Het Belgische
textielplan
Onlangs werd in België door de minister van Economische Zaken een plan
voor de textiel uit d e doeken gedaan. De
bedoeling van het plan is de afbraak van
de werkgelegenheid in de Belgische textielsector zo niet tegen te houden dan
toch te vertragen. In concreto wordt het
behoud van 100.000 arbeidsplaatsen in
deze sector tot doel gesteld. Dit moet gebeuren door een rationalisatie en herstructurering. De rol van de overheid
bestaat erin de herstructurering te stimuleren o m veelbelovende en rendabele activiteiten in deze sector mogelijk te maken. O m dit te realiseren wil de regering
een bedrag van BF 36 mrd. beschikbaar
stellen, gespreid over 5 jaar. Deze geiden
zullen grotendeels o p buitenlandse financiële markten worden geleend en ter
beschikking worden gesteld van ondernemingen in de vorm van participaties en
en goedkope leningen.
Het probleem van dergelijke plannen,
die passen in het zogenaamde nieuwe
industriële beleid, is dat beslissingen
over investeringen en produktie worden
verschoven naar de politieke sfeer. Het
past dan ook de beslissingsmechanismen
in de politieke markt te analyseren. Dat
is nodig om de vraag te kunnen beantwoorden of dit plan zijn doelstellingen,
nieuw leven inblazen en de textielsector,
zal kunnen verwezenlijken.
De politicus die de centen moet uitdelen, leeft niet in een vacuüm. Hij wordt
geconfronteerd met een grote vraag naar
subsidies. Hij zelf verzorgt de aanbodzijde. Laten we de vraagzijde nader bestuderen. Het textielplan en de omvangrijke financiële middelen die ervoor beschikbaar worden gesteld, betekenen
voor de hele textielsector een signaal om
de inspanningen en energie te verleggen
van de produktie en de verkoop van produkten in de markt naar politiek lobbyen. Dat is een normale reactie van winstmaximaliserende instellingen. In zekere
zin kan men stellen dat de aangekondigde subsidies de rentabiliteit van het politieke lobbyen verhogen in vergelijking
met de rentabiliteit van marktactiviteiten. Bovendien is het waarschijnlijk dat
de verschuiving in activiteiten van textielondernemingen het grootst zal zijn in
de subsectoren en ondernemingen die
het minste succes hebben in de markt.
Deze minst succesrijke ondernemingen
zijn ook de meest arbeidsintensieve.
Het aanbod van subsidies wordt verzorgd door politici, geholpen door een
staatsbureaucratie. Het textielplan is erop gericht dat de overheid selectief zal
optreden, d.w.z. alleen die activiteiten
ESB 3-9-1980
zal stimuleren die een toekomst hebben
in termen van groeipotentieel. De vraag
is echter of deze selectiviteit bij het verlenen van subsidies wel zal worden geëffectueerd. O m die vraag te kunnen beantwoorden moet men de politicus zien
als een ,,nutsmaximaliserend” individu,
die werkt binnen de beperkingen opgelegd door de nodige electorale of andere
steun. Hij zal dus geld spenderen daar
waar voor hem de politieke voordelen
het grootst zijn. Dat betekent dat hij die
ondernemingen en/of sectoren zal subsidiëren die de grootste politieke druk
uitoefenen. Zoals eerder betoogd is de
kans groot dat dit de zwakste en meest
arbeidsintensieve sectoren en ondernemingen zullen zijn. Daartegenover staat
dat het stimuleren van nieuwe en kansrijke activiteiten (in de veronderstelling
dat de politici beter dan bedrijfsleiders
weten welke dat zijn) weinig politieke
voordelen afwerpt. Deze voordelen zijn
laag omdat voor nieuwe activiteiten per
definitie weinig of geen georganiseerde
pressiegroepen bestaan. Zelfs de best
gemotiveerde politicus zal niet kunnen
ontsnappen a a n de dynamiek van het
politieke beslissingsproces in een democratie. Hij mag dan nog de beste
ideeën hebben over nieuwe activiteiten in
de textielsector, om te overleven zal hij
het geld wel moeten uitdelen aan degenen die zijn deur plat lopen omdat ze in
de markt gefaald hebben. Omdat het
geld o p den duur in het binnenland zal
moeten worden opgebracht, zullen de
maatschappelijke kosten van deze operatie groot zijn.
We moeten hieruit wel besluiten dat in
een democratisch bestel zoals het Belgische, de overheid onmogelijk de doeleinden kan realiseren die ze zich zelf
oplegt in het textielplan. De idee dat de
overheid selectief kan optreden en in ten
dode opgeschreven ondernemingen kan
snijden o m zodoende rendabele activiteiten te ontwikkelen, is een utopie. Ze
beantwoordt niet aan wat politici in een
democratie kunnen doen. De idee vaneen
selectief industrieel beleid past eerder in
dictatoriale of paternalistische regimes.
Bovendien zal de omvangrijke subsi-
diëring van de textielsector de druk tot
kostenbesparing verminderen, i.p.v. aan
te wakkeren zoals verondersteld wordt
door de plannenmakers. De reden is heel
eenvoudig. Het bestaan van alternatieve
inkomsten die door politieke actie
kunnen worden verkregen, zal ondernemers niet aansporen de grootst mogelijke efficiëntie na te streven. De werknemers van hun kant zullen hogere lonen
kunnen afdwingen, omdat de weerstand
van werkgeverszijde tegenover loonstijgingen daalt. O p termijn zal de rentabiliteit van d e sector eerder af- dan toenemen en zullen Belgische textielondernemingen minder i.p.v. meer bestand
zijn tegen internationale concurrentie.
Wat is dan het alternatief voor België?
België worstelt niet alleen met een textielprobleem. Het worstelt met een probleem van algehele de-industrialisatie
die sinds 1975 sneller verloopt d a n in de
andere Europese landen. Dit is o.m. te
wijten aan de loonexplosie en de hardemuntpolitiek die gedurende de tweede
helft van de jaren zeventig werd gevoerd. Zolang de lasten voor de industriële sector niet worden verlicht,
ziet het er niet naar uit dat een verbetering van de situatie mogelijk is. Integendeel, er kunnen nieuwe subsidiëringsplannen worden opgesteld die het grootste deel van de industriële sector zullen
omvatten.
Het alternatief voor een land als
België kan er alleen in bestaan de lasten
(loonkosten en fiscale lasten) voor de
industriële sector te verminderen. Dit
veronderstelt een algemene budgettaire
sanering. Het impliceert ook een terugschroeven van het belang van de overheidssector in de economie. Het hoeft
geen betoog dat dit alternatief weinig
populariteit geniet in ,,progressievew
kringen, waarmen met de idee rondloopt
dat verlichte en benevolente beleidsmensen, aan wie men genoeg gemeenschapsgelden geeft, de industriële sector
weer rendabel kunnen maken. In het
democratische spel zal men niet kunnen
vermijden dat deze gemeenschapsgelden
gaan naar groepen die zich politiek het
best weten te organiseren. Textielplannen en andere vormen van industrieel
beleid betekenen een uitnodiging aan
werknemers en werkgevers om hun
politieke activiteiten o p te voeren, ten
nadele van hun economische activiteiten.