Enegiekroniek
De organisatie van de
energievoorziening in discussie
DRS. M. E P E M A – B R U G M A N *
Inleiding
V66r het weekend vande blokkadevan
de kerncentrale bij Doodewaard hebben
de kranten, radio en televisie grote aandacht besteed aan kernenergie. Een verre
van afgewogen berichtgeving overigens.
De nadelen en gevaren van kernenergie
zijn heel wat breder uitgemeten dan de
voordelen. Het leek wat dit betreft een
soort tegenhanger van het derde deel van
de Nota energiebeleid, waar de bewindslieden sterk naar kernenergie toe geredeneerd hebben met gebruik van argumenten die niet alle even deugdelijk zijn.
Ook vlak over de grens, in Duitsland
en België, is tegen het gebruik van kernenergie gedemonstreerd. Zo dreigt de
discussie over het energiebeleid toch een
discussie over alléén kernenergie te worden. Dat is iets wat we beslist niet moeten
hebben. Daarom valt het initiatief van de
Vereniging Milieudefensie te prijzen die
in Doodewaard veel aandacht besteed
heeft aan energiebesparing en alternatieve vormen van energieopwekking. Men
gaf zelfs concrete energiebesparingsadviezen. Dat laatste is belangrijk omdat
haast een ieder nu wel van de noodzaak
van energiebesparing overtuigd is, maar
het vaak nog niet in het gedrag tot uiting
komt. Dat zal mede veroorzaakt worden
door het gebrek aan financiële middelen, maar vooral ook omdat de voorbeeldwerking ontbreekt. Meewerken aan
energiebesparing door in een huis, aangesloten
stadsverwarming, te gaan
wonen moet natuurlijk niet ,,beloondw
worden met hogere energiekosten.
Evenmin bevorderend.voor de animo
om energie te besparen is de strijd die tussen elektriciteits- en gasbedrijven geleverd wordt over de vorm van energiebesparing. De elektriciteitsbedrijven leveren de stadsverwarming, waardoor de
gasbedrijven een deel van hun inkomsten
zien verdwijnen. Gasbedrijven hebben
meer baat bij huizen die door gas verwarmd worden. Zij zullen dus snel kiezen
tegen stadsverwarming, maar voorgoedgeïsoleerde huizen, zuinige centrale verwarmingsketels e.d. Arme gemeenteraden die de keuze moeten maken!
Het lijkt zo eenvoudig omdat ze in
feite slechts hoeven te letten op de mate
van energiebesparing en de daaraan verESB 19-1 1-1980
bonden kosten. Ze worden echter overstelpt met dikke rapporten, met begrotingen en tegenbegrotingen, en met de
onzekerheid of de minister van Economische Zaken wel of niet een bijdrage
verstrekt. Het feit dat de produktie van
elektriciteit en de distributie van gas en
elektriciteit in handen zijn van overheidsbedrijven (provincies, gemeenten) is
kennelijk geen garantie voor een eenvoudig besluitvormingsproces. Dit komt
mede omdat de verzorgingsgebieden van
de gas- en elektriciteitsbedrijven in vele
gevallen niet samenvallen. Het wordt tijd
dat hier maatregelen worden genomen
om de concurrentie tussen bedrijven uit
te bannen zodat de mate van energiebesparing – uiteraard in relatie tot kosten en toekomstige opbrengsten – werkelijk bepalend wordt voor de keuze van
de beste methode.
Structuur elektriciteitsproduktie
Het is vooral de structuur van de elektriciteitproduktie die veel kritiek krijgt.
Over de relatie produktie/distributie is
overigens in het verleden ook al heel wat
afgestudeerd en gediscussieerd. In oktober 1973 publiceerden J. van Brummen
en A. van der Kooi hun afstudeeropdracht aan de TH Twente, uitgevoerd
voor de Verenigingvan Stromdistributiebedrijven in Nederland, over dit onderwerp. Zij kwamen tot de conclusie dat
produktie en transport van elektrische
energie landelijkgeïntegreerd moest worden en dat de distributie van gas. wateren
elektriciteit in één hand miest komen.
Dan zou het best voldaan worden aan de
in het rapport gepubliceerde hoofddoelstelling: de openbare-nutsvoorzieningen
dienen op een zodanige wijze te functioneren, dat zo goed mogelijk aan de maatschappelijke behoefte wordt voldaan tegen zo laag mogelijke kosten onder optimale sociale omstandigheden voor het
personeel. Die conclusie werd uiteraard
niet door iedereen gedeeld en de discussie
over de voor- en nadelen van horizontale integratie (de combinatie van de distributie van gas, elektriciteit en eventueel water in één bedrijf op plaatselijk/ regionale schaal) en verticale integratie (de combinatie van produktie,
transport en distributie van één voorziening in één bedrijf) is tot nu toe voortgezet.
Het lijkt nu echter wel in de bedoeling
te liggen om naast het filosoferen over
de gewenste structuren van onze nutsvoorzieningen ook iets te gaan doen aan
de wijziging van die structuur. De ministers van Economische Zaken en van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne en
de staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken hebben in jun 1978 de Commissie Concentratie Nutsbedrijven (Coconut) ingesteld. In de instellingsbeschikking wordt overwogen dat het gewenst
is tot een beter inzicht te komen in en
een bijdrage te leveren tot de oordeelsvorming over de wenselijkheid, alsmede
over de verschillende vormen en mogelijkheden van concentratie van de nutsvoorzieningen in de sectoren gas, water
en elektriciteit.
Het merkwaardige is dat de wenselijkheid in de taakopdracht aan de commissie niet meer tot uiting komt; deze commissie dient de bewindslieden te adviseren over:
a. een te verstrekken opdracht aan een
organisatie-adviesbureau tot het uitbrengen van een advies over de mogelijkheden tot concentratie van de nutsvoorzieningen in de sectoren van gas,
water en elektriciteit;
b. het te voeren beleid naar aanleiding
van her door her organisatie-adviesbureau uit te brengen advies.
De Coconut heeft snel gewerkt. In
januari 1979 werd al een tussenrapport
uitgebracht, waarin de taakopdracht aan
het organisatie-adviesbureau geformuleerd staat. Hierin komt onder punt 4.5
een onderzoek naar de wenselijkheid van
concentratie wel weer naar voren.
Inmiddels heeft het uitgekozen Bureau
Krekel, Van der Woerd en Wouterse
(KWW) haar opdracht afgerond en gepubliceerd in een lijvig boekwerk l). De
Coconut heeft het onderzoek van KWW
intensief begeleid en het tempo van rapportering laat niets te wensen over, gezien de complexiteit van de materie, alle
aspecten die bekeken moeten worden.
Ook dit rapport komt uit op produktie
en transport van elektriciteit in één bedrijf en horizontale integratie in de distributie, te onderscheiden in ,,netbedrijven” en ,,verbruiksbedrijvenW. positie
De
van de Gasunie is buiten beschouwing
gebleven, omdat deze bij de taakopdracht
uitgesloten was.
Kritiek op het rapport van KWW kon
niet uitblijven. De Vereniging van exploitanten van gasbedrijven in Nederland (Vegin) vindt het rapport te centralistisch van opzet. Vooral de splitsing in
,,netbedrijven” (provinciaal, regionaal)
* Lid van de Tweede Kamer voor de PvdA.
I ) Bureau Krekel, Van der Woerd en Wouterse, Concenrrarie nutsbedrijven. Staatsuitgeverij, 1980.
en ,,,verbruiksbedrijven” (meer plaatselijk) wijst de Vegin af, omdat de verbruiksbedrijven in feite niet méér zouden
zijn dan een veredeld incassobureau.
De Vegin heeft bovendien haar ideeën
over de Gasunie publiek gemaakt. De
Gasunie zou de structuur van een nuts:
bedrijf moeten krijgen, waarin de zeggenschap van Shell en Esso sterk verminderd wordt en de gasdistributiebedrijven
een behoorlijke stem krijgen. Het lijkt
meer voor de hand te liggen een overeenkomstige structuur als bij elektriciteitsproduktie en transport te kiezen en
dat zou betekenen: geen distributiebedrijven erin, maar ook geen particuliere
maatschappijen.
De Coconut die het resultaat van het
onderzoek van KWW moet beoordelen
en beleidsaanbevelingen aan de bewindslieden moet doen, kan eigenlijk
niet om een oordel over de Gasunie heen.
Mocht deze commissie dat niet doen,
dan zullen toch zeker de bewindslieden,
als deze een nieuwe structuur van de
nutsvoorzieningen voorstellen, ook de
Gasunie daarbij moeten betrekken.
Als de vaart erin blijft kan nog voor
de verkiezingen een voorstel worden
gedaan. Hierop zou dan commentaar
kunnen worden geleverd (inspraak) en
vrij snel na de vorming van het nieuwe
kabinet zouden dan de knopen moeten
worden doorgehakt en zou aan de noodzakelijke wetgeving moeten worden begonnen.
Vraagtekens
Het rapport van Krekel, Van der
Woerd en Wouterse komt in zijn conclusie tot een zeer grote reorganisatie.
Aan zo’n grote reorganisatie zijn veel
nadelen verbonden en om dat toch door
te zetten moeten er dus grote voordelen
zijn aan te wijzen. Kan de belangrijke
doelstelling, het tot uitvoering brengen
van een energiebeleid, zoals de overheid
dat voorstaat, niet eenvoudiger tot stand
komen is een vraag die dan ook zeker
moet worden beantwoord. Daartoemoet
wettelijk geregeld worden wat goedkeuring van de ministers behoeft, zodat ook
de parlementaire controle kan plaatsvinden. Daarbij moet gedacht worden
aan de nieuwbouw, d e brandstofinzet
van centrales en de tariefstelling. Ook
zou de energiebesparing gestimuleerd
moeten worden, mede door bevordering
van warmte-krachtkoppeling.
Uit het rapport van KWW blijkt wel
dat de bedrijven nu te veel naar zich zelf
kijken en te weinig naar wat landelijk
het beste is. Dat zou echter ook verbeterd
kunnen worden door de rijksoverheid
meer invloed in de S E P (Samenwerking
Elektriciteits Produktiebedrijven) te geven, daar waar het gaat o m de produktie van elektriciteit. De vraag rijst ook
of de verbruiker beter af is met de twee
soorten distributiebedrijven. De verbruiker heeft belang bij de tariefstelling en
verder bij een vlotte service bij storingen
of bij verkeerde of onduidelijke rekening.
Hoe het energiebedrijf dat organiseert
is zijn zorg niet.
Bij de conclusies van KWW vallen
meer vraagtekens te zetten. Een groot
voordeel daarentegen is de schat aan
materiaal die het rapport bevat. Het
heeft bovendien de discussie over de
organisatie van de elektriciteitsproduktie in een stroomversnelling gebracht.
Nog te veel echter alleen binnen de
,,energiewereldw. Aan die discussie over
de organisatie van de energievoorziening
zoudenook de actiegroepen o p energieterrein moeten deelnemen. Krijgen de
alternatieve vormen van energieopwekking wel voldoende mogelijkheden bij de
voorgestelde structuur? Worden alle belemmeringen voor energiebesparing wel
weggenomen? Ook de consumentenorganisaties zouden moeten nagaan of
de voorstellen voor wetgeving en organisatie de consument de beste bescherming
biedt. Bovendien moet het democratisch
gehalte van de voorgestelde organisatie
nog worden getoetst: waar ligt de beste
combinatie van doelmatigheid en democratie? Zijn de gemeenteraden uit de
problemen bij hun keuzemogelijkheden
voor energiebesparing? Het wachten is
o p Coconut. Dan kan de discussie worden voortgezet.
M. Epema-Brugman
Auteur
Categorieën