet tot stand zal komen.
vermindering van het activiteitenniveau in de bedrijvensector
ter op z’n zachtst gezegd controversieel. Waar het negatieve
De kansen op een ontwikkeling naar een maatschappij met
een ABI lijken niet gunstig— ondanks dat in de publieke opi-
nie dit denkbeeld een zeker krediet heeft. Het concept is ech-
de omvang van de werkloosheidsvermindering minder groot
oordeel in de publieke opinie overheerst, wijst dit toch ook op
is dan de initiele arbeidsaanbodreductie. Interessant is
een zekere paradox. Het ABI zal immers het verband tussen
overigens dat een groot aantal van de negatieve macroeconomische effecten die door de invoering van een ABI
zouden worden teweeggebracht, wordt veroorzaakt doordat
arbeidsprestatie en inkomen (ten behoeve van het primaire
levensonderhoud) zwakker maken. Onze maatschappij is ei-
de toegenomen belasting- en premiedruk wordt afgewenteld.
Zonder afwenteling zouden b.v. de bruto investeringen niet
worden b.v. volledig genoten ongeacht de inkomenspositie
van de betreffende burgers. Voorts bestaat voor een groot bestand van uitkeringsgerechtigden feitelijk geen werkplicht
meer. De onbenutte arbeidscapaciteit van W AO-ers en A AWers, de verdiscontering van de werkloosheid bij het vaststellen
van de invalideringsgraad wijzen hierop 21). Ook het bij-
met 30% maar met 10% dalen; de werkloosheidsvermindering zou dan evenredig zijn met de vermindering van het
arbeidsaanbod 19).
Een ander soort effecten ligt in de sfeer van de inkomens-
verdeling. Invoering van een ABI zou een aanzienlijke
genlijk al een heel eind op weg in die richting; objectsubsidies
standsbeleid zwakt de werkplicht sterk af voor gezinnen met
een ouder. Een ABI zou een legitimering kunnen geven voor
nivellering veroorzaken; bij gehuwde werknemers eindigt
wat momenteel deels uit onmacht (gebrek aan werkgelegen-
de inkomensvermindering pas op het niveau iets boven
twee maal modaal. Bij ongehuwde werknemers wordt de gehele stratificatie verlaagd tot zelfs de minimuminkomens
toe. Alleenstaanden verkeren onder een regiem van ABI in
heid) en deels uit rechtvaardigheid (verzorging van kinderen)
tot beleid is geworden.
Voor de actuele problemen van de werkloosheid lijkt per
saldo een ABI weinig soelaas te kunnen bieden. Onder invloed van een ABI zou wellicht het aanbod van arbeid verminderen en zich diversifieren (deeltijd, aangepaste werk-
een erg ongunstige positie, omdat zij anders dan gehuwden
slechts een basisinkomen ontvangen en wel met het hogere
belastingtarief worden aangeslagen; de gehuwde zonder
eigen inkomen krijgt onder het ABI een belastingvrij in-
komen van vijfduizend gulden, waardoor het gemiddeld
gezinsinkomen tot boven twee maal modaal een stijging
ondergaat (zie label 2) 20).
tijden, duobanen e.d.). Bij de huidige schaarste aan arbeidsplaatsen is het natuurlijk zeer kwestieus of de vraag naar arbeid zich naar dit (vernieuwde) aanbod zal schikken. De
noodzakelijke aanpassing van de vraag naar arbeid zal pas
plaatsvinden als de economische situatie dat vereist, d.w.z.
als er sprake is van krapte op de arbeidsmarkt. Voorlopigzal
van een ABI wel weinig komen.
Tabel 2. Wijzigingen in netto inkomen van gehuwde werknemers na invoering van een basisinkomen, in gld. van 1979
Bruto loonniveau
Netto arbeidsinkomen …..
Wijziging in netto inkomen na
invoering van het algemeen
Minimum
Modaal
2 X modaal
4 X modaal
21.147
31.500
26.955
45.730
70.091
_ 1 1 94 j
Bron: WRR, Vernieuwingen in het arbeidsbeslel, biz. 250.
Voorts geldt dat de negatieve economische effecten erg
gevoelig zijn voor de omvang van de veranderingen in het
arbeidsaanbod. Weliswaar vermindert de werkloosheid ten
gevolge van inkrimping van het arbeidsaanbod, maar
tegelijkertijd zal de terugtrekking van arbeidsaanbod problemen veroorzaken. Sociale spanningen die inherent zijn
aan een maatschappij met een grote collectieve sector en om-
Verzorgersloon
Als inkomensgarantie met enige graad van ontkoppeling
tussen arbeid en inkomen is een ABI te weinig specifiek in zijn
doelstellingen en effecten om een gerichte functie te kunnen
hebben voor het bestrijden van de huidige werkloosheid.
Meer specifieke inkomensgaranties kunnen echter vanuit dit
oogpunt wel functioneel zijn. Het verzorgersloon of ooievaarsregeling opteert voor (her)waardering van het verzorgend werk t.b.v. kinderen, maar beoogt tegelijkertijd de ver-
zorgende ouder een zelfde economische onafhankelijkheid te
geven als de buitenshuis werkende partner heeft. Dit zou
b.v. te bereiken zijn door 1,5 miljoen (vooralsnog) vrouwen
(maar in principe kan ook de man het verzorgersloon krijgen)
een bescheiden loon op bijstandsniveau te geven van
f. 18.000 (in prijzen van 1980). Daarmee zou een extra inkomensoverdracht van f. 21 mrd. gemoeid zijn 22). Op de
vangrijke inkomensoverdrachten zullen na invoering van een
macro-economische en inkomensverdelingsaspecten zullen
ABI manifester worden. Daartegenover staat dat een grotere
sociaal-culturele verscheidenheid in het ontwikkelen van
initiatieven mag worden verwacht.
zullen optreden als bij invoering van een ABI.
we hier niet ingaan omdat grosso modo soortgelijke effecten
De verzorgingsstaat lijkt echter het gelag te gaan betalen.
Zelfs een langzame, tien a vijftien jaardurende, ontwikkeling
in de richting van een ABI lijkt niet wel mogelijk zonder dat
gelden onttrokken zullen worden aan de huidige publieke
bestedingen. Een relatieve uitbreiding van de publieke sector
ligt in de huidige situatie immers niet voor de hand. Een
hoge economische groei zou zulks wel mogelijk maken, maar
het is zeer de vraag of dat dan ook werkelijk zal gebeuren.
Inkrimping van de bestaande publieke bestedingen ten
380
19) Idem, biz. 247. Berekeningen zijn uitgevoerd met het model
SECMON-A, ontwikkeld door W. Driehuis.
20) C. A. de,Karri en A. de Graaf, Een basisinkomen voor iedereen:
enkele budgettaire en verdelingseffecten, pre-advies aan de WRR,
Leiden, 1981, in: Vernieuwingen in het arbeidsbeslel, biz. 250.
21) F. A. J. v.d. Bosch en C. Petersen, De omvang van de verborgen
werkloosheid in de WAO, in: Van den Bosch en Petersen (red.),
Arbeidsongeschiktheid, Deventer, 1981, biz. 111.
22) Vernieuwingen in het arbeidsbestel, biz. 211.
De centrale vraag is of er zich structurele ontwikkelingen
voltrekken die ten gunste of ten ongunste van de verwezenlijking van het verzorgersloon zullen werken. Te bedenken is
dat de omvang van het plan invoering op afzienbare tijd on-
mogelijk maakt. De vraag mag center worden gesteld of een
invoeringsmogelijkheid op lange termijn thans al onder ogen
dient te worden gezien, zodat maatregelen kunnen worden
genomen of nagelaten die dit lange-termijndoel zouden frustreren.
De huidige tendentie om tot allerlei vormen van herverdeling van arbeid over te gaan (deeltijdbanen, maar ook optics
voor arbeidstijdverkorting) is in dit verband uiterst relevant.
Gezien de omvang van het probleem van de werkloosheid en
de beperkte mogelijkheden tot netto werkgelegenheidscreatie
is herverdeling van arbeid in enige vorm een noodzakelijke en
,,wellicht” niet te stuiten ontwikkeling. Behalve de jeugdwerkloosheid die vooral demografische oorzaken heeft, spelen ook de sociaal-culturele ontwikkelingen ten aanzien van
betaald werk door gehuwde vrouwen een belangrijke rol. De
toeneming van ca. 200.000 mensjaren met het dubbele aantal
personen tussen 1980 en 1990 23) wijst op de grote behoefte
aan deeltijd bij vrouwen.
Deze ontwikkeling aan de aanbodkant is voor de toekomst
wellicht langer van betekenis dan de demografisch bepaalde
aanbodstijging, die na 1990 afneemt, hoewel de daaruit
voortvloeiende jeugdwerkloosheid een nijpendersociaal probleem is. Vanwege de permanentie in de behoefte aan (deeltijd)banen zal de druk tot herverdeling van arbeid niet aflaten, gestuwd als hij wordt door de politieke invloed van een
gepassioneerde minderheid. Algemene arbeidstijdverkorting
kan daardoor onontkoombaar worden. De gevolgen in de inkomenssfeer daarvan zullen echter ingrijpend zijn. Een programma van 2’/2% arbeidstijdverkorting per jaar gedurende
vijf jaar zal het reeel beschikbaar loon (van de modale werknemer) met 0,9% per jaar doen verminderen onder voorwaarde dat geen verkorting van bedrijfstijd plaatsvindt 24); indien
dat wel gebeurt moet men rekenen met een inkomensvermindering van 1,6% per jaar.
In de discussie wordt weinig acht geslagen op de noodzaak
die voor gezinnen ontstaat om de inkomensdaling door arbeidstijdverkorting te compenseren door middel van betaald
werk van andere gezinsleden. Arbeidsverkorting is dus een
extra stimulans voor vrouwen om betaald werk te zoeken.
Er hoeft dus weinig twijfel aan te bestaan dat vooralsnog de
structurele ontwikkelingen de cultureel gei’nspireerde optie
van het verzorgingsloon zullen overheersen. Toch zijn er op
structured niveau tendenties in andere industrielanden die
crop wijzen dat het beleid zich in de richting van verzorgersloon zal ontwikkelen.
Deze tendenties vinden hun grond in de te verwachten daling van de bevolkingsomvang. Indicator daarvoor is de netto
reproduktiefactor aan de hand waarvan de toekomstige toeof afneming van de bevolking gesignaleerd kan worden (bij
dies e.d. Ook in de Bondsrepubliek kent het beleid elementen
als ,,Mutterschaftgeld”, faciliteiten voor een-oudergezinnen,
naast acties (publiciteit) om de samenleving meer ,,gezinsgezind” te maken ,,Familie-jeder fur jeden” 26).
Klaarblijkelijk is onder druk van noden en omstandigheden een gedifferentieerd pakket aan voorzieningen tot stand
gekomen. De demografische en beleidsmatige ontwikkelingen in het buitenland kennende, ware het wenselijk en
mogelijk om in ons land op dit punt ,,structuur”en ,,cultuur”
op evenwichtiger wijze tecombineren dan enkel hulpconstructies van afzonderlijke voorzieningen te bieden. Gezien het
feit dat arbeidstijdverkorting de inkomenspositie verzwakt,
zal lang niet voor iedere vrouw een geschikte baan zijn weggelegd. De intrinsieke betekenis van verzorgend werk en de
dreigende demografische perspectieven zouden voldoende
reden kunnen zijn om deeconomische onafhankelijkheid van
de verzorgende ouder niet langer een illusie te laten zijn.
Waar het groeiend aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt
niet primair cultureel maar economisch bepaald zou
zijn — i.e. bij de lagere inkomensgroepen —, ware vanuit huidige sociale-zekerheidsbestanddelen (kinderbijslag, AWBuitkeringen) een startpunt te vinden om een beleid te ontwikkelen dat compenserend werkt voor betreffende inkomensderving en een matigende invloed heeft op de groei van het
aanbod op de arbeidsmarkt.
Educatief verlof
Een derde vorm van inkomensgarantie die relevant is uit
het oogpunt van werkgelegenheidsbeleid betreft het educatief
verlof. Hierdoor kunnen immers (tijdelijk) arbeidsplaatsen
worden vrijgemaakt terwijl de vrijgestelden tegelijkertijd een
verbetering van hun arbeidsmarktpositie en wellicht ook van
hun persoonlijk welzijn kunnen realiseren. Vanuit de veronderstelling dat de gehele bevolking van 35-jarigen een jaar
educatief verlof geniet, kan worden berekend hoeveel premie
hiervoor jaarlijks moet worden opgebracht. De totale beroepsbevolking in 1980teldeca. 150.000 personen van 35 jaar
of wel 114.000 mensjaren. Het gemiddelde looninkomen be-
droeg per mensjaar f. 39.861. Omalle 35-jarigen een inkomen
van 80% van hun loon te geven is derhalve een bedrag van
f. 3,64 mrd. nodig. Dit vereist een premie per mensjaar van
f. 800, wat neerkomt op een daling van 2% van het bruto inkomen 27). Daarbij is van de veronderstelling uitgegaan van
100% deelneming per jaargang. Naar gelang de deelneming
lager is, is het aantal arbeidsplaatsen dat vrijkomt uiteraard
ook minder. Een deelneming per jaargang van 50% is wellicht
een wat realistischer schatting. De vereiste organisatie voor
opleiding, training van ca. 75.000 personen zou uiteraard
een aanzienlijke inspanning vergen. Vanuit een bescheiden
begin zou dit voorzieningenniveau in de loop van enkele jaren
kunnen worden bereikt.
Ook ten aanzien van het educatief verlof dient de vraag on-
respectievelijk waarden groter of kleiner dan 1). Voor de
der ogen te worden gezien of er ,,structureel” gunstige condi-
Duitse Bondsrepubliek geldt inmiddels een bedenkelijk lage
waarde van 0,66 (1977), welke zelfs beneden die van de DDR
blijft, een land dat zijn laagste waarde in 1974 registreerde
ties te bespeuren zijn die tot de verwezenlijking kunnen bijdragen. Recente ontwikkelingen rond het ziektegeld hebben
wel aangetoond hoe gevoelig een lastenverzwaring in de sociaal-economische sfeer ligt. Of men voorts lastenverzwaring
voor een indirect werkgelegenheidsdoel wil opbrengen is de
vraag. Wel is in dit concept gemakkelijk te registreren of
een vrijgekomen plaats (tijdelijk) beschikbaar komt voor een
ander, i.e. een werkloze.
Een oplossing voor het probleem van de (directe) kosten
die voortvloeien uit de inkomensgarantie, is ontwikkeld door
(0,73, vergelijk Zweden 0,78; Frankrijk 0,90; VSO,88; Nederland 0,78 in 1976. Rond 1966 lagen de waarden in deze landen ruim boven 1: Nederland 1,38; Duitsland 1,19) 25).
Deze ontwikkeling heeft zowel in de DDR als in de Bondsrepubliek aanleiding gegeven tot een omvangrijk pakket aan
beleidsmaatregelen, die — en dat geldt vooral voorde DDR —
dicht in de buurt komen van een verzorgersloon.
Het DDR-pakket omvat: kinderbijslag, uitkering ineens
bij geboorte (1.000 mark), kredietfaciliteiten bij huwelijkssluiting en geboorte, zwangerschapsverlof met behoud van
gemiddeld inkomen gedurende 26 weken, een z.g. babyjaar
(bij tweede en volgende kinderen een jaar verlof met een uitkering op niveau van ziektegeld), extra uitkeringen indien
geen creches voorhanden zijn en voorts nog faciliteiten t.a.v.
werktijden, vakanties, lastenvermindering in de socialezekerheidspremies, creches, woningbemiddeling, huursubsiESB 7/14^-1982
23) Zie SCP, op. cit.
24) Zie SER, op. cit.
25) Deutscher Bundestag, 8e Wahlperiode, Drucksache 8/ 3299
26.10.79, biz. 9; zie ook Bundesanzeiger, 28 maart 1980, nr. 62, biz. 7,
omtrent prognoses van de Duitse bevolking, die van61 miljoen(1978)
bij de gegeven netto reproduktiefactor in 1990gedaald zou zijn tot 55
miljoen, in 2000 tot 52 railjoen en in 2010 tot 48 miljoen.
26) Zie voetnoot 25, stuk 8/3299, biz. 16.
27) Vernieuwingen in hel arbeidsbestel, biz. 71-81.
381
Emmerij 28). Deze auteur stelt vast dat van de niet-actieven
die van sociale-zekerheidsuitkeringen leven (duurzaam arbeidsongeschikten, werklozen en zieken) ongeveer 40% struc-
tureel werkloos is (1976). Deze groep waarvoor al sociale uit-
vernieuwingen, heeft de aandacht gevestigd op potenties die
tot nu toe niet benut zijn. De mogelijkheden om netto werkgelegenheid te scheppen in de marktsector en met name in de
Industrie worden overschat vanwege te hoge verwachtingen
die men op dit punt koestert ten aanzien van een internatio-
keringen beschikbaar zijn zou succesievelijk binneneen programma van educatief verlof gebracht kunnen worden zonder dat voor inkomensderving gecompenseerd hoeft te worden; uiteraard zijn er wel de kosten van het educatief programma.
Naar gelang problemen van sociale instabiliteit voelbaarder worden bij structurele werkloosheid (jeugdwerkloosheid)
zal de aandrang toenemen om naast werkgelegenheids- ook
educatieve programma’s te ontwikkelen. Voorts is een positieve factor voor dit denkbeeld dat er een ruime beschikbaarheid is van onderwijskrachten. Organisatorische en agogi-
naal geintegreerd deel van de industrie.
Consumptiebeleid kan een reele bijdrage leveren door
werkgelegenheid enversoberingtehelpenverzoenen. Herverdeling van betaald werk door arbeidstijdverkorting zal zowel
voor de inkomensverdeling als in sociaal-cultureel opzicht
aanzienlijke nadelen met zich brengen. Verdeling van werk
zal ook moeten plaatsvinden in relatie tot andere aspiraties,
zoals ten aanzien van onderwijs en herscholing, alsook met
betrekking tot de maatschappelijke betekenis van verzorgend
werk. De instrumentele mogelijkheden daartoe zijn al ten
sche aspecten lijken evenwel in hoge mate het welslagen van
dele beschikbaar en kunnen verder worden ontwikkeld.
een dergelijk programma te bepalen. Daarmee bestaat nog
slechts beperkte ervaring.
Besluit
De verkenning van de mogelijkheden convergentie te bewerkstelligen van structurele ontwikkelingen en culturele
382
H. A. van Stiphout
28) L. Emmerij, Paid leave as a positive-sum-game solution to unemployment and other societal problems, lezing voor het seminar
Innovation and creation of new jobs, georganiseerd door Ass.
Futuribles International, te Salines royales d’Arc et Senans, Doubs,
France, 1981.