Het corrigeren van regionale
werkloosheidscijfers voor
seizoeninvloeden
DRS. F.W. SCHREUDER*
Gewoonlijk vindt alleen op landelijke werkloosheidscijfers een correctie voor seizoeninvloeden
plaats. Maar ook lokale overheden zullen geïnteresseerd zijn in een zo goed
mogelijk beeld van de werkloosheid in hun gebied. In dit artikel wordt
een eenvoudige methode ontwikkeld waarmee het seizoenpatroon van de
werkloosheid ook op regionaal niveau bij benadering kan worden vastgesteld.
De methode is toegepast op de werkloosheidscijfers voor Nederland en voor Amsterdam
voor de periode 1977 t/m 1979. Tevens worden de Amsterdamse werkloosheidscijfers
uitgesplitst naar zowel mannen en vrouwen, als jeugdigen en volwassenen.
De ontwikkeling van de seizoengecorrigeerde werkloosheid van iedere categorie
kan aldus afzonderlijk worden geanalyseerd.
Inleiding
Het Ministerie van Sociale Zaken brengt maandelijks een
publikatie uit waarin de omvang van de werkloosheid in
Nederland wordt weergegeven. ~ & cijfers geven slechts ten
e
dele de trend van de werkloosheid weer. aangezien er factoren
zijn die het beeld verstoren, zoals incidénte; fluctuaties door
bijvoorbeeld sluiting van een omvangrijk bedrijf. Behalve
deze fluctuaties is er tevens sprake van de invloed die van de
verschillende seizoenen op de werkloosheid uitgaat. Zo ligt
het voor de hand dat er in het zomerseizoen minder werklozen
in de beroepsgroep horeca zullen zijn dan in het winterseizoen, hetgeen ook uit de cijfers blijkt. Om een betere indruk te
krijgen van de trend van de werkloosheid is het noodzakelijk
om de werkloosheidscijfers te corrigeren voor de invloeden
die het seizoen op de werkloosheid heeft. Het Centraal
Planbureau heeft daartoe een methode ontwikkeld die tot nog
toe alleen is toegepast op de nationale werkloosheidscijfers.
De uitkomsten ervan worden opgenomen in de reeds genoemde publikatie van het Ministerie van Sociale &ken.
Ook lagere overheden zijn geïnteresseerd in een zo goed
mogelijk beeld van de ontwikkeling van de werkloosheid in
hun provincie, regio of stad. Het is dus evenzeer noodzakelij k
de regionale werkloosheidscijfers te corrigeren voor seizoeninvloeden. In dit artikel wordt hiervoor een eenvoudige en
gemakkelijk toepasbare methode ontwikkeld met behulp
waarvan ook op regionaal niveau het seizoenpatroon van de
werkloosheid bij benadering kan worden vastgesteld. Is het
seizoenpatroon bekend, dan kan de seizoengecorrigeerde
werkloosheid met deze methode direct worden bepaald. Nu
zal het geen verbazing wekken, wanneer deze methode qua
betrouwbaarheid zal achterblijven bij de zeer geavanceerde
methode die door het Centraal Planbureau wordt gebruikt.
Het toepassen van de in deze publikatie ontwikkelde methode
vindt zijn rechtvaardiging in de relatief kleine verschillen
tussen het seizoenpatroon van de werkloosheid in Nederland,
zoals is berekend met behulp van deze methode, en de cijfers
zoals deze door het Ministerie van Sociale Zaken worden
gepubliceerd.
– Het gebruikte cijfermateriaal is afkomstig van het Gewesteliik Arbeidsbureau te Amsterdam en omvat de gemeenten
Amsterdam, Amstelveen, Diemen, Landsmeer en OuderAmstel. Hieronder zal dit gebied worden aangegeven met
Amsterdam. De uitkomsten van de toepassing van de methode op Amsterdam worden vergeleken met de trend van de
seizoengecorrigeerde werkloosheid in Nederland. Tevens
zullen de trends van de voor seizoenverschillen gecorrigeerde
werkloosheid van enkele categorieën werknemers in Amsterdam worden vergeleken, te weten mannen tegenover vrouwen
en jeugdigen tegenover volwassenen.
D e gehanteerde methode
Voor het berekenen van het seizoenpatroon van de werkloosheid is het o.a. noodzakelijk om de omvang van de
werkloosheid die aan het seizoen moet worden toegeschreven,
te scheiden van andere golfbewegingen in de werkloosheid
(bijvoorbeeld die ten gevolge vanconjunctuurveranderingen).
In dit artikel zal geen onderscheid worden gemaakt tussen
golfbewegingen die aan het seizoen zijn toe te schrijven en die
door andere oorzaken worden opgeroepen. Met andere
woorden, in werkelijkheid wordt niet gekeken naar de voor
seizoeninvloeden gecorrigeerde werkloosheid maar naar de
,,golfgecorrigeerde” werkloosheid. Een verdere complicatie is
dat het seizoenpatroon zich in de loop der tijd kan wijzigen,
dat wil zeggen dat in een zelfde maand zich gedurende
verschillende jaren een andere seizoeninvloed kan voordoen.
Deze moeilijkheid is ondervangen door langere perioden te
splitsen in verschillende kortere perioden en voor deze kortere
perioden steeds het bijbehorende seizoenpatroon vast te stellen.
In eerste instantie is in dit artikel niet de seizoengecorrigeerde werkloosheid het object van onderzoek, maar de trendvan
de voor seizoenverschillen gecorrigeerde werkloosheid. Derhalve kan voor de seizoengecorrigeerde werkloosheid op het
begintijdstip een willekeurige waarde worden gekozen. In dit
geval zal deze waarde op nul worden gesteld.
Voor het operationaliseren van de methode wordt ten
eerste verondersteld dat het verschil van de totale werkloosheid tussen twee dezelfde tijdstippen van opeenvolgende jaren
* Medewerker van het Bureau Economisch Onderzoek van de Secretarie van de gemeente Amsterdam.
geheel kan worden toegeschreven aan de verandering van de
seizoengecomgeerde werkloosheid gedurende dat jaar. Deze
veronderstelling houdt in dat de seizoeninvloed op twee
dezelfde tijdstippen van opeenvolgende jaren, constant wordt
gedacht. Door het vergelijken van de totale werkloosheid op
het begintijdstip (bijvoorbeeld december 1975) met die van
één jaar later (december 1976) worden dan twee punten
verkregen van de trend van de voor seizoeninvloeden gecorrigeerde werkloosheid (namelijk nul en het gevonden verschil).
Wordt de verandering bekeken van de totale werkloosheid
voor de twee tijdstippen die één maand zijn opgeschoven (dat
wil zeggen januari 1976 en januari 1977) dan geeft dit verschil
eveneens de trend aan van de seizoengecorrigeerde werkloosheid tussen de twee betreffende tijdstippen.
Om via de aldus verkregen waarden de trend van de werkloosheid te kunnen vaststellen, wordt een tweede veronderstelling geïntroduceerd. Deze is dat de seizoengecorrigeerde werkloosheid een zo gelijkmatig mogelijk verloop heeft.
De grondslag van deze veronderstelling berust op de wet van
de grote aantallen. Immers, het verloop van de seizoengecorrigeerde werkloosheid is de resultante van een proces waarin
enerzijds mensen worden ontslagen en anderzijds personen
die werkloos zijn weer in het arbeidsproces worden opgenomen. De tweede veronderstelling houdt dus in dat uitschieters
naar boven of naar beneden geacht worden elkaar te compenseren. Het ,,zo gelijkmatig mogelijk” verloop kan op verscheidene manieren worden benaderd. De interpretatie die hier zal
worden gebruikt, wordt toegelicht in figuur 1.
die in december 1976, in het midden (en dus in juni 1976)
wordt gesneden door de lijn die de respectieve punten voor de
seizoengecorrigeerde werkloosheid in januari 1976 en in
januari 1977 verbindt, terwijl deze laatste lijn op S/ 12deel (en
dus ook in juni 1976) wordt gesneden door de eerste lijn. Met
andere woorden, op het tijdstip juni 1976 heeft de lijn t,
dezelfde waarde als de lijn t,.
Op grond van de eerste veronderstelling -die voor de
situatie van figuur I inhoudt dat de seizoeninvloed in december 1975 gelijk is aan de seizoeninvloed in december 1976 en
dat evenzo de seizoeninvloed van januari 1976gelijk is aan die
in januari 1977 -geldt voor de lijnen die de totale werkloosheid met elkaar verbinden dat het verschil tussen deze twee
lijnen op het tijdstip juni 1976 geheel kan worden toegeschreven aan het verschil van de seizoeninvloed voor de maanden
waarop de twee lijnen betrekking hebben (in figuur I zijn dit
de maanden december respectievelijk januari). Aan de hand
van figuur 2, waarvan de getallen betrekking hebben op de
Amsterdamse werkloosheidscijfers, wordt het bovenstaande
toegelicht.
Figuur 2. Toelichting van de berekeningswijze ten aanzien
van de seizoeninvloed van december minus de seizoeninvloed
van januari met aders voor Amsterdam
Figuur l . Toelichting van het ..zo gelijkmatig mogelijke”
verloop van de trend van de seizoengecorrigeerde werkloosheid
I
l
i
I
I
I
I
f
I
ds.
In figuur 1 geeft de richtingscoëfficiënt van de lijn t, de
trend aan van de seizoengecorrigeerde werkloosheid voor de
tijdstippen december 1975 en december 1976. De richtingscoëfficiënt van de lijn t, doet hetzelfde voor de tijdstippen
januari 1976 en januari 1977. Uitgaande van de gekozen
waarde voor december 1975 (waardoor de waarde nul werd
gekozen) en de nu ook bekende waarde voor december 1976
(ter wille van de overzichtelijkheid werd in figuur 1 hiervoor
eveneens de waarde nul gekozen) moeten we ons de vraag
stellen welke waarden voor de seizoengecorrigeerde werkloosheid in januari 1976 en in januari 1977 het aannemelijkst
i zijn. Het operationaliseren van de tweede veronderstelling
impliceert het evenwijdig verschuiven van de lijn t, zodanig
!. dat hij betrekking heeft op dezelfde periode als de lijn t,.
Bovendien moet gelden dat de afstanden tussen de beide
uiteinden van de Lijn t , en die van de ,,nieuwe” lijn t, minimaal
zijn. In figuur I wil dit zeggen dat de afstanden AC èn BD
r worden geminimaliseerd terwijl de richtingscoëfficiënt van de
lijn t? niet verandert. De punten P en Q geven dan de waarden
, aan van de trend van de seizoengecorrigeerde werkloosheid in
januari 1976 en in januari 1977.
Het aldus minimaliseren van de afstanden AC en BD
impliceert dat de lijn die het punt voor de seizoengecorrigeerde werkloosheid in december 1975verbindt met het punt voor
. ESB 3-9-1980
j.”.
juiii
1975
1976
dec
jan.
1976
1976
1977
De lijn 1, verbindt het punt voor de totale werkloosheid in december 1975 met dat voor december 1976. Deze
lijn geeft op het tijdstip juni t976 de berekende waarde aan
van de seizoengecorrigeerde werkloosheid o p dat tijdstip plus
de seizoeninvloed van december. Deze waarde bedraagt:
16.883. Evenzo geeft de lijn
17.623 – l / , (17.623 – 1 6 . 1 4 2 ) ~
1, op het tijdstip juni 1976 de berekende waarde aan van de
seizoengecorrigeerde werkloosheid op dat tijdstip plus de
seizoeninvloed van januari. Voor deze waarde wordt gevonden: 17.928 – 5 / 12 (17.928 – 16.339)= 17.266.
Uit deze twee vergelijkingen volgt onmiddellijk de hierboven gedane uitspraak, dat het verschil tussendeze waarden op
het tijdstip juni 1976geheel kan worden toegeschreven aan het
verschil van de seizoeninvloed voor de maanden waarop de
twee lijnen betrekking hebben. In de situatie waarop figuur 2
betrekking heeft, is het resultaat: seizoeninvloed december
minus seizoeninvloed januari = 16.883 – 17.266 = – 383. Dat
wil zeggen dat er in januari ten gevolge van de seizoeninvloed
383 werklozen meer zijn dan indecember. Aangeziendetotale
werkloosheid in de periode december 1975-januari 1976 is
gestegen met 305 personen, volgt hieruit dat de voor seizoeninvloeden gecorrigeerde werkloosheid in deze periode daalde met 305 – 383 = – 78 personen. Hetgeen hier voor januari
ten opzichte van december wordt gesteld, geldt mutatis
mutandis eveneens voor februari ten opzichte van januarienz.
Hiermee is dus de trend van de seizoengecorrigeerde werkloosheid berekend.
Wordt verondersteld dat de som van de seizoeninvloeden
van de twaalf maanden gelijk is aan nul, dan is het tevens
mogelijk om met behulp van de volgende twaalf vergelijkingen het seizoenpatroon te berekenen:
seizoeninvloed december
– januari =
+dec. 1975 – &jan. 1976 (I)
– &jan. 1977
f +dec. 1976
977
seizoeninvloed januari
februari =
*jan. 1976 – &febr.
*jan. 1977 – febr.
seizoeninvloed november – december =
h nov. 1976 – dec.
4 nov. 1977 – dec.
–
+
1976 (2)
1977
+
1976 (12)
1977
Het seizoenpatroon van de werkloosheid in Nederland en van
die in Amsterdam
Toepassing van de methode op de werkloosheidscijfers
voor Nederland over de periode december 1977-december
1979 biedt de mogelijkheid om de gevonden uitkomsten te
vergelijken met het seizoenpatroon van de werkloosheid zoals
door het Centraal Planbureau wordt berekend 1). Het seizoenpatroon volgens beide methoden is weergegeven in figuur
3, waaruit blijkt dat de uitkomsten van het Centraal Planbureau en de door ons verkregen resultaten weinig van elkaar
afwijken.
kleiner aantal seizoenwerklozen dan tijdens de één jaar
daarvoor liggende periode. Voor de maand november geldt
het tegendeel. Ondanks deze afwijkingen is het algemene
beeld dat er door de invloed van het seizoen per ultimojanuari
ongeveer 500 werklozen extra zijn. In de daarop volgende vier
maanden neemt het aantal seizoenwerklozen vrijwel rechtlijnig af met in totaal 1.500, zodat er per ultimo mei ongeveer
1.000 werklozen minder zijn dan wanneer er geen seizoeninvloed zou zijn. In de maanden juni tot en met september stijgt
de seizoenwerkloosheid met 1.600 om vervolgens in de maanden oktober, november en december weer te dalen, met als
gevolg dat er per ultimo december ongeveer 200 seizoenwerklozen zijn.
Figuur 4. Het seizoenpatroon van de werkloosheid in Amsterdam
Figuur 3. Vergelijking van de seizoenpatronen van de werkloosheid in Nederland volgens het CPB en die volgens de
eigen methode
Tabel I . Seizoenpatronen van de werkloosheid in Amsterdam
– —
Seizoenpatronen Amsterdam
Maand
Wordt de hierboven beschreven berekeningswijze toegepast op de werkloosheidscijfers voor Amsterdam over de
periode december 1976-december 1978 en over de periode
december 1977december 1979 dan worden de seizoenpqtronen gevonden, die zijn weergegeven in tabel 1 en figuur 4.
Hieruit blijkt duidelijk dat het seizoenpatroon in de loop
der tijd enigszins verandert. Met name heeft de maand
augustus in de meest recente periode een aanzienlijk
december l9761
december 1978
I
december 19771
december 1979
Januari . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Februari . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maart ……………….
April . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mei …………………
Juni …………………
Juli . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Augustus …………….
September ……………
Oktober ……………..
November . . . . . . . . . . . . . . . .
December …………….
1) Voor een juiste vergelijking moet het door het Centraal Planbureau berekende seizoenpatroon betrekking hebben op dezelfde
periode, te weten de jaren 1978 en 1979. Om dit te bereiken wordt
voor het seizoenpatroon van het Centraal Planbureau, het gemiddelde genomen van de seizoenpatronen, zoals deze door het Centraal
Planbureau zijn berekend voor de jaren 1978 en 1979.
De seizoengecorrigeerde werkloosheid in Nederland en in
Amsterdam in de periode december 1976-december 1979
Nu het seizoenpatroon van de werkloosheid in Nederland
en van die in Amsterdam bekend is, kan een beeld worden
geschetst van de ontwikkeling van d e seizoengecorrigeerde
werkloosheid in Nederland en in Amsterdam (zie figuur 5).
Figuur 5. Index van de seizoengecorrigeerde werkloosheid in
Nederland en van die in Amsterdam (ultimo 1976 = 100)
Indn
I ” ‘ ” ‘ ‘ ‘ ‘ “
als die bij vrouwen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de
werkloosheid onder vrouwen relatief sterker met het seizoen
fluctueert d a n die onder mannen.
Wordt de werkloosheid onder mannen en die onder vrouwen met het seizoenpatroon gecorrigeerd (zie figuur 6) dan
blijkt dat de beschouwde periode in twee gelijke delen kan
worden verdeeld. In het eerste anderhalfjaar daalt de seizoengecorrigeerde werkloosheid onder mannen sterk (gemiddeld
met 93 personen per maand). Bij de vrouwen is sprake van een
lichte stijging van de werkloosheid na seizoencorrectie (gemiddeld met 13 personen per maand). Vanaf juni 1978 treedt
er een ongunstige kentering op waardoor bij de mannen de
daling omslaat in een lichte stijging (gemiddeld met 20 personen per maand) en bij de vrouwen de lichte stijging overgaat in
een sterkere stijging (gemiddeld met 39 per maand).
Finuur 6 . De seizoennecorrineerde werkloosheid in Amsterdam onder mannen en die onder vrouwen
Aangezien de beschouwde periode drie jaren omvat, mag
niet langer wordenvoorbijgegaanaande hierboven besproken
mogelijkheid dat het seizoenpatroon in de loop der tijd kan
veranderen. Voor de ontwikkeling van de nationale werkloosheid levert dit geen problemen o p aangezien het C P B voor
ieder jaar een seizoenpatroon berekent. Voor de Amsterdamse werkloosheidssituatie is dit opgelost door de beschouwde
periode van drie jaar te splitsen in twee (gedeeltelijk samenvallende) perioden van elk twee jaar 2).
Uit figuur 5 blijkt dat d e seizoengecorrigeerde werkloosheid in Nederland een andere ontwikkeling vertoont dan die
in Amsterdam. De seizoengecorrigeerde werkloosheid in
Amsterdam heeft het eerste anderhalve jaar een duidelijk
dalende trend, terwijl voor Nederland pas na negen maanden
sprake is van een daling. Na deze periode van anderhalf jaar
stijgt gedurende één jaar de seizoengecorrigeerde werkloosheid zowel in Nederland als in Amsterdam. Gedurende het
laatste half jaar van de beschouwde periode wijkt de ontwikkeling van de seizoengecorrigeerde werkloosheid van Amsterdam in ongunstige zin af van die in Nederland als geheel. De
stijgende tendens van de seizoengecorrigeerde werkloosheid
in Amsterdam zette door, terwijl de nationale werkloosheid
na seizoencorrectie gedurende het laatste half jaar daalde.
Het seizoenpatroon en de seizoengecorrigeerde werkloosheid
van enkele categorieën Amsterdamse werknemers in de
periode decembeil976-december 1979
Aangezien d e beschouwde periode drie jaren omvat, zijn
ook voor de genoemde categorieën twee seizoenpatronen
berekend (en het gemiddelde van deze twee uitkomsten). Uit
de gevonden seizoenpatronen voor mannen en voor vrouwen
blijkt dat zij parallel lopen, behalve in de maanden januari en
‘mei. Bovendien is d e seizoenwerkloosheid onder mannen ongeveer even groot als die onder vrouwen, terwijl de omvang
van werkloosheid bij mannen ongeveer tweemaal zo groot is
ESB 3-9-1980
In het seizoenpatroon van de werkloosheid voor jeugdigen
(werknemers en schoolverlaters tot en met 18jaar) valt de
invloed van het schooljaar te herkennen. Dat wil zeggen, dat
de inschrijving bij het Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB) van
de jongeren die van school komen ertoe leidt dat het seizoenpatroon gedurende de maanden juni tot en met september
zeer sterk stijgt met in totaal 354 personen. Na ultimo
september treedt er eerst een snelle en vervolgens een afvlakkende daling o p in het seizoenpatroon van de jeugdige
werklozen. Het seizoenpatroon van de werkloosheid onder
volwassenen verschilt slechts weinig met dat van d e totale
werkloosheid.
2) De cijfers van de Amsterdamse werkloosheid in 1977 zijn gecorrigeerd met het seizoenpatroon in de periode december 197ódecember
1978. De cijfers voor 1979 zijn gecorrigeerd met het seizoenpatroonin
de periode december 1977-december 1979. Het tussenliggende jaar
1978 is gecorrigeerd met het gemiddelde van deze twee seizoenpatronen.
Figuur 7. De seizoengecorrigeerde werkloosheid in Amsterdam onder jeugdigen (t / m 18jaar) en die onder volwassenen
Wordt de werkloosheid onder jeugdigen en onder volwassenen voor seizoeninvloeden gecorrigeerd (zie figuur 7), dan
blijkt dat de categorie jeugdigen tot mei 1979 ongeveer 800
werklozen telt. De afwijkingen om deze waarde zijn slechts
gering. Gedurende de maanden mei, juni en juli 1979 stijgt de
seizoengecorrigeerde werkloosheid vervolgens vrij sterk. Tijdens de daarop volgende drie maanden daalt de seizoengecorrigeerde werkloosheid tot een niveau van ongeveer 900 werklozen. Een mogelijke oorzaak voor dit patroon is dat de
jongeren die in 1979de school hebben verlaten, zich eerder bij
het GAB hebben laten inschrijven dan in voorgaande jaren.
Het grotere aantal aanmeldingen in de maanden mei tot en
met juli 1979 en de daling in de daarop volgende drie maanden, wordt slechts voor een gedeelte door het seizoenpatroon
gecorrigeerd, aangezien het seizoenpatroon van 1979 is berekend op basis van de tweejarige periode december 1977-december 1979. Het seizoenpatroon van 1978 is berekend als
gemiddelde van het patroon dat werd verkregen op basis van
de eerste twee jaren en het patroondat gevonden werd op basis
van de laatste twee jaren van de beschouwde periode. In het
seizoenpatroon van 1978 worden derhalve de invloeden van
het jaar 1979 in afgezwakte mate teruggevonden. In de
seizoengecorrigeerde werkloosheid komt dit tot uiting in de
geringe daling gedurende de maanden mei tot en metjuli 1978
en in de stijging gedurende de daarop volgende drie maanden.
Voor de seizoengecorrigeerde werkloosheid onder volwassenen wordt eveneens gevonden dat zich halverwege de
beschouwde periode een ongunstige ommekeer heeft voorgedaan. Gedurende het eerste anderhalve jaar is de seizoengecorrigeerde werkloosheid gelijkmatig gedaald (gemiddeld met
74 personen per maand), terwijl er het laatste anderhalve jaar
sprake is van een vrijwel rechtlijnige stijging (gemiddeld met
47 personen per maand).
F.W. Schreuder