Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2487

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 21 1965

NEDERLANDSE BANK VAN SUID-AFRIKA Bpk.

een internationaal bankbedrijf, gevestigd te Johan-

nesburg, met meer dan 120 kantoren in Zuidelijk

Afrika, biedt een carrière met zeer goede vooruit.-

zichten aan:

jonge economen, juristen

en andere personen met een daarmede te ver-

gelijken opleiding

functionarissen
met een algemene of gespecia-
liseerde bankervaring van 10 tot 15 jaar.

Aantrekkelijke voorwaarden, premievrij pensioen,

ruime vakantieregeling met inbegrip van overzees

verlof, mogelijkheid tot opneming in een collectieve

levensverzekering.

SOLLICITATIES (gaarne in duplo), alsmede ver-

zoeken om nadere inlichtingen kunnen worden

gericht tot het Algemeen Secretariaat van de

Nederlandse Overzee Bank N.V., Herengracht 548,

Amsterdam-C., tel. 220360.

4?;

L;

AR
1807

E
C
0
N
0
M
IS C
H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
…Losse exemplaren van
dit
nummer
f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

r
C(MISSIE VAN REDACTIE: L.
H.
JUaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Coflin; J. E. Mertens
do Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 221322. AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Llte Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5•4511.TORONTO.

34.2

358

E.-S.B. 21-4-1965

De investeringen in de verkeerssector

Sinds enige tijd kan de mening worden vernomen dat de

importantie van verkeerszaken in gewichtigheid is toege-

nomen. Daarbij gaan de gedachten vermoedelijk vooral

uit naar de grote vermenigvuldiging in dit landje (ook)

van particuliere personenauto’s, mede waardoor tevens

de urgentie van ruimtelijke ordening steeds meer wordt

beseft. In tegenstelling tot de grote expansie van het aantal

particuliere personenauto’s, daalden in 1963 de investe-

ringen in de verkeerssector aanmerkelijk, nl. met ruim
f. 300 mln. Deze achteruitgang, die resulteerde uit een

investeringsenquête van het C.B.S.
1)
was eveneens tegen-

gesteld aan het beloop van de nationale investeringen, die
in 1963 met bijna een miljard gulden toenamen
2).

Terwijl sinds het bestedingsbeperkingsjaar 1958 de natio-

nale investeringen steeds toenamen – nl. van f. 9,04 tot

f. 12,51 mrd. in 1963 -, waren de investeringen in de

verkeerssector zowel in 1963 als in 1961 minder t.o.v. het

voorgaande jaar. In 1963 werd volgens de enquête zelfs het

niveau van
1958
van f. 1,47 mrd. niet bereikt. Het procen-

tuele aandeel van de toegevoegde waarde door de verkeers-

sector in het nationaal inkomen was evenwel meer stabiel

(1963: 7,0 pCt.; 1962: 7,1 pCt. en 1958: 7,2 pCt.)
3).

De grotere onregelmatigheid van de verkeersinvesterin-

gen hangt veelal samen met markante kenmerken van die
investeringen, zoals de fluctuaties van de belangrijke ver-

vangingsinvesteringen bij een ongelijksoortige leeftijds-

opbouw van de activa en de grote rol van lange leverings-

termijnen, waardoor de uitbreidingsinvesteringen niet altijd

samenvallen met de ,,ups” en ,,downs” in de algemene

gang van zaken. De achteruitgang deed zich in 1963 even-

wel vooral voor bij de zee- en luchtvaart, waarbij de gang

van zaken in die vervoerstakken van betekenis was.

Frappant was vooral de daling bij de
zeevaart
met f. 269

mln., waarin merkwaardigerwijze tank- en vrachtschepen

vrijwel in gelijke mate, voor elk met ca. f. 130 mln., deelden.

Er waren ,,over het algemeen lage exploitatiesaldi dan wel

,,Maandstatïstiek van verkeer en vervoer” van februari jI.
De vergelijking is niet geheel exact, aangezien de berekening
van de nationale investeringen (door het C.B.S. gepubliceerd
in ,,Nationale rekeningen 1963″) op andere gegevens is ge-
baseerd dan die van een enquête.
,,Nationale rekeningen 1963″.
Jaarverslag 1963 van de, Koninklijke Nederlandsche
Reedersvereniging, blz. 30.
,,Statistiek van de samenstelling der Nederlandse koop-
vaardijvloot, 1 januari 1964″.

Investeringen in de vervoerstakken
(f. mln.)
Totaal

1

Totaal

1
Mutatie
1963

1962

’62/63

Zeevaart

…………………
351,3
Binnenvaart (escl. eigen vervoer)
98,9
K.L.M.

………………….
27,7

..

Beroepgoederenvervoer

over

de
weg

……………………

..6,5

279,7

Luchthavens

……………….

5poorwegen

………………
146,6
Tramwegondernemingen
19,1

..
..

Autobusondernemingen

59,9
Haven -en overige bedrijven

. . .
215,6
P.T.T. (cxci. postcheque -en giro-
dienst)

…………………..
218,5

Totaal

…………………..

.1.423,8

Investeringen in ver voer,niddelen in 1963
a)
(f. mln.)

315,4
591,2
-275,8
Binnenschepen
……………..
100,0
119,9

19,9
Sleepboten
…………………
11,5
8,6
+

2,9

Zeeschepen
………… ……….

.
82,4

80,2
Vrachtauto’s

………………
217,9
194.6
+

23,3
Railvervoermiddeten
71,9

..

75,6

3,7

vliegtuigen

…………………2,2

Autobussen

……………….
47,2

..

42,5
+

4,7
Personenauto’s

…………….
24,5

..

..
19,7
+

4,8

Totaal

……………………
790,9

..

1.134,5
-343,6

a) Nieuw ± tweedehands + verbeleringen

verliezen tegenover aanzienlijke nieuwbouw, vooral in de
tankvaart. Nieuwbouw, niet ( …. ) teneinde een tekort aan

scheepsruimte aan te vullen, doch ter verhoging van de

efficiency in een door een overvloedig aanbod van scheeps-

ruimte tot het uiterste verscherpte concurrentie”
4).
Uit

een andere publikatie van het C.B.S. blijkt dat de Neder-
landse koopvaardijvloot t.o.v. de wereldvloot wat betreft

gemiddelde leeftijd en snelheid een voorsprong bereikte
5).

De investeringen in de
binnenvaart
waren f. 40 mln.

minder dan in 1962. Het bedrag van f. 140 mln. in 1962

was wellicht een ,,uitschieter”, het niveau van 1958-1960

van gemiddeld ca. 60 mln. p.j. bleef belangrijk overtroffen

i.t.t. bij de zeevaart (ca. f. 700 mln. p.j.).

Dat bij de
K.L.M.
geen uitbreidingsinvesteringen plaats-

vonden behoeft geen toelichting. Voorts waren de straal-

vliegtuigen, waarvoor in 1960 en 1961 belangrijke bedragen

werden geïnvesteerd, nog niet aan vervanging toe.

Het beroepsgoederenvervoer over de weg
was de enige

vervoerstak met een vanaf 1958 (f. 104 mln.) jaarlijks toe-

nemend investeringsbedrag (1963: f. 280 mln.).

620,0

-268,7

139,7

– 40,8

92,6

– 86,1

13,8

+ 13,9

251,5

+ 28,2

168,8

– 22,2

14,6

± 4,5

52,8

+

7,1

214,2

+

1,4

209,3

+ 9,2

1.777,3
1
-353.5

jLU1IIU

Blz.

Blz.

De investeringen in de verkeerssector ……….. 359

keliikheid?.
door Drs. B. Klein Wassink met

De structur van de top bij fusie,
door Drs. T. G.

een naschr;ft van Drs. H. A. A. Kok………
370

van der Woerd en Drs. J. J. Wouterse ………
360 Boekbesprekingen

Ruimte, rust en recreatie, door Mr. J. A. Freseman

Prof. Dr. W. Steigenga: Moderne planologie,

Gratema ………….. . ……….. ……… 365

bespr. door Drs. J. van der Leeden ……..
372

De (Europese) fabrikanten van computers en

,,Automation: A discussion of research me-

perifere apparatuur (V),
door H. Reinoud…..
367

thods”, Laböur and Automation,
bespr. door

Het onderzoek naar distributiekanalen en distri-

Dr. J. B. D. Derksen …………………
372

butiekosten in Duitsland,
door Drs. H. A. van

M. J. Kingma: Reputatiebehartiging,
bespr.

derVegt………………………………
368

door G. de Bruyn …………………..
373

Ingezonden stuk:

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.

Fusies: Modeverschijnsel of economische wer-

Jongman …………………………….
373

E.-S.B.
21-4-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

359

De
structuur van
Ae
top
bij fusie

Inleiding.

Er zijn uiteenlopende redenen om op de problematiek

van de structurering van de top bij fusies in te gaan.

Het snel •to.t stand komen van fusies is bijv. een

probleem. Fusieoverleg kan eindeloos worden opgehou-

den en zelfs stranden, omdat men het niet eens ‘kan wor-

den over de omvang van de concerndirectie en de taak-

verdeling tussen de concerndirecteuren.

Een andere belangrijke reden is dat een gereali-

seerde fusie voor de functionarissen in de top in het

menselijk vlak vaak grote moeilijkheden met zich mee

blijkt te brengen. Deze moeilijkheden kunnen voortvloei-

en uit een ,,niet aankunnen” van de nieuwe situatie; zij

kunnen echter ook een gevolg zijn van een strijd om de

macht in de top, die zich geleidelijk openbaart.

Minstens even gevaarlijk is het feit dat de realisatie

van fusies soms blijft hangen èf volledig mislukt omdat

één topfunctionaris een terrein in het bedrijf blokkeert,

waaruit een belangrijk stuk van de winst van de fusie

moet voortvloeien. Meestal blijkt dat de ,,blokkerende”
functionaris niet in staat is zich te conformeren aan het
nieuwe beleid dat na de fusie nodig is. Vaak is dit geen

onwil, doch een gevolg van het feit dat een man, die

(vervolg van blz. 359)

De investeringsafname bij de
spoorwegen
met ruim f. 20

mln, betrof voor f. 10 mln. de categorie ,,vervoermiddelen”,

samenhangend met een vertraagde aflevering van nieuw

personenenmaterieel, i.c. van de eerste T.F.-vierwagen-

stellen. De daling in de ,,overige vaste activa” lijkt even

eens tijdelijk, gezien ook de plannen tot verbetering van

de beveiliging. Overigens klaagde de directie van de N.S.
over de ongustige invloed van de geringe winstmarges.op

de investeringsmogelijkheden.

Zoals bekend verwachten vele verkeersdeskundigen dat

de oplossing van de problemen door de vloedgolf van

personenauto’s in
belangrijke
mate zal moeten worden

gevonden in een uitbreiding van het openbaar vervoer.

Symptomatisch voor het huidige niveau van- dat vervoer

is wellicht dat er voor het eerst sinds 1960 een toename

was van de investeringen in
trams en
autobussen, welke

voor een niet onbetekenend gedeelte de aanschaf van

tweedehands bussen betrof.

Weliswaar beliepen de investeringen in de
haven-
en

overige bedrjjven
in 1963 en 1962 een vrijwel gelijk bedrag,

doch dat in de havenbedrjven afzonderlijk liep terug van

ruim f. 150 mln, tot bijna f. 140 mln. De ,,overige bedrijven”

betroffen vooral de Rotterdam-Rijnpijpleiding Mij. (f. 37

mln.) en de aanleg van de Metro te Rotterdam.

Kandidaat-telefoonbezitters interesseert het misschien

dat van de investeringen door de
F.T.T.,
die met bijna.

f. 10 mln, toenamen, een gedeelte van ca. twee derde op

de telefonie betrekking had.
Van de overige gegevens in de betrokken C.B.S.-publi-
katie zij hier nog de regionale differentiatie van de inves-

terende ondernemingen naar provincie en enkele streken
(zoals IJmond en Nieuwe Waterweg) en gemeenten ver-

meld. Topcijfers werden genoteerd voor Zuidholland (f. 790

mln.) en Nieuwe Waterweg (f.
358
mln.).
M. H.

jarenlang een verantwoordelijke positie in het eigen be-

drijf heeft ingenomen, vergroeid is met zijn inzichten

en meningen en uit dien hoofde geen kans ziet anders

te werk te gaan dan hij tot op dat moment altijd gedaan

heeft, in de mening het goed gedaan te hebben.

Men zou zich ten slotte ook met het onderwerp

kunnen bezighouden omdat in de praktijk blijkt dat de

criteria en principes van de op dit moment gehanteerde

organisatie-theorie, de hier te noemen klassieke organi-

satie-theorie, falen als het erom gaat bij fusies een zo-

danige topstructuur te cnstrueren dat de fusie in

korte tijd leidt naar het succes dat men er van tevoren

van verwacht heeft.

Wij willen trachten een aantal oorzaken van de hier

geschetste moeilijkheden te verklaren en een richting aan

te geven waarin wellicht ‘een oplossing gevonden kan
worden. Het zij echier met nadruk gezegd dat wij niet

meer beogen dan een eerste benadering van het probleem.

Teneinde misverstanden te voorkomen dient duidelijk

onderscheid gemaakt te worden tussen fusie enerzijds

en overname (k,00p of overval) anderzijds
1).
Fusie
be-

tekent het samengaan van min of meer gelijkwaardige

ondernemingen, die in de nieuwe combinatie ook een

min of meer giijk’waardige positie krijgen. Onder
over-

name
verstaan wij al die gevallen waarbij sprake is van
een samengaan van ongelijkwaardige partners en waar

bij dientengevolge in feite ook sprake is van een over-

gang van zeggenschap en een eenzijdig verlies van zelf-

standigheid.

In wezen is de structuur van de top, indien een bedrijf

wordt overgenomen, geen al te groot probleem. In ‘het

menselijk vlak kunnen weliswaar even grote problemen

worden ondervonden als bij fusie het geval is; men be-
hoeft echter hij overname veel minder bevreesd te zijn

dat door de structurering van de top een gegeven beleid

niet tot uitvoering zou kunnen komen.

Het overnemende bedrijf laat niet zelden in de eerste

periode de bestaande leiding van het overgenomen be-

drijf intact en ziet de situatie dan even aan. Geleidelijk

legt men wat richtlijen en normen van het moeder-

bedrijf op. Wanneer het niet gelukt het overgenomen be-

drijf in de pas te laten lopen, wordt er een man van

het hoofdkantoor naast de bestaande leiding neergezet.
Leidt dit nog tot problemen dan kan het zijn dat men

de bestaande directie van het bedrijf gehèel of gedeel-

telijk overplaatst, idan wel met een – meestal forse –

schadeloosstelling vraagt om ontslag te nemen. Hoewel

het menselijk leed dat hiermede gepaard gaat niet on-
derschat mag worden, is het zo dat de’continuïteit van

het bedrijf en de beoogde bedrijfsdoelstellingen zelden

ernstig bedreigd worden doôr problemen, die voôrtsprui-

ten uit de struc.turering van de top. Men raakt met an-

dere woorden, wanneer er sprake is van overname, bij-

na nooit op dood spoor. Voor die tijd zijn de nodige

maatregelen getroffen.

1)
Vergelijk het onderscheid ‘in de Amerikaanse literatuur
tussen “merger” en “acquisition”. Bij ,,overval” is er sprake
van een publiek aanbod tot koop zonder voorkennis van
het ondernemingsbestuur.

360

E.-S.B. 21-4-1965

Ook bij
fusies
van grote en zeer

grote ondernemingen is dit het ge-

val. In de grote onderneming kan

immers veel geniakkel ijker geni a-
n ipuleerd worden met directeuren.

Anderzijds zijn de directeuren van

grote ondernemingen ook meer ge-

wend om vaii de ene plaats naar

de ander te worden geschoven,

soms op zeei korte termijn. Men

kan zich gemakkelijker en sneller

omschakelen op een nieuwe taak

of een nieuwe situatie.

Hierbij komt dat de schaal-

vergroting lang niet zulke in-

grijpende veranderingen teweeg brengt in het grote als

in het kleinere en middengrote bedrijf. De omschakeling

welke van de directeuren wordt gevraagd is daarom in
de grote onderneming veel geringer dan in de midden-

grote en kleine.

Dit betekent overigens niet dat zulke verschijnselen

als strijd om de macht en het niet aankunnen van nieuwe

posities, niet ook in de grote ondernemingen voorkomen.

Deze zijn daar echter vaker aan de orde geweest; men

is er aan gewend en beter tegen bestand; men heeft

hoe merkwaardig dit ook moge klinken – ervaring

in het oplossen van dit soort problemen.

Omdat naar onze mening de consequenties van de hier

gestelde problematiek het grootst zijn in de sector van

het kleinere en middengrote bedrijf en de systematische

accumulatie en uitwisseling van ervaring hier het ge-

ringst zijn, beperken wij onze beschouwing tot deze sec-

tor van het bedrijfsleven.
Fusie en de overvloed aan directeuren.

Hoewel het fusieverschijnsel zich tot op heden ver-

houdingsgewijs meer in de sfeer van het grootbedrijf
heeft geopenbaard dan in die van de kleinere bedrij-

ven neemt men toch de laatste jaren waar hoe het zich

ook over de sector van het middengrote en kleinere be-

drijfsleven uitbreidt. De verwachting voor de komende
jaren is dat juist in deze sector in toenemende mate fu-

sies zullen optreden.

Nu is het een empirisch gegeven dat in bijna alle mid-

dengrote (meestal familie-) bedrijven en in het meren-

deel van de kleinere bedrijven de leiding aan meer dan

een directeur is toevertrouwd.

Hoewel ook na fusie van middengrote bedrijven zel-

den een bedrijf ontstaat, zo groot, dat er meer dan twee

of drie directeuren nodig zouden zijn, blijkt men het in

het overleg bijna steeds er over eens te worden dat de

bestaande posities van directeuren en commissarissen

gehandhaafd moeten worden. Wij behoeven de gemoeds-

gesteidheden en prestige-overwegingen die hierbij een

rol spelen niet te omschrijven om te begrijpen op welke

wijze zo’n unanieme mening tot stand komt.

Het maakt weinig uit of deze situatie nu groeit uit

een vorm van onderling overleg of het resultaat is

van een opdacht aan een deskundige, waarbij een

aantal voorwaarden geformuleerd zijn, die betekenen

dat bestaande posities zoveel mogelijk gehandhaafd moe-

ten worden.

Ook de klassieke organisatie-theorie biedt immers mo-

gelijkheden de werkhoeveelheid naar soort en aard, in

ruimte en tijd op te splitsen tot in de kleinste onderdelen

(1. M.)

en vervolgens te herstructureren naar geldende prin-

cipes.

Een enkel principe zal geweld aangedaan moeten wor-

den omdat het compromis dit nu eenmaal vraagt, maar

aan het eind groeit een beeld waarin ieder zijn plaats

heeft. Het resultaat na fusie is dan ook bijna altijd eeti

bedrijf met teveel directeuren. Met een ,,president-direc-
teur”, een ;,presidium”, een ,,dagelijks bestuur”, een ,,co-

mité algemene leiding” of een ,,coördinatie-commissie”

– het doet er niet toe hoe men het college van uitver-

korenen uit de verzamelde directeuren wil noemen –

lost men het probleem van de ,,eenheid van leiding” op.

De aspecten van delegatie en hiërarchische opbouw

worden erkend, doch vinden geen toepassing; niet in de
structuur, laat staan in de statuten. Iedereen blijft in zijn

waardigheid.

De onmacht, inherent aan een dergelijke constellatie,

leidt niet zelden tot een langdurige poging om te be-

houden- wat de gefusioneerde bedrijven voordien reeds

op de markt hadden bereikt en tegelijkertijd tot een

krampachtig doch weinig vruchtdragend streven om de

plannen die men had, te realiseren.

In het ergste geval onthrandt binnen het bedrijf een

strijd om de macht welke leidt tot een sanering in de

top en een beperking van de leiding van het bedrijf tot

één of enkelen. Voor de geëlimineerde directeuren blijkt

op dat moment duidelijk dat men met het streven tot

behoud van positie uiterlijke schijn voor innerlijk we-

zen heeft aangezien.

In fataal verlopende gevallen wordt het gefusioneerde

geheel een voordelige koop voor een grotere concurrent.

Fusie en het tekort aan directeuren.

Fusie betekent schaalvergroting. In plaats van een

geleidelijk en normale groei vindt- een schoksgewijze

vergroting plaats, welke niet zelden neerkomt op een

verdubbeling of verdrievoudiging van de bedrijfseenheid.

Aanvankelijk bestaat deze vergroting slechts in juridisch

opzicht, omdat direct na de fusie de bedrijven zelf nau-

welijks veranderd zijn. Dc ondernemingen zijn slechts

verborden via de handtekeningen die hun aandeelhou-

ders, directeuren en/of commissarissen onder het fusie-

contract hebben gezet.

Zou de zaak hiermede afgedaan zijn, dan zouden de

problemen van het realiseren van de fusie eenvoudig

opgelost kunnen worden. Dit is echter niet het geval.

Het feit dat men gefusioneerd heeft, vindt immers zijn

aanleiding bijna altijd in de noodzaak van de tezamen

gebrachte bedrijven een nieuwe eenheid te maken. Deze

zal, hetzij tegen lagere kostprijzen moeten kunnen gaan

E.-S.B. 21-4-1965

361

produceren, hetzij een nieuwe positie op dé markt moe-

ten kunnen realiseren, hetzij een machtsblok moeten

kunnen gaan vormen, waarmee nieuwe doeleinden be-

reikbaar worden.

In plaats van drie vormen van beleid moet één nieuw
beleid tot stand komen. M.a.w.: een totale reorganisatie

zal van de drie gecombineerde bedrijven een nieuwe

eenheid moeten smeden, die niet meer vergelijkbaar is

met één van de drie oorspronkelijke bedrijven noch met

de.drie gecombineerde bedrijven direct na de fusie.

Dit betekent een veelheid van veranderingen zowel

naar binnen – in de omvang en de aard van de pro-

cessen welke gezamenlijk het bedrijf vormen – als naar

buiten in het optreden van het bedrijf.

Herverdeling van werkzaamheden, die reeds verricht

werden, lijkt in dit verband voor de hand te liggen; het

schrappen van bepalde werkzaamheden en het entame-

ren van geheel nieuwe zal echter veeleer noodzakelijk

zijn. De consequentie daarvan is dat andere capaciteiten
gevraagd worden om het gefusioneerde geheel te leiden

dan waaraan v66r het moment van de fusie in de af

zonderlijke bedrijven behoefte bestond.

Fusie betekent ook een vergaande verplaatsing van

accenten in de managementsproblemen. In de plaats van

het handhaven van samenhangen treedt het verbreken van

bestaande samenhangen en het ,creëren van nieuwe op.

Niet het goed, .,efficiënt en kostenbewust” beheer van

een aspect, maar het met grote kracht realiseren van een

afgerond doel treedt op de voorgrond. (Bijv. het tot stand

brengen van een verplaatsingsprogramma voor machi-

nes of de integratie van administratieve apparaten, het

realiseren van commerciële uitbreidingsplannen etc.).

Het zal duidelijk zijn dat dergelijke functies niet meer
af te leiden zijn uit vroegere functies; aanzien, inhoud

en karakter wijken te zeer af.

De schaalvergroting heeft nog een andere consequen-

tie. Voor de fusie vertegenwoordigden de zelfstandige

bedrijven verschillende persoonlijkheden naar bui-

ten. De ,,prent”
2)
van de ‘bedrijven verschilde we-

zenlijk. Wil een fusie een succes zijn dan zullen in de

kortst mogelijke tijd de uiteenlopende persoonlijkheden

moeten worden getransformeerd tot één nieuwe persoon-

lijkheid. Er is in dit verband een bijzonder krachtige

transformator nodig om te voorkomen dat men in half

heid en compromissen blijft steken.

Deze rol is voor een directeur uit een van de be-

trokken bedrijven een per definitie onmogelijke opgave.

Juist in de kleinere bedrijven immers wordt nauwelijks

of niet gewerkt op instructies of voorschriften, die van

een geschreven beleid zijn afgeleid. Het bedrijf is wat

zijn directie .doet en aangeeft, juist of niet juist. Een

dergëlijke directeur zou, zo hij het nieuwe beleid al be-

greep, eerst zichzelf moeten veranderen.

2)
Zie: ,,Commerciëe Politiek bij Fusies” in ,,E.-S.B.”
van 13 februari 1963.

Een geheel ander verschijnsel ten slotte dat in de re-

gel samengaat met fusie, is het feit dat de realisering

van de beoogde doeleinden tot stand moet komen in een

bij voorkeur zo kort mogelijk durende periode. Het

nieuwe bedrijf is immers vanaf het moment dat de fusie

bekend is bijzonder kwetsbaar
2)•
Dit betekent dat onder

druk van de bijzondere omstandigheden een aantal ui-

terst ingrijpende wijzigingen in het bedrijf moeten plaats-

vinden in e’en tempo, waaraan men in geen van de be-

drijven gewend is.

Het behoeft geen betoog, dat ook hier eisen gesteld

worden aan de leiding van het bedrijf, die voor de fusie

als zodanig geen rol speelden.

De schaalvergroting, het nieuwe beleid, de sterk toe-

nemende dynamiek en de gewijzigde managementscri-

teria betekenen dat er – hoewel er bijna altijd sprake

is van een overschot aan directeuren – tegelijkertijd

een tekort ontstaat aan functionarissen die voldoen aan

de specifieke eisen die het succesvol realiseren van de

fusie stelt. Dit heeft niets te maken met het goed of slecht

zijn van de aanwezige directeuren; het is een gevolg

van het feit dat wij met de fusie eigenlijk met één be-

weging alle functionarissen van de onderscheiden be-

drijven overplaatsen naar een nieuw bedrijf. In dit nieu-
we bedrijf is geen plaats meer voor de eigen stijl van de

directeur van het kleinere bedrijf; er wordt een nieuwe

stijl gevraagd.

Het overschot aan directeuren enerzijds en het tege-
lijkertijd bestaan van een tekort aan directeuren ander-

zijds, vormt het kernprobleem dat bij de structurering

van de top bij fusies dient te worden opgelost.
Het falen van de klassieke organisatie-theorie.

Kenmerkend voor de klassieke organisatie-theorie is,

dat een zekere rust wordt voorondersteld in de situaties

waarop deze wordt toegepast. De rust om de bij een

gegeven doelstelling vereiste processen te kunnen waar-

nemen en ontleden tot onderdelen van te verrichten

werkzaamheden en deze vervolgens naar hoeveelheid,

aard en niveau op optimale wijze te groeperen. De

rust ook om in de loop van een vrij lange periode de

hergroepering te realiseren, welke als ,,streefstructuur”

een idee geeft over een werkpatroon, dat beter dient te

voldoen dan het bestaande werkpatroon. Er is dus wel

sprake van ,,groei naar”, van een zekere ontwikkelings-

mogelijkheid; deze wordt echter beperkt door – soms

tot in detail – geformuleerde taken, naar plaats in de

Organisatie nauwkeurig bepaald en – hoe moeilijk

in de praktijk soms ook te realiseren – afgegrendeld

met verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

Men erkent dat deze theorie kan leiden tot een zekere

verstarring van de organisatie. In de praktijk blijkt de

toepassing dan ook grotere vruchten af te werpen voor

die organisaties welke niet, of slechts geleidelijk aan

veranderingen onderhevig zijn. In een ambtelijke om-

geving of in zeer grote bedrijven vindt het ,,organisa-

(t. M.)

362

E.-S.B. 21-4-1965,

II
kunt Uw beleggingsrisico verdelen

over ruim 200 vooraanstaande

Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is? Door aankoop

ondernemingen
van een aandeel ‘Vereënigd Bezit van 1894’ verkrijgt U in feite
een volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over ruim 200 zorgvuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk
rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en cominissionairs kunnen U inlichten.

N.V. VEREENIGD BEZIT VAN
1894

De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico

WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM

tie-handboek” – tot voor kort het ideaal van elke recht-

geaarde organisatie-deskundige – toepassing; al geeft

men toe, dat het een heel werk is om door alle verande-

ringen, die het bedrijf doormaakt, het handboek ,,bij”
te houden.

Men kan zich wellicht voorstellen dat – indien het

tempo waarin de veranderingen zich voltrekken te hoog

gaat liggen – niet alleen de zo noodzakelijke rust ont-

breekt; doch vooral de taak – de basis van het sys-

teem – geen houvast meer biedt. Per definitie vallen

immers de toepassingsmogelijkheden van de klassieke

organisatie-theorie weg als taakinhouden en werkpatronen

sneller veranderen dan de tijd die nodig is om een streef-

structuur op te stellen. Men zou het ook nog anders

kunnen stellen: zodra het doelstellingenpatroon van de

onderneming aan voortdurende veranderingen onderhe-

vig is, laat de klassieke organisatie-theorie ons in de steek.

Dit laatste is nu in toenemende mate bet geval. De

veranderingen in de maatschappij zijn thans van een

hoedanigheid en een kracht dat het doelstellingenpatroon

van de onderneming voortdurend
moet
veranderen, wil

deze niet achterraken. Het fusieverschijnsel is een

symptoom van deze veranderingen.
Een volledige beschrijving van de maatschappelijke ont-

wikkeling zou op deze plaats te ver voeren. Er wordt vol-
staan met de constatering dat deze een toenemende dyna-

mijk meebrengt, vaak een versnelde groei vereist en de

eisen verzwaaiit weke aan het management, de besliis-

singskracht en het aanpassingsvermogen van de bedrijven

worden gesteld.

Met deze veranderingen is voor veel ondernemingen

de rustige ontwikkeling – en daarmede de rust in de

top – verdwenen, die de toepassing van bestaande orga-.

nisatie-theorieën mogelijk maakt.

Het bedrijf kan bij het organiseren niet langer op

zichzelf worden beschouwd, doch dient te worden ge-

plaatst en geanalyseerd in de context van en als reactie

op de gehele maatschappelijke ontwikkeling. Erkenning

en herkenning van de entiteit die het bedrijf is, is hier-

voor een eerste voorwaarde. Inzicht in de maatschap-.

pelijke ontwikkelingen is een niet te missen tweede voor-
waarde.

De dynamiek van de maatschappij dient beantwoord

te worden met de flexibiliteit van het bedrijf. Als men

in deze zin ,,heheerst” wil reageren, zal Ordening van

werkprocessen in taken, verantwoordelijkheden en be-

voegdhedèn ondergeschikt worden aan ordening van de

veranderingen die het bedrijf zal moeten doormaken.

Niet de structuur van de taken, maar de structuur van

de noodzakelijk lot stand te brengen bewegingen vormen

de kern van het ontwikkelingsprobleem van het bedrijf.

Dit is een absolute tegenstelling tot het manipuleren

met de bestaande werkzaamheden van een groot aantal

bestaande directeuren, teneinde deze onder te kunnen

brengen in een structuur, die straks zal blijken geen in-

nerlijke kracht te bezitten, doch slechts de uiterlijke schijn

van een bestaande status handhaaft.

De structutfr van de top bij fusie.

Naarmate de bedrijven van de fusiepartners na de

fusie in sterkere mate onderhevig zullen zijn aan ver-

anderingen, geldt ook het navolgende sterker. Indien een

fusie immers beperkt blijft tot een juridische eenwording,

terwijl de bedrijven economisch blijven functioneren zo-

als zij dat voorheen deden, keert als het ware, de rust

terug, nodig om een geleidelijk, soms bijna onmerkbaar,

samensmelten te realiseren. Dit komt echter zelden voor.
Wij baseren onze gedachtengang daarom op een corn-

binatie van bedrijven die na het samengaan in hoog tem-

po en met ingrijpende wijzigingen tot een totaal nieuw

bedrijf moet uitgroeien. Men kan daarbij denken aan

de integratie van produktie-apparaten
3)
of administra-
ties, aan de realisering van een gemeenschappelijk op

te zetten research- of commercieel programma e.d.

Wij maken nu in onze beschouwing onderscheid tussen

twee hiërarchische niveaus, welke als regel bij een fusie

ontstaan, doch meestal materieel niet als zodanig worden

onderscheiden. Dit betreft enerzijds het niveau van het
3)
Zie: .,Bcrekend fuseren” in ,,E.-S.B.” van 12 april 1961.

E.-S.B. 21-4-1965

,.

363

concernbestuur, dat de fuserende bedrijven overkoe-

pelt; anderzijds het niveau van de directies van de be-

staande bedrijven, hier genoemd: het bestuur van de

werkmaatschappijen. Men dient hierbij te bedenken dat

niet in alle gevallen er ook tevens een juridisch onder-

scheid tussen concern- en werkmaatschappij-niveau be-

hoeft te bestaan; dit hangt af van de financieel-juridi-

sche structuur die men gekozen heeft.

Voor het
concernbestuur
is beperking van het leden-

tal het allerbelangrijkst. Dit in de eerste plaats, omdat

daarmede de inflatie in de directiesfeer kan worden

gekeerd. In de tweede plaats omdat daarmede de be-

slissingskracht in de onderneming gehandhaafd kan blij-
ven. Een enkele maal treft men situaties aan waarbij één
van de bestaande directeuren voor een dergelijke functie

in aanmerking kan komen. Is dit niet het geval dan ver-

dient het aanhevéling een iutsider aan, te trekken. Dat

dit een beslissing is waar men niet spoedig toe komt,

behoeft geen betoog. Dat een dergelijke oplossing echter

indien onder bestaande directeuren geen mensen

zijn, die de fusie kunnen realiseren – het risico van da-

lende winsten en vermogens, strijd om de macht, mis-

lukking van alle plannen etc., met sprongen doet dalen,

behoeft naar onze mening evenmin betoog.

Op het ni’veau van de
directeuren van werkmaatschap-

pijen
dient een andere weg te worden ingeslagen. Zo

ooit dan dient hier immers niet te worden uitgegaan

van een situatie in rust, doch van een complex in be-

weging en daardoor in verandering. Teneinde een alter-

natief te kunnen aangeven voor de aanpak van de klas-

sieke organisatie-theorie, dient deze beweging eerst

zichtbaar te worden gemaakt. Daartoe dient men aan-
sluiting te zoeken aan het feitelijk fusiegebeuren zelf.

Met ‘fusies beoogt men een aantal doeleinden op uit-t

eenlopende gebieden. Sommige van deze doeleinden

kunnen voor het succes van de te realiseren fusie van

meer ‘betekenis of urgentie zijn dan andere. Daarom

is het bij elke fusie van belang te beschikken over goe-

de actie- of ontwi’klcelingsplannen
2)
3)
.

Deze plannen dienen een gecoördineerd beeld te ge-

ven van hetgeen tot stand moet komen op de gebieden

van commercie, produktie, administratie, produktontwik-

keling en financiering. Een goed opgebouwd actieplan

voor de realisering van een fusie geeft in grote lijnen

de bewegingen aan die de bedrijven in een niet te lange

periode na de formele fusie moeten doormaken.

De combinatie van de tot stand te brengen verande-

ringen, in actieplânnen omschreven, geeft als het ware

aan welke doeleinden op uiteenlopende gebieden op uit-

eenlopende tijdstippen bereikt dienen te worden en welk
verband deze onderling vertonen. De realisatie van deze

doeleinden vormt een planning-netwerk, dat op ge-

lijke wijze kan worden weergegeven als bijv. het net-

werk voor het verloop van de werkzaamheden voor de

bouw van een willekeurig project
4).
Op gelijke wijze

als bij de planning van dat bouwproject kan in de plan-

4)
Deze begrippen zijn ontleend aan de planmethode van
de netwerk-planning (Critical Path Method and Program
Evaluation and Review Techniqoe – PERT.).

ning van de realisatie van een fusie ook worden bepaald

wat het kritieke pad is.

Er kan dus worden aangegeven wat de kritieke fasen

en onderdelen zijn in het actieplan. Soms zal dit een be-

weging in de produktie zijn (integratie van produktie-

apparaten), een andere maal zal dit een in de commercie

te bereiken ontwikkeling ‘zijn (nieuwe merken, nieuwe

markten etc.). Hoe het zij, een goede combinatie van

actieplannen laat zien wat de essentiële onderdelen

zijn in het proces van realisatie van de fusie en waarvan

elk onderdeel afhangt. In deze zin ontstaat een netwerk

dat te bereiken doeleinden aangeeft en dat in zoverre

los gemaakt is van de factor tijd, dat wel het volgtijdig

karakter ên de kritieke onderdelen blijken, doch dat geen

gedetailleerde bezetting van werktijd niet taken wordt

aangegeven.

Wanneer men aldus een fusie doorzichtig maakt, wordt

het mogelijk de structuur van de top te baseren op de
uit het netwerk blijkende te realiseren doeleinden. Er

ontstaat als het ware een ,,projectenstructuur” in plaats

van een ,,werksoortenstructuur”. Het blijkt nu, dat deze

ïS
„ritieke

rojectenstructuur veel meer mogelijkheden openlaat

pecifieke capaciteiten te benutten en variabel in te’ zet-

en, dan de taakstructuur. Men kan daarbij bovendien

en dit is bijzonder belangrijk – er zorg voor dragen

at op die projecten, die onderdeel uitmaken van het

pad in het ontwikkelingsplan mensen worden

ingezet aan wier capaciteiten ten aanzien van de re-

alisering van zo’n project geen enkele twijfel bestaat.

De toepassing van deze gedachten op de structure-

ring van de top bij fusie heeft tot gevolg dat op het ni-

veau van de werkmaatschappijen een veel grotere ,,ran-

ge” van mogelijkheden ontstaat tot inpassin:g van mensen

uit de bedrijven, die tot fusie zijn gekomen. Verminde-

4

ing van de moeilijkheden in het menseijk vlak blijkt

voorts mogelijk zonder economische offers ten aan-

zien van tempo en effectiviteit van de fusie.

Op deze wijze past men de structuur van de top – op

werkmaatschappij-niveau – aan; nI. aan de eisen die
de realisatie stelt en niet aan het aantal plaatsen, dat

gereserveerd moet worden. Door de projectenstructuur

te verfijnen wordt het bovendien mogelijk een veel gro-

tere flexibiliteit te realiseren in het ,,management” van
de onderneming en zijn functionarissen – bijv. aanpas-

sing aan de ,,time-span” van functionarissen
)
– dan in

een taakstructuur ooit te verwezelijken is. Het kritie-

ke pad geeft de gebieden aan, waarop onder geen be-

ding met compromissen of concessies gewerkt mag wor-

den. Een nevenvoordeel betreft het feit dat de aan de

taakstructuur zo nauw verbonden verschijnselen van

status en prestige in de projectenstructuur gekoppeld

worden aan het bereiken van het gestelde doel; op deze

wijze worden krachten parallel gericht, die in de taak-

structuur vaak remmend werken.

In deze zin blijken beperking van het aantal direc-

teuren op concernniveau en toepassing van een pro-

jectenstructuur op het niveau van de werkmaatschappij,

veel problemen, die inherent zijn aan de structurering
van de top bij fusies, tot oplosbare proporties terug te

kunnen brengen.

Rotterdam.

Drs. T. G. VAN DER WOERD.
Rotterdam.

Drs. J. J. wOUTERSE.

[Leeft met Uw tijd mee! Leest

3)
Vergelijk Elliot Jaques: “Equitable payment”.

364

E.-S.B. 2 1-4-1965

De huidige wetgeving, reglementen en opvattingen
stonden tot nu toe de totstandkoming van recreatie-
gebieden van enige importantie en uitgestrektheid in de
weg. Daar kan nu verandering in komen dank zij een
nieuw en aantrekkelijk systeem van landschap-planning.
Deze wijziging is daarom zo belangrijk, omdat de te
eenzijdige en remmende agrarische invloed aanmerkelijk
wordt ingeperkt. Daardoor kunnen de andere nood-
zakeljkheden en mogelijkheden – vooral op het gebied

der toeristische recreatie – beter tot hun recht komen.
De strijd zal in de komende jaren wel gaan over de
vraag wiè voor de planning-nieuwe-stijl en de aanleg
en bestemming der recreatieve voorzieningen verant-
woordelijk zal zijn. Gezien de historische ontwikkeling
zullen andere departementen dan dat van Landbouw
een hartig woordje moeten meespreken. Naast de

Rijksdienst voor het Nationale Plan zullen wel o.m.
ingeschakeld moeten worden het Ministerie van Cul-
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en het
Ministerie van Economische Zaken.

Ruimte, rust

en recreatie

• Nu des zomers onze stranden, bossen en plantsoenen
steeds drukker blijken te worden bezocht, bieden zij als

gevolg daarvan’ steeds minder ruimte en rust voor de

rec-rea’ti-ezoekenden. Daaraan is zowel de meerdere ani-

mo voor verpozing waarvan de plaatselijke bevolldng

blijk geeFt. als ook de steeds uitdijende stroom van

dag- en verhlijfstoeristeni debet.

Deze stroom is om verschillende redenen ‘van belang.

Hij ‘brengt héél wat geld en deviezen in het laatje, en

verhoogt daarmede de rentabiliteit vanj vele toeristisch-

recreatieve en verkeersaccommodati!es. Ook bevordert ‘hij

de spreiding der toeristische voorzieningen in die zin

dat yelen het strand en de geijkte paden thans ‘te druk

vinden en minder bekende wegen gaan opzoeken. Een

versterkte trek naar de bossen, ‘binnenwateren en me-

ren is daa’r mede het gevolg van. Een ander gevolg is

het zoeken naar geheel nieuwe recreatiemogelijkheden.

Dit brengt ons op de belangrijke studie van de

A.N.W.B. in 1961, die bekend is geworden ender de

suggstïeve titel ,,Hollands groene zone”. Het betreft

hier een plan dat om meer- dan één reden van bijzon-

dere betekenis kan worden voor de ‘grote bevolkings-

centra in ‘het westen des lands. De s’tedeling zoekt im-

mers niet alleen vervangende ‘ruimte buiten de over-

volle strand-en en bossen, waarheen hij zich tot dusver

voor recreatie placht te begeven. De grotere mngelijk-

heden om een lang week-einde te nemen doen ‘hem

tevens omzien naar een passend week-ein,dtoeris-me.

Daarnaast en daarboven is het een opvallend verschijn-

s’el dat steeds meer mensen ertoe neigen hun vakantie in

eigen land door te brengen; men denke maar eens aan

de bijkans stormachtige ontwikkeling’ van bekende va-

kantiecentra als Valkenburg, Bergen of Ameland. Een
zeer gunatige ontwikkeling, indien men zich realiseert

welke grote bedragen zodoende binnen de landsgrenzen

blijven.

Een aantal schrijvers is op dit probleem reeds wat

dieper ingegaan.. Daarbij werd onder meer
i)
gepleit

voor uitgebreide ‘recreatievoorz

ieningeni in de Rand-

stad. Hoewel nagenoeg iedereen in het westen overtuigd

is van de noodzaak van nieuwe recreatieve voorzieni-n-

gen in de trant van ,,H’o

llands groene z’one” en o-ok de

rv
financiering daaan niet op onio’verkomeiijke moeilijk-
,

heden behoeft ‘te stuiten, verkeren alle plannen van

enige allure in feite nog slechts in het theoretisch sta-

dium. Van een integrale uitvoering van dergelijke plan-

rien is – hoewel de ‘tijd dringt – nog geen schijn

of schaduw te ‘bekennen. Dit vormt een ‘gerede aan-

leiding, aan de hand van de huidige wetgeving op dit

punt, de mogelijkheden en moeilijkheden nader te be-
schouwen.

Wie momenteel een recreatie- of soortgelijk plan als

boven bedoeld wil verwezenlijken, loopt tegen allerlei

– in de praktijk vaak onoverkomelijke – moeilijkhe-

den op. Aangezien driekwart van ons territoir uit land-

bouwgrond bestaat heeft men voor het uitvoeren van

recreati-eplannen, van enige omvang ‘nogal wat land-

bouwpercelen nodig. De ‘boeren staan echter on-

gaarne land af; de landbouwsteun is namelijk mede

gebaseerd op he’t aantal hectaren en ‘ieder probeert dus

mede te doen aan de overigens economisch gesproken

nogal dubieuze ) w-edloop naar bedrijfsvergrotinig.

Zolang er niet automatisch of vrijwillig landbouw-

gronden vrijkomen zullen er dus ibepaalde ingrepen no-

dlig zijn. De ,,Voor’iopi’ge regeling inzake het Nationale

Plan en de Streekplannen” voorziet in zulk een ingreep

tezamen, met ,,Uitbreidingsplanrren van de gemeenteis”,

) Zie: ,De Randstad Holland; in 1980 een onbewoon-
bare woning?” en ,,De Randstad Holland; verzekering
der leefbaarheid zelfs zonder grote offers mogelijk?” door
Mr. F. Goud in ,,E.-S.B”. van res-p. 28 maart en 4 april
1962 en ,,Behoefte aan recreatiegebieden ‘in de Randstad
Holland” door A. N. J. Vtiens in ,,E.-S.B.” van 24 okto-
ber 1962.
2)
Dubieus in die zin dat er bedrijfsvergrôting en be-
drijfsvergroting is. Bedrijfsvergroting tot 60 ha moet
nu
al
het minimum geacht worden (zie Bucolicus in ,,Elseviers
Weekblad” van 14 maart 1964 en ,,Consumentengids”,
no. 1 van 1965), terwijl het samenvoegen van twee nood-
lijdende boerderijen tot één noodlijdend bedrijfje, zoals dat
thans wel door de Cultuurtechnische Dienst wordt bevor-
derd, economisch weinig zin heeft (zie M. H. Douna: ,,Het
meten van de privaat-economische rentabiliteit van ruilver

kaveling door middel van gebiedsvergelijking” in het ,,Land-
bouwkundig Tijdschrift” van september 1963, no. 16).

E.-S.B. 21-4-1965

365

De (Europese) fabrikanten van computers en

perifere apparatuur

(V)*

Een van de fabrikanten met een belangrijke Europe-

se afzet is de Compagnie des Machines Bull in Frank-

rijk, oorspronkelijk een papierfabriek, die in 1931 voor
S 4.000 patenten voor ponskaartenmachines kocht van

de Noor Bull. Gelijk reeds in vorige beschouwingen

vermeld, behoorde v66r de laatste wereldoorlog de Bull

met I.B.M., Remington Powers en Powers Samas tot de

vier leveranciers, die de ponskaartenmachinemarkt be-

heersten.
Fortuinlijke en minder fortuinlijke ontwikkelingen op

technisch gebied hebben elkaar in de naoorlogse tijd

afgewisseld. Aan haar conventionele ponskaartenappa-

*)
De voorgaande artikelen werden geplaatst in ,,E.-S.B.”
van 7 maart, 31 maart, 7 april en 14 april jl.

ratuur die van uitstekende kwaliteit was, voegde zij
reeds in 1957 een kleine computer – de zgn. ‘Exten-

sion Tambour – toe die van stonde aan een groot

succes was. De ontwikkeling van een grote computer,

de Gamma 60, waarin zeer veel geld geïnvesteerd was

en die geen succes bleek, gevoegd bij de felle concur-

rentie van de I.B.M., heeft de Bull echter in moeilijk-

heden gebracht. Licentie- of samenwerkingsovereenkom-

sten bestaan met Olivetti (Italië) en met Mitsubishi (Ja-

pan).

De bovenbedoelde moeilijkheden en de financiering

van de verhuur van de machines leidden tot een ver-

gaande participatie van de Amerikaanse General Elec-

tric Corp. in de leiding en het kapitaal van de Bull.

(vervolg van blz. 365)

zoals deze uit art. – 35 e.v. van de Woningwet junct’o

art. 77 e.v. van de Onteigeningswet blijkt. Voor het tot

stand brengen van redelijk grote toeristische recreatie-

zorses schiet het huidige instrumentarium echter tekort.

Men kan thans hoogstens bepaalde gronden tot recrea-

tieterritoir ,,bestemmen”, maar daardoor raakt men nog

niet in het bezit van de grond. Het verkrijgen daarvan

is thans beslist de ,,bottle-n’eck” van al dergelijke plant.

nen.
Intussen zal binnenkort (vermoedelijk medio 1965)
een geheel nieuwe regeling haar beslag krijgen. Deze

regeling zal het nodige soelaas kunnen brengch. Alsdan

zal namelijk in werking treden de Wet van
5
juli 1962

op de Ruimtelijke Ordening, waarin de wettelijke mo-

gelijkheid voor de Provinciale Staten en de gemeen-

ten wordt geopend om streekplannen, structuurplan-
nen en bestemmingsplânnen op te maken. Op de be-

treffende gronden komt dan een soort conservatoir

beslag te liggen, in dier voege dat de eigenaar er niet

meer vrij over mag beschikken. Overeenkomstig het te

wijzigeni art. 77 van de Onteigeningswet zullen daarna

de nodige percelen ook onteigend kunnen worden ten

behoeve van recreatie ed.

Wij willen hier nog wijzen op een andere mogelijk-

heid om de nodige recreatieve voorzieningen tot stand

te brengen, nl. via de instrumenten waarover het Minis-

terie van Landbouw beschikt: de Ruilverkavielingswet,

de Stichting Beheer Landbouwgronden en het Ontwik-

kelings- en Saneringsfonds.

Hoewel het volgens de Kamerstukkeri betreffende het

Ontwikkelings- en Saneringsfonds aanvankelijk in de be-

doeling lag marginale ‘landbouwgronden uit de produk-

tie te nemen, blijkt de praktijk een andere kant op te
gaan. In feite worden namelijk vrijwel alle gronden,

waarover het Ministerie van Landbouw komt te be-

schikken vanwege verplaatsing van bberen naar de Zu’i-

derzeepolders en door afkoop, bestemd voor bedrïjfs-

vergroting. Dat bed’rijfsvergroting, althans op de ‘thans

toegepaste wijze, ‘weinig effectief is, heeft de heer Douna

in zijn in ‘voetnoot 2 genoemde artikel reeds afdoende

aangetoond.

Momenteel tekent zich een duidelijke structurele over-

produktie af in de landbouw
3),
welke alleen beperkt

kan worden door het uit de produktie nemen
4)
van aan-

zienlijke hoeveelheden marginale gronden. De conse-

quentie hiervan kan moeilijk een andere zijn dan dat de

huidige werkwijze van d’e Cultuurtechniische Dienst met

zijn huipdiensten wordt gestaakt. Daarentegen zal er

ruimte komen voor twee andere taken. Ten eerste het

helpen formeren van grote rationele l’andbouwbed’rij-

ven op de beste gronden die wèl een ‘lonende exploi-

tatie tegen wereldprij.zen kunnen bewerkstelligen. En

voorts — indien en zolang ‘het nieuwe systeem van de

Wet op de Ruimtelijke Ordening nog niet op gang is

– het ‘omvormen van vrijgekomen margina.ie land-

bouwgroniden in toeristisch-recreatieve complexen.

Men ziet het: er zijn mogelijkheden ‘genoeg tot oplos-

s’ing van onze nijpende grondproblemen. Moge daarom

de tijd niet veraf zijn dat zij in feite de ‘resultaten af-

werpen, waarnaar wij allen met ‘zoveel spanning tege-

moet zien.

‘s-Gravenhage.

Mr. J. A. FRESEMAN GRATAMA.

Zie het artikel van Prof. Dr. E. W. Hofstee. ,,75 jaar ontwikkeling van de Nederlandse landbouw” in het jubi-
leumboek van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaat-
schappij en het artikel van Prof. Dr. F. Harto: ,,Econo-
mische aspecten van de Nederlandse landbouwprotectie” in
,,De Economist” van januari 1964.
Zie. het artikel ,,Grond behoeft in Nederland nIet
schaars te zijn noch te duur” in ,,E.-S.B.” van 18 maart
1964, waarin werd gesteld dat zonder bezwaar per jaar aan
25.000 ha margiriale landbouwgronden een betere bestem-
ming kan worden gegeven. Bucolicus berekent in zijn ge-
noemde artikel dat in totaal 500.000 ha uit de produktie zal
moeten worden genomen.

366

E.-S.B. 21-4-1965

De Bull levert thans computers die door haar zelf,

R.C.A. en General Electric, ontworpen zijn. -Iet ligt

voorts in de bedoeling ook datatransmissie-apparatuur

•van General Electric op de markt te brengen.

De Bull heeft meer dan 11.000 employés in dienst

en neemt ook in ons land een belangrijke plaats in.

De tijd zal moeten uitwijzen of General Electric haar

positie in Frankrijk kan consolideren en uitbreiden, nu

de uitlatingen van de Franse regering dat zij maatre-

gelen zal nemen om de elektronische en automobiel-

industrie tegen Amerikaanse invloeden af te schermen,

toenemen.

Evenals de Bull is ook de Italiaanse onderneming

Olivetti door een aantal factoren, w.o. de aankoop van

de Underwood Corp. in de Verenigde Staten en de

computerfabricage en -financiering in Europa, in moei-

lijkheden gekomen. Dit fameuze familiebedrijf heeft

daardoor de hulp van een Italiaanse groep en van de

General Electric Corp. moeten aanvaarden. De produk-

tie en verkoop van computers die tot nu toe overi-

gens beperkt was tot Italië zal door een aparte ven-

nootschap, waarin General Electric een meerderheids-

belang heeft, ter hand worden genomen. Door de trans-

acties met de Italiaanse groep en General Electric is

het bezit van de familie Olivetti in het concern tot ca.
30 pCt. teruggebracht. In de traditionele, zeer prospe-

rerende activiteiten van Olivetti – reken-, boekhoud-,

schrijfmachines e.d. – heeft General Electric geen

deel. Wel staat het betreffende verkoopapparaat ook

voor de computerverkoop ter beschikking.

Interessant zijn de ontwikkelingen in Engeland, dat

aanvankelijk in produktie en gebruik van computers

een geavanceerde plaats in Europa innam. In de jaren

1955-1960
legde een vrij groot aantal bedrijven zich

op de fabricage van computers en aanverwante machi-
nes toe. Er waren echter te veel verspreide initiatieven,

terwijl van vrijwel alle bedrijven de verkooporganisatie

voor binnen- en buitenland te kort schoot, waardoor

thans buitenlandse computerfabrikanten sterk naar vo-

ren zijn gekomen.

Concentraties hebben inmiddels plaats gevonden,

waardoor er thans drie grote fabrikantengroepen zijn.

Allereerst International Computers and Tabulators

Ltd. (1.C.T.), die de computerafdelingen van Electrical

Music Industries en Ferranti Ltd. heeft overgenomen
en licentie-overeenkomsten met R.C.A., Sperry Rand
(Verenigde Staten) en Hitachi (Japan) heeft gesloten.
Voorts Elliott-Automation, een maatschappij die zich

zowel op het gebied van de fabrieks- als de kantoor-

automatisering beweegt en voor Europa samenwerkt

met de National Cash Register Co. ten aanzien van

wetenschappelijke, technische en administratiecompu-

ters, waarvan er verschillende in Nederland zijn ge-

plaatst.

Een derde groep betreft de samensmelting van de

computerafdelingen van de English Electric Ltd. met

Leo Computers Ltd. (aanvankelijk dochtermaatschappij

van het bekende Lyon’s concern) en de Marconi Com-

pany Ltd. Van de buitenlandse leveranciers heeft Ho-

neywell een belangrijke fabriek voor fabrieks- en kan-

toorautomatisering in Schotland. Voor de bouw van

regel- en meetapparatuur gaat zij samenwerken met de

Zweedse maatschappij SAAB, die enige ervaring op het

gebied van computerbouw heeft en voorts een groot-

gebruiker van analogonmachines van Honeywell is.

De Engelse concerns hebben moeite zich staande te

houden tegen de Amerikaanse concurrentie. Er is een

commissie onder leiding van Lord Mountbatten om na

te gaan op welke wijze de positie van de elektro-

nische industrie kan worden versterkt, terwijl er ge-

zaghebbende stemmen opgaan om tot verdere concen-

tratie te komen. De positie van de Engelse computer-

industrie wordt door de regering en de publieke opi-

nie als een zorgvolle en uiterst belangrijke zaak ge-

zien.

In Duitsland brengt Siemens enige zelfontworpen en

-gefabriceerde computers met toebehoren ter markt,
maar heeft grote moeite om voor deze produkten af-
nemers in het buitenland te vinden. Sinds kort is een

vergaande samenwerking met R.C.A. tot stand geko-

men, waarvan de resultaten in een verhoogd verkoop-

elan en aankondiging van een nieuwe computerserie, de

Siemens 4004, die waarschijnlijk identiek is met de nieu-

we R.C.A.-Spectra machines, reeds merkbaar zijn. An-
dere initiatieven, t.w. van AEG-Telefunken en de Duit-

se Standard Elektrik – dochter van het I.T.T.-concern

– schijnen dood te lopen.

In andere landen zijn of worden wel computers ge-

bouwd (Zweden en Zwitserland), maar de betreffende

fabricage lijkt een meer incidenteel karakter te heb-

ben. Wat ons land aangaat heeft de N.V. Electrologi-
ca, dochtermaatschappij van de N.V. Nillmij, opmer-

kelijke successen geboekt met de fabricage en verkoop

van computers. Van de Xl zijn thans 33 stuks ver-

kocht, waarvan 17 in Nederland; van de nog in ont-

werp c.q. produktie zijnde X8 twaalf stuks. De maat-

schappij maakt, met uitzondering van een ponsband-

lezer, zelf geen perifere apparatuur, maar betrekt deze

zonodig van concurrenten of speciaal daarvoor be-

staande toeleveringsbedrijven.

Het bedrijf steunt in belangrijke mate op de stuw-

kracht en persoonlijke relaties van de president-direc-

teur van de Nillmij, Prof. Dr. J. Engelfriet. Het heeft

thans ca.
550
employés in dienst. Een verlies- en winst-

rekening van de N.V. Electrologica treft men in het

verslag van de Nillmij niet aâi. Beziet men de positie

van Electrologica tegen de achtergrond van het groot-

bedrijf van haar concurrenten en de samensmeltings-

en samenwerkingstendenties, die tussen hen waarneem-

baar zijn – zoals beschreven in vorige artikelen –

dan lijkt het niet waarschijnlijk dat deze onderne-

ming op den duur haar solitaire positie in ons land

zal kunnen handhaven.

Een bijzondere situatie is waar te nemen ten aanzien

van Philips Eindhoven. Philips is momenteel leveran-

cier van computerelementen voor militaire en industrië-

le projecten en is voorts een grote fabrikant van on-

derdelen voor computers. Het heeft voor eigen ge-

bruik enige rekenmachines gemaakt en sinds 1963 een

Hoofdindustriegroep Computers gevormd.

In Apeldoorn wordt een fabriek gebouwd voor de

ontwikkeling van elektronische rekenapparatuur. Het

is voor een buitenstaander moeilijk vast te stellen of

Philips in optima forma de fabricage en verkoop van
computers voor administratiedoeleinden ter hand zal

nemen of zijn computerresearch en -ontwikkeling pri-

mair richt op het verkrijgen van inzichten ten behoeve
van de fabricage van andersoortige informatieverwer-

kende apparatuur en onderdelen.

Wat de onderdelenmarkt betreft, deze was – gelijk

E.-S.B. 21-4-1965

367

reeds opgemerkt – oorspronkelijk zeer winstgeyend,

maar is ten gevolge van allerlei tendenties thans niet meer

za prospererend. Het is echter uteraard altijd mogelijk

met iets bijzonders op dit gebied een markt te creëren.

Zo
vermeldde de ,,Philips’ Koerier” van 23 mei 1964
het gereedkomen van het eerste D-geheugen met een

capaciteit van 16.384 woorden en een gemiddelde cy-
clustijd van 2 micro-seconden,’ hetgeen erop kan dui-

den dat men in toenemende mate aandacht gaat ge-

ven aan de ontwikkeling en produktie van grote on-

derdelen. Ook over enige jaren zal dit bedrijf met zijn

enorm potentieel nog wel een plaats op de computer-

markt kunnen veroveren, maar gemakkelijk zal dat, ge-

zien de vele gevestigde posities van zeer sterke andere

computermaatschappijen, niet gaan.

Een belangrijk voordeel voor Philips kan zijn gele-

gen in zijn enorme research en ervaring op vrijwel al-

le gebieden van de elektronica en voorts in het feit,

dat het reeds vanaf de jaren dertig omvangrijke pio-

niersarbeid heeft verricht op het gebied van administra-
tie en organisatie
1),
waardoor het voor de opbouw van
een verkoop- annex serviceorganisatie voor computers

e.d. eventueel ook uit deze bijzondere bron van erva-

ring en, deskundigheid kan putten.

Gezien de concentratietendenties in de computerin-

dustrie en de geografische beperktheid van ons land

ligt de gedachte aan een samengaan tussen Philips en

Electrologica voor de hand. In hoeverre deze tot rea-

lisâtie zal komen, moet uiteraard worden afgewacht

‘s.Gravenhage.

H. REJNOUD.

) Hieraan zijn de namen verbonden van Prof. Dr. Ir.
J. Goudriaan, J. E. Spinosa Cattela, Drs. M. J. van der
Ploeg, Prof. A. Goudeket en P. C. Breek.

Naschrift.

I. Na het schrijven van het bovenstaande artikel heb-

ben de N.V. Philips en de N.V. Electrologica op 19 maart

1965 het volgende persbericht verstrekt:

,,Samenwerking in de Nederlandse Computerindustrie’.

Commissarissen en Directie van de tot het Nillmij-

concern behorende N.V. Electrologica te ‘s-Gravenhage

en de Raad van Bestuur van de N.V. Philips’ Gloeilam-

penfabrieken te Eindhoven delen mede, dat zij, overtuigd

van de wenselijkheid van een nauwer samengaan op het

gebied van computers en daarmede verwante apparatuur,

in beginsel hebben besloten tot samenwerking.

Deze samenwerking tussen Electrologica en Philips

zal o.m. leiden tot onderlinge uitwisseling van technische

gegevens, terwijl gestreefd zal, worden naar integratie van

beider programma’s. Voorts is tussen beide ondernemin-

gen overeengekomen, dat Philips een minderheidsparti-

cipatie zal nemen in het aandelenkapitaal van Electro-

logica”.

Hieruit blijkt, dat inmiddels een samenwerking tussen

beide ondernemingen tot stand is gekomen.
ii. In ,,E.-S.B.”. van 9 september 1964 over ,,De electro-

njische markit” deed iik aan de hand van een cijferoverzicht

over de ontwikkelin’g van de omzet van elektronica in de

periode
1950-1967
in de Verenigde Staten, enige West-

Europese landen en Japan, uitkomen dat binnenkort de

produktie van elektronische apparatuur voor industriële

doeleinden die van radio- en televitietoestellen enz. zou

gaan overtreffen. Voorts vermeldde ik daar dat in de

Verenigde Staten de opdrachten voor defensie, ruimte-

vaart e.d. momenteel niet minder dan 54 pCt. van de

totale produktie uitmaken.

In een vraaggesprek van de redacteur van het Ameri-

kaanse blad Electronics met de heer F. Philips dd. 8

februari jl. komt een passage voor, die ik ter vergelijking

hieronder weergeef:

,,Today about 66 pCt. of Philips sales come from

consumer products with military comprising about 5 pCt.
By 1980 the company hopes that two thirds of its volume

will be from the industrial and military market”.

Het onderzoek naar distributiekanaleti en distributiekosten

in Duitsland

In 1963 verscheen de vierde publikatie ) over een onder-

zoek naar de distributiekanalen en distributiekosten van

consumptiegoederen, dat onder leiding van Prof. Seyffert
wordt uitgevoerd door het Instituut voor Handelsresearch

aan de Keulse Universiteit. Deze vierde publikatie heeft

zich uitsluitend gericht op consumptiegoederen uit de

voedingsmiddelensector, welke het produkt zijn van de

Duitse voedingsmiddelenindustrie.

Reeds eerder verscheen het resultaat van het onderzoek

naar de , distributiekanalen en distributiekosten van:

1. huishoudelijke artikelen; 2. textiel, schoenen en Ieder-
waren; 3. overige consumptiegoederen, met uitzondering

1)
Prof. Dr. Dr. h.c. Rudolf Seyffert: ,,Wege und Kosten der
Distribution der Erzeugnisse der Ernahrungsindustrie”, West-
deutscher Verlag, Köln und Opladen 1963, 88 blz., 33 tabellen,
D.M. 16.

van de levensmiddelen. Het onderzoek zal worden afge-

sloten met een nog te verschijnen vijfde publikatie, waarin

eveneens levensmiddelen het voorwerp van onderzoek
zijn, maar waarin dan speciale aandacht wordt besteed

aan de ,,verse” voedingsmiddelen, zoals brood, vlees, fruit

en groente. Het onderzoek naar voedingsmiddelen valt

dus uiteen in twee delen; en wel: 4. levensmiddelen, als

produkt van de voedingsmiddelenindustrie;
5.
levens-

middelen, welke tot de zgn. verse produkten” worden’

gerekend.

De gehele studie van distributiekanalen en distributie-

kosten zal, na voltooiing, 131 artikeigroepen met 511

artikelen omvatten. Het komt ons voor dat ook naar

Nederlandse maatstaven het onderzoek volledig mag heten,

met andere woorden, de totale consumptieve bestedingen

met uitzondering van, de diensten, zijn voorwerp van

onderzoek geweest.

368

E.-$.B. 21-4-1965

Aard van het onderzoek.

De publikatie waaraan wij in dit artikel aandacht zullen

schenken, beperkt zich zoals gezegd tot de levensmiddelen

als produkt van de binnenlandse voedingsmiddelenindustrie

en omvat 32 artikeigroepen met in totaal
85
artikelen. Het

jaar van onderzoek was 1959. De methode van onderzoek

is geweest de zgn. ,,handelsketen”-methode, waaronder

wordt verstaan dat
bij
het onderzoek nauwkeurig de weg

van het produkt is gevolgd, die is afgelegd vanaf het maga-

zijn voor gereed produkt
bij
de producent via inschakeling
van de handel tot en met de finale consument. De daaraan
verbonden kosten worden aangeduid als
distributiekosten,

ter onderscheiding van de
produktiekosten.
De consumen-

tenprijs wordt dan ook gesplitst in deze beide kostengroe-

pen. Onder distributiekosten vallen
alle
kosten na het ge-

reedkomen van het produkt, dus de som van de: 1. ver-

koopkosten van de producent; 2. totale kosten plus netto

winst grossier (grossiersmarge na verrekening bonussen
enz.); 3. idem detaillist (de detailhandelsmarge na aftrek
van eventuele zegelkortingen). Wanneer wij evenals Dr.

Dreesmann in zijn ,,Evolutie en Expansie” de handel

functioneel
en
institutioneel
onderscheiden, dan kunnen

– naar analogie – de totale distributiekosten, zoals deze

in de onderhavige studie worden vastgesteld, aangeduid

worden als de ,,functionele” distributiekosten, welke zich
,,institutioneel” nader laten specificeren.

Behalve de opsomming van de artikelencatalogus, wordt

ook verantwoording afgelegd van de gebruikte begrippen,

hetgeen een goede bijdrage is ter voorkoming van begrips-

verwarring. Vervolgens wordt ,,griindlich” rekenschap

gegeven van de spreiding en het aantal verrichte onder-

zoekingen. Zo blijkt dan dat meer dan 500 bedrijven van

producenten, grossiers en detaillisten aan het onderzoek

hebben meegewerkt, waarbij gemiddeld meer dan 90 onder-

zoekingen per artikel zijn gedaan. De omvang van het
onderzoek mag ,,betrouwbaar” heten: een gemiddelde

,,representatiegraad” van 70 (d.i. het percentage van de

totale produktie).

De resultaten van het onderzoek worden gedetailleerd

per artikelgroep weergegeven, waarvan het totaal gemid-

delde wordt vergeleken met de uitkomsten van de voor-

gaande drie onderzoekingen op het gebied van de ,,non-
foods”. De analyse geeft een samenvatting van de distri-

butiekanalen, de distributiekosten en de handelsmarges.

De distributiekanalen.

De distributiekanalen zijn op twee manieren vastgelegd

en wel:

TABEL 1.

Consumptiegoederen van de:

voedings- niet-levens-
middelen- middelen-
industrie
industrie

a. verkoop door de producent aan:

(in pCt.)

consumptiehuishoudingen
1
2,5
38
60
61
37,5
100 100

(direct)

………………….

detailhandel

……………….

Totaal produkt
………………

..1


groothandel

……………….

b. Consumenten kochten dit produkt
van:

producenten (rechtstreeks)

. . . –
2,5

zelfstandige detaillisten
80
82

grootwinkelbedrijf
8
0,0
7
0,5

warenhuizen/verzendhuizen


2
12

coöperaties

……………….

2
3

overigen

………………….
Consumptieve aankopen
100 100

De structuur van de distributie van de onderscheiden

consumptiegoederen vertoont op enige punten duidelijke
verschillen. Zo blijkt de behoefte aan de diensten van de

institutionele groothandel zeer ongelijk te zijn. Het is be-

kend dat de ,,non-foods” een aanmerkelijk
lagere
omzet-

snelheid hebben. Hiertegenover staat de conclusie (blz. 44

van het rapport) dat voor artikelen met een
hoge
omzet-

snelheid de afzet via de groothandel minder geschikt is.

Beide uitersten mogen dan wellicht waar zijn, dit betekent

o.i. nog niet dat de omzetsnelheid gebruikt kan worden

bij de analyse van de distributiekanalen. Op deze grootheid

werken namelijk te veel heterogene krachten in.

Het aandeel van het grootwinkelbedrijf komt voor de

voedingsmiddelen neer op 8 pCt. Wanneer bedacht wordt

dat in Nederland het marktaandeel in de buurt van 20

pCt. ligt, dan rijst onmiddellijk de vraag naar de oorzaak

van dit verschil. Zijn de definities van het grootwinkel-

bedrijf niet gelijk?

De distributiekosten.

De distributiekosten laten zich in procenten van de

consumentenprijs als volgt samenvatten:

TABEL 2

Consumptiegoederen van de:

voedings- niet-levens-
middelen-
middelen-
industrie industrie

(in pCt.)
Produktiekosten
…. …………….
64,8
56

Distributiekosten:


producent

…………………
12,6
12,4

grossiers en detaillisten

………
..
22,6
..
35,2
31,6
44

100
100

Hierbij valt nog op te merken dat de

ConsumentenpriSs
……………….

totale distributiekosten van
35,2
44
o.a.

de

volgende

kostensoorten

be-
vatten:

omzetbelasting
………………
7,3
6,9

transportkosten
..
5,4
3,7

De distributiekosten in beide groepen van consumptie-

goederen blijken dus ook belangrijke verschillen te ver-

tonen. Laten wij de omzetbelasting .buiten beschouwing,

dan bedragen de distributiekosten voor de besprokei

groep levensmiddelen 27,9 pCt., maar die voor de ,,non-

foods” 37,1 pCt. van de consumentenprjs. Zoals alle

gemiddelden, kunnen deze cijfers meer verbergen dan ze

openbaren. Het is dan ook wel interessant dat bij de beoor-

deling van de distributiekosten van een aantal artikel-

groepen, de studie tot de conclusie komt dat
relatief hoge

distributieko sten resulteren voor sterke merkartikelen met

vastgestelde prijzen
(blz. 33).

Een dergelijke conclusie is wel wat al te suggestief ge-

formuleerd. Tegenstanders van de verticale prjsbinding

zouden haar gemakkelijk kunnen gebruiken om de juist-

heid van één van hun contra-argumenten aan te tonen.

Hiertegen zouden wij willen waarschuwen. Deze conclusie

komt namelijk een beetje uit de lucht vallen: nergens wordt

zij aannemelijk gemaakt. Maar al zouden de relatief hoge

kosten een feit zijn, dan nog zal steeds beoordeeld moeten

worden of andere factoren een rol spelen. Zo zouden wij

ons kunnen afvragen of de relatief hoge distributiekosten
worden veroorzaakt door:

– ondoelmatigheid in de distributie (bestaat er wellicht een

oorzakelijk verband tussen artikelsoort en distributie-

kosten, dus een verschil in de produktieve bijdrage per

artikel?);

E.-S.B.
21-4-1965

369

– een
meer
dan redelijke winst bij producent en handel.

Hoge distributiekosten op zichzelf zeggen o.i. niet veel.

Wat zegt het bijv. dat de distributiekosten voor suiker in

Duitsland 21,5 pCt. bedragen en voor mineraalwater

60,5
pCt.? De produktieve bijdrage (de handeisprestatie)

wordt immers mede bepaald door de realiseerbare omzet-

snelheid, de absolute waarde, door gewicht, volume,

risico’s, duurzaamheid enz.

Ook dit onderzoek heeft weer bevestigd, dat artikelen

met een betrekkelijk geringe waarde per eenheid procentueel

hogere distributiekosten hebben dan die met een hogere

prijs per eenheid. Maar ook deze conclusie moet weer

beperkt worden tot bepaalde artikeigroepen (misschien de

levensmiddelen). Want in zijn geheel geldt voor de duur

zame gebruiksartikelen dat er zowel sprake is van relatief

hoge distributiekosten als van hogere prijzen per eenheid

(zie tabel 2). De betreffende uitspraak leent zich niet voor

generalisatie. Alleen door verdere analyse en wellicht

abstractie, zijn misschien meer algemeen geldende con-

clusies voor consumptiegoederen/distributiekosten moge-

lijk. De handeisfunctie omvat een variabel aantal ttken.

En ook daardoor kunnen de distributiekosten nogal

uiteenlopen.

De handeismarges.

Het onderzoek naar de distributiekosten is niet volledig,

zonder de handelsmarges van de producent, groothandel

en detailhandel in de beschouwing te betrekken. De in

tabel 2 genoemde kosten zijn de totale distributiekosten,

zonder daarbij in aanmerking te nemen in hoeverre de

tussenschakels bij de distributie waren ingeschakeld. Zo

weten wij o.a. uit deze studie dat bij de distributie van het

totale produkt de institutionele groothandel voor 61 pCt.

resp. 37,5 pCt. was betrokken. Ook de gemiddelde handels-

marges werden in dit onderzoek vastgesteld in procenten

van de consumentenprijs:

TABEL 3.

Consumptiegoederen van de:

voedings-

niet-levens-
middelen-middelen-
industrie

industrie

Handeismarges van:

(in pCt.)
Producent (verkoopkosten)

12,4

11,5
Groothandel …………………
7,8

12,0
Detaillisten
………………..

.

..8,4

29,3
,,Totaal’
……………………..
„38,6”

52,8

Totale distributiekosten
………….
1

35,2

1

44.0

De ‘studie geeft de totaaltelling van de handeismarges

niet weer. Terecht! Want deze gemiddelde marges kunnen

niet
bij
elkaar worden opgeteld, daar de gewichten van de

marges ongelijk zijn. Dit komt in de vergelijking met het

totaal van de distributiekosten (een macro-cijfer) goed tot

uitdrukking. Het verschil van 3,4 pCt. resp. 8,8 pCt. wordt

voornamelijk veroorzaakt door de gedeeltelijke inschakeling

van de institutionele groothandel. De groothandelsfunctie

wordt steeds uitgeoefend. De vraag is alleen door wie.

Dat kan zijn de producent, maar ook de detaillist. De

gemiddelde producenten- en detaillistenmarge omvat

dus gedeeltelijk een beloning voor geleverde groothandels-

prestaties. De totaaltelling van de handelsmarges omvat

dan ook dubbeltellingen tot een bedrag van 3,4 pCt.,

rn.a.w. de institutionele marges vallen niet samen met de

functionele marges, wanneer theoretisch drieërlei soort

handelsprestaties zouden worden onderscheiden.

De voortdurende beweging tussen differentiatie en

integratie maakt het welhaast onmogelijk de distributie-

taak van producent, grossier en detaillist nauwkeurig te

omschrijven, hoewel o.i. theoretisch daaraan behoefte

bestaat. De handelsmarges geven voor beide groepen van

consumptiegoederen markante verschillen te zien, welke in

hoofdzaak wel zullen worden veroorzaakt door het ver-

schil in omzetsnelheid en vereiste service. Zonder analyse

van de distributiekosten vallen deze marges moeilijk te

beoordelen.

Slot.

Vergelijking van deze Duitse cijfers met Nederlandse

gegevens over distributiekanalen en distributiekosten zou
natuurlijk interessant zijn. Wat de levensmiddelen betreft

hebben wij de indruk dat, zonder de omzetbelasting, de

hiervoor besproken distributiekosten geen grote afwijkin-
gen vertonen met de Nederlandse. Overigens is een inter

nationale
vergelijking
van de distributiekanalen en distri-

butiekosten geen eenvoudige zaak, maar o.i. in het kader

van de ontwikkeling in de E.E.G. toch wel dringend

gewenst. Denk buy, aan de gevolgen van de harmonisatie
van directe en indirecte belastingen, lonen en sociale ver

zekeringen, waardoor de prijspolitiek in een geheel ander

licht komt te staan.

Het onderzoek van de Keulse Universiteit achten wij van

groot belang. Het laat zich verstaan dat dit soort publi-

katies zich niet eenvoudig laat lezen. Alleen door studie

kan men op verantwoorde
wijze
van de inhoud kennis

nemen. Geïnteresseerden kunnen wij dit werk hartelijk
aanbevelen. Uit de recente geboorte van de Vereniging

voor Distributie-Economie moge wellicht blijken dat het

aantal geïnteresseerden voor deze afdeling van de econo-

mische wetenschap groeiende is. En misschien. . .. ziet

deze Vereniging in samenwerking met het C.B.S. en onze

universiteiten nog eens kans een dergelijk onderzoek ook

in Nederland te realiseren.

Bilthoven.

Drs. H. A. VAN DER VEGT.

INGEZONDEN STUK

Fusies: modeversch.ijiisel of

economische wenselijkheid?

In ,,E.-S.B.” van 17 februari ji. is een noitie opgeno-

men van Drs. H. A. A. Kok, nnider de ititel ,,Fusies:

modeverschijnsel of economische wenselijkheid?”. Deze

notitie geeft mij aanleiding •tot enkele opmerkingen.

Doch allereersit zou ik graag een paar vragen willen

stellen.

In de eerste plaats is mij niet geheel duidelijk ge-

worden welke vorm of soort van fusies door de

schrijver worden bedoeld. Indien ik aanneem dat hij

hieronder elke vorm van samensm.eilting verstaat, onge-

acht de rol welke aan elk der voorheen zelfstandige de-

len wordt toebedeeld, kan ik hier voorlopig vrede mee

hebben, hoewel dan toch een wel zeer gevarieerde

lading door dezelfde vlag wordt gedekt.

In de tweede plaats is mij niet geheel duidelijk wat

in dit verband dient te worden verstaan onder kwanti-

tatief onderzoek. Als voorbeelden worden genoemd een

onderzoek naar de groei en ontwikkeling van de be-

drijfstak in Nederland en de andere E.E.G.-ianden; de
ontwikkeling van het eigen marktaandeel; de ontwik-

keling van de imponten en de invloed daarvan op de

370

E.-S.B.
21-4-1965

binnenlandse markt. Op zichzelf kunnen deze onder-

zoeken. nuttige inf’omatie verschaffen, doch ik vraag ‘mij

af welke betekenis men juist aan deze gegevens dient

toe te kennen bij de overweging al of niet te gaan

fusioneren. M.i. stelt de schrijver zeer terecht dat men

veelal het marktaandeel als oorzaak van een fusie en

alle overige – in de theoretische economie geformu-

leerde – voordelen als prettige gevolgen der fusie ziet.

Elkbedrijf dat op een bepaalde markt opereert zal

de beschikking dienen te hebben over de gegevens wel-

ke hiervoor bij wijze van voorbeeld reeds zijn opge-

nomen, onafhankelijk van een eventuele fusie. Bij de

operatie op een bepaalde markt wordt een bepaald be-

drijf geconfronteerd met andere bedrijven die op de-

zelfde markt opereren. 1-let effect van ieders operatie

vindt zijn weerslag in een marktaandeel, het gedeelte van

de markt dat door dat bepaalde bedrijf wordt beheerst.

Zolang wij mogen aannemen dat elk bedrijf streeft

naar een maximale winst – een streven dat kan wor-

den gemitigeerd of geamendeerd door andere veron-

derstellingen, welke overigens het winststreven niet aan-

tasten doch een andere belichting geven – mogen wij

ook aannemen, dat één van deze middel’eni kan zijn het

streven naar marktvergroVing.

Met opzet spreken wij over één van de middelen.

Men zou ook kunnen streven naar kostenv’enlaging per

eenheid eindproduct of omgekeerd naar opbrengstver

hoging per eenheid produkt, waarbij de laatste moge-

lijkheid veelal een onmogelijkheid is. Een markitver.gro-

ting, d.w.z. een groter aantal eenheden produkt welke

worden afgezet, kan op diverse manieren worden be-

reikt, waarbij de overname of het samengaan met eeit

ander bedrijf é én der mogelijkheden is. Een samen-

gaan met een ander bedrijf heeft het voordeel dat men

in én keer zonder directe verkoopkosten een groter

marktaandeel en mogelijk ook een grotere slagvaardig-

heid heeft dan voorheen.

Vele fusies – voor dit moment zullen wij een zo’n

ruim mogelijke interpretatie aan dit begrip geven –

komen tot stand uit commerciële overwegingen en zijn

a.h.w. op de toekomst gericht. De belangrijkste over-

weging is daarbij veelal dat men gezamenlijk sterker

op de markt staat. In de commentaren welke bij fu-

sies door de directies worden verschaft leest men ïaast

bovenstaand argument nog een aantal andere – soms

voor de gelegen heid bedachte – argumenten, zoals be-

sparingen op kapitaalsuitgaven en het overwinnen van

personeelsmoeilijkheden. Een dergelijk commentaar

wordt veelal besloten met een frase waarin wordt ge-

zegd, dat voor het personeel – voorlopig – niets zal

veranderen. Dit nu kan juist niet het effect zijn van

een fusie, maar hierover straks.

Is eenmaal de fusie tot stand gekomen dan blijkt dat

men zich op de werkelijkheid moet richten Wat dient
men nu onder deze werkeliijkheid te verstaan? Bij de

fusie zijn twee factoren betrokken, t.w. kapitaal en ar-

beid. Het blijkt dat men tav. het kapitaal wordt ge-

confronteerd met een ibepaalde investering
1)
in on-

roerende igoederen, machines en bedrijfsmiddellen. De-

ze investering is reeds gedaan en niet direct ongedaan

te maken. Noemt men veelal als een der voordelen

der fusie een schaalvergroting van ‘de produktie dan is

`) Uit deze formulering blijkt reeds, dat wij ons beper-
ken tot bedrijven met een produktie-apparaat en voorbijgaan
aan de typische handelsbedrijven waar de accenten bij een
fusie anders liggen.

dit toch in de meeste gevallen een toekomstig voor-

deel dat niet direct is te realiseren. Op korte termijn is

slechts een zekere taakverdeling tussen de onderschei-

dene produktie-eenheden denkbaar.

De andere genoemde factor Is de ‘arbeid. Deze fac-

tor is ‘bijzonder gecompliceerd ‘omdat de arbeid nu

eenmaal wordt belïchaamd door personeelsleden. Door

een fusie worden promotielijnen doorkruist of ver-

vaagd; er ‘ontstaan ‘onzekerheden. Met name de factor

arbeid ) wordt vaa’k ‘te weinig geïnformeerd over de
gevolgen van een fusie. Nu kan men als excuus aan-

voeren dat de directies van de bij een fusie betrokken
bedrijven dit vaak zelf niet eens weten of dat de fusie

voor hen al moeilijkheden genoeg met zich brengt, toch

geloof ik dat men de werknemers betrokken bij een

fusie a.h.w. moet begeleiden. In dit verband willen wij

wijzen op een artikel van Ir. Bosma
3)
waarin deze

pleit voor het begeleiden van de personeelsleden be-

trokken bij een fusie door een ‘lid van de directie.

De voordelen van een fusie, bijv. de marktvergroting,

zullen door de personeelsleden wellicht worden ‘begre-

pen; voor hun persoonlijke werkomstandigheden zijn

deze voordelen niet zo sprekend. Elk bedrijf dat gaat

fusioneren dient er mi. op bedacht te zijn dat een

fusie voor zover het de factor arbeid betreft, produk-

tiv’ïteitsveillagend kan werken gedurende de eerste tijd.

Samenvattend kan men zeggen, dat de voordelen van

een fusie ongeacht of kwantitatief onderzoek heeft plaats-

gevonden vaak pas op langere Itejimijia tot uiting komen.

in de eerste pr.aats omdat besparingen op de factor kapi-

taal veelal toekomstbesparin’gen zijn en in de tweede
plaats zijn in de personoeisseotor remmingen – resul-

terend tin eenverlaagde produktiviteit – te verwachten,

tenzij men dit op de juiste wijze opvangt. Ik ontveins

mij ‘niet, dat in het vorengaande enkele simplifica’ties
zijn opgenomen. Gedeeltelijk heeft de heer Kok daar-

toe aanleiding gegeven door zijn ruime interpretatie –

of wellicht is het juister te spreken over het niet inter-

preteren – van het begrip fusie.

Terugkomend op mijn tweede vraag betreffende het
nut van kwantitatief onderzoek bij fusies nog het vol-

gende: ik gelook dat de vraag op zijn ‘minst iets meer

genuanceerd – afhankelijk van de vorm van de fu-

sie – gesteld dient te worden, waarbij men allerminst

uit het oog dient te verliezen dat niet-kwantitatief –

zo men wil kwalitatief —’onderzoek evenzeer gewenst

is. Men denke ‘alleen maar aan de problemen op per-

soneelsgebied of aan de door de schrijver aangehaalde

problemen bij ‘do merkenpoiiti’ek.

Breukelen.

Drs. B. G. KLEIN WASSINK.

2
Wij beperken ons thans hoofdzakelijk tot de leidingge-
vende arbeid beneden directieniveau.
) Ir. J. Bosma: ,,Fusie, lief en leed”, in het Algemeen,
Handelsblad, Bank- en Verzekeringsnummer, 22 februari
1965.

NASCHRIFT

De fusievorming staat als actueel en belangrijk onder-

werp momenteel sterk in de belangstelling. Het is dan ook

alleszins begrijpelijk, dat Drs. B. G. Klein Wassink op

een meer uitvoerige en diepgaande behandeling van dit

onderwerp van mijn kant had gehoopt. Het was – er

blijft mij – gezien de anonimiteit die de voorwaarde

vormde bij het uitgebreide onderzoek, dat hieraan ten

grondslag heeft gelegen, helaas onmogelijk hierop dieper

in te gaan. –

Nederlandsch Economisch Instituut.

Drs. H. A. A. KOK.

E.-S.B. 21-4-1965

371

Prof. Dr. W.
Steigenga: Moderne
planologie.
Aula 178.
Het Spectrum, Utrecht 1964, 211 blz., f. 2,90.

Prof. Steigenga heeft de Âulareeks verrijkt met een

bijdrage, waarin een nationale problematiek wordt be-

handeld op een wijze, die weldadig aandoet. De indruk

van onbestemdheid die het vraagstuk van de ruimtelijke

ordening bij de geïnteresseerde leek kan wekken – de

discussies hierover dragen daartoe soms bij – is na lezing

geheel verdwenen.

Over de problemen met betrekking tot de ruimtelijke

ordening heeft zich in kringen die de planologie bedrijven,

een discussie ontwikkeld, toen het begrip planologie nog

nauwelijks vorm had gekregen. Ja, men kan stellen dat

het die vorm heeft gevonden dank zij deze discussie.

De standpunten, die zich gedurende dat ontstaan in

Nederland en in het buitenland Jiebben gevormd, betrekt

de schrijver in de voorstelling van zaken. Bij die voorstel-

ling geeft de
schrijver
een richting aan. Het is een ge-

noegen bij het lezen van het boek daarop bedacht te zijn.

De schrijver bedrijft de planologie hier in het eigen vakge-

bied.
Hij
weet de standpunten, de aspecten van het vak

zo te schikken, dat het begrip planologie voor de lezer

inhoud
krijgt,
m.a.w. dat hij na lezing van het boek beslist
een gezicht heeft op dit vakgebied.

De feitelijke gegevens, die de schrijver hanteert ter

illustratie van het betoog, zijn zowel gericht op het bij-
brengen van de eigen Nederlandse problematiek – ken-

merkend voor zijn visie – als gesteld tegen de achtergrond

van de situatie in Europa en de Verenigde Staten. Deze

feitelijke vergelijkende gegevens, ontleend aan een aantal

belangrijke studies – het boekje telt
5
hoofdstukken met

gemiddeld 25 bronverwijzingen elk – komen het beeld,

dat uiteindelijk kan worden gevormd van de Nederlandse

situatie, zeer ten goede.

Zowel de nadelen als de voordelen weet de schrijver

goed te schetsen. Met name de behandeling van de struc-

tuur van de verschillende steden – de randstad als één

conglomeraat tezamen genomen – noopt de schrijver

oplossingen voor deelproblemen te suggereren, die het

overwegen bepaald waard zijn. Wij denken hier – om

één punt uit vele te noemen – aan de situering van een

centrale veemarkt in het groene hart van Holland, een

mogelijkheid die logisch strookt met de ringvormige op-

bouw, welke de randstad kenmerkt. Een opbouw, die de

schrijver als een pré beschouwd. De zienswijze aangaande

het weinig gewenste effect, dat een algehele regelmatig

gespreide bebouwing geeft, tendeert in dezelfde richting.

Dat de opzet, een zo omvangrijke stof voor een pocket-

uitgave te bewerken, ook bezwaren heeft ligt voor de hand.
Bij een vergelijking aangaande de mate van verstedelijking

bijv. gaat de schrijver uit van een definitie, die de agglo-

meraties, ongeacht de administratieve grenzen, beperkt

tot die met meer dan 100.000 inwoners. Dit wettigt de

veronderstelling dat een bepaalde dichtheidsgraad als

norm voor de indeling is gekozen. Schrijver laat nu op

grond van deze indeling zien hoezeer in Nederland de

verstedelijking in vergelijking met andere landen is ge-

deconcentreerd. Men kan echter gemakkelijk de vraag

stellen, wat de waarde van deze deconcentratie is, indien

men zich voor Nederland de agglomeraties samengesteld

moet denken, ten einde uit overwegingen van administra-

tieve en ruimtelijke ordening gestalte te kunnen geven aan
die ene
stedelijke
agglomeratie, die men in de
nabije
toe-

komst toch als ontstaansvorm meent te mogen verwachten.
Deze vraag zou
bij
een meer uitgebreide bewerking van de

stof ongetwijfeld zijn ondervangen.

In hoofdstuk III: Verkenning van enkele werkende

krachten, schenkt de schrijver aandacht aan de groei van

de mannelijke beroepsbevolking op grond van de in 1960

gehouden volkstelling. Ondanks het korte bestek komt

hij tot een vrij diepgaande analyse: behandeld wordt de

geografische spreiding, onderscheiden in primaire, secun-

daire en tertiaire produktiesectoren. De belangrijke rol

van de internationale transportsector – vooral in het

westen des lands – wordt afgezet tegen die van de andere

sectoren. Een interessant aspect: tweemaal laat de schrijver

zich de vraag ontvallen – bij een zo bedachtzaam man

van wetenschap als Prof. Steigenga maakt dat indruk –

of in de toekomst tot de aanleg van een derde haven-

complex aan diep vaarwater moet worden overgegaan,

gezien de demografische situatie. Die vraag, gesteld tegen

de achtergrond van de constatering in het begin van het
boekje, dat de doorgravingen bij Ijmuiden en Hoek van

Holland in de 19e eeuw tot de thans bestaande bedrijvig-

heid hebben geleid, ligt in de lijn van de visie van de auteur.

Schrijver stelt deze vraag het eerst naar aanleiding van de

betrekkelijke keuzevrijheid, die de onderneming gelaten

is zich aan diep vaarwater te vestigen en nadien in samen-

hang met de noodzaak, bepaalde vormen van stuwende

bedrijvigheid te blijven entameren – metaalindustrie,

internationaal transport -, vormen die voor hun bedrijfs-

uitoefening op diep vaarwater zijn aangewezen. De vraag

illustreert de sterke opzet, die dit Aula-boek kenmerkt.

De moeilijkheden rond de vestiging van het bedrijfs-

complex Mobiloil laten zien, dat zij niet overbodig gesteld is.

Een waardevol werkje voor een ieder, die in den brede
geïnteresseerd is in de vragen waarvoor ons land en volk

komt te staan. Bovenal een nuchter boekje.

Rotterdam.

Drs. J. VAN DER LEEDEN.

,,Automation: a discussion of research methods”, Labotir

and Automation
Buljetin no. 1, International Labour

Ofice, Geneva 1964, Vi, 276 b:lz. S 3; 21 sh.

In maart 1964 vond onder auspiciën van het Inter-

nationaal Arbeidsbureau een conferentie plaats van des-

kundigen uit twaalf landen over de gevolgen van de

automatisering en de technische vooruitgang voor de

werkgelegenheid en de structuur van de beroepsbevol-
king. Het doel was vooral de methodologie van de on-

derzoekingen op dit gebied te bestuderen. Aan program-

ma’s, bedoeld om de gevolgen voor de arbeidskrachten
op te vangen door herscholing e.d., werd ook veel aan-

dacht besteed.

Van de aangeboden rapporten zijn een veertiental thans

gepubliceerd. Een aantal van ‘deze studies betréft on-

derzoekingen per bedrijfstak of in afzonderlijke onder

nemingen, w.o. een onderzoek naar de gevolgen van de

automatisering in de automobielindustrïe in Frankrijk.

Bij het onderzoek van de omvang van de automatise-

ring bestudeert men niet alleen wat reeds is geschied,

maar men tracht vooral ook de toekomstige ontwikkeling

te overzien, dus over de te verwachten groei van de

automatisering en haar gevolgen voor de arbeidsmarkt,

372

E.-S.B. 21-4-1965

uitspraken te doen. In de Nederlandse bijdrage van de
heer H. Reinoud worden hiervoor methoden aangege-
ven waarbij zowel directe methoden, door middel van

enquêtes, als indirecte analyses met behulp van produk-

tiefuncties en gegevens over de arbeidsproduktiviteit

worden beschouwd.

Deze auteur besluit zijn betoog met de opmerking dat

vèel meer middelen nodig zijn voor de verlangde micro-

en macro-onderzoekingen. Hij bepleit daarom coördi-

iiatie en uitwisseling van ervaringen van de instituten,

overheidsinstellingen, universiteiten enz., die zich op dit

gebied bewegen.

Statistische onderzoekingen zijn en worden verricht

in Canada (Ministerie van Arbeid) en de Verenigde Sta-

ten (Bureau of Labor Statistics). De vragenlijsten zijn

afgedrukt op blz. 124-130 en blz. 155-163. Zij hebben

betrekking op de aantallen en het type computers in

gebruik, de verschillende handelingen waarvoor zij wor-

den gebruikt, het technische personeel onderscheiden

naar een aantal categorieën, enz.

De conclusies en aanbevelingen (meer dan honderd

in getal!) zijn samengevat op blz. 249-267. Zij betreffen

zowel de algemene theoretische analyse als de nood-
zaak voor meer onderzoek, zowel ten aanzien van de

te verwachten verdere verbreiding van de automatisering,

als het opvangen van de gevolgen ervan. Een groot aan-
tal aanbevelingen hebben betrekking op de opzet en uit-

voering van ,,case-studies”.

Allen die belang stellen in de vraagstukken van de

automatisering en haar maatschappelijke gevolgen zij

deze verza’mel’ban d warm aanbevolen.

‘s-Gravenhage.

Dr. J. B. D. DERKSEN.

M. J. Kingma: Reputatiebehartiging.
‘Agon Elsevier,

Amsterdam/Brussel 1965, 182 blz., f. 6,90.

Een calleidoscoop van de public relations, aldus luidt

de ondertitel. Strikt genomen is een caleïdoscoop een
kijker, die een eenvoudig voorwerp veelvuldig weer-

spiegelt, welke weerspiegelingen door kleine veranderin-

gen van de instelling steeds wisselende figuren te zien
geven. Zo wil de schrijver in de caileidoscoop der pu-

blic relations eenvoudige denkbeelden in telkens ande-

re figuren zichtbaar maken. Dat levert aardige lectuur

op voor de lezer, die de basisfactoren van de public

relations kent en zich kan concentreren op het behagen

in de parafrasen. Wil men echter de kern van het on-

derwerp zelve terugvinden, dan blijken meermalen

meerdere herlezingen nodig. Toetst men dan de parafra-

se aan de kern, dan ontstaat waardering voor de eru-

diete en beschouwe.lijke benadering, soms via citaten

van Goethe en Strindberg, voor de grondslagen, voor

zover behandeld, van de puiblic relations.

Om enkele voorbeelden te noemen, het begrip em-

pathie (aa’nvoelingsvermogeia voor hetgeen anderen ver-

vult) en het woord ,,serendipity”, d.w.z. het bij toéval

vinden van waardevolle dingen van geheel andere aard

dan men zoekt, vindt de lezer genoemd, maar pas na

enkele er om ‘heen spelende bladzijden komt de ver-

klariing. Een meer directe benadering van ‘het onder-
werp vormen de waarschuwende voorbeelden van de

noodzaak voôr communicatoren de taal te spreken, die

de aangesprokenen juist opvatten. Nieuw zijn deze voor

beelden niet, maar de presentatie wekt waardering, even-

als van het betoog, dat secundaire b.ijzaken welbegre-

pen dienen te worden ve’ronachtzaamd. Dieper gaat het

pleidooi voor het zich gewennen aan veel weloverwo-

gen lezen om de onder meer voor public relations

noodziakelijke persoonlijke geestelijke discipline te ver-

werven, waarvoor het passieve genot van radio en tele-‘

visie minder geschikt is Een recept voor de remedie

tegen overdreven superioriteitsgevoel (het god-complex,

zoals de psychiaters zeggen) gaat vooraf aan de gesug-

gereerde stelling, dat ‘het bedrijven van public relations

toch wel een zeker superiorite.itsgevoel vereist, maar

dan met maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als

uitgangspunt.

Terloops zij opgemerkt, dat het in strijd is met de

geest van het boek, dat op de omslag staat vermeld,

dat het ,,tallöze voorbeelden uit de praktijk van het

bedrijfsleven te zien” geeft, want nuchter geteld komt

men niet verder dan ruim ‘tien. Bij enkele van die voor-

beelden heeft de recensen’t gewenst, dat de caleidos-

coop, al was het slechts even, door een microscoop

was vervangen. Waar de schrijver het personeelsblad

van een grote onderneming ,,uniek” noemt en aan een

ju’bileumartikel enkele citaten ontleent, had hij goed ge-

daan de lezer wat meer feitelijke gegevens te verschaf

fen ‘dan: wekelijkse oplage 82.500 exemplaren, 18 ver

schillende edities en gemiddelde omvang 12 bladzijden.

Het beeld van zo’n blad zou naast de foto op blz. 85

scherper en pregnanter zijn geworden door enige kwan-

titatieve analyse (bijv. percentage van de ruimte aan

koppen, tekst en foto’s gegeven), kwalitatieve analyse

(een systematisch overzicht van de onderwerpen) en door

een overzicht van de lezersreactie, waarvoor een onder-

zoek van enkele jaren
geleden
het materiaal heeft opge-

1 everd.

Indien men ‘het boek echter strikt aan zijn onder-

titel toétst, dan is de conclusie, dat het tonen van

een aantal ibasisfactoren van de public relations in hun

variaties in de praktijk des levens verscheidene boeiende

beelden heeft opgeeverd.

Rotterdam.

G. DE BRUYN.

Geldmarkt.

De daling in de circulatie van bankbiljetten, die na het

passeren van de ultimo pleegt te geschieden, liep in de

eerste weken van april, zoals werd verwacht, traag. Men

spreekt wel van een uitbreiding van de ultimo, die met

Pasen verband houdt. Wellicht, dat ook het grote aantal

buitenlandse toeristen, dat in deze dagen ons land pleegt

te overstromen en die allen met een goed gevulde guldens-

portemonnee de grens overschrijden hier iets mee te maken

heeft. Van de f. 314 mln., die sedert half maart de maat-

schappij was binnen ,gestroomd, was tot 12 april nog

slechts f. 141 mln. téruggekeerd.

Nu in de laatste weken de schatkist nog een klein bedrag

aan liquiditeiten per saldo naar zich heeft toegetrokken

blijft de geldmarkt wat gespannen. Dit blijkt uit het beloop

der bij De Nederlandsche Bank opgenomen voorschotten

in rekening-courant. Van de f. 131 mln. die eind maart ter

E.-S.B. 21-4-1965

.

373

overbrugging van de ultimo waren verkregen was ,in de

eerste week van april f. 87 mln, afgelost, doch in de tweede

week heeft men weer bijna f.
5
mln, moeten lenen om het

evenwicht te herstellen. Het behoeft geen betoog, dat onder

deze omstandigheden de rente voor daggeldieningen, na

op 6 april te zijn verlaagd, geen verdere daling meet heeft

laten zien.

Waarschijnlijk is in de laatste dagen voor Pasen de

situatie enigszins gewijzigd. Op
15
april heeft nI. de maan-

delijkse uitkering van het Rijk aan de gemeenten plaats

gehad, waardoor het zeer wel mogelijk is dat na Pasen

de markt verruimd blijkt.

Kapitaalmarkt.

Reeds zeer spoedig na de aankondiging van de obligatie-

lening der Europese Investeringsbank is in de afgelopen

week een tweede guldenslening van een internationaal

lichaam, nI. van de Europese Gemeenschap voor Kolen
en Staal, aangekondigd. De K.S.G. wil in ons land f. 40

mln, opnemen tegen een rente van
5
3
1
4
pCt., een uitgifte-

koers van 100 pCt. en met een looptijd van 20 jaar. Behalve

wat de looptijd betreft zijn de condities gelijk aan die van

de Europese Investeringsbank. Ook de nieuwe lening lijkt

vanwege het rendement voor de Nederlandse beleggers

attractief.

De beurs handhaaft de lusteloze stemming. Behalve

rechtstreeks door buiten -en binnenlandse politieke fac-


toren, lijken ook verkopen voor buitenlandse rekening,

voornamelijk van de Verenigde Staten afkomstig, een rol

te spelen.

KWANTITEIT

of

NILLMIJ
Wanneer het 0 vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

vraagt

aan te doen 0 tevoren te

in het kader van uitbreiding van haar activiteiten op financieel

moeten afraden deze annonces

terrein een

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

jong academicus

wij 0 beslist niet.

Wilt 0 echter een indruk heb-

[rechten of economie]

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

Na een inwerkperiode van enige maanden zal betrokkene een zelfstandig

zal het U interesseren dat tal-

aandeel krijgen in de voorbereidingvan deze activiteiten,

rijke grote ondernemingen re-

Tot zijn taak zullen behoren de inventarisatie van de hiermede

gelmatig ,,E.-S.E.” inschakelen

samenhangende vraagstukken en het doen van suggesties ten aanzien

als medium voor het oproepen

van oplossingen hiervoor,

van functionarissen op hoog

Na voltooiing van zijn opdracht – die enige jaren in beslag zal nemen –

niveau. De ervaring leert deze

is verdere carrière-mogelijkheid bij een van de staforganen van het

bedrijven namelijk dat een

concern ruimschoots aanwezig,

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het
Leeftijd tot 35 jaar. Enige ervaring in het bedrijfsleven is gewenst.

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

S
,.

Met de hand geschreven

:i2nm:mm’.mm:

van de reacties op Uw per

solhcitatiebrieven voor 3 mei
soneelannonces, dan geven
te richten aan het Hoofd

”d

..

Personeelszaken van de NILLMIJ

1:

WIJ
U ernstig
1fl
overweging

postbus 14, Den Haag.

om ,,E.-S.B. als medium in

te schakelen.

Advertentie.afdeling ,,E.-S.B.”

Postbus 42 – Schiedam.

374

E.-S.B. 21-4-1965

Indexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
9 april
15 april
(1953 =
100)
1964 1965
1965
1965
Algemeen

………………
405
410-379
385
380
Intern, concerns

………….
568
583

531
539 532
Industrie

………………..
355
371

344 350 344
Scheepvaart

…………….
146
155-143
145
147
Banken en verzekering
……..
236
243

224 227
225
Handel enz
……………..
170
180-170
172
171

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum

………….
f. 158,20
f. 155,50
f. 140,90
Philips G.B
………………
f. 152,20 f. 146,30 f. 144,20
Unilever

……………….
f. 141.80
f. 130,60
f. 129,70
A.K.IJ.

……… ………..
4984
5044 5964
Expi. Mij. Scheveningen
220
238 243
Hoogovens, n.r.c .

………..
558
525
529
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
957
9654
9404
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.

66,10
f.

66,10
f.

64,80
Nationale-Nederlanden,
c…..
784
731
720
Robeco

…………………
f.230
f. 223 f. 223

30 dec.
9 april

15 april
1964
1965

1965
New York.
Dow Jones Industrials
874


901

912

Rentestand.
Lang!.

staatsobl. s)
……….
5,17
5,22
Asnd.: internationslen a)
3,42
.

3,6 b)
lokalen a)

…………
3,26
.

3,6 b)
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
3’/,,
34

Bron:
Amsterdam-Rotterdam

Bank.
31 maart 1964.
C. D. JONOMAN.

U reageert
op annonces
in ,,E.S.B.”?

Wilt Ii dat dan steeds kenbaar maken!

voor

4cc

1iC

N.V. Nederlandse Spoorwegen zoekt enkele

staffunctionarissen

voor het Secretariaat.

Het spoorwegbedrijf is bij de grote verkeers- en vervoersvraagstukken
van deze tijd nauw betrokken. Die vraagstukken zijn voor een belang-
rijk deel van fundamentele aard. Zij betreffen – behalve de specifiek
technische aspecten – o.m. de functies van het spoorwegbedrijf en zijn
dochterondernemingen in de toekomst. In het bijzonder gaat het
daarbij om de inpassing van die functies in het gehele verkeer, in de
ruimtelijke ontwikkeling en in de verdere ontwikkeling van onze
samenleving in economisch opzicht. Vervoerspolitieke factoren, waaronder die, welke deel uitmaken van de gemeenschappelijke
vervoerspolitiek in de EEG. nemen hierin een eigen plaats in.

Bij NS is op dit gebied veel onderzoekingswerk in uitvoering, zowel
intern als in samenwerking met deskundigen en beleidsinstanties
buiten het bedrijf: dit laatste vooral in het kader van meer algemene studies en projecten. Naast de bedrijfs-economische factoren spelen hierbij maatschappelijk-economische factoren een rol. Een deel van
het werk vindt plaats in het verband der samenwerkende Europese
spoorwegbedrijven.

Voor het verrichten van werkzaamheden op dit gebied
wenst NS

de staf van zijn Secretariaat te versterken met enkele academici.

Daarbij wordt in de eerste plaats gedacht aan economen. Even-

tueel zullen ook andere academisch gevormden met aanleg en

ambitie voor werkzaamheden van deze aard in aanmerking

kunnen komen.

kon men

te veel
en ook
te weinig

uitgeven

De meeste mislukkingen
zijn vaak het

gevolg van het laatste

De nieuwe medewerkers ontvangen direct na hun indiensttreding een
algemene bedrjfsintroductie. Zij moeten in staat zijn collegiaal
werken in teamverband te verbinden met zelfstandige verrichting
van werkzaamheden onder eigen verantwoordelijkheid. Rapportering
op dit terrein geschiedt voor een belangrijk deel rechtstreeks ten
dienste van de bedrijfsleiding.

Jonge zowel als meer ervaren academici nodigen wij uit voor een
oriënterend gesprek. Zij kunnen hiertoe schriftelijk contact leggen
met Personeelzaken van NS (2e afdeling), Moreelsepark te Utrecht.
Inlichtingen kunnen telefonisch worden verkregen
bij
een mede-

werker van het Secretariaat, onder nummer 030-15871, toestel 797.

117

E.-S.B.
21-4-1965

375

RING VAN ROTTERDAMSE REPETITOREN

De R.R.R., een bekende landelijke instelling die opleidt voor

diverse economische studierichtingen, wenst binnenkort over te

gaan tot de aanstelling van een

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op
hoog
niveau zijn de

advertentiekolommen van

,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:
DOCENT BEDRIJFSHUISHOUDKUNDE

in volledig dienstverband

Gegadigden dienen:

• afgestudeerd te zijn aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool;
• de stof op het niveau van het kandidaatsexamen aan deze instelling te kunnen doceren;

• in het westen of centrum des lands woonachtig te zijn;

• vanzelfsprekend te beschikken over goede doceercapaciteiten.

Het salaris is geheel in overstemming met de gestelde eisen en is mede afhankelijk van leef-

tijd en ervaring. Hoewel het wel een aanbeveling is, is ervaring op het gebied van weten-
schappelijk onderwijs niet strikt vereist.

Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij het secretariaat van de R.R.R., Bezuidenhoutseweg
223, Den Haag. Telefoon 83 62
55.

ROC MARKETING NEDERLAND N.V.

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

BUREAU VOOR MARKTONDERZOEK

IN INTERNATIONAAL VERBAND

heeft, wegens uitbreiding van haar staf, plaats voor een

ACADEMISCH GEVORMD

PROJECTLEIDER

MARKTONDERZOEK

Gedacht wordt aan een econoom, socioloog, of sociaal-
psycholoog met enkele jaren praktijkervaring inzake com-
merciële vraagstukken, bij voorkeur op het gebied van

MARKETING-MANAGEMENT

OF MARKTONDERZOEK

Voor een juiste vervulling van de geboden functie dienen
kennis van onderzoek-methodjeken en praktisch inzicht in
commerciële vraagstukken gepaard te worden met goede
contact-eigenschappen, organisatie-talent en stilistisch ver-
mogen. Er zal echter ruimschoots gelegenheid zijn tot in-
werken.

Leeftijd niet boven 32 jaar.

Het aanvangssalaris zal niet minder bedragen dan f. 15.000,-
per jaar. Er zijn gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden
en voor de juiste kandidaat zeer goede ontwikkelingskansen,
ook op internationaal gebied.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan de directie van R.O.C.
Marketing Nederland N.V., Amsteistraat 9-11, Amsterdam-
C, onder vermelding in de linkerbovenhoek van de enve-
loppe van het opschrift ,,projectleider”. Nadere telefonische
inlichtingen kunnen van tevoren worden ingewonnen bij
Drs. H. Emanuel, tel. 24 49 31. Alle contacten zullen met
volledige discretie worden behandeld.

MINISTERIE
VAN FINANCIËN

Bij de
AFDELING BEGROTINGSZAKEN
is gelegen-
heid tot plaatsing van een

ECONOMISCH MEDEWERKER

die zal worden belast met de behandeling van zaken

betreffende het algemene begrotingsbeleid van het Rijk.

Wenselijke opleiding: doctoraal examen economie of

middelbare schoolopleiding aangevuld met akte M.O.-

economie.
Salariëring, afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring,

volgens de rang van hoofdcommies, referendaris 2e klasse

of referendaris. (salarisgrenzen f. 887,— – f. 1.633,—;

exclusief
5,3
% huurcompensatie en 4% vakantie-uit-
kering).

AOW-premie voor Rijksrekening.

Schriftelijke sollicitaties onder no. 5-0872/7188 (in linker-

bovenhoek van brief en env.) zenden aan de Rijks

Psychologische Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van

de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1 te ‘s-Gravenhage.

Verzoeken om nadere inlichtingen kunnen worden gericht

tot het hoofd van de Afdeling Begrotingszaken, Minis-

terie van Financiën, Kneuterdijk 22, ‘s-Gravenhage, met

wie ook een afspraak kan worden gemaakt voor een

oriënterend gesprek. (tel. (070) 18 44 10, tst. 21 34).

376

E.-S.B. 21-4-1965

•.

rimmrnm

113

1.

Op onze stand 709 in hal 17 bent U hartelijk welkom.

Wij demonstreren de nieuwe Nederlandse computer
1LXS
en verstrekken uitvoerige inlichtingen over de computer-

serie:LX2
ILX3 ILX4 aXE

ELECTROLOGICA

Den Haag, Stadhoudersplantsoen 214. Postbus 207, Telefoon (070) St 464P Telex 32254 4 Diisseldorf, Liesegangstrasse IS. Telephon 356021 Fernschreiber 8587538
Brussel 16 Bruxélles. Vorutloan 207 Boulevard du Souverairt Tél. (02) 7223741722375
Genève. Placu St. Gervais Telefoon 022/311120. Telex 22931

11

Iii

EIJ RO PESE G EI’I EEN
SCFIAP VOOR KO l..E N È N S1AA 1..

(E.G.K.S.)
Abonneert U op

DE ECONOMIST

Uitgifte

Maandblad

onder

redactie
van
van
nom. f. 40.000.000.-
5V4%

20-jarige

obligaties

1965
Prof. P. Hennipman,

in stukken van nominaal
f.
1.000.- aan toonder,
Prof. A. M. de Jong,

tot de koers van 100 pCt.
Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,
Aflossing geschiedt á pari op 1 juni, voor de eerste maal op 1 juni 1971, in 14 gelijke jaar-
lijkse termijnen van f. 2.650.000.- en een 15e termijn van f. 2.900.000.-.
Prof. J. Tinbergen,

Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan van 1 juni 1976
af,
uitsluitend
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
op 1 juni van elk jaar, in de jaren 1976
tlm
1979 è 101’/%, daarna á 101%.,
Prof. J. Zijlstra.

4
F

Oidergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde uitgifte open-
stellen op

maandag, 26 april 1965

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
Abonnementsprijs f. 30; voor

hij hare kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenhiage,
voor zover aldaar’
studenten f 15 gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 13 apri] 1965.

Exemplaren van het prospectus en inshrijvingsbiljetten alsmede

tot een .bepgikt aantal

exemplaren van de van kracht zijnde tekst van het Verdrag van 18 April 1951 en
*
van het laatste Financiële Verslag van de Hoge Autoriteit zijn verkrijgbaar bij de in-
sch.rijvingskantoren.

Amsterdam

13apri
‘1 1965
Rotterdam


Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

AMSTERDAMROTÎERDAM BANK N.V.

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
en door uitgevers

IIOPE
&
CO.

R. KEES
&
ZOONEN
DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM
PIERSON, HELDRING
&
PIERSON

377
E.-S.B.
21-4-1965

*

ECONOMEN

clie belangstelling hebben voor een werkkring, waarin zij met een grote mate van zelfstancligheicl
wetenschappelijk researchwerk kunnen verrichten, worden uitgenodigd zich in verbinding te
stellen met

HET ECONOMISCH INSTITUUT VOOR HET MIDDEN- EN

KLEINBEDRIJF (E.I.M.)

Het E.I.M. verricht, als onafhankelijke researc1iinstellin, onderzoekingen van bedrijfs-, sociaal-en algemeen economische aard over en ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. In verband
met een uitbreiding van bet instituut zal de wetenschappelijke staf met enige medewerkers worden
aangevuld te weten:
voor het hedrijfseconomisch onderzoek voor het algemeen economisch onderzoek
voor de sector weg- en watervervoer

Gegadigden voor deze functies dienen een universitaire opleiding te hebben, afgesloten of binnen
korte tijd af te sluiten met het doctoraal examen economie; voos- de onder b. vermelde vacature
bij voorkeur de wiskundig-statistische of daarmee te vergelijken richting, en voor de vacature
c. liefst met vervoerseconomie als keuzevak.

Zij die zich aangetrokken voelen tot een dezer interessante functies met toekomstmogelijkheden
worden verzocht zich schriftelijk te wenden tot de secretaris van de directie, Neuhuyskade 94,
Den Haag, onder vermelding van leeftijd, opleiding en ervaring, alsmede naar welke type onder-zoek hun belangstelling uitgaat.

NILLMIJ

KANSEN VOOR JONGE ACADEMICI

Er staan vele wegen open voor de jonge academicus die
carrière in het bedrijfsleven wil maken. Eén ervan voert naar
de NILLMIJ, een actief expansief bedrijf dat met haar ver-
schillende dochterondernemingen op velerlei wijze aan het
maatschappelijk leven deelneemt.
Behalve de werkzaamheden op zuiver verzekeringsterrein,
nemen activiteiten op beleggingsgebied, flnancieringen, vast
goed belegging, deelneming in handels- en industriële onder-
nemingen een steeds belangrijker plaats in. Weer een andere
sector van het çoncern is werkzaam op het uitgebreide terrein der elektronische informatieverwerking.
In onze snel groeiende Organisatie hebben wij o.m,plaats vocjr
recent afgestudeerden in de

RECHTEN,
ECONOMIE,
WIS- EN NATUURKUNb

Na een interessant en goed gesalarieerd traineeship volgt bij
gebleken geschiktheid benoeming in een functie, die ruimt’
perspectieven opent. Vooral voor hen, die behalve weten-
schappelijke belangstelling een algemene bedrijfsinteresse

hebben, biedt een carrière in het moderne NILLMIJ-concern
gunstige ûntplooiingsmogelijkheden.

Voor aanvraag van een oriënterend gesprek, dat uiteraard
geheel vrijblijvend is, kunt •u zich, desgewenst reeds •vôôr
beëindiging van, uw studie, d.m.v. een korte brief, vergezeld
van uw curriculum vitae, wenden tot het hoofd Personeels-
zaken van de NILLMIJ.

STADHOUDERSPLANTSOEN 214, ‘s-GRAVENHAGE,. TEL. [070] 514651 . BRIEVEN, POSTBUS 14.

NILLMIJ

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van intourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

U reageert op

annonces in

Wilt 1] dat dan steeds

kenbaar maken!

378

E.-SB. 2 1-4-1965

H.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSE VLIEGTUIGENFABRIEK FOKKER

Bij het
BUREAU FINANCIERINGEN EN ECONO-
MISCHE ZAKEN
van het Ministerie van Financiën
kan worden geplaatst

EEN ECONOOM OF
EEN-
JURIST

met enige ervaring op financieel-economisch gebied.

Vereist : Kritische instelling en goede mondelinge . en

schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.

Leeftijd: tot 35 jaar.

Taak : béhandeling van financiële en economische
vraagstukken, in het bijzonder op het terrein
van de financiering door het Rijk van diverse.
researchactiviteiten.

Salaris : van f. 934,— tot f. 1.377,— per maand, excl. –
5,3
Y.
huurcompensatie.
A.O.W.-premie voor Rijksrekening.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van opleiding –
een eventuele praktijk onder nummer 5-090817188 (in
linkerbovenhoek van brief en env.) zenden aan de Rijks
Psychologische Dienst, Bureau Personeelsvoorziening
van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Graven-
hage.

vraagt voor haar Bureau Commerciële

Planning en Mârktonderzoek een

BEDRIJFSECONOOM

die belast zal worden met commerciële

planning, marktonderzoek en statistische

analyse op het gebied van vliegtuigen,

vliegtuiguitrusting en andere industriële

produkten.

Eigenhandig geschreven sollicitaties, ver-

gezeld van recente pasfoto, te richten aan

de afdeling Personeelszaken, Schiphol-

Zuid

SPAARBANK VOOR DE. STAD AMSTERDAM

is voorneméns over te-gaan tot het aanstellen van een
51

ÂDJUNCTDIRECTEUR

– en roept gegadigden op te solliciteren

– — .

Yereistën: academische opleiding (rechten, economie ôf socioiogie)

leeftijd 30-40 jaai

.

ervrig op financieel gebied

.

-•

Volledige, met de hand ‘geschreven, sollicitaties worden v66r 8 mei a.s.

ingewacht bil de directeur van de instelhng, Singel 548, Amsterdam-C

(Op de enveloppe te vermelden ,,Solliatatie adjunct-directeur”)

E.-S.-B.
21-4-1965

379

1 15

computer uit de nieuwe

OD

Serie 18 ontwikkeiddoot Vdi
g
.

GAMMA

.

Olivetri en Generifi EIécIdc

® CAMM 115 1 CgAAMA 10

• Van alle computers met ex-
terne magnetische geheugens
is de GAMMA 115 het een-
voudigst om mee te werken.

• Snelle invoer en uitvoer
van gegevens: 600 pons-

kaarten of regels per mi-
nuut; ponsbanden.

•Verwisselbare schijvenge-

heugens.
• Magnetische banden.

Van alle kaartcomputers heeft
de GAMMA 10 de grootste
verwerkingsmogelijkheden.
Klasse bewijst zichzelf: in 1
jaar tijd zijn 550 van deze

computers verkocht!

® G

135

De computer GAMMA 135 –
eveneens tot deze duidelijk

superieure serie behorend – is
,.Compatib/e”
met de GAM-
MA 11.5 en de GAMMA 10.
Dat wil zeggen: met. dit
nieuwe systeem –
de
GAM-
MA 135 – is aanpassing mo-

gelijk aan de (groeiende)
dataprocessing-behoefte van

de gebruiker, met benutting
van alle te behalen voordelen
van versnelling, grotere capa-
citeit en meerdere mogelijk-

heden en zonder bezwaarlijke
wijziging van programma’s
en zonder omscholing van
personeel.

Deze geavanceerde computer-serie .,1 00″ -. thans over. de gehele wereld

gelanceerd – werd door Bull-General Electric, Olivetti-General Electric en

General Electric gezamenlijk ontwikkeld. De serie geeft gestalte aan de,

wens van deze groep fabrikanten om

de computergebruiker steeds betere

machines ter beschikking te stellen. • –

– •.- ,•

LA

BULL

.

G E N E R A
L3

E LE C T R 1 C

5


flCC

OO

tiutt6,

GVZM
VJC C
cø*t

. …••••

‘ . . ……..-

380 .
.

.

.

E.-S.B.
21-4-1965

Auteur