Au Courant
Havenconflict als testcase
A. F. VAN ZWEEDEN
Toen minister Albeda vorig jaar het
laatste beraad in de Stichting van de
Arbeid over het arbeidsvoorwaardenbeleid 1981 afsloot met de mededeling
dat hij 2% zou korten op de prijscompensatie per 1 januari, liet de voorzitter
van de FNV, W. Kok, onmiddellijk
weten dat in de cao-onderhandelingen
alles zou worden geprobeerd om die opgelegde extra matiging om te zetten in
werk. De FNV, zo maakte hij bekend,
zou daarbij harde acties niet uit de weg
gaan. Albeda liep op de mogelijke uitkomsten van die onderhandelingen vooruit door zich de wettelijke bevoegdheid
te verschaffen in afzonderlijke caoafspraken in te grijpen als die zouden
leiden tot afwijkingen van de beoogde
vermindering van de loonsomstijging.
De beperkte loonmaatregel had immers
de tweeledige bedoeling om de financieringsproblemen van de overheid te
verlichten en de loonkostenstijgingen
voor de ondernemingen te beheersen.
Op 9 januari zond de minister een
brief aan de Stichting van de Arbeid
waarin hij de bedoelingen van de loonmaatregel nader toelichtte. Hij schreef
geen overeenkomsten te zullen toestaan
die afweken van de 1% initiele loonstijging die op dat moment als landelijk
gemiddelde uitkomst van de afgesloten
cao-onderhandelingen kon worden vastgesteld. Op voorhand verbood hij ook
verbeteringen van arbeidsvoorwaarden
die weliswaar niet tot een verhoging van
de loonsom leiden, maar wel tot een verhoging van de loonkosten. Hij noemde
in dit verband uitbreiding van het aantal
vakantiedagen. In het algemeen wilde
Albeda voorkomen dat cao-partijen
zouden trachten de loonmatiging af te
wentelen.
Deze voorgeschiedenis vormt een afdoende verklaring en legitimatie van het
optreden van de minister in het Rotterdamse havenconflict. Zou de 2% korting
op de prijscompensatie gebruikt worden
om arbeidstijdverkorting te financieren
dan zou dat een dubbele compensatie betekenen. De korting op de prijscompensatie en de beperking van de vakantietoeslag gingen immers gepaard met een
lastenverlichting. Zou hij de havenarbeiders een compensatie toestaan in de
vorm van vrije tijd, dan zou hij de bedoe274
lingen van zijn eigen arbeidsvoorwaardenbeleid frustreren.
Met deze ,,brute ingreep” (Vervoersbond FNV) heeft Albeda de aanval van
de FNV op haar eerste speerpunt, de
sterk gemechaniseerde container- en
graanoverslagbedrijven in de Rotterdamse haven, afgeslagen. Met zijn interventie heeft hij waarschijnlijk ook bijgedragen aan het voorkomen van een staking die de haven heel wat schade had
kunnen berokkenen.
Hoewel de bonden de eis niet van tafel
haalden, verloor zij aanmerkelijk aan
scherpte toen de werkgevers tegemoet
kwamen aan andere eisen, zoals uitbreiding van het aantal vrije dagen en versnelde invoering van de vijfdaagse werkweek. Daarvoor leveren de arbeiders
hun ploegentoeslag en 2% initieel in en
voldoen daardoor aan de voorwaarde
die Albeda had gesteld voor verkorting
van werktijd. De 2% korting op de prijscompensatie werd niet direct gebruikt
om de arbeidstijdverkorting te financieren en extra arbeidsplaatsen te scheppen
voor de werknemers die vrijkomen uit
de niet-gemechaniseerde en noodlijdende stukgoedbedrijven.
Zowel de werkgevers als de minister
haalden daarmee een belangrijke slag
binnen. De gevreesde olievlekwerking
was immers voorkomen. De geringe
geestdrift van de leden van de Vervoersbond FNVom voor handhaving van hun
eis in staking te gaan was tekenend voor
de niet al te grote solidariteit die de
werknemers van ECT en Unitcentre wisten op te brengen met hun collega’s in
de stukgoedbedrijven, toen de werkgevers aan hun voornaamste verlangens
waren tegemoet gekomen.
Albeda heeft zijn doel bereikt door de
oplossing van het conflict te lokaliseren.
Zijn interventie kan worden beschouwd
als een inbreuk op de onderhandelings-
vrijheid die hij cao-partijen onder de beperkte loonmaatregel wil laten. De ruimte die hij hun toestaat is beperkt. Alleen
in uitzonderingsgevallen kunnen afwijkingen worden toegestaan van de algemene regel dat verbeteringen van arbeidsvoorwaarden binnen de landelijk
gemiddelde initiele stijging van 1% moeten blijven. Toch moet worden vastgegesteld dat Albeda zich binnen de marges van zijn beleid niet heeft vergrepen
aan het beginsel van de onderhandelingsvrijheid. Hem kan evenmin het verwijt van inconsistentie worden gemaakt.
Wel is hij als beoordelaar van de uitvoering van zijn eigen loonmaatregel opgetreden en dat wordt hem door de FNV
kwalijk genomen.
Het optreden van de minister in het
conflict krijgt nog wat meer betekenis
als we het in verband brengen met zijn
recente uitspraken over geleide loonpolitiek. Albeda denkt aan een aanzienlijke beperking van de onderhandelingsvrijheid die hij steeds meer ziet als een
weelde die wij ons in een economische
noodsituatie niet kunnen veroorloven.
Zijn gedachten staan haaks op de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen
in de richting van decentralisatie. Ook in
dit opzicht was het bijna op een conflict
uitgelopen onderhandelingsproces in de
Rotterdamse haven een testcase met
mogelijke precedentwerking. Hier waren
partijen immers bezig een andere werkstructuur uit te werken in sterk geautomatiseerde bedrijven die met aanzienlijk
minder arbeidskrachten kunnen volstaan. Het enige waar de minister van
Sociale Zaken op had te letten was dat
een overeenkomst over een ander werkrooster met meer vrije dagen niet tot een
stijging van de loonkosten zou leiden die
zich over de rest van de economie zou
spreiden. Hij liet de partijen de vrijheid
om overde werktijden te onderhandelen,
mils ze binnen de beperkingen van zijn
loonbeleid bleven. Albeda’s conceptie
van de arbeidsverhoudingen in een neergaande economie is dat loonvorming
zoveel mogelijk centraal moet worden
beheerst.
Deze centralistische opvatting is in
strijd met de decentralisatietendens die
de collectieve arbeidsovereenkomst
steeds meer een minimumkaraktergeeft.
Meer en meer wordt per onderneming,
of groep van ondernemingen, bekeken
wat de mogelijkheden zijn, gegeven de
specifieke situatie van de bedrijven en
van de arbeidsmarkt. Een geleide loonpolitiek zou naar de mening van de
NCW-secretaris, drs. H. Wijffels, een
; arbeidsmarktpolitiek impliceren.
s werkgevers weten wel hoe decentragebracht met de noodzakelijke beheer-
uit het Rotterdamse geval toch dat verkorting van de arbeidstijd in een rendabele onderneming met hoge produktiviteit niet ten goede behoeft te komen aan
We komen met een dergelijke oplossing
in een vicieuze cirkel van stijgende loonkosten terecht die de produktiviteits-
ang van de arbeidskosten: door verklei-
de werkgelegenheid in een regio. De
ning van de collectieve sector en ontkoppeling van de lonen in het particuliere
bedrijfsleven van de salarissen bij de
overheid en van de sociale uitkeringen.
Wanneer werkgelegenheid centraal
komt te staan in gedecentraliseerde onderhandelingen per onderneming, blijkt
werkgelegenheid kan pas worden uitgebreid als ook de arbeidstijdverkorting
algemeen wordt toegepast of wanneer
vrijkomende arbeidskrachten op grote
schaal kunnen worden opgenomen in
maakt. Decentralisatie van onderhandelingen leidt dus niet per se tot oplossin-
itie in overeenstemming kan worden
winst van automatisering ongedaan
gen waarmee de werkgelegenheid in het
algemeen gediend kan zijn.
bedrijven die zich ploegendiensten en
kortere werktijden kunnen veroorloven.
A. F. van Zweeden