Ga direct naar de content

Jrg. 53, editie 2645

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 22 1968

/

ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN

DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

22 mei 1968

53e jrg.

No. 2645

Verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. -Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

Leven voor leven

REDACTEUR-SECRETARIS

A. de Wit.
Het kan de laatste tijd maar niet opin
E.-S.B.,
met al die agrarische arti-

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
kelen. Op het gevaar af dat alle niet in landbouwproblemen geïnteresseerde

P. A. de Ruiter.
lezers nu prompt hun abonnement opzeggen (maar dat kan toch pas per

31 december; tegen die tijd zijn zij het wel weer vergeten) doen we er op
COMMISSIE VAN ADViES VOOR BELGIË:
deze plaats nog weer een schepje bovenop. Aanleiding: het vijftigjarig
F.

Collin;

J.

E.

Mertens

de

Wilmars;
bestaan van de Landbouwhogeschool; onderwerp: de ter ere van deze
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
gelegenheid op initiatief van de Kring van Directeuren van Wageningse

Instituten verschenen

publikatie Leven

voor leven; de sy,nbiose tussen
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
landbouw en wetenschap.

J. Geluck.
Het begrip Wageningen heeft twee aspecten: de Landbouwhogeschool


zelve, daarnaast

en dat is niet verwonderlijk bij zo’n uitgesprokén

,,doe-discipline” als

de landbouwwetenschap


liefst dertig instituten

________________________
voor landbouwkundig onderzoek die daar gevestigd zijn, waarvan er enkele

zelfs al ouder zijn dan de L.H. zelf. Over het wel en wee van dit landbouw-

,

kundig onderzoek beoogt dit boek op onderhoudende wijze iets te ver-

tellen en nog meer te laten zien. Van de 171 bladzijden die het boek telt

Leven voor leven

493
bevatten er namelijk zo’n dikke
125
op zwaar kunstdrukpapier afgedrukte
…………….
foto s. Deze geven een zeer gevarieerd beeld van landbouwonderzoek

,,on the spot” en op de laboratoriumtafel, vanaf het ,,door dromedaris

Drs. G. de Man:
aangedreven waterrad in Baluchistan” tot het ,,mechanisch riodel voor-

Kiezen of delen
………………..
onderzoek van bewegingstypen van spermatozoa”, vanaf een ,,studie van

de fruïtvliegpopulatie in een boomgaard in Lybië” tot het ,,meten van

CO
2

en 0
2
-gehalte bij gasbewaringsproeven met appels in een koelcel”.

Dr. Ir. H. van der Haas:
Zich respecterende wetenschappelijke instituten laten het natuurlijk niet


bij foto’s alleen; Ir. D. J. Maltha, directeur van het Centrum voor land-


Een Nederlands antwoord op de
bouwpublikaties en ldndbouwdocumentatie, schreef nog een inleidende’
Amerikaanse uitdaging ……….496
tekst. In een viertal korte hoofdstukken geeft hij op een ook voor de leek
zeer duidelijke wijze allereerst een overzicht van de marier waarop in de


vorige eeuw landbouw en wetenschap allengs steeds meer samengingen en
Mr. P. A. Blaisse..
hoe de lijnen van verschillende takken van natuurwetenschap

met name
Enkele aspecten van de industriële
de geologie, de chemie en de biologie

bij elkaar zijn gekomen en zich
achterstand in Europa

……….499
in deze bundeling een landbouwwetenschap ging aftekenen. Vervolgens

laat hij zien hoe uit deze bundeling weer ljtien zijn afgesplitst en ver-

strengelingen met andere takken van wetenschap zijn ontstaan, zozeer zelfs
Dr. A. Keinpeneers:
dat

maar geldt dat niet in meerdere of mindere mate voor iedere weten-

De recente ontwikkeling van

de
schap?

de landbouwwetenschap steeds meer moeite krijgt haar terrein.
Belgische tankervloot

………..
504
preciës af te bakenen. Dat blijkt wel uit de grote variatie van instituten die

in het landbouwonderzoek hun taak hebben ‘gevonden. Over de experi-

mentele en organisatorische bijzonderheden van dit onderzoek handelt
G e 1 d

e n

k a
p i
t a al
m
a r k t

506
het derde hoofdstuk. Het vierde tenslotte inventariseert de Nederlandse

situatie op het gebied van dit onderzoek.

,,Het landbouwkundig onderzoek is jong en staat nog slechts aan het
M e d e d e Ii n g e n …………..508
begin” luidt de laatste regel van Maltha’s tekst., Ze kunnen dus vôorlopig

nog wel vooruit, die dertig instituten. Het boek dat zij nu gezamenlijk
opleverden, is in ieder geval een (w)aardig jubileumgeschenk aan

de

Landbouwhogeschool.
[.111e]

dR

493

Kiezen of, delen

Opmerkingen n.a.v. het jaarverslag 1967 van de Nèderlandsche Bank

Met het jaarverslag van de Nederlandsche Bank over 1967,

het eerste dat tct stand is gekomen onder leiding van

Dr. J. Zijlstra, is de traditie van wetenschappelijke gedegen-

heid, die de verslaggeving onder Dr. M. W. Holtrop ken-

merkte, voortgezet. In het inleidende Algemeen Overzicht

geeft de president op basis van de cijfermatige gegevens

in het jaarverslag een briljante analyse van de belang-

rijkste aspecten van de economische en monetaire ont-

wikkeling in 1967. In de eerste plaats geeft hij een uiteen-

zetting van de conjuncturele ontwikkeling in Nederland

in 1967 en de eerste maanden van 1968, en gèeft hij de

daaruit af te leiden ontwikkeiingstendensen voor de

nabije toekomst aan. Deze beschouwing mondt uit in de

visie van Dr. Zijlstra, dat er tekenen aanwezig zijn van een

ontwikkeling in de richting die ons land van een conjunc-

turele onevenwichtigheid uiteindelijk zou kunnen doen

belanden in een situatie van fundamentele onevenwichtig-

heid. Onder die omstandigheden zouden de beide econo-

misch-politieke doelstellingen van betalingsbalanseven-

wicht en volledige werkgelegenheid niet meer simultaan

kunnen worden verwezenlijkt en zou de betalingsbalans

moeten prevaleren boven de werkgelegenheid. Deze

situatie is nog niet actueeJ, maar het economisch beleid

zal er sterker op moeten worden gericht het actueel worden

van die situatie te voorkomen. Daarom is voor Nederland,

aldus Zijlstra, ,,een keuze tussen loonshoogte en werk-

gelegenheid, veeleer dan een keuze tussen betalingsbalans

en werkgelegenheid, het actuele probleem”. Hij baseert

deze visie met name op de loonontwikkeling in 1968.

In de tweede plaats gaat de president uitvoerig in op

de internationale monetaire ontwikkelingen in 1967,

waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de

speciale trekkingsrechten in het kader van het Internatio-

naal Monetair Fonds, de devaluatie van het pond sterling

en de toekomstige rol van het goud als internationaal

salderings- en reservemiddel.

De analyses in het jaarverslag worden gekenmerkt,

zoals we reeds opmerkten, door een hoge graad van weten-

schappelijke gefundeerdheid. Het is dan ook niet onze

bedoeling in het vervolg van dit artikel deze analyses als

zodanig aan te vechten of in discussie te brengen, doch

slechts om enkele kanttekeningen te plaatsen en accenten

te leggen.
OVE1U3ESTEDING
EN FUNDAMENTELE ONEVENWICHTIGHEID

In een normale conjuncturele overbesteding zullen span-

ningen op de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt gepaard

gaan met tekorten op de lopende rekening van de betalins-
balans, welke tekorten weer zullen verdwijnen wanneer ae

overbesteding wordt geredresseerd of zelfs omslaan in

overschotten wanneer de overbesteding overgaat in een

periode van recessie. Ter beantwoording van de vraag of

de overbesteding van de periode 1964 t/m 1966 in 1967

werkelijk is overwonnen, wordt in het jaarverslag een

vergelijking gemaakt tussen de jaren 1952, 1958 en 1967,

waarbij wordt geconstateerd, dat in 1952 en 1958 mede door

het toenmaals gevoerde beleid aan de overbesteding

werkelijk een einde kwam en de lopende rekening van de

betalingsbalans weer aanzienlijke overschotten vertoonde,

terwijl in 1967 de lopende rekening van de betalingsbalans

op transactiebasis een tekort van f. 355 mln, liet zien.

Wijst deze divergerende ontwikkeling van de betalings-

balans in de jaren vijftig en in 1967 wellicht in de richting

van een fundamentele onevenwichtigheid? De uitvoer-

cijfers voor 1967 bevestigen dit niet. Naar volume gemeten

nam de Nederlandse uitvoer in 1967 toe met 8+ pCt. bij

een toeneming van de naar het Nederlandse exportpatroon

herwogen wereldinvoer, met 4 pCt. De invoer nam in

volume toe met 6+ pCt., dat is evenveel als in 1966. De

ruilvoet bleef ongewijzigd. Vergelijking met 1958 leert,
dat de situatie toen aanzienlijk gunstiger was: de uitvoer

steeg in dat jaar nI. naar volume gemeten met 10 pCt. bij

een vrijwel constant blijven van de herwogen wereldinvoer.

Het volume van de invoer daalde met 4 pCt., de ruilvoet

verbeterde met 3 punten.

De conclusie die uit het voorgaande kan worden afge-

leid, is dat onze internationale concurrentiepositie in 1958

aanzienlijk beter was dan thans. Het is echter een bekend

feit, dat tegen het eind van de jaren vijftig steeds duidelijker

werd, dat dit concurrentievoordeel,werd veroorzaakt door

een onderwaardering van de Nederlandse valuta, waar-

door de als gevolg van de recessie vrijkomende produktie-

capaciteit voor een belangrijk deel direct werd opgenomen

door de exportindustrie, het zgn. Zijlstra-effect. Dit vormt

ook één van de redenen waarom in 1957 harder kon

worden ingegrepen – maar minder hard had behoeven te

worden ingegrepen in de bestedingen dan in 1966 het

geval zou zijn geweest. Dit bovenmatige concurrentie-

voordeel, dat het gevolg was van een fundamentele on-
evenwichtighei4, is door de revaluatie van de gulden in

1961 en de loonexplosie van 1964 en 1965 (loonstijgingen

van 15 resp. 11 pCt.) vrijwel geheel verdwenen. De revalu-

atie en tot op zekere hoogte ook de loonexplosie moeten

worden gezien als een bewuste aanpassing van ons kosten-

peil ter correctie van de destijds aanwezige fundamentele

onevenwichtigheid. Voorzover het de revaluatie betreft,
wordt dat in het jaarverslag ook erkend.
Het lijkt ons op

grond van deze, overwegingen niet juist om voor de beant-

woording van de vraag
of
er thans tendenties zijn in de rich-

(ing van een fundamentele onevenwichtigheid de betalings-

balanssituatie van 1967 te vergelijken met die van 1958.

Deze laatste vertoonde zeker geen voor een recessie nor-

maal beeld.

Men zou zelfs kunnen beweren, dat de betalingsbalans-

situatie van de jaren 1958 t/m 1960 (zie tabel), toen een

Betalingsbalanssaldo lopende rekening 1958 t/m 1960
a)

Jaar

Overschot lopende
rekening

1958

………… . ……………………….

.
f. 1.661 mln.
1959

…………………………………..
f. 1.606
1960

…………………………………..
f. 1.308

a) Cijfers ontleend aan het jaarverslag van de Nederlandsche Bank over 1960.

494

relatief groot gedeelte van onze produktie werd omgezet

in goud en deviezen, mede bepalend is geweest voor de

kracht van de loonexplosie in 1964 en dat deze explosie

minder hevig zou zijn geweest, indien de oveischotten

in genoemde ‘jareI vat kleiner waren geweest. Daardoor

zou het evenwichtsherstel thans wellicht gemakkelijker

zijn geweest.

Op grond van een vergelijking met 1958 kan de vraag,

of er in 1967 tendenties waren in de richting van een funda-

mentele onevenwichtigheid, dus moeilijk worden beant-

woord. Laten we daarom de economische ontwikkeling

in 1967 ten opzichte van het voôrafgaande jaar eens wat

nader bekijken. Dit gebeurt ook in het jaarverslag uitvoerig.

In het begin van deze paragraaf stelden we, dat in een

recessieperiode de lopende rekening van de betalings-

balans normaliter een overschot zal vertonen. De situatie

in 1967 wijkt duidelijk van dit patroon af, omdat de

lopende rekening op transactiebasis voor dat jaar een

tekort laat zien van f.
355
mln.Wat kan de oorzaak hiervan

zijn: een fundamentele onevenwichtigheid, d.w.z. een te

duur worden van onze produkten in het buitenland in

verhouding tot onze concurrenten, of zijn bepaalde

bestedingscomponenten ondanks de recessie op een te

hoog niveau gebleven? De eerste mogelijkheid, het te
duur worden van onze exportprodukten, kan moeilijk

voor het tekort verantwoordelijk worden gesteld. De

arbeidsproduktiviteit verbeterde in 1957 met niet minder

dan
64-
pCt., terwijl de lonen met 8 pCt. stegen. Dit betekent

een stijging van de loonkosten per eenheid produkt met

14-pCt., tegen 34- pCt. in de met onze export concurrerende

– landen, hetgeen voor 1967 een
verbetering
van onze inter-

nationale concurrentiepositie implicêert. Dit vindt zijn

weerslag in de reeds genoemde gunstige ontwikkeling van

de export in dat jaar.

Deze verbetering van onze concurrentiepositie was

volgens de president van de Nederlandsche Bank ook wel

nodig, omdat ons concurrentievoordeel de laatste jaren

vrijwel geheel is verloren gegaan en elke verdere ver-

slechtering ons dichter bij de grens van de fundamentele

onevenwichtigheid zal brengen. Waarop baseert Zijlstra

nu zijn visie, dat er tendenties zijn in de richting van een

verder afglijden naar een fundamentele onevenwichtig-

heid? Die is nl. moeilijk te baseren op de ontwikkeling

in 1967 allden. De president vreest, gezien de ontwikkeling

tot nu toe in het lopende jaar, dat de loonstijging in 1968

te grote vormen zal aannemen, waardoor ook de loon-

kosten per eenheid produkt sterker zullen gaan toenemen

en daarmee het in 1967 teruggewonnen stukje concurrentie-

voordeel weer verloren zal gaan en onze positie verder zal

verslechteren. Daarmee zou, omdat onze concurrentie-

marge uiterst gering is, de export in gevaar komen en

daarmee de werkgelegenheid. Vandaar ‘ook de reeds ge-

citeerde uitspraak in het jaarverslag: ,,Voor Nederland

is een keuze tussen loonshoogte en werkgelegenheid,

veeleer dan een keuze tussen betalingsbalans en werk-
gelegenheid, het actuele probleem”. Wil men de werk-

gelegenheid op langere termijn veilig stellen, dan zal mati-

ging moeten worden betracht bij de loonontwikkeling.

Met betrekking tot – bovenstaande analyse, die het

centrale thema vormt van Zijlstra’s beschouwingen, zijn

wij van mening dat de nadruk wel erg eenzijdig op de

loonontwikkeling als bron van inflatie is gevallen, terwijl

toch – zeker in.de
huidige Nederlandse situatie – de

overbesteding een even grote, zo niet grotere, rol speelt in

het infiatieproces als de looninfiatie. Zijlstra legt sterk de

nadruk op de relatie tussen overbesteding en het saldo

op de opende rekening van de betalingsbalans; de relatie

tussen overbesteding en loonontwikkeling verwaarhost hij

echter te veel. Overbesteding is een belangrijke bron van

te sterke loonstijging. Matiging van de loonkostenontwik-

keling, die inderdaad nodig is,.zal daarom niet alleen en

misschien zelfs niet primair moeten plaatsvinden door

middel van ingrijpen in de loonvorming, maar door het

opheffen van de belangrijke achterliggende oorzaak van de

te grote loonstijging, nI. de
overbesteding.

De overbesteding in 1967 wordt door de president van
de Nederlandsche Bank in belangrijke mate toegerekend

aan de overheid. Aan de hand van de ten opzichte van een

evenwichtige situatie (1961 t/m 1963) sterke relatieve groei

van het financieringstekort van de overheid gedurende de

laatste jaren, berekent hij de overbesteding bij de overheid

op ongeveer f. 1 mrd. per jaar. Dat het tekort op de lopende

rekening van de betalingsbalans in 1967 niet groter is ge-

weest, is volgens Zijlstra uitsluitend te danken aan de

rustige ontwikkeling van de overige bested i ngscategorieën.

Wil het evenwicht in onze economie werkelijk worden

hersteld dan zal volgens Zij’stra – en wij onderschrijven

het graag – deze overbesteding van de overheid moeten

worden teruggedrongen door een matiging in de groei van

de uitgaven, verhoging van belastingen en tarieven van
overheidsbedrijven of door verhoging van het relatieve

peil van de nationale besparingen. Welke van deze maat-

regelen wordt gekozen is ons inziens conjunctureel niet van

belang; zij is uiteraard wel van betekenis met betrekking

tot de gewenste samenstelling van de nationale beste-

dingen en voor de economische groei.

Deze primaire oorzaak van het uitblijven van het herstel

van het evenwicht in onze economie en de hierboven ge-

noemde maatregelen, die tot dat herstel zouden kunnen

bijdragen, hadden naar onze mening in het jaarverslag

meer nadruk moeten krijgen dan in feite is gebeurd.
Nu is
de aandacht te veel gericht op de loonontwikkeling.

LOONPOLITIEK EN WERKGELEGENHEID

Uit het bovenstaande mag niet worden afgeleid, dat wij

voorstander zijn van een systeem van vrije loonvorming,

maar als men zo’n systeem eenmaal heeft – en men heeft
het gewild – dan moet men bij de andere onderdelen van
de economische politiek daarmee rekening houden. Met

name het inkomsten- en uitgavenbeleid van de overheid

(ook dat van de lagere overheid) zal onder die omstandig-

heden, hoe moeilijk dat ook is, een grotere compenserende

rol moeten vervullen, anders blijft ni. alleen de ongelijk-

matig en abrupt werkende monetaire politiek over.

De ideale situatie zou zijn een combinatie van inkomsteij-

en uitgavenpolitiek, monetaire politiek en inkomens-

politiek. Het laatste onderdeel van deze drie zou dan echter

alle inkomens moeten omvatten en niet alleen het onder

C.A.O.-regelingen vallende looninkomen. Het is echter

uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk het overig inkomen op

afdoende wijze bij een inkomenspolitiek te betrekken en

daaruit zou men een argument kunnen destilleren om dan

ook de loonvorming vrij te laten. Dan blijven echter alleen

de inkomsten- en uitgavenpolitiek en de monetaire politiek

over. Laten we hopen, dat binnen afzienbare tijd van deze

twee niet weer alleen de monetaire politiek onze economie

in het rechte spoor zal moeten terugbrengen.

Een complicerende factor bij het conjunctuurbeleid is de

hardnekkige werkloosheid, die echter niet langs infiatoire

weg kan worden bestreden. Zij is ni. in hoge mate van

structurele aard. De opheffing van deze werkloosheid is

k
,

E.-S.B. 22-5-1968

495

«

Ee

n Nederlahds antwoord

op de Amerikaanse uitdaging

Een weergave van de grote lijnen van Europa’s bestseller, ,,Le Défi Améri-

cain” van J. J. Servan-Schreiber, en een poging daar een eigen visie tegenover

te zetten. De auteur van dit artikel, Dr. Ir. H. van der Haas, is overigens zelf

ook auteur van een opmerkelijk boek: ,,The Enterprise in Transition”.

De Amerikaanse uitdaging is
de (vertaalde) titel van het

veel gelezen boek van J. J. Servan-Schreiber, dat hij zelf

in de laatste zin een boek van actie noemt, niet een his-

torische beschouwing. Nu is het zo dat geschiedenis-

elementen zich niet erg sterk aan de mens opdringen en

hem rustig de gelegenheid geven ze objectief en onpar-

tijdig te beschouwen. Een heel andere zaak is daarentegen

een oproep tot actie, zeker als die vervat is in zulke mee-

slepende bewoordingen. Een dringende oproep tot actie

suggereert dat inhoud en tijd van handeling vastliggen:

zo en niet anders; nu of nooit. Als die actie nu bovendien

aan de wortels van ons bestaan raakt, een sterk politieke

inslag heeft en pretendeert zowel de geestelijke waarden als

de materiële omstandigheden van het menszijn te om-

vatten – en daarmee de onwaarschijnlijkheid van slagen

in zich bergt – dan zal het totaaleffect zijn dat een pijn-

lijker besef van onze bestaansmoeilijkheden groeit, terwijl

een bittere nasmaak van frustratie achterblijft. Als gevolg

hiervan zullen gevoelens opkomen van onbestemde angst,

misschien wel van schuld, waarvoor de mens een uitweg

wil zoeken door ze te sublimeren en te richten op een

zondebok, waaraan het falen van het streven om de tur-

bulente omgeving onder controle te krijgen, kan worden

geweten.

In wezen is dit wat na twee wereldoorlogen is geschied.

In 1918 hielden de Veertien Punten van President Wilson

onvoldoende rekening met de ingewikkeldheid van het

politieke en economische wereldbestel, in het bijzonder

in Europa. Een reflectie hiervan waren de persoonlijke

een probleem van langere duur. Het is dan ook onwaar-

schijnlijk, dat uittrekking van f. 500 mln, op de rijks-

begroting, zoals door de vakbeweging is voorgesteld, naast

de reeds gevoteerde f. 600 mln, op korte termijn tot de ge-

wenste resultaten zal leiden. Er zal, over meerdere jaren

gespreid, geld moeten worden uitgetrokken voor de aan-

passing van de structuur van onze produktie aan de zich

wijzigende omstandigheden, waarbij voor de financiering

dekking zou moeten worden gezocht in de sfeer van de

belastingen. Uit een oogpunt van bestedingsinfiatie zou

deze procedure neutraal zijn en geen belemmering vormen

voor het opheffen van de overbesteding bij de overheid.

SLOTOPMERKINGEN

1. Aan de internationale monetaire vraagstukken, die in

het jaarverslag worden behandeld, is in het voorgaande

geen aandacht besteed, omdat dit in feite een onderwerp

apart vormt.

496

ervaringen van de President tijdens de Parijse vredes-

besprekingen. Toen het Amerikaanse volk zich realiseerde

dat het werd meegesleept in een richting waarin het voor-

alsnog gevoelsmatig en conceptueel niet kon meekomen,
reageerde het in een golf van isolationisme. En in het ge-

desillusioneerde Europa gaf men zich er rekenschap van

dat een nieuwe en betere wereld nog niet in zicht was, en
dat het betalen van oorlogsschulden even onaantrekkelijk

was als het verrichten van herstelbetalingen. Daarbij werd

de omstandigheid dat de Verenigde Staten tezeifdertijd

leningen aan Europese landen verstrekten om hen in staat

te stellen aan de bestaande verplichtingen te voldoen

ondervonden als een pijnlijke herinnering aan het over-

nemen door Amerika van Europa’s vroegere rol van inter-

nationale crediteur.
Na de tweede wereldoorlog waren de verwachtingen van

Europa nog hoger gespannen en veel meer omvattend; ze

waren ook nog meer uitgesproken gericht op Amerika.

Des te groter was de ontgoocheling. De Franse socioloog
Michel Crozier heeft het zo voortreffelijk onder woorden

gebracht: toen het volmaakte recept voor een betere

wereld niet werd gevonden, bestond de Europese reactie

daarin dat men zich ging beschouwen als rijk aan ideeën,

maar arm aan methoden en middelen om die ideeën te

verwezenlijken. Zulke methoden en middelen zouden wel

te vinden zijn in Amerika, waar ze – zo dacht men de

zuiver materiële consequenties vormden van Amerika’s

rijkdom. Een teleurgesteld Europa, jaloers op die ge-

weldige rijkdom – overigens de bron van de Marshail-

dollars – zocht en vond soelaas in zijn erfenis van als

De overbesteding in Nederland zal moeten worden

overwonnen door een achterblijven van de groei der be-

stedingen bij die van het nationaal inkomen, niet zozeer

om onze goud- en deviezenreserve aan te vullen als wel om
bij te dragen tot een matiging in de loonkostenontwikkeling

en om ruimte te maken voor ons aandeel in de ontwikke-

lingshulp.

Er zal naar moeten worden gestreefd onze concurrentie-

positie te verbeteren, maar niet meer dan nodig is om onze

internationale marktpositie te handhaven. Bij een verder-

gaande verbetering van onze concurrentiemarge zouden wij

in feite onze produkten te goedkoop gaan verkopen, zoals
tegen het eind van de jaren vijftig het geval was.

Bij ht beleid tot herstel en handhaving van het econo-

misch evenwicht in onze volkshuishouding zal een zo ge-

spreid mogelijke hantering van de verschillende economisch-

politieke instrumenten moeten worden nagestreefd. Elke

eenzijdigheid in het gebrûik van de instrumenten moet

worden voorkomen.

G.
de Man

11

superieur beschouwde waarden.

Ruw werd Europa echter wakker geschud door de eco-

nomische gevolgen van een sterk toenemende stroom van

Amerikaanse investeringen. Om de ernst van de toestand
te schilderen schreef Servan-Schreiber zijn boek
Le Défi

Américain,
waarin hij in met emotie geladen bewoordingen

de Europese naties te wapen roept. Het is nu wel een heel

andere toestand dan in de tijd toen de plannen voor de

Europese Gemeenschap werden ontwikkeld. Er bestond

destijds bij vele gezaghebbende personen de overtuiging

dat er meer dan ooit behoefte zou zijn aaii Amerikaans

kapitaal voor het uitbreiden en moderniseren van de

Europese industrie. In de loop van de laatste jaren echter
is veel en soms fel verzet gerezen tegen de Amerikaanse

investeringen, in die mate zelfs dat wel de eis is gesteld dat

aan deze dollars van regeringswege de toegang zou worden

ontzegd.

Het is de verdienste van Servan-Schreiber dat hij zich

niet in deze val heeft latenlokken. Hij waarschuwt de leLers

van zijn boek dat Europa geen profijt zou hebben van het

sluiten van de grenzen voor Amerikaanse investerings-

gelden en zakenliedén. Zoals hij terecht stelt, moeten de
Europese ondernemingen lering trekken uit concurrentie

met Amerikaanse ondernemingen. Door sommige traditio-
nele waarden waarop Europa zich in alle gemoedsrust had

verlaten haalt hij een forse streep; in de plaats daarvan

geeft hij een aantal waardevolle suggesties voor ver-

beteringen op een wijd gebied, dat zich uitstrekt van techno-

logie tot het gebruik van menselijke hulpbronnen.

Dat het boek niet erg diep ingaat op de problemen van

het bedrijfsleven zelf was te verwachten; zoals het nu is

appelleert het aan een véél bredere lezerskring. Dat het

bestaande feiten soms nogal onnauwkeurig weergeeft,

moet vermoedelijk worden geweten aan de journalistieke

ijver van de auteur, die met zijn boodschap geen ogenblik

langer kon wachten. Vooral op het gebied van investerings-

statistieken kan niet voorzichtig genoeg niet cijfers worden

omgesprongen. Want het maakt natuurlijk wel enig verschil

of in 1965 – volgens Schreiber – de géaccuniuleerde

directe Amerikaanse investeringen in de Duitse Bonds-

republiek $ 2 nird. bedroegen op een bedrag van $ 3,5 mrd.

aan op de beurs genoteerd totaal noniinaal aandelen-

kapitaal, of dat déze getallen $
2,5
nird. resp. $ 6 nird.

zijn zoals uit officiële gegevens valt af te leiden. Bovendien

geven ook deze laatste cijfers de werkelijke situatie niet

correct weer; belangrijke afwijkingen komen voort uit het
feit dat slechts ongeveer de helft van de Duitse industriële

investeringen ter beurze staat genoteerd en er nog onbe-

kende, niet te verwaarlozen hoeveelheden teruggeploegde

winst en geleend kapitaal zijn.

EUROPESE MACHT

Veel belangrijker is echter Servan-Schreibers visie op het

lot van Europa bij niet-opvolging van zijn voorstellen.

Zijn voorspelling is dat Europa dan binnen afzienbare tijd

een Amerikaanse satelliet zal zijn: ,,Als wij accepteren dat

de grote beslissingen op het gebied van industriële ver-

nieuwingen en technologische doorbraken – beslissingen

die ons rechtstreeks aangaan – zullen worden genomen in

Washington, New York, Harvard, Detroit, Seattle, en

Houston, dan moeten wij er ons ook terdege rekenschap

van geven dat Europa geen vernieuwingscentrum meer kan

zijn, dat Europa’s rol als beschavingsbrandpunt is uitge-

speeld”. –

Aan de diepe indruk die dit deprimerend toekomst-
beeld wel op de Europeaan moet maken, aan devoor-

stelling van zaken als zou de strijd onvermijdelijk moeten

eindigen niet de totale ondergang van een der partijen,
ontleent de oproep tot actie zijn dringend karakter – en

dat is juist de bedoeling. Deze constatering nu voert ons

terug naar het uitgangspunt, waar immers gewezen is op

het gevaar van Utopische systemen die bij falen niet anders.

kunnen leiden dan tot een irrationeel zoeken naar een t

zondebok.

Het is namelijk zo dat Servan-Schreiber zich niet be-

perkt tot liet signaleren, van tekortkomingen in het Euro-
pese bedrijfsleven; hij noemt weliswaar, verbeteringen in

de technologie, legt een juiste nadruk op de noodzâak van

gebruik, inplaats van bezit, \’an hulpbronnen, en verleent

een waardevol reliëf aan het belang van de toepassing der – –

maatschappijwetenschappen in de onderneming, maar

vervolgens, schiet hij daar ver voorbij en vervage’n dez&

facetten in het vuur waarmee hij pleit voor de redding

van Europa – een redding die volgens hem alleen mogelijk –

zal zijn indien het zich zijn oude, trotse rol van beschermer

en schepper van cultuur, van centrum van wereldniacht

herinnert en er naar streeft die weer op zich te nemen.

,,lk ben een tegenstander van de Atlantische idee”, zo ver-‘
klaarde hij onomwonden tijdens een recente bijeenkonist.

En in zijn boek schrijft hij: ,,Op deze wijze (door een

geleidelijke doorvoering van het economisch principe van

de Gemeenschappelijke Markt) opent zich een uitgestrekt

gebied voor ruilliandel en voor de productenverkoop van

grote industriële ondernemingen, dat wil zeggen ten gerieve –

van de gehele Amerikaanse industrie en van hooguit tien. –

Europese ondernemingen. Maar waar blijft bij dit alles

Europa’s macht?”.

Schreiber laat weinig twijfel bestaan over zijn gevoelens

ten opzichte van Generaal de Gaulle. Voor hem geen

Europa der Vaderlanden, maar liever vandaag dan morgen

een Europese huwelijksvoltrekking in federatieve zin. Men

zou hier gevoeglijk kunnen vragen: niaar waar blijft bij

dit alles Europa’s ziel? Hier komt duidelijk hetzelfde

niachtsmotief naar voren dat de Generaal zelf zo sterk

laat uitkomen in zijn
Mémoires,
bijvoorbeeld als hij een,

toespeling maakt op de gewelddadige tonelen die door

afwezigheid van geregelde troepen plaatsvonden in pas

bevrjde gebieden van Frankrijk: ,,lk had natuurlijk voor

troepen kunnen zorgen door uit Afrika gerepatrieerde strijd-

krachten naar die gebieden te dirigeren. Maar zodoende

zou ik de Franse legers van het eigenlijke slagveld hebben

weggehouden, en hun aandeel in de overwinning hebbeii

verkleind, ik heb dan ook het risico van nieer of minder

heftige uitbarstingen genomen, omdat ik in geen geval een
dergelijke rampzalige afwezigheid bij de eindoverwïnning

kon gedogen”.

Vanzelfsprekend heeft het geen zin iets af te doen aan

de uiterst belangrijke rol van de factor macht in politieke
verhoudingen. Integendeel; macht kan immers een solide

basis vormen voor het opbouwen van begrip en even-

wicht. Daartoe is evenwel een noodzakelijke voorwaarde

dat die macht zelf op stevige en realistische fundamenten

rust. Het mag sterk in twijfel worden getrokken of in

Europa aan deze voorwaarde in voldoende mate is voldaan.

De Europese heimwee naar macht kan in meer dan één

opzicht tot gevaarlijke consequenties voeren. Onlangs heeft

de Amerikaan Harold Van B. Cleveland de Atlantische

idee besproken met betrekking tot Europese rnachts- –

aspiraties. Uit zijn helder en objectief betoog, kan men

afleiden dat één van die onaantrekkeljke consequenties

– niet in de laatste plaats uit een oogpunt van militaire

E.-S.B. 22-5-1968

497

veiligheid – zeer wel een wederopleving van het Amen

kaanse isolationisme zou kunnen zijn.

Maar ook als wij ons bepalen tot het zakenleven worden

de gevolgen van de machtscultus er geenszins aantrekke-

lijker op. De vaak door Schreiber aangehaalde Hermann

Kalm slaat de spijker op de kop als hij meent dat het nog

lange tijd zal duren voor en aleer een echte Europese

Gemeenschap zal zijn gegroeid. Maar – zo merkt hij

scherpzinnig op – het bestaan daarvan zou tenminste die

excuses uit de wereld kunnen helpen, waarachter de

Europese industrie en wetenschap zich nu trachten te ver-

schuilen als het gaat om een verklaring voor hun achter-

stand, namelijk onvoldoende afmeting en gebrek aan

regeningssteun.

Aan Utopische plannen zoals die van Schreiber is altijd

het lot der mislukking beschoren. Op zichzelf kan men dan

nog spreken van een nuttige intellectuele oefening. Erger
is dat massa’s mensen die mislukking zullen ondervinden

als een eigen frustratie. Het lijdt geen twijfel 0f de Ver

enigde Staten van Amerika zullen, nog meer dan thans

reeds het geval is, universele zondebok zijn. Het resultaat

zal zijn een toenemende vervreemding tussen Europa en

Amerika; er kan rustig gesteld worden dat wij daar beslist

geen zijde bij zullen spinnen. Ergens in zijn boek maakt

Servan-Schreiber de opmerking dat onteigening van

Amerikaanse ondernemingen in een Europees land niet

ten voordele van Europa zou zijn, omdat de navelstreng
met de moederonderneming zou worden doorgesneden,

met het gevolg dat slechts een bloedeloos, verschrompeld

ding zou overblijven. Het is bevreemdend dat Schreiber

blijkbaar geen oog heeft voor een dergelijk gevaar dat

– mutatis mutandis – schuilt in de vorming van een

Europees blok.

DOE-HET-ZELVERS IN HET BEDRIJFSLEVEN

Laten we deze meer algemene beschouwingen even rusten,

om terug te keren tot de behoeften van het bediijfsleven

per se. Kan dan worden geconstateerd dat Servan-Schreiber

zich pragmatisch opstelt? Dat hij in het als een spiegel

aan ons voorgehouden Amerikaanse voorbeeld de essentie

van het succes aanwijst, de katalysatoren van de groei

belicht? Slechts ten dele. Want onweerstaanbaar wordt hij

aangetrokken door machtige, allesomvattende systemen.

De ,,technostructuur” en de technocratie die J. K. Gal-

braith beschrijft in zijn nieuwste boek
The New Industrial
State zijn voor de schrijver van
Le
Défi
Aniéricain
de sleutel

tot de economische prestaties van Amerika. En zodoende
dringt hij Europa organisatievormen op die in wezen zijn

ontsproten aan het brein van de theoreticur Galbraith,

terwijl hij
tegelijkertijd
het particulier ondernemerschap

aanwrijft dat het de fut niet heeft —ja, misschien zelfs niet

het recht – om de uitdaging aan te nemen. Dit betekent

dus dat Schreiber wenst dat het initiatief dat juist de grond-

slag heeft gelegd voor Amerika’s economische prestaties

in Europa wordt onderdrukt in plaats van aangemoedigd;

dat het bureaucratisch element dat in Europa’s naties zo

welig tiert, de overhand krijgt.

Wat Galbraith beschrijft zou wel eens tot een werkelijke

bedreigiiig kunnen uitgroeien, maar daar staat tegenover

dat
j
n de Verenigde Staten pluralistische en pragmatische

krachten bestaan, onderstromingen die zullen leiden tot het

instorten van monistische bouwsels. Zulke krachten zijn er

ongelukkigerwijze weinig in Europa, dat een geschiedenis

heeft waarin neigingen tot een Leviathaans idealisme en

veelomvattende theoretische systemen vallen te bespeuren.

Zij die vertrouwen stellen in zulke systemen begroeten de

komende heerschappij van informatie en computer met

onverdeeld enthousiasme. Voor J. J. Servan-Schreiber is

de komst van het informatietijdperk zowel belichaamd-in

de dreiging die IBM heet als in de schone belofte van de

volmaakte berekening in het kader van de ,,soepele Franse

planmethode”. Voor vele intellectuelen houdt deze ont-

wikkeling in dat er een eind zal komen aan hun onzekerheid,

aan de hinderlijke, ontsierende gebreken van hun theo-

retische modellen. Het is echter te hopen datook vele

mannen en vrouwen op deze aarde, waarvan (d.w.z. van

die aarde) zij economisch gesproken meer zouden willen

genieten, maar wier verlangen naar individuele vrijheid

nog groter is, zich zullen realiseren dat
informatie weliswaar

de bouwsteen der vooruitgang is, maar evenzeer het cement

van de macht.

Waar wezenlijk behoefte aan bestaat, is een pragmatisch

antwoord op de Amerikaanse uitdaging, in de vorm van

nuttig sociaal-economisch doe-het-zelf-werk. Zulk werk

ligt overal in grote hoeveelheden te wachten om gedaan te

worden: in elke onderneming, in de groeiende Gemeen-

schappelijke Markt, in de internationale zakenwereld. Wie

zijn dagelijks werk in het bedrijfsleven heeft, constateert dat

de onderneming grosso modo achter de ontwikkelingen in

de omgeving aan loopt, maar hij kan ook aanpassingen

waarnemen, veelsoortige overgangen van een gesloten naar

een open systeem. Dat Schreibers werk een confrontatie

met de harde werkelijkheid inhoudt is een verdienste.

Maar het kan tot onherstelbare schade leiden indien een

pleidooi voor een beter gebruik van menselijke hulp-

bronnen al bij voorbaat en categorisch de ondernemer

buitensluit. Want in wezen betekent ondernemen: invoeren

van het nieuwe in de maatschappij, wagen, initiatief

nemen; die creativiteit en dat hanteren van vernieuwing

zijn zowel nodig bij het verwerken van wetenschappelijke
informatie als bij het organiseren van produktieve gehelen

van fondsen, kapitaalgoederen, mensen en informatie.

Ondernemerseigenschappen kunnen niet gemist worden,

niet in kleine, groeiende bedrijfjes en niet in enorme

groeiende ondernemingen. Zowel in kleine zaakjes ergens in

de provincie als in internationale concerns hebben leiders

en specialisten de handschoen opgenomen, de Amerikaanse

uitdaging met succes aangenomen. Dat zijn de Europeanen

die zich ondernemers tonen. Er is nog een massa doe-het-

zelf-werk te verrichten, werk voor mensen die niet wensen

te wachten tot een ander het voor hun doet, voor mensen

die in zich hebben een combinatie van scheppingsdrang en

daadkracht.

– Dr. Ir. H. van der Haas

(I.M.)

498

Enkele aspecten

van de inAustrie
“”le achterstand

in Europa

1
.

Op 11 en 12 maart jI. vond in Parijs de derde bespreking

plaats van de OESO-Ministers, die verantwoordelijk

zijn voor de wetenschap en technologie. Hei doel van deze

bijeenkomst is in het bijzonder geweest nader in te gaan

op de verschillende aspecten, welke zijn verbonden aan
de zgn. technologische kloof tussen de Lidstaten van de

OESO, vooral die tussen de Europese landen en de

Verenigde Staten.

Het begrip ,,technologische kloof” is in de literatuur

niet steeds scherp omlijnd; dit geeft aanleiding tot ver-

warring. Helaas heeft de hierbedoelde ministersconferentie

deze onduidelijkheid niet opgeheven, omdat op deze con-

ferentie een begripsomschrijving is gebruikt die langzamer-

hand in brede kring is verlaten. Een aantal belangrijke

auteurs is namelijk op dit gebied naar elkaar toegegroeid

wat de gebruikte begrippen betreft. ik moge hier o.a.

noemen Diebold, Knoppers, Meynen en Schaetzel. Meynen

spreekt over de commerciële toepassing van wetenschap-
pelijke uitvindingen. Daarbij wordt dus ook de marketing

betrokken, maar zeer terecht de research uitgesloten
1)

Een recente omschrijving is te vinden in een artikel van

Knoppers in
Interplay
(no. 9, april 1968). Daarin wordt

technologie gedefinieerd als de praktische toepassing van

wetenschappelijke uitvindingen, dus exclusief wetenschap-
pelijke research én marketing
2).

Ter verduidelijking dient men in het algemeen drie

fasen te onderscheiden. Allereerst de
research,
het werkelijke

onderzoek, dat de bron is voor de
technologie,
de tweede

fase. Daar, wordt dan onder verstaan de research resultaten

omzetten in produkten. De derde fase is tenslotte het op

de markt brengen van het produkt: de
marketing.
Voor

deze drie fasen is in de verschillende landen per produkten-

groep een uiteenlopend beeld te vinden. Er zijn gebieden,

waar de Europeanen voor zijn op de Amerikanen. Ook in

andere werelddelen zijn de resultaten sterk verschillend.

Bij de scheepsbouw bijv. is Japan op Amerika vooruit.

Op radiologisch terrein heeft Europa weer een voorsprong.

Voor elektronen-microscopen heeft Europa een groot deel
van de wereldmarkt. De opname-camera’s van de kleuren-

televisie in Amerika zijn van Nederlands fabrikaat, daar

deze beter zijn dan die van R.C.A. en General Electric.

De optische industrie in Europa kan zich goed meten met
de Amerikaanse. Agfa-Gevaert handhaaft zich tegenover

Kodak en zo zijn nog tal van andere voorbeelden te

noemen. Interessant in dit verband is, dat de apparatuur

op Cape Kennedy geheel in Europa zou kunnen worden

gemaakt. Het voordeel van Amerika is hier echter, ‘dat

men verder is in ,,advanced technology”. Da’aroni kan de

Cape Kennedy-apparatuur tot één werkend systcem

worden geïntegreerd, waartoe Europa nog niet in staat is.

Prof. Dr. H. B. G. Casimir heeft op al deze punten her-

haaldelijk gewezen, o.a. in het tijdschrift
De Nederlandse
Industrie (1
maart 1967). Ook Mr. J. Meynen heeft in zijn

rede te Brussel van 11 mei 1967 eraan herinnerd, dat

nylon-6 een echte Duitse vinding is. Polyester komt uit

Engeland, polythyleen, alsook polypropyleen komen uit

Italië en de polyvinylchloride en polystyreen worden het

eerst in Duitsland aangetroffen. In het algemeen moet

echter worden erkend dat, wanneer men het totaalbeeld

overziet, Amerika een voorsprong heeft.

Teruggrjpend naar de bovengenoemde definitie moet

helaas worden vastgesteld, dat de OESO-conferentie

deze hierboven gebruikte eenvoudige begripsomschrijving

niet heeft gevolgd, maar voor het begrip technologie een

veel ruimere omschrijving heeft gekozen: ,,technological

gap symbolizes a complex of differences in conteniporary

social, economie and industrial development, in a world

where new knowledge is increasingly the product of orga-

nized scientific and technological effort”
3).
Deze definitie is

veel te ruim, omdat ieder verschil in ontwikkeling op

economisch en sociaal terrein als onderdeel van de tech-

nologie wordt gezien, terwijl naar mijn mening al deze

verschillen tezamen de industriële achterstand – of voor-

sprong – bepalen. Knoppers noemt dan ook terecht de

som van deze factoren ,,the technostructure gap”, welk

begrip overigens is ontleend aan Galbraith ).

DE FACTOREN WELKE
DE INDUSTRIËLE ACHTERSTAND BEPALEN

I. ONDER WIJS

Uit de OESO-statistieken
5)
kan worden opgemaakt, dat

in Amerika 7,6 pCt. van de arbeidskrachten universitaire

studies heeft voltooid, in de EEG ligt dit cijfer onder dc

3 pCt. Wanneer men de H.T.S. en de Duitse ingenieurs-
scholen meerekent, komt het percentage iets boven deze
3 uit. Cijfers uit het begin van de jaren zestig wijzen uit,

dat in Amerika meer dan 11 pCt. van de arbeidskrach-

ten zestien of meer jaren opleiding heeft genoten. In

Noord-West-Europa was dit percentage iets meer dan

3
6)
1-let aantal universiteitsstudenten bedraagt op

1)
Rede te Brussel op 11 mei 1967. 2
)technology is defined as the reduction to practical
use of scientific advances”.
OESO:
CMS,
1968, 2, blz. 23.
J. K. Galbraiih:
T/ze New Industrial Siate,
Londen 1967.
OESO: CMS, 1968,4: ,,Gap in technology between mcrnber
countries. Analytical report”.
J. Robert Schaetzel: Rede te Düsseldorf, 22 februari 1968.

E.-S.B. 22-5-1968

1

499

dit moment in Amerika 31 per 1.000 inwoners. In Europa

varieert dit aantal per land van 6 tot 10 per 1.000 inwoners

(Knoppers
in Interplay).

Naar bekend, werkt het opleidingssysteem in Amerika

sterk specialiserend. Het geeft meer gelegenheid tot natuur-

lijke selectie met als gevolg, dat het rendement van de

opleiding wordt verhoogd. Een zeer recent OESO-onder-

zoek naar het onderwijs in Nede’rland toont aan, dat in

ons land tekortkomingen kunnen worden geconstateerd in

het onderwijssysteem. Er wordt o.a. gerefe.reerd aan de

Mammoetwet, die volgens de OESO-Commissie nog maar

een eerste stap is op een lange weg, die moet leiden naar

een meer doelmatig onderwijsstelsel, waarin verspillingen

minder v66rkomen en vergissingen in studiekeuze beter

kunnen worden opgevangen. Jrouwens ook op het gebied

van het hoger onderwijs zijn in Nederland tal van ver-

beteringen aan te brengen. Zo vinden veelvuldig doublures

plaats wat betreft onderzoek en specialisaties en kan ook
een gebrek aan coordinatie wordën geconstateerd. Het is –

hier niet de plaats dit punt verder uit te werken. Wél zij

opgemerkt, dat de opleiding afsluit met een doctoraal

examen, terwijl het doctoraat (de promotie) hiervan veelal

nagenoeg geheel losstaat. Betere mogelijkheden op dit

punt zouden kunnen worden gerealiseerd wanneer de

docorale studie zou worden verkort en daarnaast hieraan

– voor meer begaafden – een langer durende doctoraats-

studie, 24 jaar, afsluitend met promotie, zou worden ge-

koppeld, naar analogie van het Amerikaanse systeem.

Europa kent geen ,,business-schools”. Daarom zijn, wat

de opleiding voor management betreft, veel bedrijven

genoodzaakt hun mensen naar Amerika te zenden. De

Europese Commissie zegt hierover in haar Memorandum

van 20 maart 1967 ): ,,In vele gevallen meet worden ge-

wezen op de onvoldoende opleiding van de staf, wat

betreft het begrip voor de ontwikkeling van de technologie,

de methoden voor risico-berekening, de ondernemings-

geest, het nemen van snelle beslissingen alsmede opde

betrekkingen van de onderneming met de overige sectoren

van het onderzoek”. De conclusie ligt dus min of meer

• voor de hand, dat wij deze lacune in Europa moeten gaan

opvullen. Het moet toch te verwezenlijken zijn ook in dit

werelddeel op de universiteiten een dergelijke studie in

het scala van mogelijkheden op te nemen. In dit verband

moge ook in het bijzonder de aandacht worden gevestigd

op het volgende. De scheiding tussen technische en bedrijfs-

econmische universitaire opleidingen is een groöt nadeel

voor de industriële realiteit. Technische en economische

aspecten dienen – ook reeds in de opleiding – dermate

geïntegreerd te zijn, dat de managers naast de techniek

ook de bedrijfseconomie beheersen. Hierdoor wordt

bereikt, dat aan de economische aspecten in de technische

,,de’sign” en ,,Iay-out” reeds recht wordt gedaan in de fase

van ,,pie-natale” vormgeving van projecten en plannen.
In de Europese industrie is de technische structuur vaak

teveel een a priori gegeven, dat als zodanig los staat van

de economische context.

II. INDUSTRIE EN WETENSCHAP
In Europa heerst een gebrekkig contact tussen economie

en wetenschap, of beter gezegd tussen industrie en uni-

versiteit. In Amerika is dit contact zeer intens, hetgeen

tot resultaat heeft, dat de onderzoekingen op de universi-

teiten dikwijls veel meer gericht iijn dan in Europa. Knop-

pers zegt in een van zijn publikaties: ,,It is interesting and

significant that by far the majority of these new ventures

500

were started in close proximity to a prominent university,

one which is a centre for research and development in the

part icular fièld of science”
8).
In dezelfde geest zegt Schaet-

zel in zijn rede van 22 februari jl.: ,,I was told recently by

the Head of the Chamber of Commerce of a major Amen-

can city that the lack of a first class university in his area,

had seriously hampered the efforts of the city to attract

new, sophislicated high-growth industry to the city”. In

Europa is de inrichting van het hoger onderwijs weinig
geëigend om research door de universiteiten in samen
werking met het bedrijfsleven en gericht op praktische

behoefte een kans te geven.

In verband met de verhouding industrie-wetenschap is

het nuttig enige aandacht te besteden aan de zgn. ,,brain-

drain”. In de jaren 1962 t/m 1966 zijn uit Europa meer

dan 11.150 ingenieurs en andere afgestudeerden in de

exacte wetenschappen (exclusief de medici) geëmigreerd

naar de V.S. Hiervan waren er meer dan 3.000 uit de EEG

afkomstig en ca. 400 uit Nederland. Een interessant

cijfer vormt ook het aantal emigranten als percentage van

het aantal afgestudeerden in hetzelfde jaar. Dit percentage

bedroeg in 1959 voor Nederland voor ingenieurs 21,8;

het is in de jaren 1962 tot 1966 gezakt. Voor West-Europa

bedroeg dit percentage in 1959 8,7
9).
Duidelijk is, dat

de condities waaronder wordt gewerkt aanmerkelijkmoeten

verbeteren, wil men de afgestudeerden in eigen land be-

houden. Het gaat in de eerste plaats niet om financiële

verbeteringen, hoewel deze natuurlijk een rol spelen, maar

véôr alles om de mogelijkheid om op wetenschappelijk
gebied creatief te kunnen zijn en om de kennis die men

heeft, te kunnen gebruiken. De outillage en de assistentie

waarmee wetenschapsmensen in Amerika kunnen werken

is in het algemeen zo veel beter en efficiënter, dat de resul-

taten van een onderzoek veel sneller herkenbaar zijn. Dit

heeft al direct zijn uitwerking op de economie, maar het

geeft ook een gevoel van grote bevrediging aan diegenen,

die met het onderzoek bezig zijn. Een andere oorzaak van

de ,,brain-drain” is het feit, dat bepaalde categorieën

afgestudeerden geen werk in Nederland kunnen vinden,

omdat er nog te weinig industrieën bestaan, welke die

kennis kunnen vèrwerken. Prof. Dr. J. Kistemaker heeft

hiervoor als voorbeelden gegeven de geofysica en -chemie,

de biofysica en -chemie, de astrofysica, de ruimtefysica,

de medische fysica, informatiekunde en de ,,computer-” en.

,,proces’-wetenschap
10).
Het omgekeerde is ook het geval.

De universitaire opleiding voorziet veelal niet in bepaalde

vakken, omdat er toch geen ,,materiële” belangstelling

voor bestaat.

Zoals tot uitdrukking gebracht in het reeds eerder ge-
noemde Memorandum van de Europese Commissie kan

hier bovendien ter afsluiting van deze paragraaf worden

gesteld, dat het noodzakelijk is:

veelvuldiger contacten tot stand te brengen tussen

universitaire en andere onderzoekcentra enerzijds en

de industrie anderzijds;

de uitbreiding van contacten tussen de onderzoek-

centra van de Lidstaten te bevorderen teneinde een

– 7)
Memorandum betreffende de vraagstukken in verband met
de wetenschappelijke en technische vooruitgang in de Europese
Gemeenschap.
Cambridge, 31 maart
1967.
Walter Adams en Henri Rieben:
L’exode des cervaux,
Lausanne
1968,
blz.
62
en
302.
Prof. Dr. J. Kistemaker: rede
6
februari
1968
voor het Defensie Studiecentrurn te Den Haag en rede 12 maart 1968
voor het Stud iegezelsch ap voor Economische politiek te Wasse-
naar.

‘t

betere coördinatie van de onderzoekingen en de uit-

wisseling te bereiken. Hoog gespecialiseerde centra
zouden dienen te worden belast met de bevordering

van uitwisselingen en met de vergelijking van de

programma’s; / –

c) Europese centra op te richten voor de verspreiding

van wetenschappelijke informatie.

III. INDUSTRIE EN OVERHEID

Het behoeft nauwelijks te worden betoogd, dat de bijdrage

van de overheid voor onderzoek en ontwikkeling van door-

slaggevende betekenis kan zijn om tot bepaalde activi-

teiten te komen. In het nieuwe budget is in Amerika voor

ontwikkelingsprojecten $17,3 mrd. uitgetrokken. Recente

statistieken geven aan, dat de Verenigde Staten jaarlijks

meer dan $ 25 mrd. aan research en ontwikkeling uitgeven,

terwijl Europa iets meer dan $ 10 mrd. hieraan spendeert

(Knoppers in
Interplay).
Het lijdt geen twijfel, dat dit

grote verschil ook in de industriële resultaten afleesbaar is.

Er wordt wel eens aan de toepasbaarheid voor civiele
doeleinden van de ruimtevaart- en defensieresearch ge-

twijfeld. Toch zijn er duidelijk voordelen uit te putten,

hetgeen ook aanwijsbaar is. Men denke bijv. aan:

de- opdracht zelf, die door de overheid aan een parti-
culier bedrijf wordt gegeven;
het onderzoekapparaat met specialisten en uitrusting,
dat ook voor andere doeleinden is te gebruiken;

de zgn. ,,fall-out”, d.w.z. de directe toepasbaarheid

van resultaten in de civiele sector.

In Amerika wordt op deze wijze een groot deel van de
vernieuwing en het onderzoek door de overheid gefinan-

cierd. Bij een vergelijking van deze situatie met de toestand

in Europa zegt de Europese Commissie hierover: Tn

Eur6paeeft het economisch beleid in een zeer grote mate

geleid tot de instandhouding van in malaise verkerende

sectoren onder in economisch opzicht weinig rationele

voorwaarden. Aldus werden de beschikbare middelen voor

de nieuwe sectoren met groot technologisch ontwikkelings-

potentieel sterk gereduceerd”
11).
Hieruit volgt dus zonder

meer, dat dit beleid zal moeten worden omgevormd tot een

gezonde lange-termijnplanning en steun aan de juiste

projecten met toekomst. In dit verband moge worden oge-

merkt, dat het zeer is toe te juichen, dat in Nederland op

het Ministerie van Economische Zaken sedert augustus

1967 een afzonderlijk Directoraat voor induscriële research

en structuur is ingesteld.

Meynen wijst in zijn reeds eerder genoemde rede op het

feit, dat men in regerings- en politieke kringen een onder-

neming meer ziet als een sociaal instituut dan als een slag-

vaardig strijdorgaan, dat in de vrije economie van het

Westen zijn plaats telkens opnieuw moet veroveren en

bevestigen door winst te maken. Het zou te ver voeren op

dit punt dieper in te gaan, daar de zojuist geponeerde

stelling een meer verfijnde uitwerking behoeft. Met hand-

having van het winstmotief dient een en ander te worden

gezien tegen de achtergrond van de ,,survival”, zoals

Galbraith dit uitvoerig in
The New Industrial State
uit-

werkt. Werkgelegenheidsoverwegingen en het nemen van

risico’s op het terrein van onderzoek en ontwikkeling,

alsook risico’s, passend bij een modern beleid t.o.v. de ont-

wikkelingslanden, ‘zullen het winstbegrip in een ander

daglicht stellen dan gebruikelijk was in de liberale econo-

mie, zonder nochtans de noodzaak tot het maken van winst

als fundamenteel uitgangspunt aan te tasten.

In verband met de bevordering door de overheid van de

industiiële vooruitgang, is ook van groot’ belang, dat de

mogelijkheden voor zelffinanciering in Europa worden
verbeterd. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan

fiscale faciliteiten bij uitbreiding van industrieën, maar ook,

aan maatregelen, die ,,onderzoek en ontwikkeling” fiscaal

aantrekkelijk maken, bijv. afschrijving.

IV. MANAGEMENT

Bij het onderwijs is management reeds ter sprake gekomen,

maar er zijn nog andere factoren, die op management

invloed uitoefenen. Belangrijk is bijv. de vraag, waar de
basis ligt van het verschil in management tussen Europa

en de Verenigde Staten. De Amerikaanse industrie heeft

zolang zij bestaat een zeer grote binnenlandse markt

gehad. Amerika kent daarom veel bedrijven van werkelijk’

grote omvang. De grootte van bedrijven speelt zonder

twijfel een belangrijke rol bij de risico’s, welke de mana-

gement van deze bedrijven durft te nemen voor nieuwé

projecten en verdere expansie. Wat betreft de ,,managerial

gap” is juist het denken in grotere dimensies beslissend. –

Hier hebben de Amerikanen door hun industriële traditie

een duidelijke voorsprong. De weg, die door dit voor-

beeld wordt aangegeven, loopt in de richting van een

werkelijke gemeenschappelijke markt van een economische

unie, waarvan de verwezenlijking in Europa helaas nog

lang op zich zal laten wachten.
Interessant op het terrein van de management is een uit-

spraak van Diebold, waarin hij over Europa zegt: ,,There is

also a tradition, which prevents the dismissal of managers,

except for the grossest blunders, and which discourages

risk-taking, because the failure to innovate is not consi-

dered a cause for censure, while the failure of an inno-

vation might be”.
12).
Dit geldt zeker niet voor alle indus-

trieën. Bovendien zijn er vele belemmerende factoren voor
management, zoals bijv. het feit dat het veelal zeer moeilijk

is risicodragend kapitaal aan te trekken. Op dit laatste

wordt ook gewezen in de OESO-documenten van de

Ministersconferentie van 11 en 12 maart ji. te Parijs
13).

Belangrijk is het beleid van management t.a.v. dei

research en ontwikkeling. Het is een lange weg van het
fundamentele onderzoek naar de afzet van het eindpro-

dukt. Op deze weg zijn management en research ten nauwste

met elkaar verbonden en is de research van management

afhankelijk. Men kan zeker stellen, dat in Europa een

tekort te constateren valt aan durf en agressiviteit, waarmee

technologische revolutionaire vindingen worden aange-

‘pakt en door management ondersteund. Natuurlijk bestaan

hierop uitzonderingen. Bovendien zijn er bepaalde om-

standigheden van externe aard, die een optimaal ver-

wezenlijken in de weg staan, maar-in haar algemeenheid

is naar mijn mening deze stelling juist. Hier ligt een belang-

rijke oorzaak van de industriële achterstand, al dan niet

door de schuld van management zelf.

Tenslotte hen ik van oordeel, dat de lagere pensionerings-

leeftijd voor managers (en arbeiders) in Amerika belangrijk

is. Europa kampt over het algemeen met eèn gemiddeld

,,oud pakket” in de topmanagement, terwijl ook de leef-

tijd voor toelating tot management in het algemeen hoog

ligt.

‘) Memorandum 20 maart 1967, blz. U.
John Diebold: ,,Is the gap technological?”, in
Foreign
-..
Affairs,
januari1968, blz. 281.

OESO:
CMS,
1968, 2 en 3: ,,Gaps in technology between member countries”.

E.-S.B.
22-5-1968

501

V. STRUCTUUR VAN DE

GEMEENSCHAPPELUKE MARKT

Een van de belangrijkste middelen om op lange termijn de

industriële achterstand in te lopen is de totstandkoming

van een gemeenschappelijke markt op supranationale

basis. In de vorige paragraaf wees ik daar reeds op. Een

vergroting van de markt met een vrij verkeer van goederen,

diensten, arbeid en kapitaal zal voor de industrie een ge-

weldige stimulans en een vergroting van de expansie-

mogelijkheden betekenen. Met deze markt is reeds een

begin gemaakt, maar er valt nog ontstellend veel te doen.

Men slaat ook veelal een totaal verkeerde weg in. Dit

wordt bijv. duidelijk aangetoond door het recente plan-

Leber, dat voor Nederland funest is en volledig in strijd

met letter en geest van het EEG-verdrag
14).
Vele andere

voorbeelden van staatssteun aan bedrijven of bedrijfs-

takken binnen de EEG zijn te noemen, welke de resultaten

van het wegvallen van de douanegrenzen weer geheel of

gedeeltelijk tenietdoen.

ServanSchreiber noemt in
Le
défi
américain
een groot

aantal factoren, die de industriële achterstand van Europa

bewerkstelligen. Als vijand no. 1 ziet hij het nationalisme.

Het is van belang, dat een Fransman dit zo duidelijk onder-

kent. Zolang dit nationalisme niet verdwijnt, blijft Europa

niet alleen bij Amerika ten achter, maar wordt deze achter-

stand steeds grbter.

ENIGE DESIDERATA VOOR EEN

EUROPESE INDUSTRIEPOLITIEK

De Europese Commissie is zich van de huidige onvol-

komenheden van de gemeenschappelijke markt terdege

bewust. Zij heeft in haar al enkele malen eerder genoemde

Memorandum een aantal maatregelen voorgesteld, die

noodzakelijk zijn om de gewenste integratie te verwezen-

lijken. Zij noemt o.a.:

– aanvaarding van de status van Europese onderneming

en fiscale maatregelen, die de oprichting van bedrijven van

,optimale afmetingen in de Gemeenschap vergemakkelijken;

– voorlichting aan de ondernemingen inzake de mogelijk-

heden, die worden geboden door de communautaire wét-

geving op het gebied van de concurrentie voor, overeen-

komsten, die gericht zijn op onderzoek en vernieuwing;

– Europees octrooi;

– een vrij kapitaalverkeer;

– opheffing van de technische belemmeringen (normali-

satie);

– non-discriminatie bij leveringsovereenkomsten van de

overheid;

– coördinatie van overheidsresearch;

– bundeling van overheidsopdrachten;
– coördinatie van overheidssteun;

aan deze lijst zou ik nog gaarne willen toevoegen de

harmonisatie van het vennootschapsrecht.

Voor een enkel punt dat hierboven is vermeld moge ik
nog de bijzondere aandacht vragen. In de eerste plaats

de Euro),ese vennootschap.
De Europese Commissie acht de

aanvaarding van de status van Europese vennootschap ge-
wenst. Er bestaat inderdaad een duidelijke behoefte aan de

mogelijkheid ondernemingen te vormen, welke zijn aange-

past aan de gemeenschappelijke markt. De nieuwe vorm

van de Europese vennootschap moet een aansporing zijn tot

internationale fusies en oprichting van gemeenschappelijke

dochterondernemingen. Jn vele gevallen brengen inter-

nationele fusies nog grote moeilijkheden met zich mee.

Oprichting van een gemeenschappelijke dochteronder-

meming is thans wel mogelijk, maar steeds blijkt dan toch

de onbekendheid niet het recht dat van toepassing is. De
Europese Vennootschap houdt een uniforme rechtsvorm

in, die in de Lidstaten zal worden erkend. De voordelen

zijn legio. De commerciële activiteit en de mobiliteit zullen

groter zijn, terwijl ook de toegang tot de kapitaalmarkt

zal worden vergemakkelijkt. Het betekent, dat in het

kader van de ,,economy of scale” een nieuwe rechtsvorm

wordt geïntroduceerd, die aan de behoefte aan schaal-
vergroting, ook op juridisch gebied, recht doet weder-

varen
15)

In dit verband verdient de aandacht,
de harmonisatie

van vennootschapswetgeving en fiscale
wetgeving.
Hier is
nog veel werk te verrichten, van groot belang voor de

industriële ontplooiing en dus van positieve invloed op

de economische groei. Op 9 maart 1968 is de eerste richtlijn

van de Raad van Ministers afgekondigd. Deze heeft be-

trékking op de toenadering van het vennootschapsrecht

in de Lidstaten. Het is een eerste belangrijke stap op een

moeilijke weg, waarbij het gaat om drie hoofdpunten.

In de eerste plaats dienen bepaalde gegevens openbaar

te worden gemaakt, zoals de oprichtingsakte, de statuten,

de benoeming en het aftreden van leidende personen,

alsmede de balans en de winst- en verliesrekening. Het is

interessant hierbij aan te tekenen, dat de verplichting tot
publikatie van de balans en de winst- en verliesrekening

voor de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid,

alsmede voor de beloten N.V.’s naar Nederlands recht,

wordt uitgesteld tot een nadere richtlijn is vastgesteld.

Deze richtlijn zal dan aangeven de noodzakelijke coördi-

natie van de inhoud van de jaarstukken en een mogelijke

ontheffing van de verplichting tot volledige of gedeeltelijke

openbaarmaking van de hierbedoelde stukken, althans

voor zover het bedrag van de balans dezer vennootshâppen

beneden een vast te stellen plafond blijft. In de tweede

plaats gaat het in de eerste richtlijn over de rechtsgeldigheid

van rechtshandelingen van de vennootschap tegenover

derden, ter\vijl in de derde plaats bepalingen zijn opge-

nomen over de nietigheid van vennootschappen. Op het

stuk van het vennootschapsrecht zullen nog meer corn-

munautaire voorschriften volgen. In een binnenkort te

verwachten tweede richtlijn wordt de bescherming en in-

standhouding van het vennootschappelijk kapitaal nage-

streefd, o.a. waarborgen in verband met de oprichting

en instandhouding van het vennootschappelijk vermogen,

alsmede speciale regelen inzake kapitaalsverhoging en

kapitaalsvermindering. Op fiscaal gebied is, zoals bekend,

een uiterst belangrijke stap gezet op het terrein van de

harmonisatie, te weten de communautaire wetgeving

met betrekking tot de belasting op de t9egevoegde waarde.

Deze wetgeving wordt thans in de Lidstaten behandeld

en zal binnenkort eveneens in de Tweede Kamer van de

Staten-Generaal worden behandeld. Verder zijn aan de

orde uiterst belangrijke vraagstukken van belastingtech-

nische aard. –

Artikelen
2, 3, 74, 76
en
92
e.v. van het EEG-verdrag.
Voor een meer diepgaande behafldeling van de verschil-
lende aspecten welke zijn verbonden aan het creëren van een
Europese N.V. moge worden verwezen naar het zgn. rapport-
Sanders, alsook naar twee recente publikaties, die sterk ,de
aandacht hebben getrokken, t.w.
De Naamlooze Vennootschap,
nr. 11/12, februari-maart
1968
en het artikel van Mr. P. M.
Storm in het (Belgisch)
Rechiskundig Weekblad,
nr.
28, 10
maart
1968,
getiteld ,,Statuut voor een Europese Vennootschap”.

502

In het kader van maatregelen, welke nodig zijn voor de

totstandkoming van de economische eenheid en de be-

vordering van de industriële ontwikkeling om de achter-

stand van Europa in te lopen, moet ook de aandacht

worden gevestigd op de mogelijkheid van een
Europees

octrooi.
Men kan het Europees octrooi op verschillende

wijzen regelen. In de eerste plaats is het denkbaar, dat het

Europees octrooi wordt ingebracht in een internationale

open octrooiconventie, m.a.w. in plaats van zes octrooien

voor zes Lidstaten is slechts sprake van één octrooi voor

de Europese landen, naast gelijkwaardige nationale oc-

trooien van derde landen. Hier tegenover staat de con-

structie, welke beoogt een exclusieve Europese octrooi-
conventie in het leven te roepen, waarmee derde landen

‘zich kunnen associëren. De voorstanders van deze laatste

opvatting zijn in het bijzonder geïnspireerd door de ge-
dachte, dat het heilzaam is de industriële eigendom niet

meer los te zien van anti-trust-bepalingen en beschouwen

dan als de beste oplossing de inbouw van dat soort be-

palingen in de octrooiconventie zelf. Een dergelijke ver-

binding van anti-trust-regelingen met de industriële eigen-

dom zou voor de Europese landen ook kunnen worden

gelegd, indien men bij het systeem van de open octrooi-

conventie tevens een afzonderlijke anti-trust-conventie in
het leven zou roepen, welke dan voor de EEG-landen be-

paalde anti-trust-maatregelen zou aangeven t.a.v. de indus-

triële eigendom. Hoewel aan deze laatste mogelijkheid

in wezen dezelfde bezwaren kleven als aan het exclusieve

Europese octrooi, heeft men toch te maken met gescheiden

zaken: enerzijds een open octrooiconventie en anderzijds

een anti-trust-reglement, dat op zijn eigen merites kan

worden beoordeeld en eventueel dus afgewezen. De tot-

standkoming van een Europees octrooi is wenselijk, maar

men moet er voor waken, dat in het octrooirecht niet een

aantal regels worden binnengehaald (concurrent i eregels),

die vreemd zijn aan het wezen van de industriële eigendom

en waardoor deze zou worden uitgehold. Deze opvatting

wordt gesterkt door het recente Parke-Davis-arrest van het

Hof van Luxemburg
16).

Nog één punt dat ik niet onbesproken wil laten:
het

concurrentieregime
in de EEG. Een goede typering is te

vinden in het kritische Advies van de Economische Com-

missie van het Europees Parlement over het Algemeen

Verslag 1966 van de EEG-Commissie, waar staat ge-

schreven: ,,Het is zinloos economische nuttige vormen

van samenwerking slechts te bestrijden, omdat zij tevens

een beperking van de mededinging inhouden. Een wijziging

van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag is niet

nodig, maar misschien wel een herziening van de practische

toepassing daarvan in het kader van de algemene doel-

stellingen van de economische politiek der Gemeen-

schap”
17)
De Europese Commissie blijkt inderdaad tot

daden, die met het bovenstaande advies in overeenstemming

zijn, over te gaan. Binnenkort zal in het
Publikatieblad

van de Europese Gerneenschappen
een bekendmaking van

de Europese Commissie verschijnen over overeenkomsten

tussen ondernemingen welke niet onder art. 85 van het

EEG-verdrag (over, ondernemersovereerkomsten) vallen.

Hieronder zullen o.a. overeenkomsten tot uitwisseling

van kennis en ervaring, tot gezamenlijk onderzoek van

markten en tot gezamenlijke statistische analyses begrepen

zijn. Bovendien is er een categorale ontheffing in voor-

bereiding voor overeenkomsten die gezamenlijke research

en ontwikkeling ten doel hebben. Overigens wil ik er nog

wel op wijzen, dat de Europese Commissie zich er terdege

van bewust moet zijn, dat op een ander gebied, nI. dat van

art. 92 van het EEG-verdrag (steunmaatregelen van de

Staten) veel grotere distorsies vari de concurrentie plaats-

vinden dan op het terrein van art. 85 en dat, gezien ook de

laatste ontwikkelingen in Frankrijk en Duitsland, op art. 92

meer de nadruk ware te leggen dan op de overige con-

currentieregels.
SLOTOPMERKING

In dit artikel zijn enkele aspecten belicht, die de industriële

achterstand van Europa ten opzichte van Amerika ver-

klaren. Ik heb uiteengezet,, dat dit verschijnsel niet uni-

verseel is en dat op menig onderdeel Europa niet bij anderen

achterstaat. Uitgangspunt van deze beschouwingen was

een nadere analyse van de zgn. technologische kloof;

waaronder is. te verstaan de praktische toepassing van

onderzoekresultaten. Op dit gebied is in het algemeen

zeker van een achterstand sprake. Bij een nadere uitwerking

van de betekenis van het onderzoek voor de economische

groei werd ook stilgestaan bij enkele andere, elkaar weder-

kerig sterk beïnvloedende, factoren die van wezenlijke

betekenis zijn voor de industriële ontplooiing. Wil men op

lange termijn werkelijk vooruitgang boeken, dan zal

Europa zich politiek en economisch aaneen moeten sluiten.

Slechts op grondslag van een gemeenschappelijke markt

in Europa kan een industriepolitiek worden gevoerd, die

in staat is aan de internationale concurrentie blijvend het

hoofd te bieden. Enkele desiderata voor een dergelijke

Europese industriepolitiek zijn in het bovenstaande aan

een korte beschouwing onderworpen.

Mr. P.
A.
Blaisse

10)
Arrest van het Hof van Justitie der Europese Gemeen-
schappen van
29
februari
1968
over de prejudiciële vragen,
gesteld door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage bij arrest van
30juni
1967.
17)
Document van het Europees Parlement:
PE 17.861.

(I.M.)

E.-S.B.
22-5-1968

503

t

De recente ontwikkeling
van. de Beigische tankervloot

-Sinds jaren wordt beweerd dat de Belgische tankervloot

als tak van de binnenvaart een onzekere toekomst heeft

TABEL 1.

vanwege de concurrentie van het wegvervoer, de pijp-

De groei van de vloot
hf
.
,b

A

;,.,A….,,

._….


fl.1SIJI5.11 ¼i1 1I%. t.1.IL V¼#aLI5..LI
val,
UÇ, IIlUULl IC 0411
LCC.

Met behulp van enkele statistische gegevens zal worden
nagegaan hoe de zaken er met de tankervloot voorstaan.

Zoals bekend, dient bij de tankers een onderscheid te

– worden gemaakt tussen schepen voor vloeibare brand-

stoffen en voor andere dan vloeibare brandstoffen.

DE VLOOT

VOOR VLOEIBARE BRANDSTOFFEN

Tabel 1 laat de ontwikkeling zien gedurende de afgelopen

TABEL
2.

jaren.

De grootte van de vloot

In tegenstelling tot wat zou kunnen worden verwacht,

-is
de vloot zowel naar aantal als naar capaciteit sterk

– uitgebreid: in
1954
in totaal 166 schepen met een laad-

vermogen van 44.016 ton, in 1966 in totaal 365 schepen

met een capaciteit van 169.267 ton. De overschakeling

door de industrie op vloeibare brandstoffen, tezamen met

-‘ de vestiging in België van verschillende petroleumindus-

trieën, heeft deze ontwikkeling ongetwijfeld in de hand

gewerkt.

Tabel 2 laat zien hoe, op 1 januari 1967, de Belgische

tankervloot naar grootteklassen was ingedeeld.

Uit tabel 2 blijkt dat de vaartuigen zonder motor, met

uitzondering van 3 schepen, een grote tonnenmaat hebben.

Van de 17 tankers zonder motor zijn er 10 groter dan

,u ion. voor ue taners met motor is ae situatie totaal
TABEL 3.
anders. Het merendeel van deze vaartuigen is kleiner dan

De leeftijd van de vloot
400 ton, t.w. 214 van de 348 schepen. De vloot met motor

telt 74 schepen die 750 ton en meer meten.

Volgens de statistieken van het Ministerie van Open-

bare Werken werden er in 1966 geen nieuwe tankrs voor

België gebouwd. Wel werden 2 tankers als duweenheid

voor het transport van vloeibare brandstoffen in België
gebouwd, maar deze eenheid werd naar Nederland ge-

exporteerd. Daarentegen werden,
56
nieuwe schepen aan

de Belgische vloot toegevoegd voor het vervoer van droge
lading, waarvan 2 zonder motor. Afgaande op deze cijfers

blijken de schippers weinig vertrouwen te hebben in de

rentabiliteit van de tankschepen. Hierbij mag niet worden

vergeten dat de tankers een groot bedrag aan investeringen

vereisen en dat de schipper-exploitant voor deze grote

investeringen, vooral in de huidige conjuncturele situatie,

terugdeinst.

Tabel 3 geeft enige informatie over de leeftijd van de

Belgische tankervloot. Uit de in deze tabel vermelde cijfers
NT

j

1E

blijkt, dat de gemiddelde ouderdom hoog is, vooral bij d

U

vaartuigen zonder motor.

Van de 365 schepen die de vloot tel werden er 116 na:

1950 gebouwd. Het grootste aântal schepen is
tijdens
de

KER

jaren 1920-1929 in de vaart gekomen.

504

-.

t

Jaren

Schepen zonder motor
Schepen met mo’or

aantal
tonnage
aantal
tonnage

12
4.895
154
39.121
10
4.645
234
74.387
17
11.340
299 109.858

1954

…………….

1963

…………..
12
9 .928
313
126.449

1958

…………….

14
10.101
333
141.907

1962

…………….

-14

..

10.448 329


147.815
1964

…………….
1965

……………
1966

……………
17
13.805
348
155.462

Tankers voor vervoer van


Tonnage-
vloeibare brandstoffen
klassen

,zonder motor
met motor

aantal
tonnage
aantal
tonnage

2

86
56
2.296
Tot

60 ton
Tot

200 ton
1
125
26
2.635
Tot250 ton


6
1.390
Tot

400ton
2
573
117
36.330
Tot

500 ton
2
812
22
9.571
Tot

650
10fl


25
14.339
Tot

750 ton
– –
13
9.221
Tot1.000 ton
2
1.751
41
37.752
Tot 1.350 ton
5
5.792
.

23


26.604
Tot1.500 ton

2
2.926
7
10.072
Tot 2.000 ton
t
1.740
3
5.252

Totaal
17
13.805 348
155.462

Schepen zonder motor Schepen met motor
Bouwjaar
van de romp
aantal
tonnage
aantal tonnage

3
1.823
6
1.543
1900 tot 1909
2
3.238
20
3.878
1910 tot 1919
3
1.876
19
4.143
1920 tot 1929
2
1.021
83
31.976

V66r 1900
…………

1930 tot 1939
5
5.035
67
24.349
1940 tot 1949
– –

..
24
10.669
1950 tot 1959
– –
67
38.487
1960 tot 1965
2
812
47
39.075
1966

…………..


– –
Onbekend
..


15
1,342

Totaal
17
13.805
348

155.462

DE VLOÖT VOOR ANDERE DAN

VLOEIBARE BRANDSTOFFEN

In tabel 4 wordt de ontwikkeling weergegeven voor de

periode 1954 t/m 1966 met betrekking tot de tankers voor

vloeibare stoffen (geen brandstoffen zijnde) en gassen.

Deze tabel leert dat het aantal schepen zonder motor

sterk in aantal is verminderd, zodanig zelfs dat er sinds

1964 nog slechts één gesleept schip in de vaart is. Het aantal

motorschepen loopt eveneens terug, maar de totale capaci-

teit blijft hoog. Ongetwijfeld ondérvindt de binnenvaart

ook hier de concurrentie van de twee overige traditionele

vervoertakken (rai!- en wegvervoer), vooral van het weg-

vervoer. Daarnaast hebben de strengere eisen die aan het

systeem van sociale zekerheid worden gesteld, alsmede de
vermindering van de werktijd, een rol gespeeld.

Bij het thans besproken deel van de tankervloot gaat

het, gezien de aard van het vervoer, om slechts kleine

schepen (zie tabel
5).

Deze tabel, die de situatie per 1 januari 1967 aangeeft,

doet zien dat de meeste gemotoriseerde tankers tussen

250 en 400 ton meten, t.w. 31 van de
45.
Het ene schip

zonder motor, dat in de vaart is, is een groot schip: het

meet 862 ton.

Tabel 6 ten slotte geeft enig inzicht in de leeftijdsopbouw

van de vloot.

Na 1949 werden er geen nieuwe tankers meer voor de

onderhavige categorie gebouwd en aan de Belgische vloot

toegevoegd. Dit kan er op wijzen dat de mensen van de

binnenvaart weinig toekomst zien in deze tak. De concur-

rentie van het wegvervoer is dan ook groot, terwijl ook

de aangelegde en geprojecteerde pijpleidingen invloed

uitoefenen.

Dr. A. Kempeneers

Doe uw debiteuren de deur uit

1
ONAt.

NY==B,

• HELLER

FACTORING

:Kromme Nieuwe Grachit 6 Utrecht telefoon 030-131431

TABEL 4.

De ontwikkeling van de
vloot

Jaren

Schepen ionder motor
Schepen
met motor
aantal
tonnage
aantal
tonnage

2.052
52
10.765
.

I
2.004
52
11.759.
1962

…………..
3.484
55
13.906

1954

……………9

2
1.069
44
13.639

1958

……………8
.

1
862
46
14.335
1963

……………
1964

……………
1
862

46
14.491
1965

……………
1966

……………
1
862
45
14.410

TABEL
5.
De grootte van de tankers

Schepen zonder motor
Schepen met mo’or
Tonnenmaat

aantal
tonnage
aantal
tonnage

Tot

60ton


1
59
Tot

200 ton
– –
2
314
Tot

250 ton
– –
4
841


31
9.900



S
2.183




2
1.113

Tot

400 ton
……..
Tot

500 ton
……..
Tot

650 ton
……..
Tot 1.000 ton
……..
1
862
– –

Totaal
1
1
862
45
14.410

TABEL 6.

De leeftijd van de vloot

Bouwjaar
Schepen zonder motor Schepen met motor van de romp
aantal
tonnage
aantal
tonnage

– –
5
1.679
1900 tot1909
– –
5
1.374
1910 tot 1919

‘-
4
1.284
1920 tot1929
1
862
4
1.383

vÔôr 1900
…………

1930 tot 1939
– –
12
3.552
1940 tot 1949
– –
15
5.138

Totaal
1
862
45
14.410

DE LANDBOUWHOGESCHOOL TE WAGENINGEN

roept sollicitanten op


voor de vervulling van een drietal

PART-T!ME FUNCTIES

in het kader van de’

lerarenopleiding

De te .benoemen functionaristen zullen in
part-time dienstverband respctievelijk wor-
den belast met het onderwijs in de didactiek van de
BIOLOGIE (2 dagen per week), de
CHEMIE (2 dagen per week) en de
ECONOMIE (1 dag per week),
alsook met de Organisatie en begeleiding van
hospiteeropdrachten.

-,

Voor deze functies zijn een academische vorming en een ruime belangstelling voor de vakdidactiek vereist, terwijl
de voorkeur uitgaat naar deskundigen met onderwijservaring. Sollicitaties dienen zo spoedig mogelijk te worden verzonden
onder no. VD 68 aan het Kabinet van de Senaat der Landbouw-
hogeschool, Salverdaplein 10, Wageningen.

4

/

E.-S.B.
22-5-1968

505

Wis 11: Ie
zeggen besfi – odveri eer! in vaksjd,cbrP en

Geld- en kapitaalmarkt

GELDMARK.T

Niettegenstaande, zoals in de lijn der verwachtingen heeft
gelegen, de bankbiljettencirculatie verder inschrompelde

en dus bankpapier naar de banken stroomde, bleef de
geidmarkt tot aan het eind van maandag 13 mei krap.

Voor de tweede maal in successie vloeide meer geld naar

de Staat dan de Schatkist uitbetaalde. Sedert begin mei

heeft het Rijk f. 372 mln. geabsorbeerd. Het tegoed der

banken bleef op een minimaal peil. Het kasevenwicht is

tot stand gekomen door verdiscontering van schatkist-

papier en het opnemen van rekening-courantvoorschotten
bij de Nederlandsche Bank.

Het midden van mei bracht een wijziging ii deze situatie

als gevolg van de maandelijkse uitkering van het Rijk aan

de gemeenten. De bankbiljettencirculatie toont in dit tijd-
vak weinig beweging, zodat door de toevoer van ‘s Rijks-

wege van liquiditeiten naar de banken de bankkassen

sterk verbeterden. De rente voor daggeldieningen reageerde

prompt met een daling op 15 mei van 4 % tot 31 %.

onroerend goed

•beheer

• beoordeling van bouwplannen
• controle op uitvoering

0

• advies bij koop en bouw

6*

MAATSCHAPPIJ VOOR

KAPITAALSGOEDEREN N.V.

Keizersgrachc 634-.Amsterdam-C. Telefoon 020-237133

KAPITAALMARKT

In de vier maanden, die thans in 1968 zijn verstreken, heeft
de emissiemarkt zich als volgt ontwikkeld (in mln. gld.):

januari t/m april

1967

1968

Rijk
…………………..
250

249
Lagere overheid

596

322
Particuliere Sector

59

345

Totaal

……………….
905

916

Bij de

SOCIALE VERZEKERINGSBANK te Amsterdam

kan worden geplaatst een

EERSTE ASSISTENT-

ACCOUNTANT

Werkterrein: plaatsing op afdeling lterne Controle ter

behandeling van veélsoortige controle- en organisatie-

problemen.

Na verloop van tijd bestaat mogelijkheid tot opvolging

van huidige interne accountant.

*

Vereisten: leeftijd tot cè. 40 jaar.

Gegadigden dienen de accountants-examens tot en met
bedrijfseconomie met succes te hebben afgelegd en

bereid te zijn hun studie tot het 4bereiken van het
diploma van registeraccountant te voltooien.

Algemene gegevens

• Sollicitanten dienen rekening te houden met een geneeskundig en psycho-

logisch onde’rzoek.
• Aanstelling zal plaatsvinden op een bruto-salaris tussen f 1511,— en f 1776,—,
afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring.

• AOW.- en A.W.W.-prémie komen voor rekening der Bank.

• Vakantietoelage (6 procent) volgens Rijksregeling.
• Gunstige vakantieregeling.

Schriftlijke sollicitaties met vermelding van opleiding en ervarirg binnen 2 weken

te richten aan de afdeling Personeel der Sociale Verzekeringsbank, Apollolaan 15,

Amsterdam-Zuid.

506

Het meest opvallende in deze cijfers is het groter be-

roep, dat de particuliere sector op de markt heeft gedaan.

Het leeuwedeel van de opgenomen middelen heeft weder-

om in de vorm van uitgifte van obligaties plaats gehad
(f. 295
mln.), dc rest (f. 50 mln.) is in de vorm van aan-
delen geplaatst.

KOERSSTAAT

Indexcüfers aandelen
29 dec.
H. & L.-
10 mei
17 mei
(1953
=
100)
1967
1968
1968
1968

Algemeen

……………….
374
414-359
411
408
Internationale concerns
…….
514
611 —495
605 599
Industrie

………………..
357
360— 341
358
357
Scheepvaart

……………..
109
.
113— 107
111
109
Banken en verzekering ……..185
201 – 179
200
198
Handel enz .

……………..
168
171 – 160
171
170

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

29 dec. 10 mei
17 mei
1967
1968
1968
Aandelenkoersen a)

Kon. Petroleum

………….
f. 155,60 f. 169,70
f. 169.45
Philipa

…………………
f. 127,40
f. 139,55
F. 139,45
Unilever, cert .

……………
f. 108,40
f. 140,35
f, 132,80
Zout-Organon
……………
f. 160 f. 168,20
f. 174
Hoogovens, nrc.

…………
f. 125,40
t.

119
f. 118,50
A.K.0
………………….
f.

66
t.

84,85
t.

85,25
AMRO-Bank

……………
t.

47,20
t.

49,90
t.

48,80
Nat. Nederlanden
…………
619 700
704k
KLM
………………….
t. 276
t. 194
t. 203
Robeco

…………………
t. 228,40
f. 238,80
t. 237,40

New York

Dow Jones Industrials
……..
905

913

899

Rentestand

Langlopende staataobligaties b)

6,27

6,42
Aandelen: internationalen b)

4,0
lokalen b)
………
4,2
Disconto driemaanda schatkist-
papier
………………..

41

43

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr.
C. D. Jongman

Namens de directie van een van onze relaties,

een grote industriële onderneming in de me-

taalsector, gevestigd in de Randstad Holland,

wordt contact gezocht met een

bedrijfseconoom

(ec. drs.)

die rechtstreeks ressorterend onder de direc-

tie de leiding op zich zal nemen van de werk-

zaamheden op het gebied van de administra-

tieve organisatie en de efficiency.

Gezien de ontwikkeling in het bedrijf wordt

van de functionaris een grote persoonlijke

bijdrage verwacht. Hij zal hierbij kunnen

rekenen op een goede samenwerking met de

technische en administratieve sectoren vande

organisatie.

Ervaring bij een industrieel bedrijf; bij voor-
keur op organisatorisch gebied, is noodzake-

lijk.

Leeftijd circa 35 jaar.

Serieuze kandidaten kunnen zich voor na-

dere inlichtingen telefonisch wenden tot drs.

O.P. de Ruiter
(02980-84254).
Eigenhandig geschxeven brieven met
volledige gegevens, waarbij ingesloten
een recente pasfoto, kunt u onder

nummer A.704 richten aan

ZAANSE STICHTING VOOR BEDRIJFSPSYCHOLOGJE EN PERSONEELSBELEID

ZAÂN WEG 46

WORMERVEER

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Tweemaandelijks tijdschrift
onder redactie van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. Th. C. M.
J.
van de
Klundert,

Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,

Prof. F. W. Rutten,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. J. Zijlstra.

*

Erevoorzitter:

Prof. G. M. Verrijn Stuart.

*

Abonnementsprijs f. 36; voor

studenten f. 18.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandël

en door de Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

E.-S.B. 22-5-1968

507

Mededelingen

ECONOMISTENDAG
5 JUNI
1968

Sprekers:

Prof. Mr. J. M. Polak, hoogleraar in de

Rechts- en Staatswetenschappen van de

Op 5juni a.s. zal weer de jaarlijkse Econornistendag worden

Westerse Gebieden aan de Landbouw-

gehouden, georganiseerd door de Vereniging van Afge-

hogeschool te Wageningen.

studeerden der Nederlandse Economische Hogeschool.

Dr. H. Hoelen, adj. dir. Centraal

Brouwerij Kantoor te Amsterdam.

Onderwerp:

MEDEDTNGING EN ORDEUJK

ECONOMISCH VERKEER.

Plaats:

Nederlandse Economische Hogeschool,

Discussieleider:
Prof. Drs. H. W. Lambers, hoogleraar

P. de Hoochweg 122, Rotterdam.

in de Staathuishoudkunde aan de

Programma:

10.00
uur ontvangst.

Nederlandse Economische Hogeschool.

10.30 uur opening.

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

DE CENTRALE PERSONEELSAFDELING
van de Gemeente zoekt een

LEIDINGGEVEND FUNCTIONARIS

die rechtstreeks onder de directie van de afdeling met een grote
mate van zelfstandigheid zal worden belast met de leiding over de
onderafdeling, waaraan is opgedragen zowel de realisering als de
beleidsontwikkeling van de volgende projecten:


personeelsplanning

• vacaturebeoordeling en formatiebepaling en daarmede verband houdende organisatie-onderzoeken

• personeelsvoorziening
• personeelsbeoordeling en loopbaancontrole

• mutatiebeleid

• functiewaardering


werkclassificatie


arbeidskundige toepassingen

Gedacht wordt aan een BEKWAAM ACADEMICUS – BEDRIJFS-
ECONOOM/INGENIEUR – met vorming en ervaring op dit terrein.

GEGADIGDEN DIENEN VOORTS TE BESCHIKKEN OVER:

• het vermogen om leiding te geven aan een aantal
gekwalificeerde medewerkers;

• organisatorische bekwaamheden;
• creativiteit en
initiatief;


contactuele kwaliteiten.

Afhankelijk van opleiding en ervaring zal het basissalaris maximaal
op een niveau rond
f
33.500,— kunnen liggen.

De secundaire arbeidsvoorwaarden van de overheid (welvaartsvaste
pensioenvoorziening, vakantietoelage, kindertoelage, geen inhouding
AOW-premie, vergoeding voor gebruik eigen auto, tegemoetkoming
verplaatsingskosten) zijn van toepassing.

Een psychologisch onderzoek zal deel uitmaken van de selectie-
procedure.

Voor nadere inlichtingen kan men zich telefonisch wenden tot
Mr. J. A. Zandee, tel. 070 – 62.41.21, toestel 1160.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties, met opgave van
volledige personalia en van de naam van dit blad, binnen 14 dagen ONDER No. R 159 te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk
Bureau voor Personeelsvoorziening, Burg. de Monchyplein 10,
‘s-Gravenhage.

Eigenlijk alles

op het gebied van

genummerd

controle-drukwerk

aan rollen

S

ROELANTS

S C H I E D A M

afd. waarde-drukwerk

508

10:35 uur Prof. Mr. J.M. Polâk.

11.20uur koffie.

11.45 uur Dr. H. Hoelen.

12.30 uur apéritif.
13:15 uur lunch.

14.30 uur discussie.

16.30 uur sluiting.

17.30 uur apéritif Hilton hotel (lobby

le verd.).

18.30 uur lopend buffet Hilton hotel

(Rotterdam-zaal).

Aanmelding:

bij liet secretariaat van de Vereniging van

afgestudeerden der N.E.H., Ringdijk

448, Slikkerveer (tel. 01896-3445).

Kosten:

a. wetenschape1ijk gedeelte met inbe-

grip van koffie, apérïtïf en lunch f. 7,50

per persoon.

b. lopend buffet f. 12,50 per persoon.

Betaling:

storting of overschrijving op giro-

rekening
nr. 532153 t.n.v. Vereniging van

afgestudeerden der Nederlandse Eco-

nomische Hogeschool.

Toegangskaarten:
zullen aan de deelnerners worden toege-

zonden na ontvangst van het verschut-

digde bedrag.

NATIONALE-NEDERLANDEN NV.

gevestigd te Delft

jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders, te houden op maandag
27 mei 1968 des namiddags 2.30 uur te ‘s.Gravenhage, Groenhovenstraat 2.

agenda

1. Aanwijzing van een aandeelhouder ingevolge artikel 19, lid 3 der statuten.

2. Mededeling van de goedkeuring van de notulen der vorige vergadering.
3. Verslag van de Raad van Bestuur omtrent de gang van zaken.

4. Behandeling en vaststelling van de winst- en verliesrekening over 1967 en de
balans per 31 december 1967.

5. Mededeling van de datum van betaalbaarstelling van het slotdividend.

6. a. Verlening van eervol ontslag als lid van de Raad van Bestuur aan Dr. A. G.
Ploeg per 1 januari 1968 en aan Mr. H. van Manen per 1 Juli 1968.

Benoeming van drie commissarissen wegens periodieke aftreding.

Benoeming van een commissaris ter uitbreiding van het college met ipgang
van 1 juli 1968.

7. Voorstel tot statutenwijziging.

8. Rondvraag.

Aandeelhouders alsmede houders van certificaten van aandelen Nationale-Neder-
landen N.V. kunnen van de in deze vergadering te behandelen stukken ten kantore
der vennootschap te Delft, Nieuwe Plantage 42, alsook te Rotterdam, Schiekade 130,
te ‘s-Gravenhage, Groenhovenstraat 2 en te Amsterdam, Muntplein 2 en Heren-
gracht 556, kennisnemen en afschrift verkrijgen.

Houders van certificaten van aandelen Nationale-Nederlanden N.V. hebben eveneens
toegang tot de vergadering en kunnen daarin het woord voeren. Zij dienen daartoe
hun certificaten of een door een bankinstelling daarvoor uitgereikt reçu uiterlijk
24 mei 1968 te deponeren bij een der kantoren te Amsterdam, ‘s-Gravenhage of
Rotterdam – voor zover aldaar gevestigd – van:

Algemene Bank Nederland N.V.

Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.

Nederlandse Overzee Bank N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.

Pierson, l-leldring & Pierson
Labouchere & Co. N.V.

N.V. Slavenburg’s Bank Mees & Hope

tegen een op naam gesteld ontvangstbewijs, dat als toegangsbewijs voor de ver-
gadering strekt.

Delft, 15 mei 1968

De Raad van Bestuur

E.-S.B. 22-5-1968

Efficiency

‘bespoedigt
Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

t’

moet worden

opgenomen,

vermeld don
tevens het

NETNUMMER

509

REGISTERACCOUNTANT

in de Randstad Holland
zoekt

MEDEWERKER

Ook zij, die hun accountantsstudie nog
niet beëindigd hebben, komen voor deze
functie jn aanmerking.

Geboden wordt een zelfstandige werk-
kring met goede toekomstmogelijkheden.

Sollicitaties te richten onder no.
ESB 21-1,
postbus
42,
Schiedam.

ME

De
GEMEENTEWATERLEIDINGEN
te
AMSTERDAM

zoeken voor de leiding van de onderafdeling Juridische
Zaken een

J U R I S T

Afdelingswerkzaamheden : om. verwerving en afstoting
van grond- en waterrechten,
behandeling van pacht-, jacht-
en visserijzaken.

Taak :

leiding van de onderafdeling;
geraadpleegd worden bij an-
dete juridische aangelegen-
heden in het bedrijf;

velerlei

contacten met de staf
van het bedrijf, met verschil
lende andere instanties en par-
ticulieren.

Vereisten
doctoraal

examen

Nederlands
Recht;

ervaring

op

het

terrein

van
publiek- en privaatrecht;

tact in de omgang en goede
representatie;

leeftijd minstens 30 jaar.

Salaris
:
afhankelijk van

leeftijd en er-
varing

tussen

f

1481,—

en
2108,—
per maand, exclu-
sief
6
procent vakanfietoelage.
Premie A.O.W./A.W.W. is voor
rekening van de Gemeente.

Inlichtingen
:
bij Mr. J. J.

H. van Loon, fel.
(020)62822,

toestel

118.

Sollicitatie
onder no. t’

84212
te richten
aan de Directeur van de Dienst der

Gem.

Personeelsvoorzie- ning,

Jan

Luijkenstraat

94,
Amsterdam-Z.

Voor het beheerskantoor te
Addis Ababa in Ethiopië van
ons concern zoeken wij contact
met belangstellenden voor de
functie van

HOOFD

van de afdeling Administratie

Het betréft gier een zelfstandige
functie die omvat de leiding,
zowel van de controle op de
door de suikerondernemingen
gevoerde administratie als van de
administratie van b.g. kantoor.

De gedachten gaan
uit naar een
candidaat die

• in het bezit is van S.P.D. 1 en
II of akte M.O. boekhouden,
dan wel met de studie voor
N.l.v.R.A.-accountant gevor-
derd is t/m de bedrijfsecono-
mische vakken;

• praktijkervaring heeft opge-
daan bïjv. op een accountants-
kantoor
;

• inzicht heeft in fiscale aange-
legenheden;

• enigszins bekend is met me-
chanisering / automatisering
van administraties;

• 30 tot 35 jaar oud is
;

• Engels goed beheerst.

De bij uitzending overzee gelden-
de condities zijn in overeenstem-
ming met de belangrijkheid van
de functie en omvatten om.
Europese verlofregel ing, jaarl ijk-
se gratificatie en premjevrije
pensioenvoorziening.

Schriftelijke sollicitaties worden met belangstel-
ling ingewacht bij

H.V.A. – INTERNATIONAAL N.V.

Postbus 583

Amsterdam

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

le)
Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel In de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissIngen

nemen, of daarbij van grote

Invloed zijn.

510

Het is

helemaal

geen

wonder

dat het advertentievolume

van E.-S.B. zo sterk groeit.

Er zijn namelijk weinig

bladen, die zo goed zijn
ingevoerd bil de leiding

van het Nederlandse be-

drijfsleven (en daar nog

terdege gelezen worden

ookl) als E.-S.B.

Dit is geen loze bewering,

maar de keiharde conclusie

van het lezerskringrapport,

dat door een ter zake kun.

dige op grond van een

uitvoerige enquête werd

uitgebracht.

Vraagt u het ons eens ter

lezing (71 pagina’s) en u

weet waar u het zoeken

moet als u Mijnheer zelf

iets te zeggen hebt.

Adm. E.-S.B. – Postbus 42 –

Schiedam.

U reageert op

annonces in

E. -8.13.”?

Wilt U dat dan steeds

kenbaar maken!

AK
,U

arnhem.

Êen belangrijke taak van onze

Centrale Bedrijfseconomische Dienst

is het opstellen, in samenwerking met de

produktiebedrijven, van:

bedrijfsvergelijkingen en kostenvergelijkingen

Deze betreffen zowel de

bedrijven in Nederland

als

de met ons gelieerde buitenlandse ondernemingen

In
verband met de ijerdere uitbouw van deze taak hebben

wij plaatsingsmogeljkheid voor
een

b

die de nodige ervaring bij voorkeur in de textieli.ndustrie

dient te hebben opgedaan

(

Behalve

economen met technische belangstelling

kunnen zeer zeker ook

technici met economische belangstelling
deze funktie vervullen.

Sollicitaties, voorzien van pasfoto kunnen worden gericht

aan de

Algemene Kunstzijde Unie N.V.

afdeling Personele Zaken,

Velperweg 76, Arnhem, onder
vermelding van nummer 50.68

E.-S.B. 22-5-1968

511

ib
d


v

“raagt

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeien-
de Iezerskring van onze uitgave
voor het Ministerie van Economische Zaken

(bedrijfs)econoom

Taak: het behandelen van financiën en financieel-economische

aangelegenheden, welke verband houden met financieringen (o.a.
in de vorm van deelneming) door of met medewerking van de

Staat.

Vereist: doctoraal examen economie en b.v.k. ervaring in het

beleid betreffende belangrijke participaties en andere

financieringen. Leeftijd tot ca. 40 jaar.
Standplaats ‘s-Gravenhage.

Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, max. f2960,- per.

maand.
Schriftelijke sollicitaties onder vacaturenummer 8.3827/0936 zenden

aan Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de

Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-

uitkering

Bij de Financiële Administratie van de Dienst van Gemeentewerken
kan worden geplaatst een

chef
bedrijfsadministratie

Taak:

• realiseren van een systeem van kosteninformatie;

• opstellen van kostenbegrotingen;

• verschaffen van geanalyseerde kosteninformatie;

• adviseren van de operationele afdelingen ten aanzien van het kos-
tenaspect.

Vereisten:

• academische vorming als bedrijfseconoom (met keuzevak admini-
stratieve organisatie);

• leeftijd tot circa 30 jaar;

• goede contacteigenschappen.

Geboden:

• een salaris dat in overeenstemming is met de belangrijkheid van de
functie;
• goede vooruitzichten.

Bij
de selectie zullen de resultaten van een psychologisch onderzoek
mede van invloed ziju.

Sollicitaties binnen 14 dagen onder nr. 17810936 te zenden aan de chef
van het Bureau Personeelvoorziening, stadhuis, Rotterdam.

52

I
I
ra…
~
7

deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud, actualiteit en objectiviteit ),etreft,
waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.

4e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

5e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

6e Mededelingen en aankondigingen
van de Vereniging Effectenbe
scherming,

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

Volledig interview en documntatie over Friesland te verkrijgen bij de Industri1isatieraad der Friese kernen,
Sophialaan 1, Leeuwarden. Telefoon: (05100) 28144 / 28145

Bouviijpe grond – tot 25% subsidie op grond, gebouwen, installaties en machines – snelle water- en
wegverbindingen – dat bieden de volgende Fiiese plaatsen: Bergum – Dokkurn – Drachten – Hailingen –
Heerenveen – Kootstertille – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Wolvega.

Friesland is zô totaal anders

dan men denkt

1

,,In 1947 zat ons bedrijf klem.Toen is er

gezocht naar een nieuwe vestigingsplaats.
In principe hadden wij ons overal kunnen

vestigen, maar het werd Friesland.

Achteraf gezien terecht.”

,,Wat zwaar telde was de subsidie, die ons

rond twee ton in de financieringsiast heeft

gescheeld. Maar ook los van die subsidie is

Drachten een gelukkige keus geweest. Zelfs

iiadat in 1962 het laatste deel van de

fabriek naar hier is overgeplaatst, hebben wij
nog expansieruimte tot 3Y
2
maal de huidige

fabrieksomang.”

,,En wij. zijn best tevreden met onze

Friese werknemers. De taal vormt geen énkel
probleem, dè Friezen spreken ook uitstekend

Nederlands.”

,,Ik zelf ben pas in 1961 bij Sluis

gekômen. Dat was een soort stemmen vÔÔr

Friesland.Ik weet dat er veelvooroordelen tegen

Friesland bestaan. Maar voor mij is Friesland
altijd gewoon een stukje Nederland geweest,

met een groot aantal aantrekkelijke punten.”

,,In feite heeft de hele staf van Sluis
ook voor Friesland gestemd. Zij zijn allemaal,
voor
,
zover nodig, naar Drachten verhuisd.
Het is hier goed wonen. Je zit hier op

zandgrond en naar de bossen is het maar een

paar kilometer. De woningen zijn ruimer en
niet zo op elkaar gebouwd. De kinderen

kunnen hier echt naar buiteiGeen flatneurose.

En voor.Jater zijn er alle typen schôlen die

men maar wil: L.T.S., U.T.S., H.B.S.en Lyceum.”

,,Vanuit mijn ervaring zou ik de

Nederlandse industrie zeggen: als men zakelijk

niet aan een bëpaalde streek vastzit, laat men

dan hier komen kijken. En laat men vooral de
subsidie niet vergeten.”

E.-S.B. 225-1968
513

Universiteit van Amsterdam

Het Presjdjum van de Universiteit zoekt ter versterking van de
Financieel-economische Dienst een

econoom

tot wiens taak onder andere zal behoren:
le het opbouwen van bedrijfseconomische analyses ten behoeve
van de begroting en de planning.
2e het adviseren over vraagstukken, die met de Organisatie van het beheer van de universiteit verband houden.
Van de kandidaten wordt verwacht dat zij ervaring hebben in soortgelijk werkin bedrijf of elders, zich kunnen inleven in de
universitaire situatie, goede contacten kunnen onderhouden en
over een goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid beschikken. Zij dienen bereid te zijn tot deelname aan een psychologisch
onderzoek.
Leeftijd tot 40 jaar.

Salaris afhankelijk van leeftijd en ervaring, tussen
circa f 20.000,— en f 30.000,— per jaar.

Brieven te richten aan het Hoofd van de Financieel-economische
Dienst. Universiteit van Amsterdam, Spui 21, Amsterdam.

LIPS & GISPEN N.V.

te Dordrecht

• houdstermaatschappij van een aantal ondernemingen met productie-

bedrijven in Nederland, België en Italië, en handelsvestigingen in

Duitsland en Frankrijk, zoekt een

medewerker van de directeur

van haar

Financieel Ecônomisch Bureau

Hij moet in staat zijn zelfstandig de administratieve organisatie van

de aangesloten ondernemingen te coördineren en aan te passen aan

de eisen, gesteld door effectieve exploitatie van het centrale reken-

centrum, dat binnenkort zal beschikken over een computer met.

magneetbanden en schijvengeheugens.

Practische beheersing van de Engelse en Franse taal is van belang.

Éigenhandig geschreven brieven met volledige inlichtingen te rich-
ten aan de Voorzitter van de Raad van Bestuur van Lips & Gispen

N.V., Merwedestraat 48 te Dordrecht.

514

0
‘0
c
D >5

TECHNISCHE SERVICE/

EEN VITAAL BELANG
E’
EM

“.
fx-~,

Het succes van computèrs valt, of staat met

UNIVAC. Op Schiphol zrgt een eigen entre-

een aantal dingen: Goede analyse, program-

pot voor prompte distributie van onderdelen.

merin’g en bediening zijn vereist. Maar dat is

Waar ze ook in Europa nodig mogen zijn:

niet alles. Ook de technische service dient

Het is geruststellend te weten dat UNIVAC

van uitstekende kwaliteit te zijn. Alleen dan

zoveel goede zorgen aan technische service

wordt een optimaal’ gebruik van computers

besteedt!

S

gewaarborgd!

‘Gebruikers van UNIVAC-systemen krijgen die

JL

service. Periodiek voor preventief onderhoud

lrSpEy R.AI

en “on calI” voor incidentele storingen. Gron-
dig geschoolde technici zijn snel ‘berôikbaar.

Wachttijden zijn daardoor. korte (Storingen

AC
komen immers altijd op de meest ongelegen

NIV
momenten?)

Er staat een wijdvertakte, internationale set-

Johannes Verrneerstraat 7. Amsterdam-Z,: tel. 020-733232
vice-organisatie achter iedere computer van

Louzlaan 251. BusseI-5. tel, 02-492118

E.-S.B. 22-5-1968

.’

515

MODERNE

LEVENS-

VERZEKERING

D. HUDIG’& CO

Ao. 1825

MAKELAARS IN ASSURANTIN

ROTTERDAM

13

automatische
groei van het
verzekerde bedrag
door unieke
winstdeling…

tussentijdse
verhoging van uw
verzekering door
optiesysteem
onafhankelijk’van
gezondheids-
toestand…

zonder genees-
kundig onderzobk
terstond en
blijvend verzekerd
door inzending
van certificaat

Telefoon (010) 130800

Wijnhoven 61

Telex 21103

Postbus 518′

1H
v
EIT
N.V.

VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON

Ao. 1807

BANKIERS

ROTTERDAM
AS 1807
1

1

HOOFDKANTOOR HERENGRACHT 475, AMSTERDAM-C
HEAD OFFICE CANADA
TORONTO. 1130 BAY STREET

Telefoon 114620

Tele,c 2 21 99

Westersingel 88

Postbus 502

516

Universitéit van Amsterdam

De Faculteit der Sociale Wetenschappen beschikt ten dienste van

het wetenschappelijk onderzoek over een X 1 computer.

‘Er bestaat thans behoefte aan een

computer-dèskundige

die als hoofd van het Technisch Centrum van de Faculteit tot

opdracht krijgt de wetenschappelijke staveii der instituten en

seminaria te adviseren over de toepassingsmogelijkheden.

Voorts zal hij belast worden met het instrueren van studenten in

Algol-programmering. Voor het programmeren staat hem een

AU

ervaren programmeur ter beschikking.

Op grond van zijn ervaring en ontwikkeling dient hij aannemelijk

te maken dat hij zich zal kunnen aanpassen aan het klimaat van

het wetenschappelijk onderzoek en dat hij in staat is de dagelijkse

leiding over genoemd Centrum te voeren.
Bij voltooide academische opleiding zal aanstelling kunnen

plaatsvinden volgens het rangenstelsel van wetenschappelijke
ambtenaren.
Voor nadere inlichtingen kan men zich wenden tot

Prof. dr. H. M. Jolles, Korte Spinhuissteeg 3, Amsterdam-C.,

aan wie ook de sollicitatiebrieven kunnen worden gezonden.

Auteur