ECONOMISCHmSTATISTISCHE BEMCHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
27 november 1968
53e jrg.
No. 2672
Verschijnt wekelijks
Boemerangeffect
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. C. Bos; L. H. Klaassen;
Wat een geluk dat dit een weekblad is en geen dagblad. We kunnen nu
H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.
rustig stellen dat we ook véér zaterdag ji. niet geloofden in een devaluatie
van de frank. De lezer kan toch niet controleren of dit slechts wijsheid
REDACTEUR-SECRETARIS:
A. de Wit.
achteraf is. Maar laat ons toch maar solidair zijn met onze dagblad-collega’s
en zeggen dat ook wij eind vorige week niets anders verwachtten dan een
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
devaluatie.
P. A. de Ruiter.
Nu, één dag na de rede van het Franse staatshoofd, moeten we bekennen
dat onze aanvankelijke verbijstering na de bekendmaking van de beslissing
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
niet te devalueren, is omgeslagen in een houding van ,,Was die devaluatie,
F. Collin; J. E. Mertens de Wilrnars;
die iedereen iedereen heeft aangepraat, eigenlijk wel zo onontkoombaar;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
is de weigering van De Gaulle toch ook niet een beetje economisch te recht-
vaardigen?”
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË: Wij kunnen vaker de
daden
van het Franse staatshoofd billijken dan de
J. Geluck. motieven,
waardobr zij worden ingegeven. Ook nu zullen zijn motieven
waarschijnlijk voor een groot deel zijn ingegeven door prestige-overwegingen
en nationalistische sentimenten. Om dergelijke, o.i. vaak verwerpelijke,
redenen heeft hij echter een beslissing genomen die op zichzelf geenszins
verwerpelijk behoeft te zijn. Wanneer devalueert een land namelijk? Volgens
het IMF in geval van een ,,fundamentele onevenwichtigheid van de beta-
lingsbalans” van dat land. Nu hangt het er maar vanaf wat je onder ,,fun-
Boemerangeffect ……………..1081
damenteel” verstaat, maar men kan toch niet stellen dat de Franse betalings-
balans, zoals die van het Verenigd Koninkrijk gedurende vele jaren, in een
T.
de Vries:
permanente crisis heeft verkeerd. De belangrijkste oorzaak van de huidige
Noodzakelijke hervorming van het
moeilijkheden was een
incidentele
factor: de enorme vlucht uit de frank,
internationale geldstelsel ……..1082
vooral door het Franse bedrijfsleven en de middenklasse (waarop het
Gaullistische regime juist drijft!), geen
structurele
factor als hardnekkige
Drs. J. Timmers: tekorten op de handelsbalans.
–
JMF en SDR; cdmmentaar op een
Natuurlijk zijn er in de afgelopen maanden aanzienlijke loonkosten-
wetsontwerp
………………1084
stijgingen opgetreden en is Frankrjks concurrentiepositieverzwakt, maar
toch nietzodanig dat
alleen
dit voldoende reden voor devaluatie kon zijn.
Dr. W. T. Kroese:
Is ook Nederland een loonexplosie niet te boven gekomen? Welnu, wanneer
Een Marshall-ballet voor de ve-
de internationale reddingsactie (bijna $ 3 mrd.) en het pertinente besluit
………..
zels
(T) ………….
1089
van de Franse regering om niet te devalueren er in zullën slagen het ver-
–
trouwen in de frank te herstellen, dan moet de Franse economie zelf geacht
Dr. E. J. Tobi:
worden voldoende spankracht te hebben om een economisch herstel te
30
november:
inwerkingtreding
kunnen realiseren. Tekenen daarvan waren reeds aanwezig.
Engelse Trade Descriptions Act De monetaire perikelen van de afgelopen weken zijn in niet geringe
.
1968……………. ……….1092
mate verhevigd doordat ze in de politieke sfeer zijn getrokken. Uitlatingen
van sommige ministers inBonn (Strauss: ,,Duitsland wenst niet in het
Dr. E. de Vries:
beklaagdenbankje te zitten”) en vele krantencommentaren – het De-
Hogere rijstproduktie: alternatief
Gaulle-moet-zakjes-plakken-sentiment – laten dit maar al te goed blijken.
voor buitenlandse hulp aan Indo-
Verwonderlijk was dit niet. Men zou hier van een boemerangeffect kunnen
nesië
9
…………………….
1095
spreken. De crisis van vorig jaar rond het pond en alle problemen ver
–
bonden met een sanering van het internationale geldstelsel in de afgelopen
G e 1 d –
e n
k a p i t a al m a r k t 1097
jaren zijn in de eerste plaats door Frankrijk verpolitiseerd. Dit land kan
daarom niet het buitenland verwijten dat het een devaluatie opgedrongen
R e c en te p u b Ii k a t i e
s
…..1098
kreeg. De boemerang is gewoon teruggekeerd.
dR
–
–
-..
1081
Noodukeflike hervo erning ‘
van het internationale geldstelsel
We beleven weer een grootscheepse internationale mone-
taire crisis. Het is de vierde in een tijdsbestek van twaalf
maanden. Een jaar geleden hadden wij te maken met de
vertrouwenscrisis in het pond die eindigde met de devaluatie
van die munteenheid op 18 november 1967. Kort daarop
volgde een eerste speculatiegolf ontketend in de verwachting
van een verhoging van de goudprijs en een devaluatie van
de dollar. De eerste golf kon worden weerstaan. Maar de
tweede golf leidde tot het besluit van de leden der zgn.
goudpool van 17 maart 1968 om de verkopen van goud aan
particulieren uit de monetaire reserves te staken; de pariteit
van de dollar kon gelukkig worden gehandhaafd. En thans
zitten wij dan met een vierde monetaire crisis, ontketend
door de verwachting dat de huidige wisselkoers tussen de
Franse frank en de Duitse mark niet blijvend kan worden
gehandhaafd.
DE HUIDIGE CRISIS
Twee feiten verdienen de bijzondere aandacht. In de eerste
plaats moet worden vastgesteld dat de vier belangrijkste
valuta’s ter wereld – dollar, pond, mark en frank – alle
ten principale betrokken zijn geweest bij de monetaire
crises der afgelopen twaalf maanden en dat ook de mone-
taire rol van het goud in het geding is gekomen. Er staan
dus gewichtige zaken op het spel. In de tweede plaats moet
worden geconstateerd dat de huidige beroering voor-
namelijk de mark en de frank betreft. Geen van deze beide
valuta’s vervult een noemenswaardige rol als reservevaluta.
De reservevaluta’s zelf zijn dit keer in eerste instantie
grotendeels buiten schot gebleven. Ook indien wij derhalve
het advies zouden volgen van hen die – terecht of ten
onrechte – voorstellen het gebruik van nationale valuta’s
als reservemiddel uit ons internationale geldstelsel te
bannen, dan nog zouden wij crises zoals de huidige moeten
blijven vrezen. Zij ontlenen hun oorsprong klaarblijkelijk
niet direct aan de goudwisselstandaard.
De huidige beroering vloeit in belangrijke mate voort
uit het heersende pariteitensysteem, het systeem van de
zgn. ,,adjustable peg”. Onder dit stelsel, dat vastgelegd is
in de Statuten van het Internationale Monetaire Fonds,
zijn de lidstaten verplicht de waarde van hun valuta te
handhaven op een peil dat vrijwel niet mag afwijken van
de met het IMF overeengekomen pariteit. De statuten van
het IMF voorzien echter tevens in de mogelijkheid van een
plotselinge wijziging van die pariteit, indien de inter-
nationale betalingen van een land een
fundamentele on-
evenwichtigheid
vertonen. Dit stelsel is een waar paradijs
voor de speculant. Doet zich een betalingsverstoring voor,
dan doet hij er goed aan op grote schaal zwakke valuta’s
om te ruilen in sterke. Gebeurt er niets dan kan hij de
operatie zonder veel kosten ongedaan maken; de vaste
pariteit wordt in dié hypothese immers gehandhaafd. Gaan
de autoriteiten wél over tot pariteitswijziging dan maakt
de speculant aanzienlijke winsten. Wisselkoersspeculatie
is derhalve praktisch zonder risico maar biedt wél de
mogelijkheid van belangrijke winsten. En deze speculatie-
winsten treden op’owel wanneer de zwakke valuta devâ-
]ueert als wanneer ‘de sterke valuta revalueert.
Hoe zal de huiaike crisis aflopen? Zal men pariteits-
wijzigingen kunnen voorkomen, of zal men de wissel-
koersen, vroeger f later, toch moeten veranderen, zoals
we in 1961 met de mark en in 1967 met het pond hebben
meegemaakt? Welke subsidies, belastingheffingen en
restrictieve maatregelen op het gebied van het internatio-
nale betalingsverkeer zal men moeten invoeren en hoeveel
interne inflatie c.q. deflatie zal er nodig zijn om de huidige
pariteiten te handhaven? En tot wat voor andere ingrepen
zullen de autoriteiten, op het ogenblik van schrijven
verenigd in Bonn, op den duur nog moeten besluiten?
Er valt op deze vragen geen verstandig antwoord te
geven. Maar wat vaststaat is de grote onzekerheid die
,
de
huidigé mbnetâire arrangemehtën op ‘ht internationale
economisché verkeèr leggen;en de schade die de inter-
nationale economische betrekkingen daarvan ondervinden.
Het stelsel van de ,,adjustable peg”, dat juist ten doel had
de internationale economische betrekkingen te bevorderen,
schiet derhalve aan zijn doel voorbij.
COMPROMIS
Wanneer wij ons dan afvragen welke herzieningen er in
het thans vigerende pariteitenstelsel ,tot stajid zouden
moeten worden gebracht, dan dienen wij allereerst te
bedenken dat het huidige stelsel een
compromis
is, en wel
een compromis tûssen een stelsel van onveranderbare
pariteiten aan de ene kant en een stelsel van vrij fluctu-
erende wisselkoersen aan de andere kant. Wij hebben
immers stabiele wisselkoersen die echter in geval van een
fundamentele evenwichtsverstoring verandering kunnen
ondergaan. En zulke veranderingen komen in feite ge-
regeld voor. Vanaf het herstel van de convertibiliteit in
1958 is de pariteit gewijzigd van de Franse frank
(1958),
van de mark en de gulden (1961) en van het pond
(1967). Dat wil zeggen dat vier van de tien leden van de
in het internationale monetaire bestel zo belangrijke Groep
van Tien binnen een tijdsbestek van tien jaar hun pariteit
hebben gewijzigd. Daarbij blijft dan het stopzetten van de
verkopen van monetair goud aan particulieren nog buiten
beschouwing.
Genoemd compromis tussen onveranderlijke en vrij
fluctuerende wisselkoersen werd 25 jaar geleden uitge-
werkt tijdens de oprichting van het IMF. De tijd lijkt aan-
gebroken om in het licht van de huidige omstandigheden
1082
en van de ervaringen die wij sinds het herstel van de con-
vertibiliteit hebben opgedaan te komen tot nadere bepaling
van dat compromis.
r.
GROTERE FLEXIBILITEIT
De ervaringen van de afgelopen tien jaar wijzen nu op de
wenselijkheid van een iets grotere mate van flexibiliteit
in ons pariteitenstelsel
1
Dit vloeit voort uit de gebleken
noodzaak van tamelijk frequente pariteitswijzigingen in de
achter ons liggende jaren en uit het feit dat verstoringen
van het internationale betalingsevenwicht gemakkelijk
tot ontwikkeling komen in de Atlantische wereld, die wél
een hoge riate van economische verbondenheid kent, maar
waarin het beleid gedecentraliseerd tot stand komt.
Hoe moet het nieuwe compromis er in concreto uitzien?
Het zal de lezer duidelijk zijn dat deze vraag in het bestek
van een kort tijdschriftartikel geen adequate beantwoording
kan krijgen. Sterker nog, zij kan slechts worden opgelost
in grondige en gedétailleerde internationale besprekingen,
waarin zowel de analytische als de praktiche, psycholo-
gische en politieke aspecten aan de orde komen. Daarbij
zal dan tevens recht moeten worden gedaan aan de zeer
verschillende omstandigheden waarin de diverse deel-
nemers an het internationale verkeer zich bevinden. Men
denke
bij’.
aan de problemen der landen met een reserve-
valuta en de speciale band tussen de dollar en het pond.
Enkele uitgangspunten voor een dergelijk gesprek
kunnen niettemin bij wijze van voorbeeld worden aange-
geven. Aangeknoopt kan worden bij de marges waarbinnen
de wisselkoersen onder het huidige stelsel mogen fluc-
tueren. De statuten van het IMF schrijven voor dat de
Laxirnum èn’rninimurn koersen niet meer dan
66a
procent
`an de parieit nogn afwijken
2
. .
Deze margesluit ‘nauw
aan bij de vooroorlogse spreiding tussen de zgn. goud-
punten. Deze spreiding werd bepaald door het verschil
tussen de aan- en verkoopkoers van goud door de centrale
bank, op zijn beurt historisch afgeleid van het renteverlies
dat optrad wanneer men goud naar de munt bracht om er
gouden munten van te laten slaan. De spreiding tussen de
goudpunten werd voorts bepaald door de kosten van ver-
scheping van het goud, inclusief de kosten van verzekering
en het renteverlies.
Het is echter duidelijk dat deze historische gegevenheden
niet meer elevant zijn voor ons huidige internationale
geidstelsel waarbij de monetaire autoriteiten in het geheel
geen goud meer aan particulieren verkopen, maar in plaats
daarvan op de valutamarkten interveniëren met nationale
vâluta’s, hoofdzakelijk dollars, die tegen zeer geringe
kosten worden overgeboekt. De technische noodzakelijke
spreiding is dan ook veel geringer dan de spreiding die in
feite door de monetaire autoriteiten wordt toegepast. De
mate waarin de feitelijke spreiding tussen de uiterste
koersen de technisch noodzakelijke overtreft is echter niet
vastgesteld op basis van een adequate analyse van de daar-
aan verbonden consequenties, maar veeleer gebaseerd op
de geschetste tradities uit een vervlogen tijdperk.
Een eerste onderwerp van onderzoek zou daarom dé
vraag moeten zijn naar de optimale spreiding tussen de
uiterste koersen. Het lijkt geenszins uitgesloten dat dit
optimum groter zal blijken te zijn dan de thans gebezigde
spreiding. Een grotere spreiding zou immers weer een
risico verbinden aan valutaspeculatie; zou pariteitswijzi-
ging uitblijven dan zou het terugdraaien der operaties
zeer wel een koersverlies kunnen opleveren
3
. Bovendien
zou een wijdere spreiding ook onder meer normale om-
standigheden een betere regulering der irternationale
geldbewegingen mogelijk maken. Daarmede zouden zowel
het internationale betalingsevenwicht als de effectiviteit
van het interne monetaire beleid zijn gediend.
Een spreiding van enkele procenten ter weerszijde van
de pariteit zou het misschien tevens mogelijk maken
frequenter tot pariteitswijzigingen van beperkte omvang
over te gaan. Zou een valuta het nieuwe uiterste punt
bereiken onder omstandigheden die zouden doen ver-
moeden dat men met een fundamentele verschuiving in de
internationale betalingverhoudingen te maken heeft, dan
zou een verleggen van de pariteit naar het peil van de
reeds in feite geldende koers wellicht minder dramatisch
worden opgevat dan een pariteitswijziging onder de huidige
omstandigheden. Als gevolg daarvan zou ook de grote
politieke weerstand tegen pariteitswijziging een ver-
mindering kunnen ondergaan.
Meer in het algemeen zou men dienen te zoeken naar
mogelijkheden om binnen beperkte en duidelijk om-
schreven grenzen frequenter pariteitswijzigingen tot stand
te brengen. Dit behoeft geenszins tot een koortsachtige
speculatie-activiteit te leiden. Het economisch leven ver-
draagt immers ook plotselinge beslissingen van de zijde
der economische autoriteiten zoals discontowijzigingen,
mutaties in het tarief der indirecte belastingen, e.d. Voor-
waarde is echter dat het gaat om kleine stapsgewijze aan-
passingen. Het is het huidige alternatief van vasthouden
aan de heersende pariteit of het doorvoeren van een vrij
aanzienlijke, want eenmalige, pariteitswijziging dat de
grote onzekerheid en daarmede ook de koortsachtige
speculatie veroorzaakt. Deze situatie zou ‘moeten worden
doorbroken.
EEN NOODZAKELIJKE HERVORMING
Er zij nogmaals gesteld dat het bovenstaande niet meer
beoogt dan het aangeven van mogelijke uitgangspunten
voor een in intérnationaal verband te ondernemen onder-
zoek. Dat een dergelijk onderzoek naar ons huidige pan.
teitensysteem in het internationale overleg thans een hoge
prioriteit verdient is de strekking van dit artikel. De
International Herald Tribune
van 20 november 1968 rap-
porteert de volgende uitspraak van een van Richard
Nixon’s economische adviseurs: ,,one of the facts of life
recognized by the incoming administration (is) that we
are living from monetary crisis to monetary crisis”. Een
dergelijke situatie kan niet voortduren. Het gaat derhalve
om een noodzakelijke- hervorming van ons internationale
geldstelsel.
20 november 1968
T. de Vries
1
Voor de goede orde zij hier expliciet vermeld dat met
de term ,,iets grotere mate
van
flexibiliteit” bepaald geen
vrij fluctuerende wisselkoersen worden bedoeld, die psycho-
logische en economische nadelen hebben.
2
Articles of Agreernent of the international Monetary
Fund,
Article IV, section 3.
Wij zien dan ook dat de autoriteiten op het ogenblik de
mark-frank ,,crossrate” tot het uiterste punt laten muteren,
een punt dat om technische reden verder van de pariteit
verwijderd ligt dan de koers t.o.v. de dollar.
ESB 27-11-1968
‘
1083
IMF. èn SDR
Corn rnentâar op een wetsontwerp
Bij de Staten-Generaal is deze week ingediend een
Ontwerp
van Wet houdende goedkeüring van de voorstellen lot wijzi-
ging van de Artikelen van Overeenkomst van het Inter-
nationale Monetaire Fonds en van Nederlands participatie
in de Bijzondere Trekkingsrekening van het Fonds.Waar
Prof. Dr. H. W. J. Bosman in deze kolommen
1
reeds
uitvoerig is ingegaan op de voorgeschiedenis en de tech-
nische uitvoering van de bijzondere trekkingsrechten
(SDR) zal het navolgende zich tot enige algemene aspecten
beperken.
De goedkeuring van deze internationale overeenkomst
wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste
beslissingen in het kader van de internationale monetaire
samenwerking sinds de Bretton Woods Conferentie in
1944. In het algemeen dient men bij de beoordeling van een
aan te brengen wijziging deze te toetsen op haar effectivi-
teit ten aanzien van het gewenste doel. In dit geval is het
doel een gezond en adequaat werkend internationaal geld-
stelsel.
Staat echter de opzet en de werking van een derge-
lijk stelsel niet duidelijk voor ogen, dan komen alle maat-
regelen om de bezwaren van het huidige geldstelsel op te
heffen neer op het ,,kurieren am Symptom”.
HET HUIDIGE GELDSTELSEL
Stabiliteit is een van de belangrijkste voorwaarden voor een
goed werkend internationaal monetair systeem, opdat
niet van de monetaire sector als gevolg van gebrek aan ver-
trouwen een verstorende invloed op het internationale
handels- en betalingsverkeer uitgaat. Ieder land dient
daartoe zowel het interne als het externe monetaire even-
wicht te handhaven. Uitgaande van een systeem van vaste
wisselkoersen zullen echter betalingsbalansoverschotten en
-tekorten onvermijdelijk blijven, omdat geen land in staat
is een zodanige economische politiek te voeren dat de
bestedingen in het buitenland precies gelijk zijn aan de
ontvangsten uit het buitenland.
Betalingsbalanstekorten kunnen echter niet blijven voort-
duren, tènzij men over zeer grote monetaire reserves be-
schikt, die men voor verrekening van de tekorten met het
buitenland
N,il
aanwenden, dan wel over • zeer ruime kre-
dieten kan beschikken. De bereidheid om die kredieten
te verstrekken zal echter met de toename van de duur en
van de omvang van het betalingsbalanstekort afnemen. In
zo’n geval wofdt een land wel gedwongen de externe
stabiliteit van zijn economie voorop te stellen. Aangrij-
pingspunten zijn dan de rentestand, de bestedingen, het
– niveau der produktiekosten en de wisselkoers.
De oprichting van het IMF was een antwoord zowel
op het klassieke stelsel van de gouden standaard, waarbij
de monetaire politiek van een land primair op handhaving
van het
externe
evenwicht was gericht, als op het labiele
geldstelsel tijdens de jaren voorafgaand aan de Tweede
Wereldoorlog. Het IMF stelde de aangesloten landen in
staat in geval van tijdelijke evenwichtsverstoringen met
aanvaarding van een systeem van stabiele wisselkoersen
een gelijke prioriteit aan de externe en interne stabiliteit
der nationale economieën te verlenen door middel van een
internationale onderlinge kredietverlening binnen het kader
van het IMF. Deze onderlinge kredietverlening binnen het
kader van (en niet door) het IMF biedt voldoende tijd
– 3 â
5
jaar – om tijdelijke betalingsbalansonevenwichtig-
heden op te lossen. De onderlinge kredietverlening vindt
plaats door gebruik te maken van de middelen die voort-
vloeien uit de storting van de quota door de aangesloten
landen.
De saldering in het internationale betalingsverkeer kan
derhalve plaats vinden door middel van:
vereffening van de kortlopende vorderingen met goud;
internationale kredietverlening al dan niet binnen het
kader van het IMF.
Een goed functionerend internationaal geidstelsel vereist
vöôr alles vertrouwen. Het zal daarom ook het hoofd
moeten kunnen bieden aan plotseling optredende inter
–
nationale kapitaalbewegingen, welke zeer destabiliserend
op de nationaleeconomieën kunnen werken.
Voor kapitaalbewegingen mogen volgens de statuten
van het IMF strikt genomen de IMF-kredieten niet worden
gebruikt. Men heeft echter binnen het kader van het JMF
een oplossing gevonden in de General Agreenients to
Borrow. Deze leningsovereenkomst werd in 1961 onder-
tekend door de Groep van Tien (België, Canada; Duits-
land, Engeland, Frankrijk, Italië, Japan, Nederland, de
Verenigde Staten en Zweden), waaraan sedert 1964 ook
Zwitserland deelneemt.
Een geidstelsel gebaseerd op:
stabiele wisselkoersen, waarbij de valuta’s worden
uitgedrukt in goud of in dollars met bepaalde goud-
waarde, en waarbij
het internationale betalingsverkeer wordt afgewikkeld
door goudzendingen tussen de centrale banken
is te beschouwen als een variant op de gouden standaard,
1
ESB, 3′
juli
1968:
,,De nieuwe sleutelvaluta”;
25
januari 1967:
,,De moeilijke weg naar een nieuwe sleutelvaluta”
27 oktober
1965:
,,Naar een nieuwe sleutelvaluta?”
1084
welke men het goudkcrnstelsel of de goudkernstandaard
noemt. Dit goudkernstelsel aangevuld met de internationale
kredietverlening binnen liet kader van het IMF in de vorni
van trekkingsrechten en niet de kredietposities als die uit
hoofde van de General Agreements to orrow lijken nu
voldoende fundament voor een adequaat internationaal
geldstelsel te vormen.
lii een dergelijk stelsel zou de goudprijs zonder bezwaar
kunnen veranderen. Eeii verandering van de goudprijs
heeft dan slechts invloed op de vraag- ‘en aanbodverliou-
dingen voor goud. Bij een veranderlijke goudprjs behoeft
de produktie van monetair goud niet ontoereikend te zijn.
Goud is als alle andere goederen een goed, waarbij de
prijs door vraag en aanbod wordt bepaald. Dat de pro-
duktie van nionetair goud niet voldoende is konit omdat
de prijs van goud sedert 1933 op een bepaald niveau is
gefixeerd
ondanks fundamenteel gewijzigde verhoudingen
ten opzichte van de vooroorlogse periode. Een politiek
van
prijsstabilisaiie
voor een belangrijk goed als goud
blijft uiteraard nuttig en noodzakelijk.
Een wijziging van de goudprjs door alle wisselkoersen
op een proportionele en uniforme wijze te veranderen houdt
dan geen enkele belemniering in voor de functionering van
het internationale monetaire bestel als zodanig. Een door
‘een individueel land toegepaste goudprijsverandering
konit evenwet neer op een wisselkoersaanpassing door het
betreffende land.
Ter verniijding van misverstand zij hier direct opgemerkt
dat een goudprijsverandering
op dit moment
ook in onze
ogen absoluut onaanvaardbaar is. Maar liet is wel goed
te bedenken dat dit slechts een kwestie van actualiteit is.
Waar een dergelijk stelsel op het eerste gezicht niet veel
afwijkt van de opzet van liet huidige internationale mone-
taire systeem, kan iiicn zich afvragen wat dan wel de oor-
zaak van de actuele problematiek is:
HET GEBRUIK
VAN SLEUTELVALUTA’S
Het probleem is dat in het naborlôgse geldstelsel zich een
ontwikkeling heeft voorgedaan die men niet voorzien
heeft. Wij doelen hier op liet omvangrijke gebruik van
sleutelvalutci’s.
Die ontwikkeling is thans in ecn zodanig
stadium gekomen, dat een verdere uitbreiding van het
gebruik van sleutelvaluta’s algemeen ongewenst wordt
geacht. Van rleutelvaluta’s spreekt men, wanneer de centrale
banken van verschillende landen algenieen naast goud ook
de valuta van een bepaald land als monetaire reserve
aanh6uden cii aan clie valuta dezelfde functie ais die van
het goud toekennen. Een goudprijsverandering zal, onidat
liet monetaire goudbezit thans door liet gebruik van sleutel-
valuta’s geforceerd ,,scheef’ is verdeeld, een oneeriijke
verdeling van baten en lasten over de verschillende landen
niet zich brengen. Om die reden alleen al nioet een goud-
prijsverandering thans worden afgewezen.
Ook over de bezwaren en gevareii van sleutelvaluta’s
als infiatoire tendensen en koersrisico’s is men, liet alge-
iiieen wel eens. De ervaring van de Nederlandsche Baiik in
1931 toen de devaluatie van liet pond sterling, toen ook
een sleutelvaluta, een verlies van ca. f. 30 mlii. betekende,
had in dit verband een waarschuwing voor sheutelvaluta’s
kunnen betekenen.
De devaluatie van liet pond sterling in 1967 en de daarop
volgende onrust op de valuta- en goudniarkten konden
alleen dankzij een uitgebreide internationale sanienwer-
king worden bedwongen. Uiteindelijk resulteerde deze
Abonnementsprijs ESB
Het is t wee jaar geleden, dat voor het laatst een
verhoging van cle abonnementspr jjs van E’SB plaats-
vond. In v’erbancl met de steeds stjjgemide exploitatie-
kosten en Ier beperking van de jaarlijkse exploitatie-
verliezen zie,, wij ons genoodzaakt de abonnemnc’mitsprjs
van ESB per 1 januari 1969 te brengem, op
f
43 per
jaar en de prijs van een studentenabonnemnent op
f
30
pei jaar. Door het in werking treden van cle nieuwe
Wet op de omzetbelasting (BTW) per 1 januari as.
worden tjdschr,ftemi – die tot dusverre buiten cle
omzetbelasting vielen – met 4 % belast.
Wij zullen cle abonnees voor de abonnemnentskosten
1969 een nota zenden waarop de omzetbelasting
afzonderlijk zal worden vermeld. Inclusief deze
omzetbelasting worden de bedragen derhalve: voor
de gewone abonne,nentenf 44,72 en voor de studenten-
abonnementen
f
31,20 pci’. jaar.
Directeuren N.E.I.
1
samenwerking in ccii langlopend’ krediet ad
$
2 mrd. door
twaalf industriële landen en de Baiik voor Internationale
Betalingen, hetgeen erop neerkomt dat aiidere landen
tenslotte de rekening voor de verkeerde politiek van Enge-.
1aug gepresenteerd kregen. –
De onrust op de valutamarkten, welke juist deze week
weer eens in verhevigde mate is opgehaald, is een bewijs van
de instabiliteit van liet huidige internationale monetaire
systeeni. Men nioet vrezen dat deze onrust tot een werke-
lijke internationale nionetaire crisis kan leiden, waarvan
de oplossing steeds moeilijker zal blijken te zijn. in de
Meniorie van Toelichting op liet wetsontwerp inzake de
SDR’s wordt dan ook gesteld dat de reservevalutasaldi
hun ,,natuurhijke” limiet hebben, die gelegen is in de
dekkingsverhiouding tot de eigen reserves van de reserve-
valutalanden waarin deze saldi convertibel zijn, welke
limiet reeds aanmerkelijk overschreden is. De instabihiteit,
waaraan liet internationale monetaire systeeni meer en
meer onderhevig is geraakt, is daarvan een syrnptoom.
Verdere aanzienlijke reservecreatie in deze vorm moet
derhalve volgens de Meniorie van Toelichting naast on-
waarschij nlij k ook onwenselijk worden geacht. Daarbij
wordt echter ervan uitgegaan dat het gebruik van sleutel-
valuta’s ccii noodzakelijke ontwikkeling was, onidat
sleutelvaluta’s gewenst zouden zijn uit hoofde van een be-
lioefte aan monetaire reserves. De Amerikaanse betalings-
balanstekorten, die uiu al 17 jaar duren, en beslist niet
– zoals wel steeds is gesuggereerd – zijii afgestemd op de
behoefte aaii monetaire reserves bij andere landen, waren
liet gevolg van de door de Verenigde Staten gevoerde
nionetaire en economische politiek.
Betahingsbalanstekorten kunnen door middel van goud
worden gesahdeerd. Wanneer nien de dollar evengoed als
goud beschouwt, dan kan het aanhouden van dollars
ESB 27-11-1968
–
.
1085
wegens de rente voor centrale banken aantrekkelijk zijn
2
De Nederlandsche Bank heeft echter deze handelwijze
niet gevolgd, omdat zij de werking van het systeem terecht
niet geheel juist achtte en het onjuist vond dat Amerika
zolang met de betal,ingsbalanstekorten doorging ondanks
de infiatoire spanningen die een dergelijke politiek veroor
–
zaakte. Nu de kortlopende vorderingen van het buiten-
land op Amerika het drievoudige van de Amerikaanse
goudvoorraad belopen is het duidelijk dat het vertrouwen
in sleutelvaluta’s ,en daarmee in het geldstelsel dat daarop
gebaseerd is, afneemt.
BEHOEFTE AAN MONETAIRE RESERVES
De Memorie van Toelichting, welke een uitstelend over-
zicht geeft van de ontstaansgeschiedenis van de SDR,
motiveert de creatie van SDR’s als een aanvulling van de
monetaire reserves, die dan niet meer uitsluitend afhankelijk
zijn van de willekeurige tekorten op de betalingsbalansen
van ‘de reservevalutalanden en van de voorziening met
monetair goud. Waar het aanbod van het monetaire goud
thans afneemt en aan de reservevaluta’s geen uitbreiding
ad infinitum kan worden gegeven, ‘kan, aldus deze rede-
nering, worden verwacht dat er op den duur een tekort aan’
monetaire reserves zal ontstaan. –
Dit tekort aan monetaire reserves, waarin de SDR’s
moeten gaan voorzien, wordt daarom volgens de Memorie
van Toelichting mogelijk geacht, omdat er een relatie
tuss’èn de behoefte aan monetaire reserves en de omvang
van de internationale handel wordt- aangenomen, welke
relatie weliswaar niet eenvoudig en op exacte wijze zou zijn
vast te stellen. Dit laatste is juist indien men van eenver-
keerde prenhisse’uitgaat. De internationale handel wordt
namelijk niet door middel -van monetaire reserves doch
door het particuliere bankwezen gefinancierd. Wil men de
gewenste omvang der monetaire reserves vaststellen, dan
dient men die aan de functie daarvan te relateren
3.
Reserves worden aangehouden om deze op een ander
moment te besteden dan wel om die te bewaren als voor-
zorg. Die bestéding van reserves vindt ‘dan buy, plaats
wanneer 6en land een betalingsbalanstekort door middel
van die reserves vereffent. De te bewaren reserves worden
uit verschillende overwegingen (waarbij politieke, psycho-
logische en geldpolitieke motieven een rol kunnen spelen)
aangehouden. In wezen komen deze overwegingen voort
uit het voorzc rgsmotief om de nationale en/of politieke onaf-
hankelijkheid ook in tijden van tegenslag te kunnen hand-
haven. Zo is bijv. de omvang van de monetaire reserves in
Nederland gebaseerd op een geldpolitieke norm, welke de
Nederlandsche Bank hanteert in relatie tot het zogenaamde
ongebonden deel van de liquiditeitenmassa. Men kan der-
halve de relatie tussen monetaire reserves en de inter-
nationale handel zelfs niet, zoals de Memorie van Toe-
lichting dat doet, een grove benadering noemen.
Tijdens alle officiële besprekingen die tot het ontstaan
van de SDR hebben geleid is steeds gesteld, dat er nog geen
enkele behoefte aan een aanvulling van de monetaire
reserves bestond, maar dat er zich in de toekomst omstan-
digheaen zouden kunnen voordoen, waaronder een be-
hoefte aan die aanvulling op korte termijn ontstaan. Alle
besprekingen en voorstellen waren derhalve gericht op een
contingency-plan, d .w.z. een streven naar voorzieningen
waarop slechts een beroep zal worden gedaan indiën be-
paalde omstandigheden zich voordoen.
In de voorgestelde opzet zal de creatie van de SDR’s
Sbrden beheers’t door collectieve beslissingen, genomen op
grond van een onderzoek naar de iiiternationaaI gevoelde
behoefte aan monetaire reserves, waarbij ervan wordt
uitgegaan dat zowel een infiatoire als een deflatoire ont-
wikkeling dient te worden voorkomen. Om een verant-
woorde beslissing te kunnen nemen is een gekwalificeerde
meerderheid voor de creatie van SDR’s noodzakelijk,
omdat zeker de ontwikkelingslanden en landen als Amerika
en Engeland met een chronisch betalingsbalanstekort
sterke aandrang tot creatie zullen uitoefenen.
–
HET VETORECHT IN HET IMF
Waar de stemmingsprocedure volgens de statuten van het
IMF tot nu toe voor een besluit een gekwalificeerde meer-
derheid van 80% vereiste, kon zonder instemming-van
Amerika met een quotum van 21,7% geen enkel besluit
worden genomen. Maar de EEG-landen als groep konden
met een gezamenlijk quotum van 16,8% (terwijl zij 3/4 van
2
Er is slechts één uitzondering op de regel dat goud.geen
rente geeft: Het IMF heeft aan Amerika voor $800 mln.
aan goud met recht van wederinkoop ,,verkocht” tegen
afgifte van rentedrage.nd Amerikaans schatkistpapier. Deze
hoeveelheid goud wordt bij de berekeningen tot’de Ameri-
kaanse goudvoorraad maar, ook tot de goudvoorraad van
het IMF geteld!
. Zie ook A. J. Butter: ,,Kruipende wisselkoersen in plaats
van vaste of zwevende”
in De Econo,nist;
1968, inz. blz.
218 en 219. –
Stijgende koersen’?
dan eerst GOED oppassen!
Natuurlijk interesseren zich meer mensen voor
de beurs, als er geld te verdienen valt dan
wanneer de koersen alsmaar dalen. – –
Toch is dit niet de hoofdoorzaak van de wer-
kelijk overweldigende groei van Beleggers-
Belangen – speciaal de laatste maanden. Deze
wordt in het bijzonder veroorzaakt doordat
Beleggers-Belangen het haar abonnees, dank
zij haar deskundige Redactiestaf – met, haar me
dewerkers – zo gemakkelijk maakt zich een
volkomen objectief beeld te vormen omtrent
de fondsen, die onder de huidige omstandig-heden koopwaardig zijn en welke zeker niet.
En wat daarbij zo plezierig is – . . Heel veel
abonnees maken ongevraagd hun/haar ken-nissen attent op Beleggers-Belangen als een
bijzonder goede raadgever.
Overtuigt Uzelf hiervan door een 2-tal
gratis
proefnummers aan te vragen, die u telkens
direct na de verschijning worden toegezonden.
Administratie ,,BeI-BeI”, postbus 42, Schiedam
1086
alle transacties binnen het IMF financieren) geen enkel
besluit verhinderen. Zulks maakt duidelijk waarom thans
wordt voorgesteld de gekwalificeerde meerderheid voor de
besluitvorming in het IMF op 85% te brengen. Deze
beslissingsprocedure verlangden de EEG-landen niet
alleen voor de eventueel te creëren SDR’s doch ook
voor wat betreft alle overige handelingen van het 1MF.
Van Amerikaanse zijde is hiertegen tijdens de onder-
handelingen veel bezwaar gemaakt, vooral tegen het onver-
brekelijk verbinden van dit vetorecht aan de participatie
in de Bijzondere Trekkingsrekening van het 1MF. Voor de
EEG-landen was dit vetorecht echter een absolute voor-
waarde voor het ondertekenen van het akkoord. Wanneer
voor de SDR’s een meerderheid van 85 % zou gelden en
voor de traditionele trekkingen een meerderheid van 80%
zou worden gehandhaafd, kon dit inhouden dat men een
veto bij stemming over de SDR’s kon ontlopen door de
quota in het IMF te verhogen.
Het aldus verworven vetorecht bestaat overigens uiter-
aard slechts bij de gratie van een unanieme houding van
alle EEG-partners. Dit zou betekenen voor een individueel
lid van de EEG, dat hij tegen zijn uitdrukkelijke wil toch
verplicht zou kunnen worden aan elke tranche van SDR’s
deel te nemen. Het unanieme gedrag van de EEG-partners
is tot nu toe vooral op essentiële punten vaak een hache-
lijke zaak gebleken. Anderzijds zou, wanneer slechts een
gering aantal belangrijke landen het akkoord weigerde te
ondertekenen, het – vooral door Amerika – gewenste
internâtionale geldkarakter van de SDR’s ten zeerste
worden verzwakt.
,,OPTING OUT”
Op voorstel van Frankrijk, dat aanvaarding ervan als
voorwaarde voor ondertekening van het akkoord stelde,
wordt elk land het recht gegeven aan één of meerdere
tranches niet deel te nemen, wanneer het niet eens zou zijn
met de beslissing, waarvoor een meerderheid van 85%
werd verkregen. Een dergelijke weigering om aan een
tranche deel te nemen – het zogenaamde ,,opting out” –
houdt in dat het betreffende land geen SDR’s krijgt, maar
daar tegenover ook niet de verplichting op zich behoeft te
nemen deze SDR’s van andere landen te accepteren.
Geheel verwonderlijk was de Franse eis van een mogelijk-
heid tot ,,opting Out” niet, want de ontwikkelingsgeschiede-
nis van de SDR laat wel duidelijk zien, dat enkele princi-
piële uitgangspunten inmiddels werden verlaten.
Zo is bij de besprekingen over een eventuele creatie van
SDR’s gedurende jaren steeds het uitgangspunt geweest,
dat niet alleen eenstemmigheid zou moeten bestaan over
de noodzaak tot een algemene uitbreiding van de mone-
taire reserves, doch ook dat eerst de betalingsbalanstekorten
van de sleutelvalutalanden zouden moeten zijn opgeheven.
Thans spreekt men niet meer over de noodzaak van een
herstel van het evenwicht op de betalingsbalans der sleutèl-
valutalanden doch over het wel zeer ruime begrip van ,,het
bereiken van een beter evenwicht op de betalingsbalansen”
(,,an attainment of a better balance of payments equili-
brium”). Hoe men dit laatste begrip in het licht van het
chronische karakter van het Amerikaanse externe deficit
in operationele termen dient te vertaleri is niet geheel
duidelijk. Al bestaan er binnen het IMF regels ten aanzien
van de wijze van berekening van een betalingsbalanstekort,
men mag verwachten dat er ook in dit opzicht verschillende
mogelijkheden van interpretatie bestaan. In ieder geval
zullen wij in de nabije toekomst optimistische berichten
over de ontwikkeling van de Amerikaanse betalingsbalans
kunnen verwachten.
Voorts was de opzet jaarlijks te beslissen of een nieuwe
SDR-tranche zou worden geactiveerd. Men is echter aan
de Amerikaanse wens tegemoet gekomen om dit cenmaal
per vijf jaar tegelijk te’ doen. Het maakt uiteraard wel
verschil uit of men elk jaar opnieuw moet beslissen SDR’s
ter waarde van bijv. $ 2 mrd. te activeren, dan wel eenmaal
per vijf jaar vast te stellen dat men dit vijf jaar achtereen
zal doen; zeker wanneer men dit relateert aan de voor
–
waarde van een ,,attainment of a better balance of payments
equilibrium” van Amerika, hetwelk dan elk jaar opnieuw
zal moeten worden ,,bewezen”.
Een meer fundamenteel bezwaar heeft Fradkrj k steeds
gehad tegen de creatie van de SDR’s ter aanvulling en
– naar Amerikaanse inzichten – geleidelijk ook ter ver-
vanging van het goud, omdat deze idee strijdig is met de
Franse visie op de noodzakelijke hervorming van het inter-
nationale geldstelsel, in welke zienswijze immers het goud
een centrale rol speelt. In dit
,
opzicht lijkt de reeds jaren
door de Neaerlandsche Bank gevolgde politiek de facto
niet veel van die van de Banque de France af te wijken.
Nederland heeft echter terecht in tegenstelling tot Frankrijk
zich van het gebruik van monetaire argumenten als politiek
drukmiddel onthouden. Hoe gevaarlijk het is om te ver-
geten dat monetaire politiek
neutraal
dient te zijn, blijkt
wel uit vele politieke emoties rondom de grote moeilijk-
heden op de valutamarkten deze week, die duidelijk een
‘nuchtere analyse van de werkelijke problematiek en daar
–
om ook van een snelle en adequate oplossing in de weg
moeten staan:
SDR: COMPROMISOPLOSSING
De SDR heeft duidelijk het karakter van een compromis
en daarom ook de vele nadelen van een compromis. Als
belangrijkste principiële bezwaren gelden, behalve het feit
dat men van een ,,fausse problème” uitgaat, de toekenning
op basis van de bestaande quotumverhoudingen in het
IlvIF en. de infiatoire werking van deze faciliteit. Omdat de
gecreëerde bedragen zullen worden toegekend in voor elk
lid gelijke percentages van de quota, betekent zulks dat de
rijkste landen hun reserves het meest zien groeien. Prof.
S. Posthuma heeft reeds eerder op het onlogische van deze
op zichzelf – gezien de gewijzigde verhoudingen binnen
het 1MF – aanvechtbare maatstaf gewezen. .
Er is echter nog een aspect dat de aandacht verdient.
Het ‘gebruik van de SDR’s geschiedt met bemiddeling van
het IMF, dat de SDR-overcfracht in overeenstemming
met de ,,voorschriften voor aanwijzing” richt op landen
met een voldoende sterke betalingsbalans en reservepositie,
zij het, dat landen met een sterke reservepositie ook aan-
gewezen kunnen worden wanneer zij een klein betalings-
balanstekort hebben. Geen land is verplicht meer dan twee-
maal het toegewezen bedrag volgens zijn quotum in het
IMF in overdracht van andere landen te accepteren; het
heeft wel het recht deze limiet te overschrijden.
Artikel XXV, sectie 2 (b) staat nu toe dat transacties
rechtstreeks tussen twee of meer participanten worden
vereengekomen, dus buiten het aanwijzingsbeleid van het
‘ ,,De behoefte aan monetaire reserves” in
De Eèono,nis,
1966, blz. 723-748, inz. blz. 733 e.v.
ESB 27-11-1968
1087
1MF om. Dit geldt met name bijv. voor de terugkoop met
SDR’s van eigen valutasaldi, die door andere participanten
worden aangehouden. Die wijze van aanwending van de
SDR’s zal de reservevalutalanden in de gelegenheid stellen
hun SDR’s direct aan te wenden om het teveel van de te-
goeden in die valuta die door andere landen wordt aange-
houden, te verminderen. Wanneer Amerika gebruik van
deze mogelijkheid zou maken betekent dit dat andere
landen die voorheen sleutelvaluta’s in handen hadden, die
officieël in goud omwisselbaar waren, thans S.DR’s, die niet
in goud omwisselbaar zijn, als monetaire reserves gaan
aanhouden. –
Het
is
ook voorstelbaar dat Engeland en Amerika een
volledig gebruik van deze mogelijkheid, waartoe zij het
volste recht hebben, maken. Geschiedt dit bij de acht andere
landen van de Groep van Tien, die daarvoor immers het
meest in aanmerking zouden komen, dan zou formeel de
SDR-opnamecapaciteit van deze groep voor ongeveer
3/4 zijn benut en de aanwijzingsmogelijkheden van het
IMF ten behoeve van andere (ontwikkelings-)landen sterk
limiteren. Niemand zal het infiatoire karakter van deze
creatie ex nihilio betwisten. Wanneer men de creatie inder-
daad beperkt weet te houden, kan men nog het cynische
standpunt innemen, dat de andere nog onbeheerste infia-
toire financieringsbronnnen een relatief veel groter gevaar
vormen.
De voorgestelde wijzigingen van de Artikelen van Over-
eenkomst van het IMF behelzen niet alleen de instelling
van een systeem voor SDR’s, maar ook 6nkele wijzigingen
die de huidige regels en gebruiken van het JMF legaliseren
en ook recht doen wedervaren aan de na de oprichting van
het 1MF gewijzigdé economische machtsverhoudingen in
de wereld. De instelling van de Bijzondere Trekkings-
rekening naast de Algemene Rekening en Nederlands
participatie daarin houdt nog niet in dat de creatie van
SDR’s onmiddellijk zal geschieden. De verleiding daartoe
is echter groot. De creatie kan geen oplossing voor de
huidige internationale monetaire problemen geven; hoog-
stens kan het als een noodverband fungeren. Als zodanig
kunnen de particijatie van Nederland in de Bijzondere
Trekkingsrekening en eventueel een toekomstige
bescheiden
creatie wellicht een bijdrage vormen voor het herstel van
het zo nodige vertrouwen in het internationale geldstelsel.
Misschien wordt daardoor tijd gegeven de internationale
sanenwerking alsnog te richten op de werkelijke oorzaak
van de huidige instabiliteit, waarbij het aspect van het
korte kapitaalverkeer, in het bijzonder de Euro-dollar-
markt van ca. $ 20 mrd., bijzondere aandacht zal vragen.
Drs. J. Timmers
Uw bedrijf en kantoor
is welkom in Nijmegen,
want Nijmegen heeft:
•
Een nieuw industrieterrein van 100 ha
met havens in aanleg.
•
Aantrekkelijke terreinen voor handels-
bedrijven en kantoren in centrum.
•
Goede weg-, trein- en waterverbindin-
gen met binnen- en buitenland.
•
Ruim aanbod van gespecialiseerde en
administratief geschoolde arbeidskrach-
–
ten.
Maar ook uw personeel
–
is welkom in Nijmegen,
want het vindt er:
•
Ruim assortiment van woningen (geen
woningnood!).
•
Stad met een rijk verleden en oud
stedeschoon, gelegen in fraai rivier- en
heuvellandschap.
•
Uitgestrekte natuurreservaten, bossen,
heide in directe omgeving.
•
Mogelijkheden tot recreatie in elke
vorm : schouwburg, concertgebouw,
sporthallen, ere-divisievoetbal.
Kennen uw kennissen
,,E.-S.B.” al?
VRAAG EENS PROEFNUMMERS AAN
VOOR INLICHTINGEN:
Wethouder
van Publieke Werken en
Stadsontwikkeling,
Stadhuis. Tel. (08800) 2 81 00.
1088
Een Marsha 11-bal let
voor de veiels (1)
OUVERTURE
Ruim twee jaar geleden hadden wij het voorrecht het
Ballet van de Vezels op te mogen voeren voor de deel-
nemers aan de 25e plenaire vergadering van het Inter-
national Cotton Advisory Coniniittee (1.C.A.C.) in Lima
(Peru). Hoewel de eigenlijke titel van de inleiding toenter-
tijd luidde: ,,Internationale consequenties van de concur-
rentiestrijd tussen katoen en man-made flbers”
1
gaven wij
er de voorkeur aan de lezing over dit onderwerp te ver-
luchtigen met reproducties van meesterwerken van Degas,
Toulouse Lautrec en anderen. Het is immers zoveel
plezieriger edn lange reeks van grafieken en tabellen te
mogen onderbreken met slides van prima ballerina’s en
afbeeldingen van historische figuren als La Goulue.
Medio 1968 werd ons het verzoek gedaan de reeds twee
tot drie jaar oude gegevens betreffende de strijd tussen de
natuurlijke en de kunstmatige vezels weer eens up-to-date
te brengen. Over de daarop aansluitende besprekingen die
– mede gebaseerd op deze gegevens – eind september
ji. in Westfalen werden gehouden, zullen door de organi-
sator van dit textielsyrnposium, de Forschungsstelle fur
Allgemeine und Textile Marktwirtschaft an der Universitat
Münster, t.z.t. wel nadere mededelingen worden gedaan
2
Tijdens het bestuderen van de verschillende nieuwe
becijferingen en na het herlezen van enkele, sedert de eerste
opvoering van het Ballet van de Vezels verschenen publi-
katies, leek het ons gerechtvaardigd een kort overzicht van
de recente gegevens samen te stellen. Dit in het bijzonder
omdat hieruit tevens een voorstel om eens tot een geheel
nieuw textiel-balletprogramma te komen kan worden af-
geleid. Op een studie over vezels zal immers altijd een
poging tot een reguleren van de handel in eindprodukten
mogen aansluiten.
in de komende twee jaren zullen A. in Genève besprekin-
gen worden gehouden teneinde een al of niet continueren
van het ,,Long Term Arrangement regarding international
trade in cotton textiles” (L.T.A.) voor te bereiden ‘. Het is
een gelukkige omstandigheid, dat daarbij dan kan worden
uitgegaan van acht tot negen jaar statistisch vergelijkings-
materiaal.
En toch heeft de ervaring geleerd, dat ook dn in de
laatste fasen van het overleg paniekvoetbal boven de op-
voering van een fraai nieuw ballet kan worden verkozen.
Daarom menen wij nu reeds enkele nieuwe gedachten over
de internationale textielhandel naar voren te mogen
brengen.
Het Ballet van de Vezels werd indertijd opgevoerd bij een
samenzijn van vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden
en representanten uit de geïndustrialiseerde gebieden. .Het
probleem van de produktie, de verwerking en de afzet van
katoen, wol en man-made fibers heeft sedertdien – aan
de vooravond van DD 11 meermalen in het centrum
van de belangstelling gestaan. UNCTAD-JE, welke in het
voorjaar van 1968 te New Delhi werd gehouden, is e een
voorbeeld van.
De cijfers over de concurrentiestrijd tussen de natuurlijke,
en de kunstmatige vezels zijn tijdens de Unctad-besprekin-
gen immers meermalen besproken. Hoe sierlijk – in ballet-
vorm (!) – ook verpakt, zij vornien de nuchtere, keiharde
werkelijkheid waarmee zowel de geïndustrialiseerde wereld
als de ontwikkelingslanden worden geconfronteerd. Het
is goed deze gegevens steeds weer op te frissen en na te
gaan welke veranderingen zich sedert het laatst gepubli-
ceerde overzicht hebben voorgedaan; zowel op het gebied
van de vezels als ook op het terrein van de daaruit ver-
vaardigde produkten. Dit temeer daar de praktijk van de
laatste jaren heeft uitgewezen dat men in sommige sectoren
– met name bij het uitvoeren van de ontwikkelingshulp
op textielgebied – de gestelde doeleinden nauwelijks heeft
weten te benaderen.
Om hier een wezenlijke verbetering in te brengen is nu
door sommigen de ruim twintig jaar oude gedachte van
het Marshall-plan in herinnering geroepen (in het derdë
artikel in deze reeks van drie komen wij .hierop…terug).
Het lijkt inderdaad uitvoerbaar niet behulp van deze zo
zeer beproefde methode uit de,jaren vijftig tot een beter
internationaal textielbeleid te komen. Deze mogelijkheid.
door een tweede opvoering van het Ballet der Vezels toe te
lichten leek ons alleszins de moeite waard.
FINALE
Terwille van de haastige lezers zullen wij dit overzicht
beginnen niet de finale. De conclusies dus waartoe wij aan
de hand van het recente cijfermateriaal zijn gekomen.
Voor de documentatie hiervoor verwijzen wij naar het in
deze drie artikelen nog te presenteren materiaal; Bij de
1
,,Flet ballet van de.vezel; intenationale consequentiës van
de concurrentiestrijd tussen katoen en man-made fibers”, bijlage
bij
ESB
van 15juni1966.
2
Zie ook:
Berichten van liet Economisch Instituut voo, de
Textieliiidustrie te Rotterdam,
nr. 118, oktober 1968 e.v.
Na een eerste voorlopige overeenkomst (1 961-1962) werden’
twee Arrangements aangegaan en wel voor 5 jaar (1962-1967)
en voor 3 jaar (1967-1970).
‘ Development Decade II; het 2de decennium der ontwik-
kel ingsproblernatiek.
‘
ESB 27-11-1968
1089
ranschikking der gegevens z.jl1en wij aansluiten op de
reeds genoemde publikatie in dit blad van 15 juni 1966.
Het accent wordt daarbij gelegd op de concurrentie tussen
katoen en man-made fibers.
Allereerst wezen wij in het Ballet van de Vezels op het
feit dat de katoenproduktie, klimatologisch bepaald als
deze nu eenmaal is, voor een belangrijk deel wordt ver-
richt in de ontwikkelingslanden. De Verenigde Staten,
enkele Westeuropese gebieden, Israël en de landen be-
horende tot de groep van de Sowjet-Unie, Oost-Europa en
het vasteland van China vormen hierop een uitzondering.
In tegenstelling hiermee is de produktie der man-made
fibers grotendeels geconcentreerd in de geïndustrialiseerde
landen. De laatste jaren neemt echter het aanbod van deze
vezels, voornamelijk door lokale produktie, in de niet-
traditionele man-made fiber landen toe.
In de paragraaf gewijd aan de katoen zullen wij wijzen
op de sterke teruggang in de katoenproduktie van de
Verenigde Staten. Deze is voor een deel te wijten aan mis-
oogsten in 1966/1967 en 1967/1968. Daarnaast heeft een
zeer bewuste beperking van de bebouwde oppervlakte de
Verenigde Staten in de gelegenheid gesteld de daar te lande
onvrijwillig gecreëerde bufferstock van 16,9 mln, balen in
augustus 1966 terug te 6rengen tot
6,5
mln, balen in
augustus 1968. Op het ogenblik is men doende het altijd
nog wankele evenwicht tussen vraag en aanbod te stabili-
seren. Daarbij is een stimuleren van de verbouw van
medium long stapelige katoen – met een vezellengte van
1-1/32″-1-3/32″ – gewenst teneinde een schaarste in deze
veel gevraagde soorten te voorkomen.
Uit de aard der zaak is de gunstige statistische katoen-
situatie niet zonder uitwerking gebleven op de katoen-
noteringen. Deze zijn vooral in 1967 gestegen. Tegelijker-
tijd zijn de
prijzen
vanbepaalde groepen man-made fibers
aanzienlijk gedaald. In de sector der polyesters viel een
schoksgewijze uitbreiding van de produktie samen met het
verlopen van internationale patenten. Door deze schaar-
beweging in de noteringen is de mededinging tussen katoen
en man-made fibers aanziènlijk verscherpt. Hoewel het
natuurprodukt altijd nog een zeer grote plaats in het inter-
nationale vezelaanbod inneemt
5
, moeten de cotton-
farmers deze ontwikkeling nauwkeurig volgen. Immers,
alleen al door het feit dat hun concurrenten – de giganten
uit de chemische industrie – grote bedragen aan research
besteden en tevens de moderne commerciële verkoop- en
marketing-methoden beheersen en toepassen, bevond de
katoenwereld zich – voordat deze prijsontwikkelingen
plaatsvonden – reeds in het defensief.
Het capaciteitsvolume der klassieke vèzelverwerkende
industrieën volgde ten dele de ontwikkelingstrend van de
laatste decennia. Opvallend was de, zij het geringe, toename
van de spincapaciteit in de Verenigde Staten alsmede de
stormachtige ontwikkeling van de uitbreiding der spin-
nerijen en weverjen in de zich industrialiserende landen.
Te weinig nog is in de wereld het besef doorgedrongen, dat
de behoefte aan een herstructurering van de textielindustrie
niet beperkt blijft tot de reeds sterk geïndustrialiseerde
wereld. In de conclusies van het laatste IFCATI-congres te
New Delhi (november 1967) ligt duidelijk de wens besloten
nu ook meer richting te geven aan de ontwikkeling van de
internationale textielindustrie in andere delen van de
wereld; in het bijzonder in de belangrijke produktie-
gebieden van Azië. Met verdere uitbreidingen moet een
grote voorzichtigheid worden betracht.
De wereidhandel in textielen is de, laatste twee jaren qua
omvang redelijk constant gebleven. Wel is het aandeel der
weefsels welke geheel of grotendeels uit man-made fibers
zijn samengesteld, wederom sterk gestegen. Over de con-
sumptie per hoofd van de bevolking zijn geen nieuwe cijfers
die het totale beeld omvatten ter beschikking gekomen.
De laatste gegevens van geselecteerde landen demonstreren
een mondiale spreiding welke enerzijds een hoog verbruik
in de geïndustrialiseerde wereld toont; anderzijds blijft
het verbruiksniveau in de ontwikkelingslanden laag. In
de tussen beide uitersten gelegen groep van landen, be-
horende tot het Oostbiok van Europa, is het peil de laatste
decennia het sterkste gestegen.
Wij staan aan het begin van een periode waarin de pro-
blematiek van de produktie en de verwerking der vezels,
zomede de handel in eindprodukten aller aandacht zullen
vragen. Voor 1970 zal binnen de EEG een gemeenschappe-
lijk commercieel beleid moeten worden uitgestippeld. Een
industriële politiek zal, althans wat de textielindustrie be-
treft, hierop worden geënt. Als gevolg van UNCTAD-II
zal verder een begin worden gemaakt met de uitwerking
van de gedachte der tariefpreferenties. Deze zullen het
handelsverkeer in textiel niet onberoerd laten. Voor deze
internationale handel in katoenen textielen treedt op het
ogenblik het tweede Long Term Arrangement van Genève
regulerend op. Deze overeenkomst loopt in oktober 1970
ten einde. Het is te verwachten, dat speciaal van Ameri-
kaanse zijde pogingen in het werk zullen worden gesteld
dit akkoord niet alleen te verlengen doch tevens met
meerdere vezelsoorten uit te breiden.
Er is alle reden om te trachten voor verschillende van
deze zeer gecompliceerde problemen een gecoördineerde
oplossing te vinden. Ogenschijnlijk is het een vraagstuk
dat zich beperkt tot een harmonieus voôrtbestaan van de
produktiecentra in wat men noemt het Noorden – de
geïndustrialiseerde wereld – naast het Zuiden de ont-
wikkelingslanden. Men onderschat daarbij de invloed van
de doorkruising der gezochte oplossingen door het zo-
genaamde Oost-West gerichte textielverkeer. Juist omdat
de praktijk der laatste jaren heeft uitgewezen hoe bijzonder
moeilijk het is om de internationale ontwikkeling van de
produktie en de handel in textiel binnen bepaalde begren-
zingen redelijk te doen verlopen, is de suggestie naar voren
gekomen voor sommige probleemgebieden een aan het
Marshalï-plan analoge benadering te kiezen. Alleen door
deze beproefde methode van ,,aid and internal trade” toe
te passen lijkt het niet alleen mogelijk het maximale profijt
van de internationale steunverlening te verkrijgen; boven-
dien zal dan een periode van rust kunnen intreden ge-
durende welke een meer evenwichtige wijze van inter-
nationale produktie en verwerking van natuurlijke vezels
en man-made fibers kan worden verkregen.
Voor het cijfermateriaal op grond waarvan deze con-
clusies zijn getrokken wordt verder verwezen naar de
beschouwingen in dit en twee nog volgende artikelen.
In het laatste artikel wordt o.a. aandacht geschonken aan
de invloed die de prjsbeweging van de grondstoffen op de
eindprodukten heeft. Tevens sluit hier een overzicht bij
aan van enkele inzichten die zich de laatste tijd gevormd
hebben omtrent de ontwikkeling van de produktiecapaci-
teiten en het handelsverkeer. De slotparagraaf is – zij het
vluchtig – gewijd aan de gedachte van een Marshall-plan
voor de textielindustrie der ontwikkelingslanden.
In katoenbaal-equivalenten uitgedrukt was het wereld-
verbruik aan katoen in 1966/67 nog 48,7 % van de totale wereld-
vezelconsumptie.
1090
TABEL 1
Wereldvezelproduktie
(mln. Ibs.)
Gemid-
Geiiid-
delde
delde
1946/1947
1951/1952
196011961
1963/1964 1966/1967
1950/1951
1955/1956
13.393
19.966
22.664 24.134
22.715
Man-made fibers
2.591
4.630
7.295
9.660
12.862
Jute en hennep
5.435
6.910
7.838
9.829
10.687
Wol
………….
2.186
2.575
.
3.225
3.321
3.366
Katoen
………..
Vlas en zijde
1.024 1.067
1.527
1.511
1.663
Glas
…………
–
..
–
219 330 500
24.629
..
35.148
42.768 48.785
51.793
Bron: Indusirial Fibers,
The Conimonwealth Economic Committee, Londen
1965, en Textile Organon.
TABEL 2.
Wereldproduktie vaii katoen, man-made fibers en wol
(x 1.000 mln. Ibs.)
191311914
193811939
1963/1964
1966/1967
86,2
76,0
64,0
58,2
11,2 18,4
18,7
Katoen
……………….
MMF-non cellulosics
–
–
8,8
14
1
4
MMF-cellulosics …………0,2
Wol
……………………
13,6
12,8
8,8 8,7
Bron:
Textile Organon, New York.
DE PRODUKTIE EN HET VERBRUIK
VAN VEZELS IN DE WERELD
De meest recente totaalcijfers geven een stijging van de
produktie van vrijwel alle vezelgrepen te zien (tabel 1).
De enige uitzondering vormt de katoen, maar hier speelde
een bewust reduceren van het beplante areaal in de
Verenigde Staten een rol. Zeer opvallend is wederom de
stijging van de man-made fibers die thans in gewicht op
de tweede plaats zijn gekomen. Het belangrijkste aandeel
in deze produktietoenanie komt voor rekening van de non-
cellulöse groepen
6
.
Door ons, evenals in 1966, te concentreren op de meest
praktische en internationaal ook zeer gebruikelijke indeling,
der vezels in katoen, wol en man-made fibers wordt het
beste overzicht verkregen van de grondstoffen die bij uit-
stek geschikt zijn voor textielen bestemd voor kleding,
huishottding, woning en technische doeleinden. Uit de in
vorige overzichten steeds consequent toegepaste methode
van vergelijken komt ook ditmaal de dynamische groei
der man-made fibers naar voren. Sedert de laatste ver
–
gelijking is het daarbij wederom de opkomst der non-
cellulosics welke het meeste spreekt (tabel 2).
Nog beheerst katoen de wereldproduktie in gewichts
eenheden. Zodra andere maatstaven worden gehanteerd,
wordt deze leiderspositie echter sterk aangetast. De ver
–
schuivingen die zojuist werden gedemonstreerd komen nI.
beter tot uiting bij een overzicht van het vezelverbruik,
gemeten naar katoenbaal-equivalenten (tabel 3). Volgens
deze berekeningsmethode ‘ zou de verhouding katoen
t.o.v. man-made fibers reeds 10 9 zijn. Daar echter het
vezel-ballet geen pas-de-deux van katoen en man-made
fibers kent, is het beter natuurvezels tegenover kunstmatige
produkten te plaatsen. Zes jaar geleden was die verhouding
10 t
4
2-,
thans reeds 10 : 7. Voordat deze studie zich
verder toespitst op katoen en man-made fibers volgen
eerst nog enkele notities over de wol.
TABEL 3.
Wereldverbruik van katoen, man-made fibers en wol
(x 1.000 katoenbaal-equivalenten)
1920/1921
1940/1941
1960/1961
1964/1965
1966/1967
15.234
25.857
40.213
43.589 45.272
MMFcellulosics.
102
6.757
15.900 19.830
20.152
MMF-non cellulo
Katoen
………..
.
12
6.120
14.060.
20.447
Wol
………….
3.724
5.230
6.925
6.699
7.100
sics
………….
–
19.060
..
37.856 69.158
84.178
92.971
Bron:
National Cotton Council of America. De katoencijfers zijn exclusief
het vasteland van China (,,mainland China”). Bij de volgende tabellen zullen
wij – met excuses aan Taiwan – gemakshalve steeds van China spreken.
TABEL 4.
Verbruik van vezels van het wol-type
(in %)
1964
1
1967
Scheerwol
50
44
Kunstwol
9
8
Non-cellulose vezels
23
34
Cellulose vezels
15
12
Overige vezels
3
2
100
100
Bron:
International Wool Secretariat, Londen.
‘
DE POSITIE
VAN
DE WOL
Zoals bekend, werd het Ballet van de Vezels enige tijd ge-
leden de eerste maal opgevoerd voor een gezelschap dat
uitsluitend uit katoenexperts bestond. Daar deze para-
grafen er een regelrechte voortzetting van zijn, zullen wij
ook ditmaal weinig over andere natuurlijke vezels kunnen
zeggen. De weinige cijfers die ons over de wol ter beschik-
king staan, willen wij volledigheidshalve echter toch nog
vermelden.
Allereerst dan een verduidelijking van het feit dat ook
de wol het fenomeen van de opmars der man-made fibers
kent (tabel 4). Wederom zijn het de non-cellulose vezels
die het meest agressief zijn. In tegenstelling tot katoen zijn
de schommelingen in de produktie van scheerwol gering
te noemen. De vijf belangrijkste exportlanden – zie ook
tabel 6 – zijn in tabel
5
traditiegetrouw het eerst genoemd.
Vergeleken met het overzicht van 1966 wisselden Argentinië
en Zuid-Afrika – tijdelijk? – van plaats.
De campagne ter bevordering van het verbruik van
scheerwol heeft aan kracht gewonnen. In Lima wezen wij
reeds op de grote waarde die de wolproducenten hechtten
aan het propageren van het internationale wolmerk. De
jaarlijkse propagandakosten werden toentertijd geraamd
8
Gemakshalve gebruiken wij in dit artikel de internationaal
aanvaarde benaming man-made fibers, onder te verdelen in
cellulose (rayon, acetaat) en non-cellulose groepen (als daar zijn:
polyamides, polyesters en acrylen).
Herleidingsfactoren – toegepast door het U.S.D.A. –
vertegenwoordigen gewichtsho veelheden van een bepaalde vezel
die gelijk worden gesteld aan een standaard katoenbaal (478 lbs)
voor de produktie van eenzelfde hoeveelheid textielprodukten.
Bijv. cellulose garens -317 lbs.; cellulose high tenacïtygarens-303 lbs. ‘tot 264 lbs.; cellulose vezels – 435 lbs.; non-cellulose
garens – 275 lbs.; non-cellulose banden garens – 175 lbs.;
non-cellulose vezels – 348 lbs.
ESB 27-11-1968
.
1091
30. nov
–
ember:.
inwerkingtreding
TA8EL
5.
Produktie van scheerwol
•
1965/1966
196711968
Mln. lbs.
Mln. lbs.
–
(greasy
(greasy
basis) basis)
1.628
29,1
1.817
30,3
11,8
735
1 2,3
5,9
436
7,3
7,1
317
5,3
Australië
………………..
Nieuw-Zeeland ……………660
3.4
190
3,2
Argentinië
………………331
Socialistische landen
1.
.084
19,4
1.214
20,3
Zuid-Afrika
…………….397
Uruguay …………………190
1.302
23,3
1.279
21,3
Overige landen
……………
5.59
5.988
Bron:
Comnionsvea!th Economic Committee, Londen.
TABEL 6.
Belangrjjke export- en iniportgebieden voor wol
(mln. lbs.; greasy basis)
1966/ 1967
Exporteurs:
1.501
•
1.523
Nieuw-Zeeland
549
530
–
Zuid-Afrika
265′
261
306 293
140
119
2.761
2.726
Australiê
………………..
Jmportgebiedcn:
Argentinië
……………….
West-Europa
1.412
1.355
Uruguay
…………………
517
633
Verenigde Statefl
375
258
Rusland
–
Oost-Europa
211
220
Japan
…………………..
Overige landen
246
260
2.761
2.726
Bron:
International Wool Secretariat, Londen
op $ 38 mln, tegen slechts $ 7
1
mln, voor katoen. Monien-
teel raamt men de bedragen die de woolfarniers voor
promotion ter beschikking stellen op ca. $43 mln, per jaar.
Natuurlijk blijft het een moeilijk gevecht tegen de man-
made fibers Welke in 1965 reeds voor ca. $ 150 mln, aan
propaganda besteedden. Gezien de belangrijkheid van de
vezel (zie tabel 2) geeft de wol op het gebied van de vezel-
propaganda relatief gesproken echter uitstekend partij.
Ook ditmaal moeten wij niet deze korte notities over de
wol volstaan. Tabel 6 tenslotte geeft nog weer hoe bijzonder
geconcentreerd de wolexport eigenlijk is. Dit
komt het
voeren van een eensgezind propaganda-offensief natuurlijk
ten goede. Het zij overigens aan meer deskundigen op dit
gebied gegeven, de rol van deze belangrijke natuurlijke vezel
wat meer reliëf te geven.
Dr. W. T. Kroese
GESCHIEDENIS EN SYSTEMATIEK
Voorschriften ter bescherming van de consument, meestal
met betrekking tot levensmiddelen, geweven stoffen en
andere handwerkprodukten, later uitgebreid ook tot
industriële artikelen, zijn al eeuwenoud. Dat is er dan ook
mede de oorzaak van, dat dergelijke maatregelen verspreid
zijn over tal van wetten en verordeningen. Zo ook in het
Verenigd Koninkrijk, waar men thans een poging heeft
gedaan om deze hele materie zoveel doenlijk onder één
wet te brengen, de Trade Descriptions Act 1968.
Werkend volgens de ook daar te lande ingeburgerde
gewoonte werd in 1959 een speciaal daartoe ingestelde
commissie met de voorbereiding belast, het Comniittee on
Consumer Protection, onder voorzitterschap van J. T.
Molony, Q.C., in de wandeling het Molony Committee
genaamd. Deze commissie bracht haar eindrapport uit in
1962, welk rapport uitvoerige aanbevelingen bevat, groten-
deels door de wetgever- gevolgd.
Het duurde overigens nog zes jaar tot de wet gepubliceerd
werd en wel tot 30mei 1968, waarbij de inwerkingtreding
werd bepaald op 30 november d.a.v., zodat handel en
industrie een half jaar tijd kregen om zich op de nieuwe
bepalingen in te stellen. Dat was ook wel nodig, omdat de
nieuwe wet, zoals hieronder zal blijken, vérstrekkende ver-
plichtingen legt op de schouders der betrokken onder-
nemers en met niet geringe straffen dreigt, terwijl de be-
woordingen van de wet nogal langademig en niet overal
even helder zijn. Het is overigens een niantelwet, die de
Board of Trade machtigt op tal van punten gedetailleerde
uitvoeringsvoorschriften te geven, terwijl het toezicht op
de naleving is opgedragen aan plaatselijke instanties, de
local weights and nieasures authorities.
Gezien de grote aandacht welke ook bij ons te lande de
(LM.)
1092
flgelse Trade Descriptions Act
consumentenbelangen genieten, heeft het zijn nut na te
gaan op welke wijze de Engelse wetgever deze.belangen
poogt te beschermen. Hij is daarbij van het principe uit-
gegaan dat de verkoper, en dat is dan voornamelijk de
winkelier – hoewel de bemoeiingen van de wet zich ook
uitstrekken tot de verkoop van dieren en derzelver zaad
ten gebruike bij kunstniatige inseminatie! – zonder meer
de verplichting heeft om alles, maar dan ook letterlijk alles,
wat hij omtrent aangeboden goederen of diensten beweert,
ook waar te kunnen maken.
DEFINITIE VAN TRADE DESCRIPTIONS
De wet begint niet het strafbaar stellen van het geven van
een valse ,,trade description”, en het is dus van belang te
weten wat zij onder een ,,trade description” verstaat.
Dat is, zo heet het letterlijk, ,,an indication, direct or in-
direct and by whatever nieans given, of any of the following
matters with respect to any goods”:
hoeveelheid, grootte, maat – men denke hier bijv.
aan het ,,reuzenpakket” hetwelk niet meer blijkt te be-
vatten dan twee of meer gewone verpakkingen;
fabricage, bereiding;
samenstelling;
geschiktheid voor liet doel;
elke waarneembare karakteristiek niet tevoren ge-
noemd (!);
resultaten van proefnemingen;
overeenkomst niet een erkende standaard;
plaats van tijd van fabricage – men denke hier aan
de verkoop van antiek of van tweedehands auto’s;
aanduiding van de fabrikant – typisch Engels is dat
commentatoren van de wet hieronder ook brengen
onware mededelingen aangaande de afstamming van een
renpaard!
–
aanduiding van vroegere eigenaren of vroeger ge-
bruik – bijv.. goederen afkomstig uit een Army Dump.
Incidenteel zij hier nog vermeld als zijnde van belang voor
exporteurs naar het Verenigd Koninkrijk, dat de wet ook
de invoer verbiedt van goederen met een valse trade
description. Uit hoofde van dit artikel kan de douane zulk
een partij goederen aanhouden of zelfs in beslag nemen.
Zoals men uit de bovenstaand& opsomming heeft gezien
tracht de wetgever de niazen van het net zo nauw mogelijk
te maken, zie de ontsnappingsclausule onder punt
5!
Van belang is ook in de omschrijving van trade description
de uitdrukking ,,by whatever means”, terwijl de wet boven-
dien nog expressis verbis elke mondelinge mededeling daar
ook onder brengt, dus ook alles wat eèn winkelbediende
aangaande ter yerkoop aangeboden goederen vertelt, want
Trade Descriptions Act:
enige wetsbepalingen
Any person who, in the course
of
ci
trade or business,
applies a false irade description to any goods;
or
supplies or offers to supply any goods to w/,ich
a false trade description is applied;
shail be guilty
of
an offence.
An oral statement may amount to the cisc
of
ci
trade
description.
When it appears to the Board
of
Trade necessary or
expedient in the interest
of
persons to whom any goods
are supp/ied that the goods shaul be marked or accom-
panied by any information or instruction.. . the
Board may… by ordcr impose requirements for se-
curing that the goods are so marked or accompanied.
1f any person offering to supply goods
of
any descrip-
tion gives, by whatever means, any false indication to
t/je effect that the p/ice. . is equal to or iess than:
a recommended price; or
the price at which the goods or goods
of
the
samne description were previously offered by hinu.
he shali… be guilty
of
an offence.
Ii shaui be an
offence
for any person in the course
of
any trade or business:
to make a statement which he knows to be
faise; or
reck/essly to make a sta fement which isfa/se as
to. . . the pro vision. . .
of
any services, acomodauion
or facilities.
A person guilty
of cm
offence under tij/s Act. . shell
be liable:
on summary conviclion, to afine not exceeding
four hundr
on con viction on indictment, to
ci
fine om
imprisonment for
ci
term not exceeding two. years
or both.
ook het verkopen of ten verkoop âanbieden van artikelen
mét een valse trade description is een strafbaar feit. De
clausule ,,by. whatever means” treft ook advertenties,
catalogi, circulaires en prijsl ijsten alsmede mededelingen
in films, radio en televisie, voor zover die mededelingen
onderdeel van een advertentie zijn. De ,,truth in adverti-
ESB 27-11-1968
1
1093
sing” wordt hier wel zeer scherp gesteld en tekstschrijvers
zullen goed doen hun annonce nog eens een keer over te
lezen alvorens die ter plaatsing op te zenden! Interessant
in dit verband is nog wat enkele commentatoren opmerken
over de gewoonte van sommige bladen en tijdschriften om
in hun eigen kolommen commentaar te geven aangaande
produkten van adverteerders, die zij daarmede hopen aan
te trekken. Vormen dergelijke redactionele aanprjzingen
of verwijzingen nu één-onderdeel van de advertentie en
vallen zij daarmede ondef’de wet? Gelijk in meerdere
instanties bij de toepassing van de wet zal hier de juris-
prudentie antwoord moeten geven.
VOORSCHRIFTEN
VAN DE BOARD OF TRADE
De wet geeft de Board of Trade zéér vérstrekkende machti-
gingen, niet alleen om bijv. fabrikanten van textielgoederen
te verplichten hun produkten vergezeld te doen gaan van
aanwijzingen hoe deze behandeld moeten worden –
in lauw water wassen, niet strijken e.d. – doch ook om te
decreteren, dat ,,any expressions used in relation to the
goods should be understood as having definite meanings”,
bijv. zuiver wol, slangevel, tweed, Madeira. De Board kan
dus een bindende definitie geven van wat onder dergelijke
termen zal worden verstaan; onwaar gebruik van een
dergelijke term is dan een strafbaar feit. Terecht heeft het
Molony Committee er op gewezen, dat zulks niet behoort
te gebeuren met moeilijk te omschrijven begrippen als
krimpvrij en waterproof; de praktijk zal moeten leren of
de Board zich al dan niet toch daarin zal begeven.
Terecht zijn in de wet waarborgen ingebouwd, dat
handel en industrie niet zomaar door voorschriften van de
Board of Trade overvallen kunnen worden. Zij schrijft
voor, dat de Board enig voornemen tot het uitvaardigen
van een voorschrift tevoren bekend moet maken en af-
schrift daarvan verkrijgbaar moet stellen. Na deze bekend-
making dient de Board 28 dagen te wachten en in die tijd
zal zij organisaties van belanghebbenden moeten consul-
teren, zodat deze laatsten de gelegenheid hebben evt.
bezwaren kenbaar te maken of wijzigingen voor te stellen.
ONJUISTE VOORSTELLINGEN
MET BETREKKING TOT DE PRIJZEN
De eerste bepaling aangaande de prijzen houdt verband
met het Engelse verbod van verticale prijsbinding, hetwelk
alleen maar aanbevolen prijzen toelaat, en stelt de ver-
koper strafbaar, die de suggestie wekt tegen of onder zulk
een prijs aan te bieden, terwijl zulks in werkelijkheid niet
het geval is. De tweede bepaling is ingrijpender: de ook te
onzent geliefde prjskaartjes waarop buy, eerst, door-
gestreept, f. 150 staat en daaronder ,,thans f. 99,90″ vormen
een strafbaar feit, wanneer de winkelier het betrokken
artikel vroeger niet inderdaad tegen f. 150 aangeboden
en/of verkocht heeft. Het nut van deze bepaling valt moei-
lijk in te zien. Het zal de consument, die met een dergelijke
prijsaanbieding geconfronteerd wordt, in de meeste geval-
len een zorg zijn of de winkelier wel werkelijk die jurk
of die stoel tegen de eerstvermelde prijs verkocht heeft;
hij of zij moge dan wellicht niet zo erg prijsbewust zijn,
het oordeel of de aangeboden waar hem of haar de nu
geldende prijs waard is, wordt door die doorgehaalde
eerstgenoemde prijs stellig niet veel beïnvloed.
Een aanzienlijk nuttiger bepaling is de volgende: het mis-
leiden van kopers aangaande de uiteindelijk te betalen
prijs (waarbij bijv. gedacht is aan colpôrteurs van encyclo-
pedieën, plaatwerken e.d., wier vaak kwalijke praktijken
ook hier voldoende bekend zijn) wordt stfafbaar gesteld.
Hierbij valt echter wel aan te tekenen, dat een over-
treding – waar het hier wel altijd ,,an oral statement” zal
betreffen – moeilijk te bewijzen zal zijn, waar immers het
gesprek met de huisvrouw vaak zonder getuigen verloopt.
Het deel van de wet, hetwelk over de prijzen handelt, is
overigens het minst geslaagd; de bewoordingen zijn niet
overal volkomen duidelijk en bij de behandeling van de
wet in het Parlement gaven de regeringsvertegenwoordigers
zelfs toe dat het hier min of meer om een experiment
gaat – een schrale troost voor de verkoper, die ermee te
maken krijgt! Merkwaardig is ten slotte nog, dat hier uit-
dukkelijk alléén over prijzen van goederen gesproken
wordt, niet van die van diensten.
VOORSCHRIFTEN
MET BETREKKING TOT DIENSTEN
Al even merkwaardig is het, dat de wet diegene wenst te
bestraffen die ,,in the course of any trade or business makes
false ormisleading statements as to serviçes, accomodation
or facilities”, terwijl het Molony-rapport zich van een zo-
danige bepaling zeer uitdrukkelijk distantieert, omdat die
tot zeer ingewikkelde onderzoeken zou leiden met zeer
waarschijnlijk uiterst weinig bevredigende resultaten.
Niettemin heeft de wetgever zich toch op dit terrein begeven
en somt ook hier weer een aantal gevallen op, die alle
ressorteren onder wat onze oosterburen zo elegant noemen
,,Vorspiegeiung falscher Tatsachen”. Een reisbureau
bijvoorbeeld, dat schitterende bungalows belooft in een
prachtige omgeving, van welke
beschrijving
niets blijkt te
kloppen, zal onder deze bepalingen vallen.
Bovendien geeft de wetstekst hier nog aanleiding tot een
interessante controverse tussen de commentatoren. De
vraag is namelijk gerezen of accountants en andere soort-
gelijke beroepen, alsmede banken, verzekeringsmaatschap-
pijen, bouwverenigingen, verhuizers, veilinghouders enz.
moeten worden begrepen onder de woorden ,in the
course of any trade or business”. Sommigen menen van
wel, anderen stellen, dat deze vallen onder de ,,profes-
sions”, waarvan de wet niet rept. Ook hier zal de juris-
prudentie zekerheid dienen te verschaffen.
AANSPRAKELIJKHEID
Zoals reeds eerder is gebleken, wil de wetgever ontsnap-
pingsmogeljkheden zo veel mogelijk blokkeren. Zo is
bepaald dat de detaillist, die artikelen verkoopt waarvan de
fabrikant in een advertentie – ook wanneer de winkelier
die nooit gelezen heeft – een valse trade description heeft
gegeven, eveneens, dus naast de fabrikant, strafbaar zal
zijn. Niet ten onrechte wekte dit een storm van protesten,
maar, ditmaal op het voetspoor van het Molony-rapport
wenste de wetgever de detaillist ook niet het kleinste sluip-
gaatje te gunnen, omdat dit wellicht tot ondermijning van
de gehele wet zou kunnen leiden. En sussend zegt het
Molony-rapport dat de fabrikant, die in zaken wenst te
blijven, er wel voor zal zorgen dat zijn detaillisten-afnemers
niet in moeilijkheden zullen komen, terwijl de met de ver-
volging belaste autoriteiten in zulke gevallen van notoire
onschuld van de winkelier ook wel niet tot vervolging zullen
overgaan, hetgeen voor de laatste dan wel te hopen is!
Het moet overigens erkend worden, dat de wet aan de
met de controle op de naleving belaste instanties ruime
1094
(LM.)
armslag geeft. Het is namelijk zo, dat bij een overtreding
bijv. door een winkelbediende deze instanties de keus
hebben om de bediende te vervolgen of de patroon of beiden.
Men mag dus aannemen, dat het van de omstandigheden
zal afhangen welke weg zal worden ingeslagen en dat dan
de billijkste keuze gemaakt zal worden. En, wellicht ,,upon
an afterthought” zoals de Engelsen dat zo fraai formuleren,
opent de wet toch nog een tweetal ontsnappingsclausules:
wanneer de overtreding het gevolg is van een vergissing of
een andere buiten zijn macht staande oorzaak, alsook
wanneer hij kan aantonen alle redelijke voorzorgen ge-
nomen te hebben om te voorkomen dat een overtreding,
ook door, zijn personeel, zou worden gepleegd, gaat de
winkelier vrijuit. Het is voor de Engelse detafthandel te
hopen dat deze bepalingen – er is zelfs nog een iets ruimere
– door de betrokken met de vervolging belaste autoriteiten
en anders door de rechter met welwillendheid zullen worden
uitgelegd. De straffen liegen er niet om!
BIEDT HET ENGELSE VOORBEELD
IETS VOOR ONS LAND?
Om te beginnendient te worden vastgesteld, dat vele zaken,
die onder de Engelse wet vallen, hier te lande 6f reeds vrij-
willig geregeld zijn – aanwijzingen hoe verschillende soor-
ten textiel behandeld moeten worden bijvoorbeeld – 6f
onder onze eigen wetgeving vallen. Nochtans zouden wel-
licht meer stringente voorschriften omtrent hoeveelheid,
grootte en maat alsmede aangaande de samenstelling en de
geschiktheid voor het doel in bepaalde gevallen aanbeveling
verdienen. Zeer toe te juichen zou het zijn indiende tweede-
hands-automarkten onder een veel strenger toezicht
zouden worden gesteld, met name wat aangaat plaats en
vooral tijd van fabricage. De dwingende voorschriften in
dit opzicht en de op overtreding gestelde straffen van de
Engelse wet zouden in deze handel niet misstaan. Ook het
geven van bindende definities – voor zover dat in bepaalde
branches niet reeds is geschied – van wat onder in de
handel gebruikelijke termen mcet worden verstaan ware
te overwegen. Zo ook maatregelen tegen de colporteur
met boekwerken en allerhande huishoudelijke apparatuur,
die aan de deur even een contractje laat tekenen, al schijnt
het aan twijfel onderhevig of de methode, die in de Engelse
wet wordt toegepast wel navolging verdient om de reeds
hierboven uiteengezette reden. Wellicht zal men opmerken,
dat eenzelfde moeilijkheid zich zal voordoen bij kopen op
de tweedehands-automarkt, doch hiertegen kan de koper
zich dekken door een of meer getuigen mee te nemen.
Met belangstelling mag men in deze – en trouwens ook
in andere onder de nieuwe Engelse wet gebrachte gevallen
– de eerste rechterlijke uitspraken afwachten, die dan
wellicht ook bijdragen zouden kunnen zijn tot de over-
denking wat van de Trade Descriptions Act nog verder
voor onze eigen wetgeving van belang zou kunnen zijn.
Dr. E. J. Tobi
Hogere rijstproduktie:
alternatief voor buitènlandse hulp aan Indonesië?
In het laatste artikel van de Jezenswaardige serie in
ESB
over de economische problemen van rndonesië wordt
gesteld
I
dat een verhoging van de rijstproduktie een
alternatief zou zijn voor buitenlandse hulp. Het stuk is
geschreven na juni 1968, maar de situatie wijzigt zich zo
snel en er is intussen zoveel meer bekend geworden over de
Jandbouwsituatie op Java, dat een aanvulling wenselijk
lijkt. Deze gegevens put ik uit de resultaten van het land-
bouw-economisch onderzoek, waarbij sedert
1965
in
zeventien ,,projecten” meer dan 100 Indonesische land-
bouwkundigen en economen hebben gewerkt en waaraan
ik als ,,coordinator” met een bijdrage van de Ford Foun-
dation via het Institute of Social Studies, Den Haag, de
laatste vier jaar heb mogen meewerken
2•
HET PERSPECTIEF VOOR 1968
Op korte termijn gezien is de situatie eind 1968 geheel anders
dan eind 1967. Dit jaar is de droge oostmoesson vrijwel
geheel uitgebleven en als gevolg daarvan is er een ongekend
grote ,,tweede oogst” van rijst – doch een mislukking van
tabak en sojabonen. De jaarproduktie van rijst voor ge-
heel Indonesië werd in september geschat op 10,2 mln.
ton tegen 9,3 mln, ton in 1967. De regering had import-
orders geplaatst voor 600.000 ton (de 1.000.000 ton ge-
noemd door Thomas c.s. is sedert 1963/64 – na een ramp-
jaar dus – niet meer gehaald). De regering trachtte –
met wisselend geluk gezien de dalende tendenties op de
wereldmarkt – invoerafspraken te verschuiven naar
1969. Er is een acuut bewaarprobleem!
In tegenstelling tot 1967, toen medio augustus het
Voedingsmiddelenfonds nog slechts
35%
van de gewenste
1
K. D. Thomas, J. Panglaykim, J. Pangestu: ,,Indonesia’s
economic problems”,
ESB, 11
september 1968, blz. 842.
2
De rapporten worden in de Indonesische taal binnenkort
gepubliceerd; een Engelse vertaling verschijnt in de loop van
1969. Een beperkt aantal van een Engelse samenvatting van mijn hand is verkrijgbaar bij het Institute of Social Studies, Den Haag.
ESB 27-11-1968
1095.
voorraad had ingekocht, waren deze inkopen dit jaar
praktisch voltooid en hield men nog slechts een kleine in-
koopreserve in de hand om een piijsdaling in december te
temperen. De jaarlijkse prijscyclus voor padi verloopt in
1968 in omgekeerde volgorde! De zeer hoge wereldmarkt-
en de desastreuze binnenlandse rijstprijzen van begin 1968
zijn gebruikt om de verhouding ureuniprijs : padiprijs
(inkoopprijs voor regeringsinstanties) bij te trekken tot een
voor de boer aantrekkelijk niveau.
in de buitenlandse hulp
schijnt
de kunstmcstaanvoer
voor 1968-1969 veilig te zijn gesteld. Een belngrjke
gunstige factor is voorts een presidentieel decreet van
augustus 1967, waarbij de eigenaren van rijstpcllcrijen
aangemoedigd worden om voor eigen rekening padi aan
te kopen. Dit heeft de verkoop’ van padi ongetwijfeld
gunstig beïnvloed.
DE YOORUITZICHTEN
OP LANGERE TERMIJN
In het
vijfjarenplan
zijn de doelstellingen van de huidige
regering tav. de
nijs/produktie
geconcretiseerd. Men hoopt
in 1973 een nationale produktie van 15 mln, ton te hebben
bereikt en dan niet alleen voldoende te produceren voor de
toenemende bevolking (2,3 â 2,4% groei per jaar), maar
ook de calorische waarde van de voeding met 300 calorieën
per dag te verhogen. Ik acht dit laatste te optimistisch.
Zou de produktie zo snel toenemen, dan zal de land-
bouwer méér willen verkopen en dan zou de,
prijs
on
getwijfeld snel dalen, waardoor de kunstmest- rijstprijs-
verhouding weer ongunstig zou worden. Dat gebeurde in
1968 al met de maïs in Oost-Java, waardoor de ,,incentives”
voor de boeren sterk verminderden. –
Ik ben het met Thomas c.s. geheel eens dat de
markt
voor padi beslissend is voor het produktieplan. ik zie dit
echter minder dan zij als een intern-politiekprobleem, maar
veel meer als een verwerkingsvraagstuk. Een groot deel
van de padi wordt
gestampt
in de dorpen en verhandeld in
een miniatuurhandel, waarin wellicht een miljoen semi-
werkloze mannen en vrouwen een mager bestaan vinden.
De rijstpellerijen produceren minder dan v66r de oorlog.
Maar een nïeuwigheid, tenminste op Java, is de dorps-
,,huller” (zeer gepropageerd door de Japanse bezettings-
autoriteiten). In de landbouw-economische survey is een
prognose gemaakt voor de verwerking van een snel en sterk
vergrote padiproduktie.
Rjjst, op Java en Madoera geproduceerd
(x 1.000 ton)
Methode
Huidige
Situatie
1
Gewenste
situatie
Na 3 jaar
Na 5 jaar
produktiestijging
Rijstpetlerij
400
650 800
1
900
,Hutlers”
400
650
1.200
1
1.600
5.200
4.700
4.900
5.000
Gestampt
………..
Totaal
…………
6.000
6.000
6.900
7.500
Naar schatting consumeren op Java de niet-producenten
van rijst (30% van de bevolking) ongeveer 1.000.000 ton
gestampte rijst, naast 400.000 ton importrijst en 600.000
ton mechanisch verwerkte rijst – dus in een verhouding
van ongeveer 50 50 (gëstampte: gepelde rijst). De platte-
landsbevolking zou dan 4,4 mln, ton
rijst
consumeren,
grotendeels gestampt.
Hei is een verbazingwekkende prestatie, want 1 min.
ton is ongeveer 10 mln. fletsladingen, en de afstanden zijn
gemiddeld wel 100 kilometer. Het is niet te verwonderen
dat dit mechanisme niet feilloos is en vermoedelijk is de
importbehoefte op Java mede bepaald door stremmingen
mde’ aanvoer uit het binnenland. Dââr uit zich dat in een
hogere rijstconsumptie en een verdringing van maïs en
knolgew’assen. Mede door erosie, maar ook door slechte
afvoer, is zeker meer dan ëen miljoen hectares op Java en
Madoera aan cultuur onttrokken. Vandaar cle ,,gewenste
situatie”-schets, waarbij 500.000 ton méér gepeld of
,,gehulled” wordt.
Bij een produktiestijging met resp. 15 en 25% (technisch
haalbaar in 3 resp.
5
jaar)wordt de behoefte aan verwer-
kirtgsinstallaties zéér snel groter. Vandaar dat aan personeel
van de Asian Development Bank de suggestie is gedaan
om in 4 jaar tijds 4.000 kleine dieselmotoren te financieren
– die de ,,huller” zouden kunnen drijven. Dit kost $ 4
mln, en spaart zoveel technische maalverliezen dat het een
lening op ,,harde voorwaarden” zou kunnen zijn. Er zijn
zeker 4.000 Indonesische middenstanders die hier een
lucratief bedrijf in kunnen vinden. Maar er is grote be-
hoefte aan een verwerkings-technologisch instituut en een
voorlichtingsapparaat t.b.v. het kleine industriële bedrijf.
De bond van eigenaren van rijstpellerijen maakt zich sterk,
de nodige herstelwerkzaamheden te kunnen financieren.
Zoals de lezer ziet, is gerekend op een vrijwel stabiele
,,stamp-industrie”.
Natuurlijk is men er hiermee niet. Een recente missie
van de Wereidbank raamde de behoefte aan nieuwe.
produktiecapaciteit van ureum op 500.000 ton. De huidige
fabriek van 100.000 ton wordt in twee etappes tot 300.000
ton uitgebreid. Dit vereist uiteraard een
grote
investering.
Verder moet het bevloeiingsstelsel – zeker voor de poten-
tieel hoog-producerende variëteiten, waaraan men werkt –
worden hersteld en verbeterd. Ook dit vergt
grote
bedragen.
Maar een belemmering is daarbij de verregaande ontbos-
sing en het landbederf door afspoeling en uitputting.
De Minister van Landbouw schat het areaal (in geheel
Indonesië) bezet met ,,kwade grassen”, op
15
mln. hectares.
De autoriteiten denken nu aan een arbeidsintensief herstel-
programma van bedorven grond, allereerst op Java, met
een oppervlakte van 2 mln. hectares, waarvoor ik een inzet
van 1 miljard mandagen – in een 10-15-jarige periode –
noodzakelijk acht. Hiervoor is buitenlandse hulp (,,voedsel
voor werk”) onontbeerlijk.
Werken van een dergelijke omvang vereisen een goed
bestuurskorps, een zwaar versterkte plattelandsvoorlichting
en sociaal-econQnische kadervorming. Ook hiervoor denkt
men aan een snelle versterking van het apparaat. Hoewel
dit laatste – door research en training – meer technische
bijstand dan kapitaal vraagt, is het een enornie opdracht
voor de Indonesische regering om dit gehele programma
van produktieverhoging uit te voeren.
Het zou een fatale conclusie zijn te menen dat het
winnen, op korte termijn, van de rijstproduktieslag een
alternatief voor buitenlandse hulp zou zijn. Veeleer is het
een noodzakelijke voorwaarde voor stabilisatie en , ont-
wikkeling, die echter op zichzelf een belangrijke buiten-
landse hulp aan kapitaal, voedsel, produktiemiddelen en
technische bijstand vereisen.
De technische mogelijkheden zijn derhalve een uitdaging
om een samenhangend ontwikkelingsprogramnia uit te
voeren.
E. de Vries
(Chalk Hill, Pa.)
1096
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
De op de buitenlandse geldmarkten sinds begin november
woedende stormen zijn ons land zonder beïnvloeding van
betekenis voorbijgetrokken. De zeer omvangrijke bedragen
aan kort kapitaal die zijn weggevloeid, in het bijzonder
uit Frankrijk, maar ook uit andere landen, zijn voor een
belangrijk deel in Duitsland terechtgekomen. in deperiode
van 1 tot en met 19 november (op 20 november werdenop
vele plaatsen de valutamarkten gesloten) zag dit land niet
minder dan omstreeks $ 2 mrd. of DM 8 mrd. toe-
stromen, waarvan op één enkele dag het recordbedrag van
$ 800 mln. Ons land heeft in de week van 12 tot en met 18 –
november geen enkele beweging van de officiële goud- en
deviezenreserves laten zien. Er bestond dus klaarblijkelijk
geen afvloeiing maar ook geen toevloeiing. Over de afge-
lopen week zijn de cijfers van de weekstaat van de Nede’r-
landsche Bank nog niet bekend, doch het zou verwonde-
ring wekken’wanneer in deze periode het beeld sterk zou
zijn veranderd.
Dit betekent, dat bij ons de binnenlandse factoren de ont-
wikkeling op de geldmarkt zijn blijven bepalen. Het terug-
lopen van de bankpapiercirculatie met een nog beperkt
bedrag en vooral de daling van het Rijkstegoed bij de
Nederlandsche Bank, voor een groot deel verband hou-
dende met de maandelijke uitkering van de Staat aan de
gemeenten, hebben middelen naar de banken doen toe-
stromen. Dezé hebben hun kassen op het lage niveau
van de laatste weken gehandhaafd- en zij hebben een
belangrijk bedrag op de bij de centrale bank opgenomen
voorschotten afgelost. Deze liepen van f. 586 mln, op
11 november terug tot f. 263 mln, op 18 november. Enige
reden om dë daggeldrente te verlagen bestond er nog niet.
KAPITAALMARKT
Zeer belangrijke bedragen zijn ook dit jaar door de Bank
voor Nederlandsche Gemeenten op de kapitaalmarkt
opgenomen en naar de lagere overheid verder geleid. in
de eerste drie kwartalen van 1968 werd onderhands
f. 1.422 mln. opgenomen, terwijl op de publieke markt een
beroep van f. 630 mln, werd gedaan. in totaal heeft de
Bank dus meer dan f. 2 mrd. uit de markt genomen. Duide-
lijk ligt het accent op de onderhandse markt. Aan gemeenten
en andere lichamen werd in de genoemde periode in totaal
f. 1.855 mln, aangeboden.
De beleggingen van levensverzekeringmaatschappijen
ontwikkelden zich in het eerste halfjaar van 1968 als volgt
(in f. mln.):
ultimo 1967
1
ultimo juni 1968
1.456
1.558
4.260 4.422
1.718
1.713
vaste eigendommen
………………
Leningen op schuldbekentenis
7.288
7 .645
Hypotheken
…………………….
88 9
Effecten
……………………….
Polisbeleningen
………………….
291
403
Overige beleggingen
………………
Totaal
………………………..
15.100
15.832
in de onderlinge verhoudingen tekenen zich de wijzi-
gingen slechts zeer geleidelijk af. De beleggingen in effecten
namen relatief iets af, ni. van 11,4% tot 10,8% van het
totaal.
KOERSSTAAT
lndexcijîers aandelen
29dec.
1-1.
&
L.
15 nov.
22
(1953
= 100)
1967
1968
1968
1968
Algenseen
………………
374
466
–
359
460
464
Internationale concerns
514
687-495
676
682
Industrie
……………….
357
415-341
399
402
Scheepvaart
……………
109
141 – 102
141
138
Banken en verzekering
……..
185
229- 179
229 229
Handel enz .
…………….
168
199-160
190
191
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
Kon. Petroleum
………….
f. 155,60
f. 216,35
f. 191,40 Philips
………………..
t’. 127,40
t’.
167,50
C 168,35
unilever, cert.
…………..
t’. 108,40
t’.
127,45
t’.
129,30
Zout.Organon
…………..
f. 160,-
t’.
189,90
t. 195,-
Hoogovens. n.r.c.
………..
t’.
125,40
t’.
107,25
t’. 104,95
A.K.IJ
….. …. …… ……
t’.
66,-
t’.
114,15
t’.
119,15
AMRO.Bank
…………..
t’.
47,20
t’.
64,80
t’.
64,90
Nat. Nederlanden
…………
619
783 775
K.L.M
………
…………
t’. 276,-
t’. 219,40
t’. 220,85
Robeco
…………………
t’. 228.40
t’. 255,50
t’. 257,90
New York
Dow Jones Induslrials
905 966
967
Rentestand
langlopende staatsobiigaties’
6,27
6,49
6,47
Aandelen: internationalen
I
…
4,0
lokalen
‘
………..
4,2
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
45
45
45
Aangepast voor kapitaalwijztgingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr. C. D. Jongman
Vraag eens
proefnu,rnmers
aan
voor uw kennissen
die ,,E.-S.B.” nog niet kennen
ESB 27-11-1968 ‘
1097
Recente publikaties
Meebetalen aan sociale verzekeringen.
Stichting Stuurgroep Sociaal-Weten-
schappelijk Onderzoek, Noordwijk aan
Zee 1968, 52 blz. + bijlagen en
summary,
f. 9,75.
In dit rapport wordt het resultaat
weergegeven van een onderzoek (in
opdracht van de uitgeefster ingesteld
door het Instituut voor Arbeidsvraag-
stukken van de Katholieke Hogeschool
te Tilburg) naar de bereidheid van de
Nederlandse verplicht-verzekerde werk-
nemer. Om mee te betaJen aan de
premies voor sociale verzekeringen en
naar de factoren, die op deze bereid-
heid tot meebetalen van invloed zijn.
Daartoe werden 982 werknemers met
een inkomen beneden de loongrens bij
dit onderzoek betrokken.
Uit de verzamelde antwoorden is
gebleken, dat de werknemers positief
staan tegenover de sociale verzekerin-
gen waarover vragen gesteld zijn. Dit
waren de ziektewet, de ongevallenwet,
de werkloosheidswet en de AOW. De
genoemde positieve instelling uit zich
in een ruim verspreide bereidheid tot
meebetalen aan de premies voor deze
wetten.
Over dit meebetalen aan de premies
voor de sociale verzekeringen bestaan
verschillende opvattingen (ideolo-
gieën). Opvattingen die in het kort
omschrevèn kunnen worden met:
– werkgevers en werknemers hebben
een gezamenlijke verantwoordelijk-
heid voor een goede uitvoering van
de sociale verzekeringen;
– het moet de werknemers duidelijk
zijn, dat zij naast rechten ook finan-
ciële verplichtingen hebben;
– het meebetalen aan de premie werkt
kostenbesef in de hand;
– de gemeenschap is moreel gebonden
zorg te dragen voor degenen, die
buiten hun schuld niet langer in
staat zijn te werken (solidariteits-
gedachte).
In hoeverre zijn deze opvattingen in
de hedendaagse praktijk van de sociale
verzekeringen nog realiteit? Door de
ondervraagde werknemers wordt het
medeverantwoordelijk zijn in ieder ge-
val nominaal erkend. Dit komt tot uit-
drukking in de bereidheid tot mee-
betalen. Men staat niet onverschillig
tegenover de kosten verbonden aan de
sociale verzekeringen; inzicht in deze
kosten heeft men echter nauwelijks of
niet. Een zekere mate van solidariteit
en loyaliteit kan afgelezen worden uit
het feit, dat misbruik maken van de
sociale verzekeringen vrijwel unaniem
wordt veroordeeld en uit het feit, dat
men een positieve houding heeft t.a.v.
controlerende instanties of functiona-
rissen. Daartegenover staat de tendens
bij een deel van de respondenten om
het complex van sociale voorzieningen
sterk vanuit het werknemersstandpunt
en -belang te beoordelen. Een conclusie
zou kunnen zijn, dat men zich niet sterk
interesseert voor de opzet en het
functioneren van het stelsel van sociale
verzekeringen, dat men hiervoor ook
de noodzakelijke kennis mist, maar dat
men wel vertrouwen stelt in het geheel
en in het uitvoeringsapparaat. De nei-
ging tot conformeren aan het feitelijke
overheerst.
De bereidheid tot meebetalen wordt
groter naarmate men een hoger in-
komen heeft, ouder is, meer opleiding
heeft genoten, op een hoger niveau
werkzaam is, langer in dienst is bij een
bedrijf en indien men gezinshoofd is.
Het beter geïnformeerd zijn over zaken
betreffende de sociale verzekeringen en
een ruimer gebruik van informatie-
bronnen gaât samen met een grotere
bereidheid tot meebetalen. De grotere
bereidheid tot meebetalen gaat eveneens
samen met de voorkeur om geen ver-
andering aan te brengen in het geldings-
bereik van de onderzochte verzekerings-
wetten. De bereidheid tot meebetalen
van de premie kent haar grenzen. Bij
de AOW-premie is dit zeer zeker het
geval. De helft van de respondenten
vindt hier de eigen
bijdrage
in ver
–
houding tot de opbrengsten te hoog.
Onroerend goed.
Opstellen, geschreven
ter gelegenheid van het 125-jarig be-
staan van de Broederschap der Notaris-
sen in Nederland, onder redactie van
Mr. Ph. A. N. Houwing. AE. E.
Kluwer, Deventer 1968, 416 blz.
Op 7 november jE. werd officieel het
feit herdacht dat 125 jaar geleden de
Broederschap der Notarissen in Neder-
land werd opgericht. Ter gelegenheid
daarvan verscheen deze jubileum-
bundel, gewijd aan het ,,onroerend
goed”, dat immers een zeer grote plaats
inneemt in de notariële praktijk. De
bundel bevat achttien opstellen, van
achtereenvolgens Mr. H. Broekema Jr.,
P. L. Dijk, Prof. Dr. B. de Goede,
Prof, Mr. P. de Haan, Prof, Dr. J. F.
Haccoû, Prof. Mr. H. J. Hofstra, Prof.
Dr. J. Horring, Mr. J. M. Kan, Mr.
A. G. Lubbers, Prof. Mr. E. A. A.
Luijten, Prof. Mr. A. Pitlo, Prof. Mr.
J. M. Polak, Prof. Dr. J. A. Ponsioen,
Prof. Mr. H. Schuttevâer, Prof. Mr.
J. van Soest, Prof. Mr. P. A. Stem,
J. J. M. de Vries en Prof. Mr. W. J. 1.
van Wijmen.
Van de behandelde onderwerpen
noemen wij o.a.: hypotheek, waarde,
waardebepaling en waardevermeer-
deririg, eigendomsoverdracht, eigen-
dom in het huwelijksvermogensrecht,
inkomstenbelasting, appartementen-
rècht, onteigeningsprocesrecht.
A. B. Frielink: inleiding tot de atitoma-
tische informatieverwerking. Agon Else-
vier, Amsterdam 1968, 118 blz.,f. 16,50.
De auteur – buitengewoon hoog-
leraar in de administratieve organisatie-
leer en de controleleer alsmede de
methodologie van de automatische
inforniatieverwerking aan de Universi-
teit van Amsterdam – richtte deze
,,Inleiding” op de wensen van de com-
puter-gebruiker, voor wie slechts be-
paalde grondslagen van betekenis zijn
en die waarschijnlijk minder belang-
stelling heeft voor de – met name –
elektronische principes die van de
computer zelfde basis vormen. Relatief
veel aandacht is besteed aan de grond-
siagen van de programmering, uitgaan-
de van een fictieve computer, zonder
dat er naar gestreefd is het niveau van
een programmeursopleiding te be-
naderen.
Prof. Dr. A. de Block: Geprogram-
meerde
instructie. Standaard Weten-
schappelijke Uitgeverij Antwerpen /
Universitaire Pers Rotterdam, 1968,
213 blz., f. 26.
Een van de meest revolutionaire
technieken in de ,,onderwijsver-
nieuwing” is de zgn. geprogrammeerde
instructie. Een (niet-geprogrammeerde)
schets en poging tot evaluatie van deze
onderwijstechniek is dit boek van de
1098
Gentse hoogleraar De Block. Het boek
is vooral geschreven voor leerkrachten
in de meest ruime zin van het woord.
Inhoud in hoofdlijnen: Inleiding –
Beknopte geschiedenis – Grondslagen
en principes – Soorten – Leer-
machines – Programma’s in boek-
\’orm – Gepubliceerde programma’s
– Experimentele resultaten – Didac-
tische evaluatie van de huidige G.I. –
Didactische heroriëntatie van de G.I.
– Een aangepaste techniek van pro-
grammeren – Toepassingsgebieden –
Algemeen besluit.
Dr. L. Bak: Parkeren in Nederland
J. A. Boom en Zoon, Meppel 1968,
199 blz., f. 14,50.
,,Het parkeren vraagt een ordening,
vanuit
achtergronden
en wel op een
moment voordat onze steden ten
gronde dreigen te worden gericht.
Parkeren vraagt ook het besef dat het
verschaffen van stallingruimte aan een
brok roerend goed een volstrekt ge-
zonde stedelijke dienstverlening is,
welke naar rato dient te worden ge-
honoreerd.”
Aldus Jr. H. M. Goudappel in zijn
Ten Geleide bij dit boek, welks auteur
als planoloog/demograaf werkzaam is
aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Voorts is hij directeur van de afdeling
planologie van het Centraal Instituut
voor het Midden- en Kleinbedrijf.
In dit boek is gepoogd een zo veel
mogelijk samenhangende belichting te
geven van de verschillende facetten,
welke het parkeervraagstuk kent. Een
specifiek vaktechnische benadering van-
uit een bepaald gezichtspunt ontbreekt
daarom.
In het eerste deel wordt
het probleem
geschetst: hoe het historisch is ge-
groeid; hoe de parkeerbehoefte en het
parkeervolume kunnen worden ge-
meten; hoe een inzicht in het parkeer-
gedrag kan worden verschaft. Het
tweede deel gaat over
de middelen:
de parkeervoorzieningen naar type
ingedeeld en de diverse, door tal van
tekeningen geïllustreerde, manieren
van het parkeren op straat, op ter-
reinen en in gebouwen. Het derde deel
heet
de oplossing:
de doelstelling en
middelen van het parkeerbeleid; de
financiering en exploitatie van parkeer-
voorzieningen; drie varianten van de
oplossing van het parkeervraagstuk in
de binnenstad, de normen voor de par-
keerbehoefte.
Mede door de vele instructieve
illustraties van mogelijke oplossingen
is dit boek een nuttige handleiding voor
een ieder, die betrokken is bij de op-
lossing van het parkeerprobleem.
Joel Dean: Kapitaalprogrammering in
de onderneming.Bewerking en vertaling
van ,,Capital Budgeting” door Dr. F.
W. C. Blom. Universitaire Pers Rotter-
dam / Standaard Wetenschappelijke
Uitgeverij Antwerpen, 1968, 200 blz.,
f. 15.
Dean’s bekende studiewerk dateert
van 1950. De vertaler heeft er naar ge-
streefd de typische Amerikaanse onder-
nemerstaal zo letter]ijk mogelijk te ver-
talen en de eigen stijl ervan zo veel
mogelijk te bewaren. Dr. Bkm heeft
hier en daar kanttekeningen toe-
gevoegd, enerzijds om misverstanden
die voor een Nederlands publiek zou-
den kunnen rijzen te voorkomen,
anderzijds om aanvullingen te geven
ten aanzien van inzichten die na het
verschijnen van het oorspronkelijke
boek tot ontwikkeling zijn gekomen.
Inhoud: Voorwoord van de be-
werker – Inleiding – Vraag naar
kapitaal – Kapitaalvoorziening –
Kapitaaldistributie – Classificatie van
investeringen – Vervangingsinvesterin-
gen – Uitbreidingsinvesteringen –
Produktinvesteringen – Strategische
investeringen – Cyclische investerings-
politiek – Aanhangsel: desinvestering.
Jan. E. Berglund en Lars Halidén:
Operationele analyse (Vad hr opera-
tionsanalys. Vert. door B. Prakken-
Noréen). Agora Bibliotheek. Agon
Elsevier, Amsterdam 1968, 167 blz.,
f. 23,50.
Inhoud in hoofdlijnen: Wat houdt
operationele analyse in? – Model-
bouwen – Cybernetica – Wachttijd-
theorie – Sequentiemodellen – De
Monte Carlo-méthode – Lineaire
programmering – Dynamische pro-
grammering – Voorraadtheorie
Netwerkplanning – Speitheorie – De
toekomst Van de operationele analyse
– Literatuur – Register.
Douglas McGregor: De menselijke kant
van het ondernemen
(The human side
of ertterprise). Serie: bouwstenen voor
het bedrijfsleven. Tweede druk, N.
Samsom, Alphen aan den Rijn 1968,
196 blz., ing. f. 12,50.
Van de Nederlandse vertaling van
dit bekende boek verscheen nu een
tweede druk. McGregor geeft de resul-
taten weer van zijn onderzoek naar de
vele gangbare maar tegenstrjdige ver-
onderstellingen ten aanzien van de
wording van de manager.
Behoeft Uw staf
ûitbreiding?
Verzuimt dan met E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Advertentie-afd. E.-S.B.
–
Postbus 42 – Schiedam
ESB 27-11-1968
1099
Abonneert
i:i
op
DE ECONOMIST
Twecrnaandelijks tijdschrift onder redactie van
Prof. B. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M J. van de Klundert,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. E. W. Rutten,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. J. Zijlstra.
*
Erevoorzitter: Prof. G. M. Verrijn Stuart
*
Abonnementsprijs f. 36; voor studenten f. 18.
*
Abonnementen worden aangenomen door de boek-
handel en door de Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM
Economisch Drs. zoekt
vertaalwerk:
E-N, D-N
Brieven onder nr. ESB 48-1 bureau van dit blad
Het
CENTRAAL REGISTRATIEKANTOOR
DETAILHANDEL
.
AMBACHT
zoekt een
STATISTISCH MEDEWERKER
die kan uitgroeien tot een leidinggevende staf-
medewe rkè r.
Gevraagd
• middelbare schoolopleiding
• organisatorische en administratieve er-
varing (bij voorkeur op het gebied van
ponskaartenadministratie)
• statistische vorming
• contactuele geschiktheid.
Leeftijd tot 35 jaar.
Schriftelijke sollicitaties met volledige inlichtingen
worden gaarne ingewacht bij de directie van het
Centraal Registratiekanfoor Detailhandel – Ambacht,
Koninginnegracht 97, Den Haag.
oil#
Ergens vandaan, ergens heen. Dat
is een reis. De trein is een reismogelijk-
heid. Minstens elk uur stopt hij op uw
station en brengt u direct of met een
overstapje naar uw bestemming. Vèilig
en vlug draaien de kilometers onder de
wielen weg. Ruim een half miljoen klan-
ten per dag.
Ergens vandaan, ergens heen.
Veilig, vlug en… niet duur 1
It4l
1100
Minder dan
5 cents
per kilometer
Dat Is de prijs die u bij een
retour betaalt èn… verder
geen rente en afschrljving,
verzekering, onderhoud,
parkeergelden en hoe al
die minder opvallende
maar niet minder reële
bijkomende kosten van
eigen vervoer heten. Een
spoorkaartje is geen Ijs-
berg, waarvan negentiende
onder water steekt.
Boven de
160
km maar
3 cent!!
Natuudijk kunt
u metro- of.
bankcheque
betalen!
Worded
voor
beddiven
Wist ü dat er ook alge-
mene abonnementen voor
2 personen bestaan, dle ze
afwisselénd kunnen ge-
bruiken?
f
1520.- per jaar.
En onpersoonlijke al-
gemene abonnementen,
bruikbaar voor Ieder staf-
lId dat even de trein wil
nemen? Voor
f
220
0, per
jaar parkeert u deze alle-
manswagen In de la van
uw secretaresse.
T
p voor
Vensen
Forenst u? Dan is een
maandtrajectkaart verre-
weg ‘t voordeligst. Neem
Amsterdam-Hilversum –
29 kilometer; Een maand-
trajectkaart kost f51,30.
Wanneer u 22 keer op en
neer reist, kost u dat pre-
cies 4 cent per kilome-
ter. Weet u een goedko’-
pere en snellere manier?
Jvond-
reto urs
Even een bezoekje, even
samen uit. Voor de reis-
kosten hoeft u het niet te laten. Voor de treinen na
6
uur ‘s avonds betaalt u
voor een retour de prijs
van een enkele reis + een
kwartje! Niet op vrijdag-
en zondagavond. Maar za-
terdags en de rest van de
week – hartelijk’welkom!
De verkoop begint om’
kwart voor zes!
Voordeel
voor de
,,nu •endanner”
Als u vrij geregeld maar
niet dagelijks per trein
reist, bent u goed uit met
een vastrechtkaart van
f
25.-. Die geeft u 50%
korting op enkele reizen
en 30% op retours. Met 2
retours le klasse Gronin-
gen-Den Haag heeft u uw
vastrecht er al uit!
Tweepersoons-
dagkaart
voor f30.-
Met een dagkaart van f 30.-
kunt u samen een hele dag door
ons land reizen. Wilt u met meer
mensen op stap? Iedere reis-
genoot meer kost maar f5.-.
Twee kinderen van 4 tot en met
9 jaar gaan voor één persoon
door. Dagkaarten zijn onbeperkt
geldig op zaterdag en zondag.
Maandag tot en met donderdag
geldig van 9 uur ‘s morgens af.
Alleen op vrijdag gelden deze
kaarten niet. Vergeet niet uw
identiteitsbewijs mee te nemen.
Dagonnement voor
120
b
.- eep hele
dagreizen,.
Voor f 20.- koopt u een dagabon-
nement en heel Nederland ligt
voor u open. Is één dag te kort?
Dit abonnement kunt u tot 4
dagen. verlengen’. Iedere dag
extra kost maar f5.- meer.
Vergeet niet uw identiteitsbe-
wijs mee te nemen.
Maandtjectkaart of’
scholirenkaart?
Half geld in’t weekend
Een maandtrajectkaart of scho-
lierenkaart is 00km ‘t weekend
voordelig. Op zaterdag en zon-
dag kunt u ermee voor de helft
van de enkele-reisprjs reizen.
Waarheen u wilt.
Vraag gratis identiteitsbewijs
voor alle abonnementen, dag-
kaarten en vastrechtkaarten.
Neem een pasfoto mee.
Voor f350 ‘dagelijks 2800 treinen!
Paspoort voor Nederland. Ons bedrijf heeft ruim 10.000 stam-
gasten, dle voor
f
107.- per maand
–
f
160.-
In de eerste – hun
reisproblemen oplossen. Voor wie, gewoon als toerist, 66k
eens wil weten hoe je je voelt als elke trein naar elke bestem-
ming voor je openstaat, Is er het 8-daags kriskras-abonnement
voor
f
40.-. Vorig jaar werd het door 67.000 zwerfgrage klanten
uitgebuit. Het kostte hun In doorènee minder dan 2 – ja twéé –
cent per kilometer! Kinderen half geld.
We&mdaw
retotim
Wilt u zaterdag ergens, heen en
zondag terug? Dan betaalt u de
prijs van een dagretour plus een
gulden. Voor kinderen van 4 tot
en met 9 jaar hoeft u slechts de
helft van’ de dagretourprijs –
plus die gulden – te betalen.
ESB 27-11-1968
–
Voor een onzer relaties, een middelgrote industriële en handelsonderneming
in het westen des lands zoeken wij ter versterking van de huidige tweehoofdige
directie een
Marketing Directeur-
Het artikelpakket van deze op zijn gebied vooraanstaande onderneming is
groot en gevarieerd; het omvat technische produkten zowel als gebruiks-
artikelen voor de consument. De onderneming, die drie produktiebedrijven
en 300 medewerkers, heeft, beweegt zich zowel op de binnenlandse als op
de Europese markt.
De Marketing Directeur zal de volledige verantwoordelijkheid krijgen ‘voor
het formuleren en realiseren van de marketing doelstellingen en zal leiding
geven aan alle marketing activiteiten in binnen- en buitenland.
Hij coördineert en stimuleert de onder hem ressorterende afdelingen aan het
hoofd waarvan Produktgroepmanagers staan.
S
Aan de verdere uitbouw van de marketing-organisatie zal tevens .aandacht
moeten worden besteed.
Wij zoeken contact met geïnteresseerden die kunnen aantonen voor deze
topfunctie het noodzakelijke niveau en de brede ervaring te bezitten.
Wij kunnen ons voorstellen dat een academisch gevormde econoom met een
meerjarige marketingpraktijk of een ingenieur met ruime commerciële
ervaring bij een onderneming van formaat, belangstelling zou hebben, maar
ook een praktijkman van allure zou kunnen reflecteren.
Leeftijd tussen ongeveer.35 en 40 jaar.
Belangstellenden wordt verzocht een met de hand geschreven sollicitatie
te zenden aan Drs. A. F. van V]ijmen, Directeur N.V. Esplan, Amsterdam,
die gemachtigd is contacten te leggen en aan serieuze gegadigden de nodige
informatie te verschaffen.
LI
N.V. Esplan, Adviesbureau voor Essentiële Planning der Marketing,
Willemsparkweg
52,
Amsterdam.
1102
1 _
10
1
mom
ow
– – 1-
•
____
OLIVETTI
PROGRAMMA 101:
e en computer
Met zijn. geringe.afmetingen en de
bedieningseenvoud van een kantoor-
O
p uw
bureau
machine,
biedt de Olivetti Program-
El
•
ma 101 u alle essentiële voordelen
w
van elektronisch rekenen, aar tot
nu toe grotere apparaten voor nodig
waren. Namelijk: snelheid, logica,
•
programmeer-moglijkhêden en af-
• •
•
S
–
–
leesvoorzieningen. Het is bovendien
S
•
de eerste tafelcomputer die een •
–
programma kan registreren op mag-
netische kaarten. Waar de gewone
rekenmachine ontoereikend en de
•
grot6 machine minder gewenst is,
vindt de Olivetti programma 101
precieszijn bestemming. Voor weten-
•
S
–
•
–
• schappelijk onderzoek en techni-
S
•
S
sche berekeningen. Voor administra-
S
•
•
,•
tieve en statistische doeleinden.
OLIVErrl NEDERLAND N V.
‘s-Gravenhage
ESB 27-11-1968
•
•
S
•
•
•
1103
:!
Sam
s
om Research biedt u
eén.nieuwe
[lca.rrière.moijelîjkheid
Wat is Samsom Research?
Meer dan 30
medewerkers op stafniveau zijn in verschil-
lende sectoren dagelijks bezig met het ver-
beteren van bestaande produkten, met speur-
en ontwikkelingswerk voor nieuwe produkten
en met voorbereidende research voor nieuwe
activiteiten van de onderneming. Voor Sam-
som Research werken mensen met een
‘jonge’ mentaliteit, constructieve puzzelaars
met researchbloed. Inventieve mensen die
een vak beheersen en met plezier vast-
houdend naar iets nieuws toewerken.
Wat det Samsom?
Samsom geeft boeken,
–
Josbladige documentatie en tijdschriften uit
;.
;
voo.ondernemingen, onderwijsinstellingen
ôvèrheidsorganen. Samsorn maakt en
verk
ani
oopt ook administratie-systemen en or-
. gsatièhiilpmiddeIen. En levert complete
-kantoôr- of schoolinrichtingen. Het (grote)
computercentrum van Samsom verleent dien-
•
sten aan meer dan 400 gemeenten en aan
onderwijsinstellingen en bedrijven. Kortweg:
Samsom heeft meer dan 800 medewerkers en
levért meer dan 20.000 verschillende artikelen.
Het is eengezonde expansieve onderneming
met een jaarlijks groeiende omzet.
“Voor desector bureau-efficiency hebben wij behoefte aan
administratief-organisatorische
medewerkers
Wij verwachten van deze medewerkers dat zij feeling hebben voor
efficiency en goede werkmethoden. Hun taak zal zijn nieuwe
ad’ministratiesysternen en de formulieren daarvoor te ontwikkelen.
Vor. deze creatieve kant van het werk geven wij een goede opleiding
eq begFeiding. De carrièremogelijkheden voor mensen die
i?iitratiesystemen kunnen uitdenken en ontwikkelen zijn ifiterst
güritig:
Kandidaten voor deze functie moeten minimaal een middelbare
schoolopleiding plus M.B.A. of S.P.D. hebben. Zij moeten voorts
goed met anderen kunnen samenwerken en een zeer behoorlijke
mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid hebben.
Leeftijd bij voorkeur tussen 25 en 35 jaar.
Wij bieden een, goed aanvangssalaris en goede vooruitzichten.
Wij nodigen u uit uw sollicitatiebrief te zen-
den aan de afdeling Personeelszaken van
N. Samsom nv, Wilhelminalaan 1 te
Alphen
I98ffl91J Iii
aan den Rijn.
1
1104
13W RISICO DRAGEN WIJ SAMEN
Wij zijn werkgevers. Bij elk transport
lopen wij groot risico, dat wij alléén niet
kunnen dragen. I)aaron dragen we het
simcn. Wij Nef4ekeren elkaar. Onder
–
Ii ig.
\Vij doen dc premies in een gczamen-
lijke pot. 1-leeft iemand transportscha-
de? De premiepot stelt hem schadeloos
En wat er overblijft in de pot krijgeo we terug.
Zo’n onderlinge verzekering is dus ccii
economische maatregel waar we juist
in deze tijd heel tevreden mee zijn! Zo
wordt het risico van de één de zekerheid
van allen.
Naast. een ereniging die transport-
risico’s verzekert hebben. ve ook nog
erenigingen ‘ an werkgevers om risi-
co’s an brand, storm, molest, V.A.,
pensioen en invalid iteit te erzekercn.
Elk apart: men kan lid zijn van de ene
vereniging, zonder lid te moeten zijn
van de andere.
Samen hebben we één administratie
en één centraal beheer – dat is goed-
koper natuurlijk. Ook in dit Centraal
Beheer-C.B.-zijn we eigen baas.
En bij schade blijkt wel hoe prettig
(lat ”onderlinge” karakter is: elk van
ons heeft belang bij een aangename
schaderegeling.
Kan nu elke werkgever zomaar lid
worden van zo’n ereniging? In principe
ivcl. Maar het C.B. moet – in het belang
an de leden – w èl selecteren.
Niet dat er gelet wordt op een’ ‘klin-
kende naam” een goed eenmansbedrijf,
een florerende middelgrote onderne-
ming waarderen wij net zo hoog. Er
Lijn wel ”klinkende namen” onder
onze ledcn. Sommigen zijn al meer
dan een halve eeuw lid.
In die jaren hebbende ”onderlingen”
hij C.B. zich met gezonde reserves sterk
gemaakt.
Als u zelf aan het hoofd staat van
een onderneming, dan doet u er goed
aan eens te praten met Centraal Beheer.
Uw risico’s kunnen we samen gemak-
kelijk dragen.
I[
” =
3
CENIRAA 1. BI/lEER I’A.\’ o,VDERI.l,vc;L,v IOOR ‘!;RZEKER!,va TEGEN BRAND- EN 1/ED!? !./ESS(‘I1AI)E.
ioï.jsr
IX SIORM, 13’ETiLÏTJKE
AA .VSPRA AEl.IJKIIEID. A UTOMOBIEI.EV. TRA VSPORTRISICO’S EX I’OOR PE,VSIOE,Vi’ERZEKER IVE. .4 LV.”.IEDE nIE,vsfl’ERLEvI.VG l).M. 1′.
ElEKTRONISCHE APPA RA TL’LR. BOS LV LOMMERPLA,VTSOEV / AMSTERDAM-li’. TEL Ii 49 71 POSTBES 8400.
ESEI 27-11-1968
1135
de rijksov
‘erhdd’vraagt
voor het Centraal Bureau voor de Statistiek
te ‘s-Gravenhage
–
ter versterking van de wetenschappelijke staf van verschillend afdelingen
S
–
economen
voc. nr
.
8-4509/0936
–
–
voor de afdeling Handeisstatistieken (binnenlandse handel eii dinverlening), bij voor-
keur met bedrijfseconomische specialisatie;
voor de afdeling Nationale Rekinge (macro-economische samenhangen oa. in de
volkshuishouding), bij voorkeur algemene economische studierichting; ook nog niet
afgestudeerden kunnen solliciteren;
voor de afdeling Gezoridheidsstatistieken (economische consequenties van ziekten en
ongevallen);
voor de afdeling Culturele Statistieken (financieel-economische onderwijsstatistieken;
uitbouw statistieken m.b.t. grôei, rendement en opleidingsduur van voortgezet en
wetenschappelijk onderwijs)
;
voor laatstgenoemd object is plaatsing van een socioloog
eveneens mogelijk.
–
–
econometristen
vac. 8-4509/0936
voor het Bureau Statistische Analyse (econometrische studies en mathematisch-
statistische adviezen t.b.v. de verschillende afdelingen en andere instellingen); voor een
der functies kan een econoom of wiskundige in aanmerking komen.
sociologen of sociaal-economen
v
9
c. 8-5307/0936
voor de afdeling Bevolkingsstatistieken (o.m. demografische analyses en bevolkings.
prognose);
voor de afdeling Sociale Statistieken (structurele ontwikkeling van lonen en andere
arbeidskosten
;
onderzoek naar de socialé positie van de gehandicapte); voor laatst-
genoemd object is plaatsing van een sociaal-psycholoog ook mogelijk.
–
Enige ervaring bij de voorbereiding van grotere onderzoekingen is gewenst.
Salaris afhankelijk van leeftijd, ervaring ed. tot f 2108,- per maand; ruime promotie-
mogelijkheden aanwezig.
voor het Overhids
Computercentrum (R.M.A.)
econoom (bedrijfseconomische richting)
vac. nr
. 8-359610936
die de gelegenheid krijgt zich door studie en opleiding volledig in te werken in de
mogelijkheden en ontwikkelingen op het gebied van de automatisering der bestuurlijke
informatieverwerking, in het bijzonder m.b.t. het ontwerpen van in de verwerkings-
processen geïntegreerde controlesyste men.
–
Na deze oriëntatieperiode- zal hij worden aangesteld als
HOOFD STAFBUREAU CONTROLE
–
In deze functie wordt hij geassisteerd door 1 of 2 medewerkers, belast met de opzet en
uitvoering van de informatiebeveiliging.
Vereist: doctoraal examen economie (bedrijfseconomische richting).
Leeftijd max. 35 jaar. Ook zij die binnenkort afstuderen, kunnen solliciteren.
De R.M.A. is thans gevestigd te ‘s-Gravenhage, maar zal binnen 2 jaar worden verplaatst
naar Apeldoorn.
Kandidaten dienen bereid te zijn t.z.t. daarheen te verhuizen. Voor het verkrjgen van
woonruimte wordt medewerking verleend.
Schriftelijke sollicitaties onder
het bij de gewenste functie vermelde vacahirenummer
(v?or elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1, ‘s.Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantieuitkering
1136