Matigingsbereidheid en het dilemma
der gevangenen
DRS. A. SZIRMAI*
Inkomensmatiging vormt een belangrijk element in de meeste gangbare scenario’s voor
werkloosheidsbestrijding. Van groot belang is daarbij de vraag of deze wenselijk geachte matiging
door middel van vrijwillige loononderhandelingen gerealiseerd kan worden of dat hiervoor een
centraal geleide inkomenspolitiek vereist is.
In dit artikel, waarin de eerste resultaten worden gepresenteerd van een recent landelijk
enquete-onderzoek, wordt ingegaan op de vraag in hoeverre werkenden in Nederland
bereid zijn tot inkomensmatiging en wat hun opvattingen zijn over inkomenspolitiek.
Tevens wordt onderzocht in hoeverre werkenden het gevoel hebben verstrikt te zitten
in het dilemma der gevangenen.
Inleiding
Ondanks recente keynesiaans ge’inspireerde kritiek, die
wijst op deflatoire consequenties van inkomensmatiging 1),
bestaat er in de discussie over het economisch beleid een brede
consensus over de gedachte dat matiging van particuliere
inkomens een van de noodzakelijke voorwaarden is voor
herstel van investeringen en bestrijding van de werkloosheid.
Een groep vindt matiging gewenst ter wille van behoud of
uitbreiding van de werkgelegenheid in de quartaire sector, een
andere groep ter wille van behoud of uitbreiding van werkgelegenheid in de marktsector en met name in de industriele
sector. Bij degenen die hoge verwachtingen hebben t.a.v.
werktijdverkorting, speelt inkomensmatiging zo mogelijk een
nog belangrijkere rol, aangezien werktijdverkorting slechts
met behulp van inkomensoffers kan worden gerealiseerd.
Inkomensmatiging, of dit nu betekent een beheerste loonontwikkeling, een nullijn of een minlijn, is daarom een ingredient
van bijna ieder scenario ter bestrijding van de werkloosheid 2). De vraag in hoeverre werkenden tot een dergelijke
inkomensmatiging bereid zijn, dringt zich hiermee op de
voorgrond.
In Nederland is het met name Van den Doel geweest die
heeft betoogd dat Nederlandse werknemers in principe bereid
zijn tot matiging van hun particuliere inkomens ter bestrijding van de werkloosheid en ter wille van het behoud van
collectieve voorzieningen, doch dat deze bereidheid in een
,,overlegeconomie” niet wordt omgezet in reele inkomensmatiging. Aangezien mensen immers bij het ontbreken van een
dwingend opgelegd inkomensbeleid geen zekerheid hebben
dat andere groepen en individuen in de samenleving eveneens
matigen, zullen zij, ondanks hun matigingsbereidheid, nietals
eersten vrijwillig aan inkomensmatiging willen meewerken.
Zij zijn verstrikt in het z.g. dilemma der gevangenen 3).
Bij de toepassing van het model van het dilemma der
gevangenen (..prisoner’s dilemma game”) op de inkomensverhoudingen en de inkomenspolitiek worden veronderstellingen gemaakt over preferenties, prioriteiten en percepties
van individuen. In dit artikel zullen de eerste resultaten
gepresenteerd worden van een recent landelijk enquete-onderzoek naar opvattingen over inkomensverhoudingen, veranderingen in de inkomensverhoudingen en inkomenspolitiek, voor zover deze resultaten betrekking hebben op
inkomensmatiging en op veronderstellingen van het .prisoner’s dilemma game”. De enquete is gehouden in oktober 1980.
912
Zij is mondeling afgenomen aan een representatieve steekproef uit de volwassen, full-time werkende bevolking in
Nederland (23 -64 jaar, minstens 25 uur per week werkend).
Uit het bestand van postafgifte-adressen in Nederland van de
ITT is een eerste aselecte steekproef van adressen (niet van
personen!) getrokken. Als bij bezoek van deze adressen kon
worden vastgesteld dat er iemand in de doelgroep woonde,
dan werd het adres tot de definitieve steekproef gerekend, zo
niet dan viel het adres buiten de steekproef. In twijfelgevallen
waarbij niet kon worden vastgesteld of er iemand binnen de
doelgroep op het adres woonde, werd het adres tot de
steekproef gerekend en bij de non-respons opgeteld 4).
* Wetenschappelijk medewerker Vakgroep Sociolpgische Economic,
Ekonomische Faculteit, Rijksuniversiteit te Groningen. Degegevens
voor dit artikel zijn ontleend aan het landelijk enquete-onderzoek
Subjectieve reacties op veranderingen in de inkomensverdeling, dat in
oktober 1980 kon worden uitgevoerd dank zij een subsidie van de
stichting ZWO.
1) Zie b.v. C. van Ewijk en R. de Klerk (red.), Economisch beleid uit
de Mem, Amsterdam, SUA, 1980.
2) Zelfs Driehuis en Van der Zwan, die in een recente artikelenreeks
het te zeer centraal stellen van inkomensmatiging sterk hebben
gekritiseerd, pleiten voor een beheerste loonontwikkeling ,,die desnoods moet worden afgedwongen”. Zie W. Driehuis en A. van der
Zwan, De Nederlandse economic in de jaren 1980-1988 (III), ESB,
27mei 1981, biz. 511.
3) Zie J. van den Doel, C. de Galanen J. Tinbergen, Pleidooi voor een
geleide loonpolitiek, ESB, 17 maart 1976, biz. 264-268; J. van den
Doel, Demokratie en welvaartstheorie, 2e druk, Samsom, Alphen a/d
Rijn, 1978, biz. 95 e.v.; J. W. de Beus, De onafwendbaarheid van een
geleide loonpolitiek (I en II), ESB, 8 februari 1978, biz. 132-137 en 15
februari 1978, biz. 173-177; J. van den Doel, Onzuinigheid, onmatigheid en politieke-besluitvormingstheorie, ESB, 15 oktober 1980,
biz. 1145-1149.
4) Voor een volledige verantwpording van de steekproeftrekking en
de controle op de representativiteit van de steekproef wordt verwezen
naar het rapport over het hele onderzoek dat voorjaar 1982 zal
verschijnen. Aan het onderzoek hebben uiteindelijk 952 mensen
deelgenpmen. Er is sprake van een hoge non-respons van ongeveer
40%. Niettemin is enig vertrouwen in de representativiteit van het
onderzoek gerechtvaardigd. Bij een controle op de variabelen leeftijd,
geslacht, inkomen, politieke voorkeur, godsdienst, vakbondslidmaatschap, opleiding, regie en urbanisatiegraad bleken de verdelingen
binnen de steekproef de verdelingen binnen de populatie goed te
weerspiegelen. De belangrijkste vertekening is een duidelijke oververtegenwoordiging van leden van politieke partijen. Deze oververtegenwoordiging heeft echter niet geleid tot een vertekening van de
yariabele politieke voorkeur, die overeenstemt met landelijke verdelingen gemeten in oktober 1980.
ationalisaties
De veronderstelling t.a.v. individuele preferenties en perfcepties in het ..prisoner’s dilemma”-model kunnen als volgt
I worden samengevat. In principe zijn werkende Nederlanders
bereid om in het kader van een macro-economisch beleid
I gericht op de collectieve doelstellingen herstel van de economische groei en bestrijding van de werkloosheid, er qua ree’el
besteedbaar inkomen op achteruit te gaan 5). Bij het nastreven van deze collectieve doelstellingen proberen individuen
bun relatieve inkomenspositie te verbeteren, of op zijn minst
een verslechtering van hun relatieve inkomenspositie te
voorkomen. Dit leidt tot de volgende ordening van prioriteiten bij individuen 6):
1. hun eerste prioriteit is dat anderen matigen, zonder dat zij
zelf dat hoeven te doen. In dat geval profiteren zij van de
effecten van matiging, terwijl hun relatieve inkomenspositie verbetert;
2. hun tweede prioriteit is dat iedereen een gelijk inkomensoffer brengt, ten gunste van de werkgelegenheid;
3. hun derde prioriteit is dat niemand matigt ten gunste van
de werkgelegenheid. De relatieve inkomensposities blijven
dan ongewijzigd;
4. de laagste prioriteit heeft het alternatief waarbij een
individu zelf wel matigt, terwijl anderen dit niet doen. De
werkgelegenheid wordt dan niet bevorderd, terwijl de
de eigen matiging wordt gesteld, worden gecodeerd in de
categoric ..prisoner’s dilemma” (zie label 2a.a). Bij de geprecodeerde vraag kan men slechts aangeven of de opgegeven
vier overwegingen voor de respondent al dan niet een rol
spelen (label 2b). Een van de vier overwegingen verwijst weer
naar de matiging van andere groepen als voorwaarde voor de
eigen matiging (label 2b.a). Deze groep vragen wordl afgesloten met de vraag: ,,Zou U ook bereid zijn tol inkomensmaliging als de overheid via een inkomenspolitiek ervoor zou
zorgen dal alle inkomenstrekkers in procenten evenveel
zouden inleveren?” (v!2).
Indien hel antwoord op de eerste vraag (vl) luidt ,,neen”
dan wordt een soortgeh’jke reeks vragen gesteld. Eersl
wordl gevraagd naar de reden van weigering, vervolgens
worden respondenlen vier geprecodeerde alternatieven voorgelegd en len slolle wordl weer gevraagd of men onder
voorwaarde van een inkomenspolitiek wel tol maligen bereid
is. De vragenreeks wordl afgeslolen mel een drietal vragen
voor alle respondenten, waarin gevraagd wordl of men een
verband legt tussen nivellering en matigingsbereidheid en een
slotvraag waarin men gevraagd wordl of men voor- of
tegenstander is van een omvatlende inkomenspolitiek (label
5, v27).
Matigingsbereidheid en inkomenspolitiek
relatieve inkomenspositie van het individu verslechtert.
Als er geen centraal geleide, dwingend opgelegde, inkomenspolitiek wordt gevoerd, dan zal uit angst voor het vierde
alternatief door meeste mensen niet gematigd worden, zodat
Lp.v. het collectief optimale tweede alternatief het suboptimale derde alternatief zal worden gerealiseerd.
; Geprobeerd is om het ..prisoner’s dilemma”-model op
Jeenvoudige wijze in enquetevragen te vertalen. Als eerste
twordt de volgende vraag gesteld: ,,Als u gevraagd wordt om
fin 1981 ter wille van de werkloosheidsbestrijding 1 a 2% van
;pw netto inkomen minder te verdienen, zou U daar dan toe
De gegevens over de matigingsbereidheid zijn samengevat
in label 1.
De bereidheid tol matigen is groot. 45,8% der respondenten antwoordt direct positief op de matigingsvraag, zonder
verdere condities te stellen (zie label l.a.). Van de groep die
twijfelt is, onder voorwaarde dat er een inkomenspolitiek
wordt gevoerd, 54,7% alsnog tot matigen bereid. Van de
groep die in eersle instanlie weigert, is onder die voorwaarde
alsnog 39,1% lol maligen bereid. Als we deze resullalen
jbereid zijn?” (vl). Indien het antwoord hierop , ja” luidt, dan
I wordt men gevraagd of men denkt dat anderen eveneens tot
-tmatiging bereid zijn (v2). Indien het antwoord op vl luidt
S,4iet hangt er vanaf”, of ,,ik weet het niet” of ..onder bepaalde
Ivoorwaarden”, dan wordt gevraagd waar dit vanaf hangt. Dit
Igebeurt op twee manieren, d.m.v. een open vraag en vervolJgens d.m.v. een geprecodeerde vraag. De spontane antwoorsden op de open vraag worden achteraf gecodeerd in vijf
J’categoriee’n, waarbij alle antwoorden waarin op een of andere
‘ manier de matiging van andere groepen als voorwaarde voor
5) Bij deze omschrijving wordt geen onderscheid gemaakt tussen
degenen die willen matigen ter wille van behoud van de collectieve
voorzieningen en uitbreiding van de werkgelegenheid in de quartaire
sector en degenen die willen matigen ter wille van een herstel van
werkgelegenheid b.v. in de Industrie. Er wordt slechts verondersteld
dat men bereid is te matigen. De gekozen interpretatie van het woord
,,matigen” is die van een achteruitgang in reeel besteedbaar inkomen.
6) Deze paragraaf is een parafrase van Van den Doel, op. cit., 1978,
biz. 98.
, Tabel 1. Matigingsbereidheid a)
Ja
Als u gevraagd wordt om in 1981 ter wille
van de werkloosheidsbestrijding 1 a 2%
van Uw netto inkomen minder te verdienen,
zou U daar dan toe bereid zijn? (vl)
Neen
Totaal
436 (45,8)
278 (29,2)
238 (25)
952 (100)
Ja
. a.
Hangt er vanaf/
onder bepaalde
voorwaarden
Neen
Weet niet
b
152 (54,7)
Indien het antwoord luidt ,,hangt er
vanaf’: Zou U ook bereid zijn tot inkomensmatiging als de overheid via
een inkomenspolitiek ervoor zou zorgen dat alle inkomenstrekkers
in procenten evenveel zouden inleveren? (v!2)
104 (37,4)
22 (6,3)
278 (100)
c.
Indien het antwoord luid ,,neen”: Zou U ook bereid zijn tot inkomens- 93 (39,1)
matiging als de overheid via een inkomenspolitiek ervoor zou zorgen dal
alle inkomenstrekkers in procenten evenveel zouden inleveren? (v22)
130 (54,6)
15 (6,3)
238 (100)
d.
Matigingsbereidheid direct of onder voorwaarde van een
(combinatie van a, b en c) (v23)
234 (24,6)
37 (3,9)
952 (100)
681 (71,5)
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
ESB 23-9-1981
913
combineren (label 1 .d), dan is direct of onder voorwaarde dat
er een inkomenspolitiek wordt gevoerd, 71,5% der respondenten tot matiging bereid.
In tabel 2 treft men de antwoorden op alle vragen die zijn
voorgelegd aan de groep die op de eerste vraag (vl, tabel l.a)
heeft geantwoord ,,het hangt er vanaf’.
Uit de geprecodeerde vraag blijkt dat alle overwegingen
voor mensen wel enige rol spelen. De spontane antwoorden
Het verschil tussen de spontane en de geprecodeerde
antwoorden is nog veel groter dan bij label 2. Uit de
geprecodeerde vraag 3b.a (v!8) blijkt dat 69,8% der mensen
verwijzen naar ..prisoner’s dilemma”-achtige overwegingen
ter motivering van hun weigering om te matigen. Spontaan
daarentegen worden dergelijke overwegingen slechts door
2,9% der mensen vermeld. Bij de spontane antwoorden treedt
een motief overduidelijk op de voorgrond: men verdient te
op de open vraag leveren veel lagere percentages op. Deze
weinig, men kan gewoon niet meet rondkomen (36,1%, label
open vraag geeft waarschijnlijk een beter beeld van wat
mensen werkelijk bezighoudt. De meest genoemde overweging, werkgelegenheid (36%), geeft aan dat velen er aan
twijfelen of matiging wel werkgelegenheid oplevert. ..Prisoner’s dilemma”-achtige overwegingen komen op de tweede
plaats met 29,1%. Tevens streeft 20,5% ernaar bij matiging
zijn relatieve inkomenspositie te verbeteren (21 .c). Het valt op
dat zowel in tabel 2a als in tabel 2b bezuinigingen op de
overheidsuitgaven het minst vaak door respondenten worden
genoemd. Het Reagan-effect is kennelijk nog niet tot Nederland doorgedrongen.
Aan de hand van beide tabellen kan worden vastgesteld dat
..prisoner’s dilemma”-achtige overwegingen behoren tot de
3a.e). De tweede andere overwegingen die het vaakst genoemd worden, zijn twijfel aan de werkgelegenheidseffecten
van matiging (15,1%) en verrassenderwijs, twijfel aande ernst
van de werkgelegenheidsproblematiek (15,1%).
Op grond van het patroon van de spontane antwoorden
moet men concluderen dat er bij deze groep weinig sprake
lijkt te zijn van een principiele bereidheid tot matiging, die
slechts dankzij een,,prisoner’s dilemma” niet tot idling komt.
Dat het prisoner’s dilemma voor deze groep niellemin niet
geheel zonder betekenis is, wordt behalve door het percentage
in tabel 3b.a ook aangegeven door het feit dat een grote
minderheid van de groep (38,8%, zie tabel l.c, v22) onder
lijken voor deze groep wel degelijk een rol te spelen. Deze
voorwaarde van een inkomenspolitiek alsnog tot matiging
bereid zegt te zijn.
In tabel 4 worden de antwoorden gepresenteerd op de vraag
indruk wordt bevestigd door het feit dat van deze groep van
die is voorgelegd aan degenen die bij ‘de eerste vraag (v 1, tabel
aarzelaars 54,7% bereid is alsnog te matigen als er een
inkomenspolitiek wordt gevoerd (zie tabel l.b).
In tabel 3 treft men de antwoorden op alle vragen die zijn
voorgelegd aan de groep die op de eerste vraag (vl, tabel l.a)
l.a.) direct tot matigen bereid waren.
Het model van het ..prisoner’s dilemma” veronderstelt een
diepgaand wantrouwen t.a.v. de bereidheid van anderen om
vrijwillig te matigen. De resultaten van tabel 4 lijken hiermee
in strijd. Een opvallend hoogpercentage van de respondenten
twee meest genoemde overwegingen. Zulke overwegingen
heeft geantwoord met ,,neen”.
Tabel 2a. Voorwaarden voor matiging (spontaan). Vraag: Kunt u ook zeggen waar het vanaf hangt of onder welke voorwaarden u bereid
zou zijn? a)
Wel genoemd
Niet genoemd
Geen antwoord
Totaal
a.
Als andere mensen meedoen met matiging, matig ik ook, anders niet;
als de overheid ervoor zorgt dat iedereen meedoet enz. (v3)
81 (29,1)
191 (68,7)
6(2,2)
278 (100)
b.
Als ik de garantie heb dat er werkgelegenheid bijkomt (v4)
100 (36)
172 (61,8)
6(2,2)
278 (100)
c.
Als de hogere inkomens meer matigen, meer inleveren; als de sterkste
schouders de zwaarste lasten dragen enz. (v5)
57 (20,5)
215 (77,3)
6(2,2)
278 (100)
d.
Als er ook op de overbeidsuitgaven en de sociale uitkeringen bezuinigd
wordt (v6)
4 (1,4)
268 (96,4)
6(2,2)
278 (100)
e.
Overige voorwaarden (v7) t.w.:
— als men de niet-actieven aan bet werk probeert te krijgen (lagere
uitkeringen, meer dwang,:vermiming van het begrip passende arbeid)
— als het niet te tang duun
— als het ten goede komt aan zwakke groepen
— het ligt eraan hoe het geld besteed wordt
— overig
86 (30,9)
186 (66,9)
6 (2,2)
278 (100)
24 (8,6)
6 (2,2)
2 (0,7)
17 (6,1)
37 (13,3)
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld,
Tabel 2b. Voorwaarden voor matiging (geprecodeerd). Vraag: Wilt u voor elk van de argumenten zeggen ofzij wel of niet een rol voor
u spelen? a)
Ja
a.
b.
Neen
Weet niet
Totaal
Ik ben alleen tot inkomenstnatiging bereid als werkelijk alle groepen
hieraan meewerken. Anders profiteren diegenen die niet meedoen van
mijn matiging (vg)
240 (86,3)
26 (9,4)
12 (4,3)
278 (100)
Ik ben alleen tot matiging bereid als ik de garantie heb dat het
236 (84,9)
26 (9,4)
16 (5,8)
278 (100)
190 (68,3)
64(23)
24(8,6)
278 (100)
148 (53,2)
88 (31,6)
42(15,1)
278 (100)
werkgelegenheid oplevert. (v9)
c.
Ik ben alleen tot matiging bereid, als de inkomens in Nederland
rechtvaardtger verdeeld worden. Andere groepen komen eerder voor
matiging in aanmerking. (vlO)
d.
Ik ben alleen tot matiging bereid als er ook op de overheidsuitgaven
en de sociale uitkeringen bezuinigd wordt (vll)
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
914
hoewel zij aannemen dat anderen daartoe niet bereid zijn.
Van de totale steekproef maakt deze subgroep 15,3% uit.
De vraag in label 5 is voorgelegd aan alle respondenten. De
sing van de vragen vl (label l.a) en v27 (label 5). Onder de
Iwijfelaars van vl Irefl men de meesle voorstanders van een
inkomenspolitiek (86,3%). Van de mensen die lol matiging
bereid zijn, is 82,6% voorslander van een omvattende inkomenspolitiek. Van de weigeraars is 73,5% voorslander (x2
20,5 significantieniveau 0,0004). Dal Iwijfelaars hel hoogsl
scoren vail in hel lichl van het ,,prisoner’s dilemma” te
verwachlen, doch de verschillen met de andere twee groepen
antwoorden zijn zeer ondubbelzinnig. Een overweldigende
zijn niet erg groot.
meerderheid is voorstander van een omvattende inkomenspolitiek. Het percentage van 81,4 overtreft het percentage van
71,5 dat direct of onder voorwaarden tot matiging bereid is
(zie v23, label l.d.). Dit belekenl Iwee dingen. In de eerste
Mel behulp van de in label 6 vermelde vragen is len slolle
nagegaan of de maligingsbereidheid van mensen posilief of
negatief wordt bei’nvloed door pogingen van de overheid om
inkomensverschillen te nivelleren.
Voor bijna de helft der respondenten maakt hel niels uil of
de overheid al dan niel probeert de inkomensverschillen te
verkleinen (47,7%, zie label 6.a). Maar hel aanlal mensen bij
wie de matigingsbereidheid toeneeml (39,5%), overtreft verre
heeft immers vertrouwen in de matigingsbereidheid van
anderen: 58% van de groep (of te wel 22,6% van het totale
aantal respondenten in de steekproef). Nog meer in strijd met
het ,,prisoner’s dilemma”-model is het antwoordpatroon van
de 33,5% der mensen die bereid zijn tot inkomensmatiging,
plaats vindl men ook onder de tegenstanders van matiging
veel mensen mel een voorkeur voor een omvattende inkomenspoliliek, als er nu loch moet worden gemaligd. In de
iweede plaats ziet men dat de mensen die zonder meer bereid
zijn te matigen, als zij de keus hebben niettemin liever zien dat
dit gebeurt door middel van een omvattende inkomenspolitiek. Deze twee conclusies worden bevestigd door een krui-
het aantal mensen voor wie de matigingsbereidheid afneemt
(8,9%).
Tabel 3a. Overwegingen om niet te matigen (spontaan). Vraag: Kunt U ook zeggen waarom niet? a)
Wel genoemd
i.
Groepen die niet meedoen, profiteren van het feit dat ik matig; als ik
matig en de anderen niet, ben ik de klos; er zijn altijd groepen die niet
Niet genoemd
Geen antwoord
Totaal
7 (2,9)
229 (96,2)
2 (0,8)
238 (100)
meedoen enz. (v!3)
y.
Matiging leidt toch niet tot meer werkgelegenheid enz. (v!4)
36(15,1)
200(84)
2 (0,8)
238 (100)
:.
Zolang de inkomens in Nederland zo ongelijk verdeeld zijn, ben ik niet
bereid tot matigen (vlS)
11 (4,6)
225 (94,5)
2 (0,8)
238 (100)
1.
Er moet niet op de inkomens van werkenden bezuinigd worden, maar
op de overheidsuitgaven, uitkeringen (v!6)
8 (3,4)
228 (95,8)
2 (0,8)
238 (100)
;.
Overige overwegingen (vl?) t.w.:
— verdien toch al te weinig; kan niet achteruit, inleveren is moeilijk;
lean niet rondkomen.
— ik verdien te weinig, de andere hogere inkomens moeten maar
voorgaan
195(81,9)
86 (36,1)
41 (17,2)
2 (0,8)
238 (100)
— wij zijn de afgelopen jaren al gepakt. Nu moet het afgelopen zijn
8 (3,4)
36 (15,1)
— mensen willen niet werken; iedereen die wil werken kan zo een baan
vinden; werkloosheid is niet zo een probleem
— oveng
26 (10,9)
39 (16,4)
i) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
Tabel 3b. Overwegingen om niet te matigen (geprecodeerd). Vraag: Wilt U voor elk van de argumenten zeggen of zij wel of niet een rol
>oor U spelen? a)
Ja
Weet niet
Totaal
Ik ben niet bereid tot inkomensmatiging omdat er altijd groepen
zijn die hier niet aan meewerken. Degenen die niet meewerken
proflteren van mijn matiging (v!8)
166 (69,8)
51, (21,4)
21 (8,8)
238 (100)
Ik ben niet bereid tot matiging omdat matiging geen werkgelegenheid
oplevert (v!9)
147 (61,8)
61 (25,6)
30 (12,6)
238 (100)
Ik ben niet bereid tot matiging omdat de inkomens in Nederland niet
rechtvaardig verdeeld zijn. Andere groepen komen eerder in
aanmerking (v20)
.
Neen
173 (72,7)
51 (21,4)
14 (5,9)
238 (100)
Ik ben niet bereid tot matiging. Als er bezuinigd moet worden, moet er
bezuinigd worden op overheidsuitgaven en sociale uitkeringen, niet op
145 (60,9)
68 (28,6)
25 (10,5)
238 (100)
inkomens van werkenden (v21)
) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
^abel 4. Matigingsbereidheid van anderen a)
Tabel 5. Oordeel over een omvattende inkomenspolitiek a)
raag: Denkt U dan andere mensen in Nederland over het algcmecn genomen net zoals U
ereid zijn tot inkomensmatiging? (v2)
Vraag: Bent U er voorstander van dat de overheid om inkomensmatiging te bereiken een
inkomenspolitiek voert die alle inkomenstrckkers in Nederland omvat, dus inclusief de vrije
beroepen c.d., of niet? (v27)
253(58)
Neen 146(33,5)
Geenoordeel 37(8,5)
I Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
SB 23-9-1981
Totaal 436(100)
Ja 775(81,4)
Neen 118(12,4)
Weet niet 59(6,2)
Totaal 952(100)
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
915
Tabel 6. Verkleining van inkomensverschillen en matigingsbereidheid.
Abso-
%
luut
a. Als de overheid zou proberen om
inkomensverschillen te verkteinen,
zou Uw bereidheid om mee te werken
aan inkomensmatiging dan
toenemen, afnemen of
gelijkblijven? (v24)
sterk toegenomen 50
enigszins toenemen 326
gelijk bUjven
454
enigszins afnemen 53
sterk afnemen
31
weet niet
38
totaal
952
5,3
34,2
47,7
5,6
3,3
4
100
De decielverdeling (label 7b) vertoont een wisselvalliger
verloop dan de quinlielverdeling, doch de Irend is onmiskenbaar dezelfde. Hel ondersle quinliel en hel ondersle deciel
vertonen mel hun relalief le hoge percenlages matigers
uilzonderingen op de Irend die moeilijk le inlerpreteren
zijn 9).
Tabel 7a. Matigingsbereidheid en inkomensquintielen a)
Matigings
bereidheid
Quintiel (v28)
zeer zeker
160
waarschijnlijk wel 479
waarschijnlijk niet 176
zekcr niet
90
weet niet
47
totaal
c. Denkt u dat de vakbeweging meer
bereid zou zijn mee te werken
aan loonmatiging als de overheid de inkomensverschillen
zou verkleinen? (v26)
952
3
4
5
totaal
Ja
65
(36,3)
61
(34,1)
79
(44,4)
96
(53,6)
111
(62,4)
412
(46,1)
Hangt er
vanaf
48
(26,8)
57
(31,8)
60
(33,7)
52
(29,1)
44
(24,7)
261
(29,2)
66
(39,9)
61
(34,1)
39
(21,9)
31
(17,3)
23
(12,9)
220
(24,6)
179
(100)
179
(100)
178
(100)
179
(100)
178
(100)
N=893
100
25,4
52
waarschijnlijk niet 118
zeker niet
49
weet niet
48
12,4
5,1
5
952
2
(vl)
16,8
50,3
18,5
9,5
4,9
zeer zeker
242
waarschijnlijk wel 495
totaal
1
Neen
b. Denkt u dat gewone werknemers meer bereid zouden zijn
tot loonmatiging als de overheid
de inkomensverschillen zou
verkleinen (v25)
100
Totaal
2
X =56,77; df = 8; sign. = 0,0001.
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
Tabel 7b. Matigingsbereidheid en inkomensdecielen a)
Bij kruising van de vragen vt (label l.a) en v24 (label 6.a)
blijkl dal mensen die aarzelen l.a.v. hun matigingsbereidheid,
vaker een verband leggen lussen maligen en verkleinen van
inkomensverschillen (45%), dan de mensen die zonder meer
lol maliging bereid zijn (37,8%) of de mensen die weigeren
(33,7%, x2 24,21 significantieniveau 0,007). Het zijn de
aarzelaars voor wie ..prisoner’s dilemma”-achlige overwegin-
gen het meesl van belang zijn. In dit geval willen zij hun
relatieve inkomenspositie verbeteren.
Uil de vragen v25 en v26 van label 6 blijkl dal mensen van
mening zijn dal de invloed van een nivelleringsbeleid op de
matigingsbereidheid van gewone werknemers en van de
vakbeweging aanzienlijk is. Bij kruising van v25 en v26 mel vl
blijken in dil geval de weigeraars van vraag 1 hel minsle
vertrouwen le hebben in de posilieve invloed van nivellering
Matigingsbereidheid
Deciel (v29)
(vl)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1 0totaal
Ja
412
38
27
33
28
37
42
53
43
52
59
(42,7) (30) (37,1) (31,1) (41,6) (47,2) (59,6) (47,8) (58,4) (66,3) (46,1)
Hangt er
vanaf
(20,2) (33,3) (28,1) (35,6) (29,2) (38,2) (20,2) (37,8) (23,6) (25,8) (29,2)
Neen
220
33
33
31
30
26
13
18
13
16
7
(37,1) (36,7) (34,8) (33,3) (29,2) (14,6) (20,2) (14,4) (18,0) (7,9) (24,6)
Totaal
89
90
89
90
89
89
89
90
89
89 893
(100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100)
18
30
25
32
26
34
18
34
21
23
261
X2 = 76,78 df = 18; sign. = 0,0001.
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
op de matigingsbereidheid.
Matigingsbereidheid bij wie?
In hoeverre verschillen de mensen die tol maliging bereid
zijn van de mensen die hierover aarzelen of die hiertoe niel
bereid zijn? In hoeverre verschillen de molieven en overwegingen die door leden van verschillende groepen worden genoemd? Om anlwoord le geven op dergelijke vragen en een
beler beeld le krijgen van hel soort mensen dal al dan niel
onder bepaalde voorwaarden matigingsbereid is, zijn de in de
vorige paragraaf behandelde vragen gekruisl mel een grool
aanlal achtergrondvariabelen. Een aanlal resullalen van deze
kruisingen is hieronder samengevat.
Matigingsbereidheid
De bereidheid tol inkomensmatiging hangl zeer sterk
positief samen mel hel inkomensniveau, ongeacht welk
inkomensbegrip wordt gebruikt. In dit artikel wordt als
inkomensbegrip gehanleerd hel nello jaarinkomen van respondenl, inclusief netlo vakantie-uitkering, exclusief kinderbijslag en overige inkomsten. De 893 respondenlen die de
inkomensvraag hebben ingevuld, zijn eersl gerangschikl
volgens oplopend nello jaarinkomen en vervolgens geplaalsl
in 66n van vijf quinlielen (v28) of in een van lien decielen
(v29)8).
Als wij kijken naar de totale matigingsbereidheid, direct of
onder conditie van een inkomenspoliliek (v23, label l.d), dan
zien we in label 8 dal hel verband mel inkomen nog slerker op
de voorgrond ireedl dan in label 7. In de hier niel gereproduceerde decielverdeling vorml het eerste deciel weer een
relalieve uilzondering, doch de Irend is dezelfde: de mati7) De resultaten van deze enquete zijn op dit punt in overeenstemming met de resultaten van yluchtigere opiniepelingen die eveneens
wijzen op een vrij brede matigingsbereidheid. Zie o.m. KRO Brandpunt Intomart, Enquete Bestek ’81, oktober 1978; Elsevier, NIPO
enquete over inkomensmatiging, Elseviers Magazine, 23 augustus
1980; KRO Brandpunt Intomart, Enquete verkiezingen 1981, biz. 9,
april 1981.
8) Als deze netto bedragen worden omgerekend tot bruto bedragen,
dan vertoont het gehanteerde inkomensbegrip de meeste overeenkomst met het door het CBS gehanteerde begrip kerninkomen, zie
CBS, Personele inkomensverdeling 1975, 1, Staatsuitgeverij, Den
Haag, 1980. Omgerekend naar wat een gehuwde werknemer in de
particuliere sector bruto zou moeten verdienen om de door ons
gevonden netto bedragen over te houden, luiden de quintielgrenzen
als volgt: eerste quintiel kleiner of gelijk aan f. 29.500 bruto per jaar;
tweede quintel groter dan f. 29.500 en kleiner of gelijk aan f. 37.700,
derde quintiel groter dan f. 37.700 en kleiner of gelijk aan f. 41.800,
vierde quintiel groter dan f. 41.800 en kleiner of gelijk aan f. 58.800,
vijfde quintiel groter dan f. 58.800. Een uitgebreide verantwoording
Uil label 7a blijkl dal hogere-inkomensgroepen veel meer
van de gehanteerde rekenschema’s zal gegeven worden in het eindverslag van het onderzoek. Aan de heer D. Stelder is veel dank verschuldigd voor het opstellen van deze rekenschema’s.
9) Deze relatief positieve houding t.a.v. matiging in de onderste
inkpmensgroep valt bij tal van — deels hier niet gereproduceerde —
bereid zijn le maligen dan lagere-inkomensgroepen (36,3% in
hel ondersle quinliel legenover 62,4% in het vijfde quintiel).
mogelijk dat het hier een groep inkomenstrekkers betreft, die veel
jeugdigen, parttimers en tweede-inkomenstrekkers bevat.
916
kruistabellen te konstateren. Nadere analyse is vereist, doch het is
gingsbereidheid neemt toe naarmate het inkomen hoger
wordt. Interessant is ook dat een meerderheid van de
respondenten in ieder quintiel en in ieder deciel bereid is tot
inkomensmatiging. Op dit punt zijn er geen uitzonderingen.
De onvoorwaardelijke matigingsbereidheid (vl) blijkt bij
kruising significant samen te hangen met een aantal variabelen die op hun beurt nauw samenhangen met het inkomen:
opleiding, beroepsniveau, voor het werk vereist niveau van
zelfstandigen (75,8%) en de werknemers bij de overheid
(77,1%).
In de tweede plaats is t.a.v. de politieke voorkeur is het
verrassend dat de WD met 83,1% de meeste matigingsbereidheid vertoont. Onder voorwaarde van een inkomenspolitiek lijkt meer dan 8 op 10 der WD-stemmers tot matiging
bereid. Het spiegelbeeld vormt de PvdA, die met 59,3%
matigingsbereidheid de hekkesluiter der grote partijen vormt.
verstandelijke aanleg en de vraag of werknemers al dan niet
promotie hebben gemaakt 10). Zo is b.v. 31% van de
ongeschoolde arbeiders bereid tot matiging tegenover 64,8%
bij de hogere beroepen; 31,4% van de mensen met lagere
schoolopleiding is bereid tot matigen tegenover 69% van de
mensen met een voltooide wetenschappelijke opleiding 11);
33,3% van de mensen die eenvoudige arbeid verrichten is
bereid tot matigen tegenover 52,1% der mensen die zeer
ingewikkeld werk verrichten.
label 8. Matigingsbereidheid totaal en inkomensquintielen a)
Matigingsbereidheid
totaal
(v23)
Quintiel (v28)
Voorwaarden en overwegingen
Onderzocht is in hoeverre de voorwaarden die mensen
stellen voor matigen (v3 tm. vll, label 2a en 2b) en de
verklaringen die anderen vermelden voor hun negatieve
houding t.o.v. maliging (v!3 Im. v21, label 3a en 3b),
samenhangen met de achtergrondvariabelen. Hel opvallendsle resultaat is hel nagenoeg onlbreken van significant en
inlerpreleerbare verbanden. Naluurlijk zijn er incidenleel
verbanden tussen een variabele en een achlergrondkenmerk
maar, anders dan in de vorige subparagraaf, is hel niel gelukl
om bepaalde opvaltingen te koppelen aan groepen respondenlen mel idenlificeerbare clusters kenmerken. De enige
1
2
3
4
5
totaal
108
(60,3)
119
(66,5)
122
(68,5)
145
(81,0)
149
(83,7)
(72)
rechlvaardiger verdeling van inkomens als voorwaarde voor
Weet niet
13
(7,3)
7
(3,9)
6
(3,4)
4
(2,2)
5
(2,8)
35
(3,9)
maliging wordl gesleld; variabele v20 (label 3b.c), waarin de
onrechrvaardige verdeling van inkomens in Nederland als
Neen
58
(32,4)
53
(29,6)
50
30
(28,1)
(16,8)
24
(13,5)
215
(24,1)
variabele v!7 (label 3a.e), waarbij als reden voor weigering
179
(100)
179
(100)
178
(100)
179
(100)
178
(100)
893
Deze drie variabelen blijken samen le hangen met dezelfde
cluster van achlergrondvariabelen die in de vorige subparagraaf ler spake kwam: inkomen, opleiding, beroepsniveau,
vereisl niveau van verslandelijke aanleg. Mensen mel een
hoger inkomen, een hogere opleiding, een hoger beroepsniveau en ingewikkelder werk zullen minder vaak herverdeling
Ja
643
uitzonderingen zijn variabele vlO (label 2b.c), waarin een
reden voor de weigering om te maligen wordl opgegeven; en
Totaal
X1 = 37,84; df = 8; sign. =0,0001.
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
De kruising met politieke voorkeur levert als resultaat dat
mensen met een voorkeur voor de PvdA veel minder bereid
zijn tot inkomensmatiging (34,6%) dan de voorstanders van
I alle andere grote partijen 12). Het CDA vertoont het hoogste
percentage: 55,1. Het valt ten slotte op dat leden van het CN V,
van bonden voor hoger personeel en van andere niet-FNV’ bonden, veel meer tot matiging bereid zijn dan leden van
FNV-bonden.
De directe matigingsbereidheid is ook gekruist met een
reeks vragen over de beleving van de inkomensverdeling en
veranderingen daarin. Het blijkt dat mensen die het idee
hebben dat Nederlanders er de laatste tien jaar op zijn
vooruitgegaan, die het gevoel hebben er zelf absoluut op
vooruitgegaan te zijn, die het gevoel hebben er in vergelijking
met anderen op vooruitgegaan te zijn en die gunstiger
inkomensverwachtingen hebben, veel vaker bereid zijn tot
inkomensmatiging. Deze belevingsvariabelen zou men de
subjectieve pendant van de hierboven behandelde objectieve
achtergrondvariabelen kunnen noemen. De frequentie waarmee mensen zich matigingsbereid verklaren, hangt tevens
samen met de mate waarin men het gevoel heeft dat inkomensverschillen de laatste jaren zijn verkleind en met het
oordeel over de inkomensverdeling. Mensen die de verdeling
rechtvaardig vinden, zijn veel meer bereid tot matigen dan
mensen die de verdeling onrechtvaardig of zeer onrechtvaardig vinden.
Afgezien van een aantal marginale verschillen zien wij
precies dezelfde verbanden optreden bij de variabele matigingsbereidheid totaal (v23, label l.d). Twee saillante verschillen verdienen echter vermelding. In de eerste plaats is bij
de directe matigingsbereidheid het verband met dienstverband (onderscheiden in zelfstandigen, werknemers in de
particuliere sector en werknemers bij overheid of semi-overheid) op tienprocentsniveau niet significant. Bij de matigingsbereidheid totaal is het verband sterk significant (0,0032%).
De matigingsbereidheid van de werknemers in de particuliere
sector is hier met 68,2% duidelijk lager dan die van de
ESB 23-9-1981
wordl vermeld: ,,verdien le weinig”.
als voorwaarde voor matiging siellen, minder vaak de
onrechrvaardige verdeling als reden voor weigering vermelden en veel minder vaak siellen dai zij niet kunnen maligen
omdat ze niet kunnen rondkomen. Het op zich weinig
verrassende feit dal hel de lagere-inkomensgroepen zijn die
minder goed kunnen rondkomen, ondersleunl de conclusie
gelrokken n.a.v. label 3 dal voor de groep van weigeraars hel
niel kunnen rondkomen een belangrijker molief is dan
..prisoner’s dilemma”-achlige overwegingen.
Wat betrefl de politieke voorkeur zijn het de PvdA-slemmers die hel vaaksl herverdeling als voorwaarde noemen
(84,4%) en VVD-ers die herverdeling hel minst vaak noemen
(loch nog 65,6%). T.a.v. bezuinigingen in de colleclieve seclor
is hel weinig verrassend dal deze het vaakst door VVD-stemmers worden genoemd (76,5%) en het minst vaak door
PvdA-stemmers 40,3%. Leden van bonden of vakorganisaties
zijn significant minder vaak voorstander van bezuinigingen in
de collectieve sector dan niel-leden (51,9% legenover 68,2%).
Nivellering en matigingsbereidheid
Hoewel de kruising van de vragen v24, v25 en v26 (label 6)
mel achlergrondvariabelen lal van significante verbanden
10) De variabelen ,,beroepsniveau” en vereist niveau van verstandelijke aanleg” zijn gecodeerd met behulp van de beroepenklapper van
het ITS, zie J. M. van Westerlaak e.a., Beroepenklapper, ITS,
Nijmegen, 1975.
11) Een interessant detail bij alle kruistabellen met de variabele
opleiding is dat mensen met lagere beroepsopleiding en middelbare
beroepsopleiding relatief minder positief t.o.v. matiging staan, dan
mensen met uitgebreid lager onderwijs (MULO, MAVO enz.) en
middelbaar algemeen vprmend onderwijs.
12) Wellicht hangt dit samen met het feit dat de PvdA veel
lagere-inkomcnstrekkers onder haar aanhang telt. Hetzelfde beeld
over de matigingsbereidheid per politieke partij treft men in de
Elsevier/NIPO enquete, zie Elsevier/NIPO, op.cit., biz. 9.
917
opleverde, kwamen hierbij eveneens slechts weinig interpreteerbare verbanden naar voren. De volgende resultaten
verdienen vermelding:
— bij elk van de drie vragen zien respondenten uit de hoogste
twee inkomensquintielen veel minder verband tussen
nivellering en matigingsbereidheid dan mensen uit de
lagere quintielen;
— zelfstandigen leggen minder vaak een positief verband
tussen nivellering en hun matigingsbereidheid (v24) dan
werknemers bij de overheid en werknemers in de particuliere sector;
— bij PvdA-stemmers ziet 46% een toename van de matigingsbereidheid indien inkomensverschillen verkleind
worden, tegen 24,7% bij de WD-stemmers. CDA en D’66
nemen hier een tussenpositie in;
— het oordeel over de rechtvaardigheid van de inkomensverdeling hangt heel sterk samen met het door respondenten
ervaren verband tussen nivellering «n matigingsbereidheid. Zo vindt b.v. van degenen die de inkomensverdeling
in ons land onrechtvaardig achten, 44,6% dat herverdeling
van inkomens hun matigingsbereidheid verhoogt, terwijl
van degenen die de inkomensverdeling rechtvaardig achten, slechts 20,8% dit vindt.
In de vorige subparagraaf zagen wij dat lagere-inkomenstrekkers vaker herverdeling als voorwaarde voor matiging
stellen dan hogere-inkomenstrekkers. Hierboven hebben we
geconstateerd dat hogere-inkomenstrekkers minder verband
zien tussen nivellering en matigingsbereidheid. Deze resultaten geven aanleiding tot de conclusie dat hoewel lagere-inkomenstrekkers minder gemakkelijk kunnen rondkomen en
daardoor minder bereid zijn tot inkomensmatiging, hun
matigingsbereidheid duidelijk positief wordt beinvloed door
een herverdelend inkomensbeleid.
Houding t.a.v. een omvattende inkomenspolitiek
I.t.t. de matigingsbereidheid blijkt de houding t.o.v. een
omvattende inkomenspolitiek (v27, tabel 5) niet op een
duidelijke trendmatige manier met achtergrondvariabelen als
inkomen en opleiding samen te hangen. De relaties met
opleiding en vereist niveau van verstandelijke aanleg, zijn
significant doch oninterpreteerbaar. Wij gaan nader in op de
relaties met dienstverband, beroepsniveau, percepties van de
inkomensontwikkeling en inkomen.
Wat betreft dienstverband staan zelfstandigen met 74,7%
positieve antwoorden relatief het minst positief t.o.v. een
omvattende inkomenspolitiek, werknemers bij de overheid
het positiefst met 84% en werknemers in de particuliere sector
er tussenin met 80,9%. Bij de kruising van beroepsniveau en
opvatting over inkomenspolitiek ziet men over het geheel
genomen dat ,,hogere” beroepsniveaus meer voorstanders
tellen van een omvattende inkomenspolitiek dan ,,lagere”
beroepsniveaus. Doch hierop zijn een aantal onmiskenbare
uitzonderingen. In de eerste plaats behoren de kleine zelfstandigen, met zakenlieden en hogere employees tot de groepen
die het minst voor een omvattende inkomenspolitiek zijn. In
de tweede plaats treft men bij de groep ongeschoolde
arbeiders minder voorstanders van een inkomenspolitiek
dan bij hogere beroepsniveaus als die van geoefende arbeiders, geschoolde arbeiders en middelbare employees. In de
derde plaats vertoont de subgroep der vrije beroepen het
onwaarschijnlijk hoge percentage voorstanders van 87%.
Terwijl, zoals wij zagen, de matigingsbereidheid vrij sterk
wordt bemvloed door percepties van de inkomensontwikkeling in het verleden, hangt de opvatting over een omvattende
inkomenspolitiek vooral samen met verwachtingen t.a.v. de
toekomstige inkomensontwikkeling. Mensen die een absolute
of een relatieve inkomensachteruitgang verwachten, staan
vaker positief t.o.v. een omvattende inkomenspolitiek dan
mensen die verwachten gelijk te blijven of crop vooruit te
gaan. Net zoals bij de matigingsbereidheid valt het op dat het
918
oordeel over de inkomensverdeling van belang is. Mensen die
de inkomensverdeling onrechtvaardig achten, staan vaker
positief t.o.v. een inkomenspolitiek dan mensen die de
verdeling rechtvaardig achten.
Ten slotte biedt tabel 9 een kruising tussen inkomen en de
opvatting over een omvattende inkomenspolitiek.
Tabel 9. Opvatting over inkomenspolitiek en inkomensdecielen a)
Voorstander
omvattende
inkomenspolitiek (v27)
Deciel (v29)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1 0totaal
Ja
68
73
68
71
75
76
73
76
77
66
723
(76,4) (81,1) (76,4) (78,9) (84,3) (85,4) (82,0) (85,4) (86,5) (74,2) (81)
Geen
antwoord
12
6
10
8
6
7
4
1
0
3 57
(13,5) (6,7) (11,2) (8,9) (6,7) (7,9) (4,5) (1,1) (0) (3,4)(6,4)
Neen
9
11
11
11
8
6
12
13
12
20
113
(10,1) (12,2) (12,4) (12,2) (9,0) (6,7) (13,5) (14,4) (13,5) (22,5) (12,7)
Totaal
89
90
89
90
89
89
89
90
89
89
893
(100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100) (100)
X! = 35,73; df =18; sign. = 0,008.
a) Tussen haakjes zijn percentages vermeld.
Tabel 9 geeft aan dat de percentages voorstanders van een
omvattende inkomenspolitiek erg schommelen, doch wel
stijgen met het inkomen. Het tiende deciel vormt een
drastische uitzondering op de trend. Mensen uit het tiende
deciel zijn minder vaak voorstander van een inkomenspolitiek dan mensen uit het eerste deciel. Veel interessanter dan de
trend is echter de waarneming dat in elk der inkomensdecielen, driekwart of meer van de respondenten voor een
omvattende inkomenspolitiek zegt te zijn. Als de tabel 9 de
ware gevoelens van respondenten weergeeft, mag geconcludeerd worden dat er onder de Nederlandse werkende bevolking een brede consensus bestaat over de wenselijkheid van
een alomvattende inkomenspolitiek.
Samenvatting
Op grond van het in de vorige paragrafen gepresenteerde
materiaal mag men concluderen dat er bij de werkende
bevolking in Nederland een opvallend grote bereidheid
bestaat tot inkomensmatiging ter wille van de bestrijding van
de werkloosheid. Deze bereidheid treft men aan onder alle
lagen van de werkende bevolking, doch zij wordt vaker aangetroffen naarmate het inkomen, de opleiding, het beroepsniveau en het niveau van het werk hoger zijn 13).
13) De in oktober 1980 gestelde vraag heeft nu reeds aan actualiteit
ingeboet, aangezien verschillende inkomensgroepen dit jaar met een
inkomensdaling van meer dan 2% geconfronteerd zijn geweest. Men
moet de matigingsvraag dan ook vooral interpreteren als een
indicator van de algemene bereidheid tot matiging. De eerstvolgende
stap in de analyse zal dan ook een schaalanalyse zijn van een groot
aantal vragen die betrekking hebben op matigingsbereidheid, doch
die minder aan de actualiteit zijn gebonden. Het feit dat de
inkomensdaling van het afgelopen jaar nauwelijks tot verzet van
betekenis onder de bevolking heeft geleid, vormt m.i. overigens een
ondersteuning van de hier geconstateerde matigingsbereidheid. Dat
individuen positief antwoorden op vragen t.a.v. matigen betekent
niet dat zij staan te springen om in te leveren. De enquete registreert
slechts dat het ,,conventionele” antwoord op een vraag over matigen
positief is. Het conventionele opinieklimaat is echter voor het beleid
niet zonder betekenis.
Indien het ..prisoner’s dilemma” volledig van toepassing zou
zijn, zouden wij mogen verwachten dat een grote meerderheid
van de mensen op de vraag over de bereidheid tot matiging
(vl) antwoordt ,,het hangt er vanaf”, om vervolgens als reden
overweging is dat zij eenvoudig niet kunnen rondkomen.
Niettemin zijn er duidelijke aanwijzingen dat het ,,prisoner’s dilemma” wel degelijk een rol van betekenis speelt voor
de respondenten. Bij de twijfelaars behoren ,,prisoner’sdilemma”-achtige overwegingen tot de vaakst genoemde overwegingen, zowel bij de spontane als bij de geprecodeerde vraag.
Bij de weigeraars komt het ..prisoner’s dilemma” in de
geprecodeerde vraag op de eerste plaats. Dat de lagere-inko-
Op de vraag of men op grond van de percepties en
preferences van individuen kan stellen dat zij het gevoel
hebben geconfronteerd te zijn met het ..prisoner’s dilemma”,
kan niet ondubbelzinnig met ja of nee worden geantwoord.
..prisoner’s dilemma”-achtige overwegingen te noemen en
mensgroepen de inkomensverdeling genivelleerd willen zien
positief te reageren op de matigingsvraag onder de voorwaarde dat er een dwingend opgelegde inkomenspolitiek wordt
gevoerd. Het gevonden antwoordpatroon wijkt hiervan af.
5,8% van de respondenten is direct tot matiging bereid, 22,6%
als voorwaarde voor matiging en de hogere-inkomensgroepen niet, past ook in de gedachtengang van het ..prisoner’s
dilemma”. Het feit dat zoveel van de twijfelaars en weigeraars
onder de conditie dat er een inkomenspolitiek wordt gevoerd,
van de respondenten ondanks het feit dat ze verwachten dat
alsnog tot matiging bereid zijn, wijst per slot van rekening ook
andere Nederlanders hiertoe niet bereid zijn. Die mensen die
niet zonder meer bereid zijn, twijfelen er vaak aan of matiging
wel tot werkgelegenheid leidt. De groep die niet tot matigen
in de richting van het bestaan van een ..prisoner’s dilemma”,
evenals het verrassend hoge percentage voorstanders van een
omvattende inkomenspolitiek.
bereid is, is niet zozeer bezorgd om de vraag of andere
groepen wel meematigen. Hun vaakst vermelde spontane
A. Szirmai