Ga direct naar de content

Van verzorgingsstaat naar zorgenstaat?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 8 1981

Ingezonden

Van verzorgingsstaat
naar zorgenstaat?
MR. C. VAN VEEN*

Onder de titel Van welvaartsstaat tot
verzorgingsstaat schreef SER-voorzitter
dr. J. W. de Pous in ESB van 24/31
december een belangwekkend artikel.
Na een uitnemend gedocumenteerd
overzicht over de sociaal-economische
ontwikkelingen in de periode 19631980 komt hij met ,,suggesties voor de
jaren daarna”.
In zijn beschouwingen over de wijze
waarop we met elkaar de toekomst
tegemoet zouden moeten treden, zoekt
en vindt De Pous aansluiting bij de beschouwingen van minister Albeda in
diens Memorie van Toelichting bij de
begroting 1981 van Sociale Zaken.
Daarin werd een grondige analyse gegeven van de huidige verzorgingsmaatschappij die, zoals de minister dat aanduidt, ,,tevens een maatschappij van
zorgen is geworden”. Waar Albeda ingaat op de bestuurbaarheid van de sociaal-economische orde, waarvan de ,,gemengde besluitvorming” (verstrengeldheid van marktwerking, overleg, sociale
machtsstrijd en overheidsbeslissingen)
het belangrijkste aspect is, vinden we in
het ,,Hoe nu verder?” bij De Pous een
overeenkomstige benadering.
Na een beschouwing over de noodzaak tot herijking van de bekende
sociaal-economische doelstellingen —
met een accent op het kwalitatieve element daarin — volgt onmiddellijk een
betoog over de besluitvorming: op basis
van een ,,indicatief plan”, jaarlijks als
raam-advies opgesteld doorde SER, zou
gei’nstitutionaliseerd tripartiet overleg
moeten plaatshebben; nadat de regering
binnen een zekere tijd haar standpunt
in gemeen overleg met het parlement zou
hebben vastgesteld, zou zij bij de opening
van de Staten-Generaal de uitwerking
ervan voor het op korte termijn te voeren sociaal-economische beleid kunnen
bekendmaken. Vervolgens zou dan in
de Stichting van de Arbeid, c.q. in de
bedrijfstakken en ondernemingen, in
overleg en onderhandelingen de ,,invulling van het sociaal-economische beleid
in het bedrijfsleven” kunnen plaatsvinden. Dit laatste, nl. centrale vaststelling van een kader waarbinnen de sociale
partners zouden kunnen onderhandelen
vinden we ook terug in tal van recente
uitlatingen van minister Albeda.
352

Laat ik vooropstellen dat ik het met
een aantal uitgangspunten van de minister en van de SER-voorzitter volledig
eens ben. Ik noem:
• recente externe en interne ontwikkelingen, die de spanningen tussen de
,,verzorgingsstaat” en de gewenste
economische ontwikkeling allengs
hebben doen groeien en de term,,zorgenstaat” een reele inhoud hebben
gegeven;
• de wenselijkheid van goed overleg over
het sociaal-economisch beleid op alle
niveaus;
• en de noodzaak het eens te worden
over de doelstellingen (zeker ook in
kwalitatieve zin), die regelmatig aan
een zekere herijking toe kunnen zijn,
mede wat de prioriteiten betreft.
Maar als ik mij dan poog te realiseren
met welke zorgen wij ons voorshands
met de hoogste prioriteit moeten bezighouden, dan voel ik mij in de betogen
van de beide scribenten teleurgesteld.
Ik noem (in willekeurige volgorde): de
neiging instituties uit te werken zonder
dat er overeenstemming bestaat over de
richting en de aangrijpingspunten van
het te voeren beleid; het centralistische
element in de beschouwingen, in het bijzonder in verband met de regeling van
arbeidsvoorwaarden; maar vooral — en
daar wil ik in het navolgende de klemtoon op leggen — het ontbreken van een
goede analyse van de werking van de
markten en van de functie van de onderneming in het geheel.
Rol van de onderneming
Gegeven de sociaal-economische zorgen en de alom gevoelde behoefte aan
de ontwikkeling van een ,,overlevingsstrategie”, moet m.i. de functie van de
onderneming centraal worden gesteld
en dient een beleid gericht op de mogelijkheid die functie optimaal te vervullen,
de hoogste prioriteit te hebben.
De uitstekende analyse van De Pous
levert het beste bewijs voor de noodzaak
van deze prioriteit. Hij toont duidelijk
aan wat er sinds het midden van de jaren
zestig is misgegaan. Hij toont, mede op
basis van kwantitatieve gegevens, glas-

helder aan hoezeerde ontwikkeling heeft
geleid tot uitermate onevenwichtige verhoudingen: een volslagen onevenwichtige verdeling tussen particuliere en collectieve bestedingsmogelijkheden, alsmede binnen de particuliere sector tussen
de beschikbare looninkomens en de
overige inkomens. De angstwekkend gestegen en nog stijgende collectieve druk
(belasting- en premiedruk) heeft, te
zamen met de afwenteling daarvan in
de looninkomens, geleid tot een voortschrijdende afbraak van de winstinkomens van de ondernemingen. Ik voeg
daar nog aan toe dat de bewegingsruimte
van de ondernemingsleidingen, behalve
door de winstinkrimping, nog extra is
beperkt door het automatische karakter
van tal van ,,inkomenskoppelingen” en
door een versterkt centralisme in de
regeling van arbeidsvoorwaarden, met
geen ander doel dan het veiligstellen
van de collectieve uitgaven.
Als wordt gestreefd — op zich met
mijn warme instemming — naar (herstel
van) een overlegeconomie, dan dient
ook vast te staan waartoe dat overleg
dient. Naar mijn mening zal een wezenlijk herstel van evenwicht in de verdeling
van (de groei van) het nationale inkomen de primaire doelstelling van het
overleg moeten zijn. Hierbij teken ik
nog aan dat de door externe omstandigheden toch reeds beperkte groei nog
verder zou worden aangetast door het
achterwege laten van een beleid dat op
een evenwichtiger verdeling is gericht 1).
Ik pleit er daarom voor dat, gegeven
de situatie waarin wij ons bevinden, het
primaat wordt gelegd bij de invididuele
onderneming, in die zin dat weer prikkels ontstaan voor alle betrokkenen —
ondernemers, kapitaalverschaffers en
werknemers — om de vereiste prestaties
te leveren. Het gaat erom dat de ondernemingen — bestaande en nieuwe —
ruimte krijgen (financiele en beleidsruimte) om de haar toevertrouwde taak
— het leveren van het voornaamste
draagvlak voor de ontwikkeling van
onze volkshuishouding — naar behoren
te kunnen vervullen. In dit verband heb
ik in de betogen tot dusverre node een
beschouwing gemist over de positie van
de ondernemingen en over de voorwaarden die zij, uit hoofde van hun functie,
aan het overheidsbeleid mogen stellen.
Terugkomend op de behoefte aan
overleg, wil ik in alle openheid stellen
dat ik gaarne bereid ben daaraan mee
te werken, mils het herstel van evenwichtige inkomensverhoudingen en de

*Voorzitter van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen.

1) De SER heeft trouwens reeds enkele

malen unaniem gewezen op de noodzaak de
collectieve druk te beperken. In het bijzonder
wijs ik op het Advies inzake omvang en groei
van de collectieve sector, Den Haag, 1978,
nr. 11.

erkenning van de fundamentele rol daarin van de individuele onderneming en
van de noodzaak van voldoende beleidsruimte voor haar leiding, uitgangspunten
daarbij zijn. Zonder aanvaarding van die
uitgangspunten kan ik mij geen zinvol

overleg voorstellen. We hebben met
elkaar vanuit een ernstige overschatting

Voorwaarden

In de eerste plaats is (herstel van) con-

is tevens aangeduid hoezeer z.g. apo’s

daar op deze plaats niet uitvoerig op in
te gaan. We weten allemaal dat we bezig
zijn geweest en nog steeds bezig zijn, ons
op tal van gebieden ,,uit de markt te prij-

die werkgevers zouden verplichten bepaalde aantallen arbeidsplaatsen te ga-

zen”, zowel in het buitenland als op onze

Uitgaande van mijn standpunt dat
wij gezamenlijk aan de slag moeten,

nationale markten. Voortgaande kosten-

wichtige situatie gecreeerd dat we met

en lastenverlichting voor de ondernemingen (laten we vooral denken aan de
druk van de collectieve lasten) is daarom
een eerste vereiste. (Het feit dat andere

kan daar niet genoeg de nadruk op leggen, het gaat niet in de eerste plaats
om instituties, maar om beleid. Een be-

westerse landen daar ook naar streven,

leid, waarvan ik de belangrijkste uitgangspunten hiervoor heb aangegeven.

is wel een motief om te trachten tot inter-

Het herstel van economische groei, in
samenhang met het verdelen van die

te stellen; bovendien zouden we dan eerst
recht van de regen in de drup komen.)

groei over particuliere en collectieve bestedingsmogelijkheden, vereist een ge-

zond economisch draagvlak, dat slechts
door het bedrijfsleven, door de onder-

nemingen dus, kan worden gevormd.
Van de strategische beslissingen (keuze
van produktierichtingen, investerings-

beslissingen) van de afzonderlijke ondernemingen zal het afhangen, of er in de

toekomst een voldoende draagvlak zal
zijn om het vervullen van individuele
en collectieve wensen te financieren.
Al zitten wij in de zorgen, er zijn tal

van redenen om aan te nemen dat wij als
Nederlanders in staat moeten zijn om
ons aan de problemen van het heden te
ontworstelen, en, bij herstel van de
wereldeconomie, ons partijtje mee te
blazen. Onze ideale geografische ligging,

kunnen worden aangeboden. Hiermee

currentiekracht noodzakelijk. Ik hoef

van onze mogelijkheden een zo oneven-

minder niet toe kunnen. Overigens, ik

aan te geven hoeveel arbeidskrachten
tegen de centraal ge’indiceerde prijzen

nationaal overleg te komen, maar geen

motief om nationaal geen orde op zaken
Op de arbeidsmarkt is er de financiele
en sociaal/maatschappelijke druk op de
werknemers in de bedrijven — met name
in een aantal industriele sectoren — van-

uit het zachte circuit van de overheid,
wat zowel een gevolg is van onze ideale
sociale voorzieningen als van de goudgerande arbeidsvoorwaarden van de
overheid. Hier dient beslist naar even-

wichtiger verhoudingen te worden gestreefd.
De andere factoren die bepalend zijn
voor de mogelijkheid tot het aanvaarden

van risico’s zou ik als ,,ruimte-factoren”
willen aanduiden. Het gaat mij hier om
financiele ruimte en om beleidsruimte.

De financiele ruimte die risico-aanvaarding mogelijk maakt, wordt bepaald

randeren, de zaken helemaal op hun
kop zouden zetten.
dat bestaande en nieuwe ondernemers
weer risico’s moeten durven nemen, dat

de kapitaalverschaffers er weer een gat in
moeten zien, maar vooral ook dat onze
werknemers en werkneemsters (voor zo-

ver ze niet zelf gaan ondernemen) voldoende gemotiveerd moeten worden om
in de ondernemingen de noodzakelijke
prestaties te leveren, meen ik dat de arbeidsmarkten weer echte markten moe-

ten worden. Pas dan kunnen we er echt
naar streven de juiste man of vrouw op

de juiste plaats te krijgen.
Dat eist het vertrouwen in vrije over-

eenkomsten over arbeidsvoorwaarden
(uiteraard binnen de grenzen die de wet
ter bescherming van werknemers en
-neemsters stelt), een vrije loonvorming
dus, met terzijdestelling van niet-markt-

conforme maatregelen. Onder die laatste
reken ik ook de krampachtige pogingen
tot steeds verdergaande inkomensnivel-

lering. Dit laatste is in toenemende mate
een demotiverende factor geworden,

nog als zodanig versterkt door allerlei
stelsels van z.g. inkomensprijzen, aan
inkomensniveaus gerelateerde prijzen.
De demotiverende invloed daarvan

ondervindt praktisch elke ondernemer
dagelijks in eigen omgeving.

zijn evenzovele factoren die vertrouwen

door feitelijke winsten en door, ten dele
daarop gee’nte, winstverwachtingen.
Daarom is elk beleid dat niet zichtbaar
tot herstel van rendementen en rendementsverwachtingen (of nog erger: tot

schenken in onze eigen mogelijkheden.
Maar dan moeten we alle ,,doemdenken”

verdere uitholling daarvan) leidt, in de

pleidooien voor een vrije loonpolitiek

huidige situatie levensgevaarlijk. Even-

op ze af komen. Minister Albeda heeft

de ontwikkelingsgraad van het Nederlandse volk, maar ook het feit dat wij,

materieel gezien, nog steeds tot de welvarendste landen ter wereld behoren,

zo snel mogelijk vervangen door ,,doendenken” (in die zin is voor mij ,,prestatie-

maatschappij” beslist geen vies woord).
Het ,,doen” zal primair moeten geschieden in de ondernemingen. Dat be-

tekent dat die ondernemingen bereid en
in staat moeten zijn op grond van markt-

signalen en marktverkenningen, haar
beslissingen te nemen en, de daaraan

inherente risico’s aanvaardend, daarvoor de verantwoordelijkheid te aan-

Nu begrijp ik de bezorgdheid van onze

minister van Sociale Zaken, en van zijn
collega’s in het kabinet, heel goed, als

zeer funest zou het zijn, gevolg te geven
aan de idee, de winsten van (nog) goed
gaande ondernemingen af te romen ten
behoeve van de zwakken. Ook hier dus

het onlangs zelf te kennen gegeven: ten
gevolge van het blijvend aanvaarden

zijn kosten- en lastenverlichting voor de

leidsmarges voor in het bijzonder het

ondernemingen (alsook het achterwege

budgetbeleid nog nauwer geworden dan

laten van winstbeperking door een prijsbeleid dat het marktmechanisme verstoort) de aangewezen algemene beleidsinstrumenten.

prijscompensaties, waardoor de doorwerking van allerlei externe en over-

Een tekort aan beleidsruimte voor de

van talloze automatische koppelingen

tussen inkomenscategorieen zijn de beze reeds waren 2). Hieronder reken ik

ook de effecten van de z.g. automatische
heidsmaatregelen met een kostenverhogende werking niet alleen het bedrijfsleven voor moeilijk oplosbare proble-

vaarden. In het algemeen zullen de be-

ondernemingen zie ik ook, en vooral,

reidheid en de mogelijkheid tot risicoaanvaarding weer moeten groeien, en de
plaats innemen van het om zich heen

we — in de praktijk van vandaag, maar

grijpende streven naar zekerheden (die

en De Pous — een markant voorbeeld

er, zeker op economisch gebied, niet

van de belemmeringen die aan het opti-

zijn).
De bereidheid tot het aanvaarden van

male ondernemen in de weg worden gelegd. Een centraal gestuurde arbeids-

risico’s is primair een kwestie van menta-

markt is geen echte markt: niet alleen

adequate oplossing. Integendeel, herstel van de contractvrijheid, zo spoedig

liteit, zowel bij ,,bestaande”als bij poten-

wordt het hoofdkenmerk van een markteconomie — decentrale beslissingen —

noom uitgavenbeleid van de overheid

tie’le ondernemers, bij de bestaande en
potentiele werknemers in die bedrijven,
als bij de kapitaalverschaffers; de mogelijkheid ertoe wordt door een aantal factoren bepaald, die in een overlevingsstrategie m.i. terecht primair de aandacht vragen.
ESB 8-4-1981

op de arbeidsmarkten. Juist daar vinden
ook in de voorstellen van de heren Albeda

geweld aangedaan, maar op zo’n „ centrale” markt wordt maar de helft beslist:
er worden prijzen (i.e. lonen en bijkomende arbeidsvoorwaarden) vastgesteld, maar geen hoeveelheden: de overheid, noch de vakbeweging is in staat

men stelt, maar ook de marges voor het
overheidsbudget in een voortgaande
spiraalwerking worden verkrapt. Maar
voor deze problematiek is zeker een centraal gereguleerde loonvorming geen
mogelijk, is m.i. geboden. Eenmeerauto-

2) In dit verband zie J. Goedhart, Differentiate in de arbeidsvoorwaarden, ESB, 20
februari 1980, biz. 226 e.v.

353

dat rekening houdt met de ruimte die
de onderneming, op straffe van ondergang, beslist nodig heeft, en dat die
ruimte eerbiedigt, kan in de huidige
situatie niet worden gemist.

Kosten- en lastenbeperking (vooral
door sanering van de overheidsfinancien) is, met het oog op verbetering van
onze cottcurrentiepositie en op herstel

van winsten en winstverwachtingen,
noodzakelijk, maar niet voldoende.
Daarnaast moet ten minste aan twee

voorwaarden worden voldaan:
• het aanvaarden van risico’s dient weer
voldoende beloond te worden; en

• de verhouding tussen de waarde van
prestaties en haar beloning moet weer
duidelijk zichtbaar worden.

Contractvrijheid op de arbeidsmarkt
(zowel individueel als collectief) moet
het mogelijk maken dat er een dynamische, gedifferentieerde en flexibele
inkomensvorming ontstaat, die in over-

eenstemming is met de uiteenlopende
situaties in ondernemingen, bedrijfstak-

ken en regie’s, en die een prikkel vormt
tot het leveren van de vereiste prestaties.
Zonder die vrijheid zouden we moeten

rekenen met een voortgaande verstarring op de arbeidsmarkten, met een on-

voldoende werking van de allocatiefunctie van beloningsverschillen en met
een negatieve invloed op de produktiviteitsontwikkeling.

Overleg
Uitgaande van de hiervooraangeduide

doelstellingen ten aanzien van het te
voeren beleid, ben ik — en ik meen dat

dit een opvatting van heel ondernemend
Nederland is — graag bereid Albeda
en De Pous te volgen in hun streven naar

een hernieuwde overleg-economie. Er is
heel wat te overleggen: over de hoofdelementen van een overlevingsstrategie,
over een herijking van doelstellingen,

over de kwalitatieve kanten daarvan,
over het mitigeren vande werkloosheidsellende, en ook over de wijze van institu-

tionalisering waar die nodig is.
Dat en de SER en de Stichting van de
Arbeid, en het overleg met de overheid
daarin een belangrijke rol kunnen en
moeten spelen, ben ik met De Pous van
harte eens. We moeten er echter wel voor
oppassen ervan uit te gaan — een typisch

Nederlandse hobby — dat men alleen
door middel van (het creeren van nieuwe)

instituties problemen oplost. Het overleg
mag geen bezigheidstherapie worden.
Wat het door De Pous bepleite jaarlijkse overleg betreft, wil ik nog een
enkele kanttekening plaatsen. Centraal

overleg in het voorjaar, met een orienterend karakter, op basis van door onaf-

hankelijke deskundigen verrichte macroeconomische verkenningen, en voorafgaand aan de opstelling van de rijksbe-

groting voor het volgende kalenderjaar,
lijkt mij bijzonderzinvol. Wanneerdaar354

na het kabinet zijn beleid heeft vastgesteld, en daarover na de derde dinsdag
in September in overleg treedt met het
parlement, is zijn verhouding tot de

Slechts door herstel van financiele
ruimte en beleidsruimte voor de ondernemingen en het respecteren van hun
functie en verantwoordelijkheid, is het

sociale partners een andere geworden.

denkbaar dat ondernemend Nederland

Het woord is dan m.i. aan de sociale
partners in de ondernemingen, in de be-

met hernieuwd elan tot de prestaties
komt die de basis voor werkgelegenheid

drijfstakken en zo men dat wenselijk

en welzijn kunnen vormen.

acht, ook in de Stichting van de Arbeid.

C. van Veen

Auteur