Toneel-, coiicert-
Een ontwikkeld mens wordt geacht deel te hebben aan
de ,,hogere” cultuuruitingen in toneel, muziek, schilder-
kunst. Hoeveel en welke Nederlanders kunnen in dit op-
zicht tot ,,het ontwikkelde deel der natie” worden gerekend?
Indrukken hierover kunnen worden ontleend aan de vele
en interessante gegevens, diehet C.B.S. onlangs publiceede
over het toneel-, concert- en miseumbezoek (hoewel dit
niet altijd 6en ,,hoog” cultureel niveau betekent). Uit de
uitvoerige analyses per leeftijdsgroepen, sexe, sociaal
milieu, onderwijsniveau, kerkgenootschap, t.v.-bezit en
woonmilieu is in dit artikeltje
‘een kleine keuze gemaakt.
‘
Bezoekers van oitvoeringen
De publikatie verscheen dit
en musea, in pCt. v.d. bevc
jaar in het eerste deel
1)
van
een serie over de resultaten
van onderzoekingen in de
herfst van 1962 en de zomer
van 1963 naar aspecten van
de vrije-tijdsbestedingen van
de, Nederlandse bevolking
van 12 jaar en ouder.
Het C.B.S. registreerde
als bezoekers zij die bekend
maakten één of meermalen
in de drie maanden, vooraf-
gaande aan de datum van
ondervraging, een bezoek te
hebben gebracht aan het be-
roepstoneel, aan een beroeps-
orkest of -koor.
of
aan
een
museum. Van de bevolking
a) Niet-schoolgaanden. b).
mci.
kon aldus een percentage
onderw., alsmede kweekschooiondei
van 10 tot de toneelbezoekers
worden gerekend; 7, pCt. bezocht één of meer concert-
uitvoeringen en 12 pCi één of meermalen een museum. –
Het is geen schokkend nieuws dat de hoogste getallen
werden genoteerd voor ,,leidinggevenden en welgestelden”
en voor hen die – met vrucht – hoger onderwijs hebben
genoten. Geven de percentages van 21 tot 29 voor deze
,,top”-categorieën echter reden tot tevredenheid? Wellicht
is de werkelijke culturele belangstelling wat groter, buy. bij
een ongunstige geografische actieradius. Pick-ups werden
perfecter ,,substitutie-middelen” voor concerten. Nog
meer dan de getallen over de feitelijke participatie kunnen
die van normatieve aard slechts een relatieve betekenis
hebben. Overigens is – mede door het oeuvre van Ter
Braak – hier en daar het vermoeden gerezen dat het
begrip ,,hogere cultuur” zelve voor relativering vatbaar is.
en museumbezoek
Het is duidelijk dat een opvoering van het aantal cul-
tuurdragers een taak van het onderwijs behoort te zijn.
Hiervan blijkt iets in de bezoekpercentages van de ,,school-
gaanden” in de sectoren van het concert- en museum-
bezoek, die met resp. 15 en 26 niet onbelangrijk boven de
landelijke gemiddelden lagen. Wat de sexe betreft is het
opmerkelijk dat bij het toneelbezoek het landelijk vrouwe-
lijk percentage van 12 dat van 8voor mannen aanzienlijk
overtrof. Van deze vrouwen behoorde een relatief hoog
percentage, ni. van 17 tot de categorie ,,geen kerkgenoot-
schap”. Het percentage toneel-
r beroepstoneel en -orkest
‘ bezoeksters was het laagst bij
(totaal en met t.v. thuis)
de gereformeerde vrouwen.
Verrassender is de mede-
deling: ,,Van een reserve te-
gen het toneel, die in vroegere
perioden veel voorkwam
onder de melevende protes-
tanten, valt, althans in ons
onderzoek, niets meer te be-
speuren onder de kerkse her-
vormden en de mannelijke
gereformeerden”. –
De invloed van het t.v.-be-
•
zit (ca. 47 pCt. v.d. bevolking
had tv. thuis) op de partici-
patie aan de drie ôulturele
manifestaties was voor to-
neel en museum – globaal
gezien
–
gering. Voor som-
nijverheids-, landb.- en tuinb.
mige catégorieën waren er
wel aanmerkelijke verschillen,
buy, met 7 â 12 ,,punten” op
het hoger onderwijsniveau. Concerten werden door niet-
t.v.-bezitters (9 pCt.) duidelijk meer bezocht dan door
t.v.’ers (6 pCt.).
Het aantal muziekbeôefenaars onder onze landgenoten
daalde van 23 pCt.
(1955/56)
tot 18 pCt. (1962):de zangers
van 6 tot
5
en de instrumentbespelers van 19 tot 15 pCt.
Van de uitvoerige C.B.S.-gegevens hierover zij nog ver-
meld dat de instrumentale muziek vooral beoefend wordt
op het hoger onderwijsniveau (31 pCt., vooral piano)
en door schoolgaanden.
M. H.
1)
,,Vrijetijdsbesteding in Nederland
1962-1963″,
deel 1:
,,Enige .vormen van licht en ernstig amusement, herfst
1962″.
Uitg. W. de Haan N.V., Zeist
1964,
59
blz.,
f. 6.
Dit deel bevat
tevens gegevens over het bezoek aan bioscoop en voetbalwed-strijden, alsmede over boeken lezen en muziekbeoefening.
doo
lkin
Toneel
Conceh
Museum
Tot.
tv.
Tot.
tv.
Tot.
tv.
10
9 7 6
12
12
w.o. per
;ociaal milieu
rotaal
……………
landarb., boeren
5 3
4
3
4
3
6 6
4 4
8
9
risicodr.
middenst
9
10
5
1
9
8
loontr. middenst.
15
II
13
10 18 17
leidinggevenden en
welgestelden
25
24
21
17
29 24
erkgenootschap
arbeiders
……….
rooms-katholiek
9
10 7
6
10
11
Ned.-hervormd
9 9
8
6
11
9
gerefomeerd
8
6
9
6
14
13
geen kerkgen.
….
12
10
7
6
14
14
,nderwïjsnivoau a)
..
5
5
4
3
6 6
G.L.O
………….
19
16
11
11
IS
15
U.L.O
…………
v.H.M.O.
;
HO. b)
21
17 19
8
25
18
hoge
rwjjs.
Blz.
.
Blz.
Toneel-, concert-en museumbezoek …………643 Boekbesprekingen:
De bescherming van de landbouw in de E.E.G. (T),
Dr. F. W. C. Blom: Systeem in investeren,
bespr.
door Prof. Dr. J. Horring ……………….
644
door Drs. J. B. Polak …………………655
Chinese muur geslecht,
door Dr. E. W. Meier …
646
R. Oldeiage: Die Nordseehâfen im EWG- –
Feiten en problemen rondom de administratieve
Raum; Fakten und Probleme,
bespr. door
automatisering (II),
door H. Reinoud ………649
Drs. J. M. C. Hagenaar ………………657
De inkomens- en vermogensspreiding in Nederland
en enkele andere landen,
door Drs. P. J. Jaizssen
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman 658
en D. H. Grasman ……………………..
652
Recente publikaties ……………………..659
E.-S.B. 22.71964
– AUTEURSRECHT vOORBEHOUDEN
643
De bescherming van de
landbouw in de ‘E.E.G.
liet
gmeenschâppelijk1aiidbouwbeleid van de E.E.G.
zin van liet woord. Het
handhaven
van
een. hdger
begint thans duidelijk vorm en inhoud te krijgen. Wel-
prijspeil binnen de E.E.G.
overeenkomt met de
iswaar kan men het nog niet
eens
worden over het
gemiddelde invoerprijzen van landbouwprodukten over
gemeenschappelijk prijspeil van de
granen
en
moet
een langere periode vindt zijn gr6nd toch wel hoofdza-
ook nog een beslissing vallen over het prijspeil van
–
kelijk in het streven het inkomen van degenen, die in
andere produkten. Maar de voorstellen van de Corn:
de landbouw werkzaam zijn, op een zeker peil te hou-
–
-missie en de reacties daarop laten toch wel tamelijk
den. Art. 39, sub b spreekt van een ,,redelijke levens-
:eële
vermoedens
toe
over
de
waarschijnlijke
uit-
standaard”. In het voorstel vaii de Commissie over de
komst. Bovendien zijn in de vele klaar gekomen ver-
criteria voor de prijspolitiek
1)
wordt heel concreet ge-
-•
ordeningen of in het laatste
stadium
van
afwerking
sproken van een inkomen in de landbouw paritair met
verkerende verordeningen reeds verschillende materiële
het loon voor gelijksoortig werk buiten de landbouw.
beslissingen getroffen. Dit betreft zowel het markt-‘ en
In de huidige strubbelingen over het E.E.G.-peil van
– –
prijsbeleid als het structuurbeleid. Zo lang evenwel het
de graanprijzen wordt dan ook het inkomensargument
sluitstuk van maatregelen ontbreekt
-,
de éénmaking
hoofdzakelijk gebruikt
om
het
prijspeil
te
verhogen
van de prijzen
–
blijven de natiorialé markten van
(Duitse boeren). Een eventuele vergroting van de graan-
de afzonderlijke landen binnen de E.E.G. nog geschei-
produktie (vooral in Frankrijk) en de daaraan gekop-
den van elkaar functioneren. Het gemeenschappelijke
pelde vermindering van de graanimport ‘wordt als voor-
–
is dat deze nationale markten een uniform stelsel van
naamste argument aangevoerd tegen een verhoging van
bescherming
of zo men wil marktordening
–
heb-
het prijspeil. De belangen bij
de invoer van granen
•
ben gekregen: De ene gemeenschappelijke markt is nog
(handel en transport), en die van de verwerkende in-
niet verwezenlijkt, maar het is wel mogelijk een beeld
dustrieën (bijv. kwaliteitstarwe voor de broodbereiding)
te projecteren van hoe het’ in hoofdzaak zal worden.
zijn hierbij van betekenis. Ook de industriële export-
De mate van bescherming van de E.E.G.-landbouw
.
belangen worden geraakt daar de exportkansen waar-
•
is hierbij een kardinale zaak. Bij beschouwingen hier-
schijnlijk ongunstig worden beïnvloed als de invoer van
over valt vaak het woord
protectionistisch”, waarmee
granen achteruit gaat. Heel, sterk spreekt dat in de op
–
kennelijk een overmaat
aan
bescherming
wordt
be-
handen zijnde onderhandelingen met de Verenigde Sta-
–
doeld. Anderzijds gaat de Commissie prat op haar ge-
ten over de algemene verlaging van de invoerrechten.
matigde politiek in dit opzicht. Het lijkt mij de moeite
Een vergroting van de belemmering van hun graanex-
waard te trachten na te gaan of de mate van bescher-
port en eveneens die van andere landbouwprodukten
niing in overeenstèmming is met redelijke behoeften
.
zal begrijpelijk naar alle waarschijnlijkheid een terug-
•
dan wel dat deze als
overdreven
moet
worden be-
–
slag geven op de .bereidheid de invoerrechten voor in-
.chouvd.
voerprodukten te verlagen.
Het voor ‘en tegen van de bescherming speelt zich.
Het doel van de bescherming.
–
dus niet af met betrekking tot de inkomensverdeliiig
Wat het doel van de bescherming betreft zou het
tussen landbouw en niet-landbouw binnen de E.E.G.,
mogelijk zijn aan te haken bij art. 39 van het E.E.G.-
maar hoofdzakelijk in het vlak van het effect van de
•
verdrag.
Maar dat is allemaal zo mooi in de trant
mate van bescherming
op
de
produktie-omvang van
van
,,tout est pour le
mieux dans
ce
meilleur des
landbouwprodukten in de E.E.G. Bij de beoordeling van
mondes possibles”, dat er concreet niet veel mee aan
de mate van bescherming lijkt het mij dan ook zaak
te vangen is. Als vrijwel algemeen aanvaard standpunt’
vooral te letten op de waarschijnlijke invloed ervan op
kan m.i. wel worden g’ezegd, dat de. bescherming niet
de omvang van de landbouwproduktie in de E.E.G.
het oogmerk heeft de produktie van landbouwproduk-
ten te vèrgroten. Sterker nog dat dit thans zelfs alge-
Het open karakter van dc E.E.G.-markt.
meen als ongewenst wordt beschouwd.
Iiij de discussie rondom het open karakter van de
Hiervoor zijn
twee
gewichtige- redenen.
Naarmate
deE.E.G.-landbouwproduktie groter
,
wordt zal de in-
voer van landbouwprodukten relatief in
het
gedrang
‘) Zie
hierover
bijv.
Drs.
J.
Th.
Adolfse.
,,Het land-
komen. Bovendien kan het gekozen stelsel van prijs-
bouwprijspeil
*
in
de ‘EEG.”
in
,,E.-S.B.”
van
27
–
‘
politiek
nI. beperking van het totale aanbod door
maart
1963. Het’ is
overigens
merKwaardig
stil over- de
verdere
behandeling
van
de
ontwerp-verordening
met
belemmering van de invoer via variabele invoerheffin-
betrekking
tot
de
criteria
van
de
prijspolitiek.
Het
is
gen
–
alleen bevredigend functioneren, voor zover en
tongetwijfeld inuttig dat men
zich mede
door de discus-
zolang de EEG-produktie kIeiner blijft dan
de
in-
sie
rondom ‘dit
ontwerp
weer
eens
duidelijk
voor ogen
heemse behoeften bij het gewenste prijspeil. Natuurlijk
. heeft
gesteld
met
welke faoren men
bij
de
prijspoh-
tiek
allemaal
rekening
dient
te
houden.
Concrete
be-
is de bescherming ook wel bedoeld
ter
voorkoming
tekenis
zou ‘evenwel
de ‘totstandkoming van een derge-
van een ongeregelde_ schadelijke- séhokwerking op de
lijke
,
verordening over de ériteria’ mi.
niet hebben.
Men
produktie uitgaande van grote prijsveranderingen in de
kan er. namelijk vele kanten (of liever elk gewenst peil)
‘
internationale ,handel. Maar dit
lement heëf t meer be- mee op.
Vruchtbaarder is het ongetwijfeldd.w.z.
Z;
trekking op stabiliteit dan protectie in de gebruikelijke
–
‘gemeenschappelijk
prijspeil
pogen
vast te
stellen.
–
644
•
–
‘
‘
–
E.-S.B
22:71964
gemeenschappelijk6 markt moet mi. het gevolg van de
vorming van één gemeenschappelijke markt en de in-
vloed uitgaande van de wijze en mate van bescherning
goed uit elkaar worden gehouden.
Stel dat alle zes landen van de E.E.G. ter bescher-
ming van hun nationale landbouw reeds een evengrote
bescherming hadden, die bij de vorming van één ge-
meenschappelijke markt tegenover derde landen niet
verandert. Door het wegvallen van de bitinentarieven
en andere handelsbelemmeringen zal er voor de leden-
landen over en weer een preferentie ontstaan, waar-
door de totale invoer van landbouwprodukten op de
gemeenschappelijke markt kleiner wordt dan de som
van de invoer uit derde landen voordien. Het ef-
fect alleen hiervan voor granen wordt wel geschat op
2 mln. ton of rond 20 pCt. van de bestaande gemid-
delde invoer.
Het vormen van een gemeenschappelijke markt zelf
doet dûs in feite de openheid van de markt in relatie-
ve zin kleiner worden, ook al zou die absoluut geiien
gelijk blijven. De ,,trade diversion” treedt hierbij onver-
mijdelijk op. Dit verschijnsel is reeds duidelijk bij de
industriële produkter te constateren. Het komt wat la-
ter tot uiting bij d6 landbouwprodukten, daar in feite
de gemeenschappelijke markt hiervoor vertraagd wordt
ingevoerd. Wenselijk of niet wenselijk, het moet als
een consequentie van de tolunie worden aanvaard en
heeft niet te doen met de wijze van bescherming. Pro-
testen hiertegen komen dan ook rijkelijk laat. Het is
tekenend dat juist in Duitsland — met de grootste be-
scherming voor de eigen landbouw de roep om
,handhaving van de openheid van de E.E.G. voor in-
voer van landbouwprodukten zo luid klinkt. Het bete-
kent in feite niet anders dan de wens de invoer van
buiten de E.E.G. (voor zover de eigen veilig gestelde
produktie tekort schiet) te handhaven ten nadele van
de export van de E.E.G.-partners. Het komt eigenlijk
neer op een verlate poging de landbouw buiten de ge-
meenschappelijke markt te houden.
Maar leidt het stels’el van bescherming dat de
E.E.G. gekozen heeft voor de landbouwprodukten niet
tot een te’grote afsluiting? Het stelsel vart variabele
invoerheffingen en uitvoerrestituties is afgestemd op
het handhaven binnen vrij nauwe grenzen van een sta-
biel intern E.E.G. -prijspeil. Soms kan daarom zelfs
met invoersubsidies en uitvoerheffingen’ worden ge-
werkt, zoals thans voor suiker het geval is. Het stabi-
liseren zelf – ongeacht de hoogte van het peil ervan
– komt neer op het isoleren van de E.E.G.-markt
(zowel voor de invloed ervan op de produktie, als wat
de consumptie betreft) van de internationale markten.
Het kan daarom een autonoom stelsel worden ge-
,
noemd ter onderscheiding van een pref.erentieel stelsel.
Bij een preferentieel stelsel zal als regel de binnenfand-
se prijs een vast bedrag (specifiek recht) of procen-
tueel (waarderecht) hoger zijn de c.i.f.-invoerprijs. Er
blijft evenwel een vaste relatie tussen de binnenlandse
en de invoerprijzen. Beide gaan gelijk op en neer. Dat
is niet zo bij het ‘stelsel van variabele invoerheffingen.
Het inheemse prijspeil is hierbij vrijwel onafhankelijk
van de invoerprijzen. Een preferentieel stelsel geeft
slechts relatieve bescherming’ (een vrijwel constant
prijs
verschil),
terwijl een autonoom stelsel absolute be-
scherming biedt (een vrijwel constant
prijspeil).
De rela-
Dr. J. F. TEN DOESSCHATE t
Bij het ter perse gaan van dit nummer vernam de
redactie met ontsteltenis en weemoed het overlijden van Prof.
Dr. J.
F. ten Doesschate, die lid van de
commissie van redactie van dit blad is geweest van
oktober 1943 tot juli 1946. Ten Doesschate was in
1939 benoemd tot hoogleraar in de
bedrijfshuishoud-
kunde als tweéde naast
N. J.
Polak.
In 1943 was hij
onder zeer moeilijke omstandigheden rector van de
Nederlandsche Economische Hoogeschool en wist het daarheen te leiden dat de Hoogeschool gesloten werd.
In 1946 reeds werd er, nadat hij eerst intens had
deelgenomen aan de wederopbouw van de Hoogeschool,
een beroep op hem gedaan om Dr. Holtrop op te volgen
als directeur van Hoogovens.
Om gezondheidsredenen moest
hij in 1962 uit deze functie ontslag nemen. Van
zijn theoretische en praktische kennis van
de bedrijfs-
economie en het
economisch
onderzoekingswerk
heeft
het Nederlandsch Economisch Instituut nog bij her-
haling mogen profiteren omdat Ten Doesschate nog meermalen lid van het college van curatoren van het
Instituut is geweest.
Het N.E.I. verliest in hem een toegewijd vriend; het
Nederlands economisch en wetenschapsleveii een man
wiens helder oordeel, zakelijkheid, ijver
en
onkreuk-
baarheid velen tot voorbeeld hebben gestrekt.
J.T.
tieve of preferentiële bescherming kan échter wel hoger
zijn dan een absolute bescherming. Indien bijv. bij een
c.i.f.-prijs van tarwe van t. 25 een invoerrecht van 50
pCt. wordt geheven (dus f. 12,50 invoerrecht) is dat
meer dan een variabele heffing van f. 10 die geheven
zou moeten worden bij een vastgestelde drempelprijs van
f.
35
per 100 kg. Maar bij een drempelprijs van f. 40 zou
de variabele heffing f. 15 ,moeten worden en’ dus hoger
zijn dan het ad valorern invoerrecht van f. 12,50.
1-let stelsel van variabele heffingen is dus qua stelsel
niet meer.’ protectionistisch dan een stelsel van vaste
invoerrechten (ad valorem of specifiek). Het brengt
wel de neiging mee meer naar binnen – het interne
prijsniveau – dan naar buiten te kijken. Daartegen-
over staat, dat de mate van bescherming beter gedo-
seerd kan worden al naar de stand van de invoerprij-
zen; weinig bij relatief hoge en veel bij relatief lage
invoerprijzen. Het gevaar bestaat evenwel dat op deze
wijze het contact met de ontwikkeling buiten de E.E.G.
verloren gaat. Van een internationaal standpunt is er
veel voor te zeggen,.dat een relatieve schaarste en over-
vloed van produkten wordt doorgegeven via wisselingen
in de prijzen op de nationale markten. Maar dat is
vrijwel in geen enkel land het geval sinds de jaren
dertig. Mede daardoor zijn de internationale markten
van agrarische produkten in hoge mate instabiel,, vin-
den er grote prijsfluctuaties plaats en is het peil van
de prijzen vaak abnormaal laag.
In vrijwel geen enkel land voelt de regering zich in
staat de inheemse landbouw bloot te stellen aan de
grote en onregelmatige wisselvalligheden van de inter-
nationale markten; zelfs niet op verhoogd niveau. De
Zweedsè regering heeft vanaf 1956 een, poging ge’
waagd het stelsel van variabele invoerhffingen te ver-
vangen door specifieke invoerrechten. Deze moesten
evenwel vaak worden gewijzigd en aangvuld met an
dere maatregelen, zodat in feite het nieuwe stelsel
niet uitvoerbaar bleek, althans niet verenigbaar met
de gestelde desiderat t.a.v. het inkomen van de boe-
ren en onnodige prijsverhogingen voor de consumenteu,
(slot op blz. 651)
E.-S.B. 22-7-1964
.
S
64:5
S
.
•
-•-._.4_
S
–
In dit artikel geeft Dr. 11eier enkele indj.ukken
die hij in China heeft opgedaan toen hij dit land
met een aantal andere
N’derlandse zakenlieden
van 22 april tot 6 mei jI. bezocht. Allereerst gaat
schrijver in op de
tegenstelling tussen de Sowjet-
Unie en China. Vervolgens schenkt hij aandacht
aan de economische ontwikkeling van de Volks-
republiek sedert de bevrijding in 1949. Tot slot
bespreekt schrijver de kansen welke er voor het
Nederlandse
bedrijfsleven
aanwezig zijn. Zakelijk
bezien biedt de snelle ontwikkeling
van China z.i.
4
vele perspectieven voor een uitbreiding van de
economische betrekkingen.
lie
missie naar Chin
heeft.naar zijn mening gunstige vooruitzichten
ge-
opend op een’versterking van de wederzijdse be-
trekkingen op basis van gelijkheid en wederzijds
belahg.
j
rA
Chinese muur
geslecht
t
4
Na het terugtrekken van de Russische experts uit Chi-
gemaakt worden tussen meer ‘fanatieke en gematigde
na, de ideologische geschillen en de politieke twist, zal
landen, welke herinneringen aan de klassestrijd oproept.
niemand meer verbaasd zijn wanneer een volledige
De fanatieke landen willen de hulpverlening afdwingen
breuk tussen de Sowjet-Une en China eén feit is. Een
en de ontwikkeling in eigei handennemen; de gematig-
bezoek van enige weken aan dit land met meer dan
de groep ziet meer heil in een samenwerking met het’
700 miljoen inwoners verspreid over een oppervlakte te
Westen door het mede verantwoordelijk te stellen en
‘
vergélijken met die van de Verenigde Staten is niet vol-
te doen participreii irt de ontwikkeling van eigen land.
doende om de achtergronden van het conflict volledig
We mogen zeker verwachten dat de gro$ van ont-
te achterhalen. De indrukken welke men in het nieuwe
wikkelingslanden China in de Verenigde Naties zal bin-
China opdoet zijn even betoverend en beklemmend als
nenhalen om de eigen gelederen te versterken. Ofschoon de Chinese draak, welke zich als tempelwachter ondoor-
China zelf niet eeii communistische klassestrijd heeft grondelijk opstelt voor de krachtsontplooiing van een
meegemaakt, en de bevrijding in 1949 door een boeren-
ontwakerid China. .
revolutie wérd bereikt, doen de communistische metho-
Een eeuw lang heeft de industriële maatschappij van
, de en praktijk toch veronderstellen dat China voorals-
het Westen onder invloed gestaan van de klassetegen-
nog de revolutionaire zijde in de groep van ontwikke- stelling. Nog is een klasse-indeling van werkgevers en
lingslanden zal kiezen
-.
arbeiders geen verleden tijd. Terwijl thans in het Wes-
Natuurlijk is hiermede een breuk met de Sowjet-Unie
ten de samenwerking van de verschillende deelnemers
niet verklaard. Vanuit dit mondiaal perspectief is het
aan het produktieproces in verschillende meer blijvende
4
echter begrijpelijk dat China zich economisch tekort ge-
vormen gemeengoed gaat worden, is de tijd nog niet
daan voelde door de ,,rijke” Sowjet-Unie. De hulpverle-
voorbij dat communisten of. socialisten de arbeiders
ning was niet of nauwelijks groter dan aan India. Van
voorhielden het heft in eigen handen te nemen door na-
hulpverlening mocht volgens de Chinezen niet worden
tionalisatie of socialisatie.
gesproken omdat de hulp duur moest worden betaald.
Zeggen wij teveel als we opmerken dat de komende
Politiek gezien heeft de Sowjt-Unie waarschijnlijk ge-
ee
uw
beheerst gaat worden door de tegenstelling tussen
tracht te penetreren in de communistische partij, welke
rijke en arme landen? De grote verrassing van de We-
van eigén Chinese origine is. De Russische inmenging
reldhandelsconferentie in Genève was het gezamenlijk
en kritiek op het Chinese commune-systeem, het weer-
optreden van 75 ontwikkelingslanden welke een aandeel – houden van China een agressieve politiek te voeren in
opeisen in de stijgende welvaart van de Westerse lan-
de kvesties van Formosa en het grensconflict met In-
den. Dit front schijnt zich los te maken van tegenstel-
dia, het wantrouwen t&genover een Chinese atoombewa-
ling in ras en, politiek door de ontwikkeling van eigen
‘ pening, dit alles is voor China ongetwijfeld aanleiding
•
land in een nieuw wereldbestel primair te stellen. Ook
geworden tot het volgen van een eigen koers.
de Volksrepubliek China heeft de eigen economische
Ook Roemenië en Polen bekritiseren de Russische lei-
.voöruitgang en politieke groei naar volwassenheid ge-
ding in de internationale communistische partij en de
plaatst boven de ideologische geestverwantschap met de
Comecon in dezelfde geest. De economische en poli-
Sowjet-Unie.
tieke
oI
?
i
tpl
oo
ii
ng
van de satelietlanden wordt beknot
In de groep ontwikkelingslanden kan een onderscheid
door nationalistische Russische belangen. De Oost-Euro-
646
,
.
.
–
E.-S.B. 22-7-1964
-,
S
S
–
•
1-
1
–
.
LI
1
/
.peanen schjnen het voorbeeld van China te volgen in
het doorbreken van eén communistisch isolement en uit-
breiding van contacten met het Westen.
China blijft echter doctrinair communistisch, omdat
de kansen van-een snelle ontwikkeling zeker in de be-
ginfase sterk afhankelijk zijn van een totalitaire aanpak.
Chroestsjov wordt een revisionisme verweten, dat noch-
tans als inherent aan een overgang van een kwantita-
tieve naar een kwalitatieve economie mag worden be-
schouwd. Hoewel ook de Chinese regering de vreedzame
coëxistentie als leerstelling gebruikt, wordt in vergelij-
king met de Sowjet-Uie de meer ‘agressieve politiek’
als middel gebruikt om internationale erkenning af te
dwingen. Daarbij wordt uiteraard minder geriskeerd dan
het rijkere büiirland. Tijdens de 1 mei-viering was de
boulevard in Peking omlijst met slogans als ,,Yankees
uit Taiwan en Zuid-Vietnam”. Indien de ,,papieren ,tij-
ger”, waarvoor de Verenigde Staten worden uitgemaakt,
kan worden geveld zullen de-rijkdoh-imen .van Zuid-Oost-
Azië de basis aan-China verschaffen voor de groei naar
een gigantische mogendheïd, welke de communistische
partijen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika zal aan-
voeren.
Wellicht i de tegenstelling tussen de Sowjet-Unie en
China ook psychologisch te verklaren door persoonlijke
controversen tussen Chou En-Lai en Chroestsjov. Weinig
verbeelding is.nodig om te veronderstellen dat de zoon
van een mandarijn, een erudiete en verfijnde politicus,
weinig kameraadschp gevoeit voor d boeren.zoon
Chroestsjov. –
Wat ook de motieven zijn geweest, het terugtrekken
van de Russische experts is bepalend geweest voor de
Chinese geschiedenis. Na enkele jaren van aarzeling
heeft China thans definitief voor een beperkte samen-
werking met het Westen gekozen om de industriële ont- –
wikkeling te bespoedigen. Indien over enkele maanden
de schulden aan de Sowjet-Unie geheel zullen -zijn afbe-
taald, worden inderdaad wijde perspectieven geopend
voor een aanzienlijke uitbreiding van het handelsver-
keer en de economische betrekkingen met het Westen.
Na 2000 jaar omslotenheid door de Chinese muur,
treedt thans China uit het isolement. Zakelijk is dit voor
het Westen interessant, maar is het ook politiek gezien
verstandig een communistisch systeem de hand te rijken
en China tot een wereldmacht te helpen uitgroeien?
Zelfs de meest fervente tegenstanders van een commu-
nistisch systeem kunnen niet doof zijn voor de geva-
ren van een volstekt isolement voor China. Dit leidt
tot ‘geforceerde tegenstellingen, vervreemding en onbe-
grip, welke tot ernstige conflicten aanleiding kunnen ge-
ven. Moeten wij het vraagstuk niet veeleer benaderen
vanuit een toenemende verantwoordelijkheid voor el-
kaars problemen in een steeds kleiner wordende we-
reld? Alleen een positieve toenadering levert een kans
op voor-samenwerking en onderling begrip, al zijn daar-
mede niet alle risico’s verdwenen;. Overigens is de Chi-
nese ontwikkeling toéh niet meer te stuiten. Een erken-
ning van een volk met 700 miljoen inwoners getuigt
slechts van realisrhe.
De’ tijd is aangebroken voor het opbouwen van een
duurzame verstandhouding en het verkrijgen van waar-
borgen dat een werkelijke politiek van vreedzame co-
existentie zal worden nagestreefd. Dit kan niet bereikt
worden door een militaire confrontatiepolitiek, wel door
erkenning en overleg waarvoor meer dan ooit een vast-
E.-S.B. 22-7-1964
beraden en gemeenschappelijke politiek van het Westen –
voorwaarde is. De economische contacten, hoe eenzij-
dig ook, zullen de kansen op toenadering kunnen ver
–
beteren. In ieder geval-zal het bedrijfsleven dat zaken
wil doen met China zich wel bewust moeten zijn van
de politieke consequenties. De pragmatische aanpak
welke in ,,Elsevier” van 13 juni jl. wordt gepredikt is
niet impônerend,, wanneer alleen de eigen portemonnaie
maatstaf is. –
Een economische missie welke naar China reist kan
zich moeilijk onttrekken aan de politieke consequenties,
waar in dit land alle verhoudingen zo sterk politiek
zijn bepaald. Zakelijk bezien biedt de snelle ontwikke-
ling van China vele perspectieven voor een uitbreiding
van de economische betrekkingen.
De handel van Nederland met de Volksrepubliek
ge-
durende de laatste zes jaar geeft het volgende beeld
te zien:
Uitvoer naar China
1
Invoer vanuit China
(in min, gids.)
1958———————
45
65 1959
———————
42
84
1960
…………………
26
81
1961
………………..
–
–
15
56
1962
………………..
—
13
50
1963
–
57
Wat de
handel niet het Westen
betreft publiceerde de,
,,Economische Voorlichting” het volgende overzicht:
Invoer in China
Uitvoer uit China
1962
1
1963
1962
1
1963
(in mln.
$)
(in mln.
$)
Frankrijk
……………..
43,3 a)
31,0 a)
–
16,9 10,8
a)
Japan
…………………
38,5
25,03
46,0 29,86
west-Duitsland
…………
31,1
13,65
39,3
33,95 b)
Groot-Brittannië
…………
24,!
27,74
64,8
44,17
–
–
19,0
12,01
14,1
7,45
België
……………….
–
–
7,9
..
3,18
8
4,,
2,49
–
Italië
—————
–
——
–
4,8
.
1,72 5,2
4,23
Zweden
——————-
Denemarken
…………….
3,7
0,38
9,4
3,51
Australië
———
–
———-
1,!
0,06
–
3,6
1,33
a) Voorlopig cijfer.
b) Inclusief indirecle uitvoer.
Na de bevrijding in 1949 hebbei de Chit-ézen eerst
enkele jaren van oriëntatie doorgemaakt. In 1953-1957
startte het eerste vijfjarenplan met als belangrijkste taak-
stellingen de sociale omschakeling en de ontwikk)ing
van de zware industrie. In 1958 werd in het tweede
vijfjarenplan de ,,grote sprong voorwaarts” gemaakt
met onverwachte resultaten. Alle mankracht werd gemo- –
biliseerd, communes werden opgericht en grootse wer- –
ken als wegenböuw, stuwdammen en grondverbetering
‘doorgevoerd. Lokale industrieën werden opgericht en
uitgebreid. Tegenslagen bleven niet uit. De aanvankelijke
experimenten met de landbouwcommunes en geforceer-
de industrialïsatie waren geen onverdeeld succes. In
1960 en volgende jaren kwam een drietal natuurrampen
over het land. Graanaankopen in het buitenland beperk-
ten de investeringsmogelijkheden
3).
Terwijl het eerste vijfjarenplan met behulp van Rus- –
‘sische techmci werd gerealiseerd verlieten in 1959 de
eerste experts China. Dat niettemin China de ontwikke
–
ling van de economie héeft gaande gehouden is onge-
twijfeld een prestatie. Overal is de produktie toegeno-
1)
De crisissituaie weerspiegelt zich ook in de cijfers over
het handelsverkeer.
647
‘-5
men, terwijl voor de laatste jaren de kwaliteit en de
variëteit van het Chinese produkt zijn gestegen. Na de
schaarsteperiode van enkele jaren geleden is de Chi-
nees thans weer beter gevoed en gekleed. In de komen-
de jaren zullen de krachten vooral worden ingezet voor
de mechanisatie van de landbouw (in 20 jaren) en de
ontwikkeling van diverse industrieën. De betere oogsten
en het afbetalen van de schulden aan de Sowjet-Unie
bieden gunstige vooruitzichten om met behulp van Wes-
terse landen een nieuwe impuls aan de ontwikkeling te
geven.
Toch zal China in de ontwikkeling baas in eigen huis
willen blijven en zorgvuldig de buitenlandse belangen
spreiden. Reeds zijn verrassende resultaten bereikt; te-
midden van de feodale erfenis frapperen de eerste resul-
laten van een moderne agrarische en industriële aanpak,
waaraan massaal en energiek wordt gewerkt. De basis
van vooruitgang is aanwezig, maar de weg naar een
moderne maatschappij zal lang en moeilijk zijn. Met
een ijzeren discipline wordt de vooruitgang geforceerd,
doch niet zonder enthousiasme zet de Chinese arbeider
zich in voor de toekomst van China. Maar zou het wel
anders kunnen? In het bijzon,der hebben intellectuelen
evenwel de omschakeling met hun vrijheid moeten be-
talen.
Tijdens het bezoek dat een dertigtal zakenlieden van
22 april tot 6 mei jI. aan China’ heeft gebracht, heeft
men zich persoonlijk op de hoogte kunnen stellen van
de kansen welke voor het Nederlandse bedrijfsleven aan-
wezig zijn. De ontvangst door de Chinese autoriteiten
en de buitengewone belangstelling welke de Minister-
President Chou En-Lai in het persoonlijk onderhoud met
de missie ten toon spreidde, duiden erop dat het niet
alleen een leuze is, dat Nederland als nummer één
wordt beschouwd in West-Europa. Politiek gezien zijn
de Chinezen gevoelig voor het feit, dat Nederland niet
mee heeft gedaan aan de Boxer-oorlog en het de Volks-
republiek China na de bevrijding in 1949 snel heeft er-
kend. Van de Nederlandse regering wordt verwacht,
dat de toelating van de Volksrepubliek als enige ver-
tegenwoordiger van China in de Verenigde Naties wordt
ondersteund. De Nederlandse missie heeft zonder meer
op een goed moment de basis verbreed en verdiept
voor vriendschappelijke en zakelijke relaties.
Het communistische systeem heeft als een zenuwstel-
sel de verhoudingen in China geordend en de beschik-
bare arbeidskrachten ingezet voor landbouwhervormin-
gen en industrie. Bij bezoeken aan communes werd ken-
nis genomen van de aanpak op agrarisch terrein. Op
uitnodiging van de Minister-President werden vooral in
Shanghai een groot aantal industriële bedrijven bezocht.
Een indruk werd verkregen hoe de Sowjet-Unie bij
honderden industriële projecten technische assistentie
heeft verleend. China heeft hierdoor een industriële ont-
wikkeling weten te bereiken welke bewondering ver-
dient, vooral wat het technische niveau betreft, dat ove-
rigens in vele bedrijven sterk ‘uiteenloopt. Dit is gedeel-
telijk toe te schrijven aan de stootsgewijze ontwikkeling
en het ontbreken van bepaalde produktiemiddelen eiî
toeleveringsbedrijven. De bedrijven zijn in vele opzich-
ten onafhankelijk gemaakt. De produktiemethoden zijn
hierdoor, economisch bezien, slechts te verantwoorden
bij een grote reserve aan goedkope arbeidskrachten. De
basis is niettemin aanwezig voor de dynamische industrië-
le ontwikkeling, waarvoor de Chinese autoriteiten de
technische samenwerking niet Westerse landen onmis-
baar achten om op de gebieden, waar een industriële
en agrarische achterstand wordt erkend, deze in te
lopen. –
Niet verwonderlijk was derhalve de belangstelling
voor het aankopen van complete industriële installaties
en schepen, alsmede de ,,know-how”, welke aan Chinese
zijde bestond. Daarnaast werd welwillendheid aan de
dag gelegd voor ruimere aanschaf van industriële produk-
ten, welke niet of nog onvoldoende in China worden
gemaakt. De scherp berekende aankopen op willekeu-
rige momenten voor grote hoeveelheden halffabrikaten
of, consumptiegoederen maakt de export naar China
voor Nederlandse bedrijven niet gemakkelijk. De oriën-
tering op Westerse landen kwam ook tot uitdrukking
in het aanknopen van contacten op het – gebied van
lucht- en scheepvaart, haven- en ander dienstenverkèer
alsmede op bankair terrein. Onlangs liep het eerste Chi-
nese schip de haver van R&terdam binnen. Een toe-
genomen belangstelling bestond voor de export naar Ne-
derland van traditionele produkten als thee, sojabonen,
metalen ed., doch ook voor industrieprodukten waar-
van de kwaliteit is verbeterd. De exportkansen van Ne-
derland zullen in belangrijke mate afhangen van de
importbereidheid hier te lande. Belangwekkencl is de
Chinese bereidheid in te gaan op het voorstel een
raamovereenkomst te. sluiten, waarin de intentie wordt
uitgedrukt om de handel wederzijds te ‘bevorderen.
Het tot stand brengen in Chinâ van zakelijke trans-
acties neemt de nodige tijd in beslag. Dit is gedeeltelijk
toe te schrijven aan de functies van de corporaties, wel-
ke voor in- en uitvoermogelijkheden naar buiten optre-
den ten behoeve van de Ministeries. Deze Ministeries
beheren de produktie-ondernemingen en geven de be-
hoeften door aan de corporaties. Uiteraard moeten de-
ze behoeften liggen binnen de richtlijnen van het centraal
planbureau. Vooral voor de introductie van nieuwe pro-
dukten is men afhankelijk van het doorstromen van
de documentatie naar de Ministeries en de overeen-
stemming met de planning. Wel werd dankbaar gebruik
gemaakt van verschillende bedrijfsbezoeken om belang-
stelling te wekken, terwijl er voorts een groot aantal
lezingen en ,films werd gegeven, welke grote aandacht
verkregen. Wat de verhouding betreft van de centrale
corporaties in I’ekïng tot de provinciaal verspreide kan-
toren van de corporaties kan worden opgemerkt dat in
het algemeen de invoer in laatste instantie op het hoofd-
kantoor in Peking wordt beslist en dé export is gedecen-
traliseerd en rechtstreeks wordt behandeld. De Canton
Fair welke werd bezocht fungeert als intermediair voor
im- en exportzaken. Gevraagd is de Canton Fair te
mogen gebruiken voor expositie van Nederlandse pro-
dukten.
Behalve de vele besprekingen met de corporaties in
Peking heeft een kleine delegatie contacten gelegd in
Tientsin en de nabij gelegen haven bezocht. De gehele
missie heeft gedurende het verblijf van enkele dagen
in Shanghai en Canton met behulp van de China Council
for the Promotion of international Trade verschillende
zakelijke besprekingen kunnen voeren. De missie naar
China heeft gunstige vooruitzichten geopend op een ver-
sterking van de wederzijdse betrekkingen op basis van
gelijkheid en wederzijds belang, zoals in de officiële
briefwisseling staat aangeduid.
‘s-Gravenhuge.
‘
Dr. E. W. MEIER.
648
E.-S.B. 22-7-1964
Feiten en problemen rondom de administratieve automatisering
(II)
Enkele tendenties in de technische ontwikkelingen.
Een belangrijk verschijnsel blijkt de opvoering van de
snelheid.
Leek het voor enige jaren dat die snelheidsver-
hoging van minder belang was dan het grondig leren ge-
bruiken van de mogelijkheden van de nieuwe machines,
thans, nu mens en machine beter op elkaar ingespeeld
raken, is opvoering van de verwerkingssnelheid in me-
nig geval zeer gewenst of noodzakelijk. De technisch-
economische ontwikkeling komt daaraan tegemoet. Ma-
chines, die honderdduizend of meer optellingen of aftrek-
kingen per seconde kunnen maken, zijn geen uitzonde-
ring meet.
Naast aanduidingen van de snelheid in miljoenste of
micro-seconden begint bij de aankondigingen van de
nieuwste apparatuur ook de nanoseconde – 1/1000
van een miljoénste seconde -. in gebruik te komen. En
daarbij is iooral belangrijk, dat deze snelheidsverho-
gingen gepaard gaan met aanmerkelijke prijsverlagin-
gen. Men zou kunnen zeggen: snelheid wordt goedkoop!
Reeds vroeger vermeldde ik in dit blad het streven
naar verkleining van de omvang van elektronische ap-
paraturen en hun onderdelen met gelijktijdige vergro-
ting van de capaciteiten. Deze
microminiaturisatie
zet
zich thans krachtig door. Naast verbeteringen in transis-
toren, dioden enz. is daarbij vooral van belang de
nieuwste technische ontwikkeling, de zgn. microcir-
cuits, die tot de wonderen van de nieuwe techniek be-
hoort, en ook weer de kenmerken van onze tijd op dit
gebied vertoont, nI. een uiterst kort tijdsverloop tussen
speurwerk, ontwikkeling en economisch rendabele toe-
passing op grote schaal.
Groeiende belangstelling is er voorts voor zgn.
direct
toegankelijke geheugens
en daarmede samenhangende
directe responsie of in de Angelsaksische terminologie
real-time-on-line systemen. –
Momenteel worden in de meeste automatische admini-
stratiesystemen de meer duurzame gegevens in een be-
paalde weloverwogen volgorde in de computer inge-
voerd en opgeslagen. Zij worden ook via die volgorde
voor latere informatie of verwerking opgezocht. Dit
houdt veelal ‘tevens• in, dat de debitering en creditering
van rekeningen in gescheiden processen voigtijdiggeschie-
den. Bij de postcheque- en girodienst worden bijv. muta-
ties op de rekeningen in volgorde der nummers van de
rekeninghouders via ponskaarten of magnetische banden
gebracht, waarna in afzonderlijke processen debitering
en creditering plaatsvindt. Om de gegevens op zo’n band
te kunnen raadplegen moet dan de betreffende band wor-
den gelokaliseerd en vervolgens via de gekozen volgorde
worden afgetast. Dit kan een minuut of langer duren,
waardoor de gehele organisatie – dus niet alleen de ad-
ministratie – nadelen ondervindt. Bovendien kan het ge-
scheiden debiteren en crediteren in de evenbedoelde
vorm in grote massa-administraties problemen opleveren.
Er is daarom een streven waarneembaar om deze
indi-
rect toegankelijke
geheugens door meer
direct toe ganke-
/ijk,c
te vervangen of aan te vullen, o.a. in de vorm van
schijvengeheugens en zeer snelle trommels. De mogelijk-
heid om h l’instant gegevens te raadplegen en/of te doen
verwerken, gecombineerd met de snelle ontwikkeling van
data transmissie – zie hieronder – waardoor dit vice
versa contact ook op grote afst;nden mogelijk is, doet
verwachten dat de random. access apparaturen, waaraan
nog meer voordelen verbonden zijn, een grote toekomst
tegemoet gaan en dat niet alleen voor bedrijven maar ook
voor documentatiecentra, bibliotheken e.d. Men spreekt
in dit verband ook wel van systemen met directe inter-
actie tussen mens en machine of real-time-on-line sys-
temen.
Mogelijke toepassingen liggen om. bij wetenschappe-
lijke documentatiecentra, vliegtuigmaatschappijen, ho-
tels en reisbureaus voor plaatsreserveringen, effecten-
beurzen, banken en tal van industrieën. –
In de Verenigde Staten experimenteren vele bedrijven
reeds met deze apparaturen. Afgezien van het feit, dat
men ermee moet leren werken en er een belangrijke
bedrijfsreorganisatie aan verbonden kan zijn, is 1et mo-
menteel in verschillende gevallen nog een bezwaar dat
6f de access tijd te hoog is 6f de geheugencapaciteït te
klein. Er is echter geen twijfel aan dat binnen
5
t
10
jaar economische combinatie van, beide – dus zeer
grote direct toegankelijke geheugens met een zeer lage
toegangstijd — mogelijk zullen blijken.
Een vraag van belang blijkt die van de
grootte
van de
computer. Men ziet thans naast elkaar kleine, middel-
groteen grote computers (ensembles) in gebruik. Ver-
moedelijk toverbeersen de middelgrote. Daarbij moet
evenwel bedacht wo’rden. dat te dien aanzien de
grenzen zich snel in het verloop van de tijd verschui-
ven. Wat vijf jaar geleden een middelgrote computer
heette, wordt nu tot de kleine gerekend enz.
Het is niet geheel doorzichtig welke tendens wat de
grootte aangaat overheerst. Men zou verwachten dat ter-
wille van een groot marktbereik’ kleinere en middelgrote
computers domineren. Dit is vermoedelijk Wet zo, maar
daarnaast is er,’ naar ik meen, ook een duidelijke con-
crete belangstelling voor grote en zeer grote computer-
systemen waarneembaar. Ten dele voor defensiedoelein-
den en problemen verband houdende met ontwikkeling
van atoomenergie, maar ook, zij het minder gigantisch,
de civiele sector (in Engeland de Atlas, in Japan de
Fontac, in de Verenigd6 Staten de CDC 3600 van de
Control Data Corporation, die S 7 mln, gaat kos-
ten en drie miljoen instructies pet’ seconde zal uitvoe-
ren).
Grote rekenniachines rekenen aanmerkelijk goedkoper
dan kleinere. Onderzoekingen van enige jaren geleden we-
zen in de richting van een kostprijsverhouding voor de-
zelfde groepen van handelingen van 6 : 3 : 1, resp. voor
kleine, middelgrote en grote computers. Men moet ech-
ter met deze cijfers wel enige voorzichtigheid betrach-
ten, omdat naast de kosten van de computerprestaties
ook andere aspecten in aanmerking moeten worden ge-
nomen. Bij de postcheque- en girodienst is bijv. om
an-
dere dan kostenoverwegingen van deze aard bewust voor
een ‘serie middelgrote computérs in plaats van voor één,
grote rekenmachine gekozen.
De nieuwste ontwikkelingen in deze worden aangeduid
E.-S.B. 22-7-1964
.
.
649
–
4
–
met het blokkendoos- of rnodulensysteem. Bij dit sys-
teem bestaat de mogelijkheid om met een kleine co’m-
puter te beginnen en daar geleidelijk standaardeenhe-
den aan toe te voegen, waardoor op den duur in feite
een groot computersysteem ontstaat. Een belangrijk
voordeel daaibij kan zijn, dat — anders dan bij de ver-
vanging van kleine door grote computers – hetzelfde
programmeringssysteem gehandhaafd kan blijven, waar-
door de kostbare initiële programmeerkosten niet verlo-
ren gaan. De tijd zal moeten uitwijzen of toch grote
computers, die direct in hun totaliteit als zodanig ont-
worpen zijn, niet goedkoper blijken dan die, welke door
bijbouwen zijn ontstaan.
In het voorgaande werd reeds enige malen van perifere
of randapparaturen gesproken. Zeer globaal kan men bij
automatische informatieverwerking een drietal deelpro-
cessenonderscheiden, t.w. invoer, centrale verwerking in
de computer en uitvoer. Tot de perifere apparaturen kun-
nën nu alle apparaturen worden gerekend, die op de in-
voer- en uitvoerprocessen betrekking hebben. Sommigen
rekenen er ook externe geheugens – bijv. daarvoor die-
nende magnetische banden — en hulpmiddelen voor da-
ta transmissie toe.
Aanvankelijk, toen de computers alleen voor weten-
schappelijke doeleinden dienden, was er nauwelijks een
invoerprobleem. De te verwerken gegevens kwamen
uit formules, modellen ed. naar voren, zij waren relatief
beperkt in aantal en konden technisch gemakkelijk in
de computer worden gevoerd.
In vele administratieve computersystemen schept ech-
ter het verkrijgen, verzamelen en voorbewerken van de
in te voeren gegevens en de daarmede samenhangende
papierstromen een vraagstuk van de eèrste orde. In min-
dere ?nate geldt dit voor de uitvoer of het afdrukken van
de door de computer bewerkte gegevens.
Wat de invoer betreft kan men in concreto denken aan
het vastieggen en/of potisen en/of aftasten of ‘lezen,
en/of voorbewerken van gegevens, voorkomende op van
derden ontvangen facturen, interne loon- en materiaal-
bescheiden voor de kostprijsadministratie, loonbereke-
ningen e.d., lokettransacties en giro-opdrachten bij ban-
ken, postkantoren en giro-instellingen, acquisitiegeevens
hij levensverzekeringmaatschappijen, verkoopgegevens
in warenhuizen enz. De hoeveelheid tijd, aan deze’
werkzaamheden verbonden, die vaak verdubbeld wordt
– door velerlei controlemaatregelen, is enorm. Het aan-
tal met de invoer belaste employés kan in de honderden,
soms in de duizenden lopen, zoals bij de Europese giro-.
instellingen.
Deze data collectie annex de zgn. paperhandling heeft
zulk een betekenis gekregen, dat de dâarmede verband
houdende perifere apparatuur vaak even belangrijk is
geworden als de eigenlijke rekenmachines. Er wordt op
dit gebied dan ook door de betreffende fabrikantèn een
enorme activiteit ontplooid, in verschillende gevallen in
samenhang met data transmissie. Men zou hie( ook kun-
nen spreken van een streven naar automatisering van
• de invoer. Een aantal voorbeelden kan dee ontwikke-
ling illustreren.
Jn fabrieken ziet men in de werkplaatsen primaire in-
voerapparaturen in gebruik komen, waarbij de loon- en
materieelgegevens op eenvoudige wijze door de arbei-
ders op ponskaarten, waarin reeds standaardgegevens
zijn v66rgecodeerd, worden aangestreept, waarna deze
– gegevens in bedoelde apparaturen worden afgetast of ge-
–
,-
–
lezen en via een eigen intern telecommunicatiesysteem
naar de automatisch werkende .centrale codeerafde-
ling voor verdere ponsing worden getransporteerd. Bij de
nieuwste ontwikkeling kunnen de primaire invoerappara-
turen ook dagelijks allerlei overzichten produceren voor
de fabrieksbazen, zoals v.erwerkte materialen en ar-
beidstijd, gebruik van machines e.d. van het onder hen
werkende personeel.
Bekend is .vôorts het gebruik van met zgn. magne-
tische inkt hedrukte cheques in het Amerikaanse en
Engelse banksysteem (de EI313-code). Deze cheques zijn
ten dele v66rbedrukt met de nummers van de cliënten,
de betreffende bank, de regionale federale reservebank
e.d. en worden na uitbetaling of ontvangst met andere
gegevens eveneens in magnetisch schrift aangevuld. Al-
dus is automatische sortering mogelijk en kunnen tevens
de nodige impulsen naar, de cliëntenadministratiç en de
overige onderdelen van de boekhouding worden doorge-
geven. Men houde wel in het oog, dat hier dus slechts
een partiële automatisering van de invoer plaats heeft,
want – gelijk opgemerkt – aan de vôörbedrukte cijfers
moeten nog gegevens worden toegevoegd. Op het conti-
nent van Europa wordt door de banken’ een zelfde
systeem doorgevoerd, zij het overwegend met een betere
Europese code (de CMÇ-7 code). – –
Met magnetische inkt bedrukte formulieren hebben het
belangrijke voordeel, dat zij bevuiling, beschadiging enz.
goed kunnen doorstaan, hetgeèn voor cheques, die zoals
in het Amerikaanse en Engelse banksysteem door vele
handen kunnen gaan, van grote waarde is.
Het bedrukken van formulieren met magnetische inkt
stelt echtér vanwege de nauwe tolerantie ten behoeve van
het aftasten zeer hoge eisen aan de drukkers, waardoor
een vtij lange inleertijd nodig is.. Bovendien zijn de voor
de verwerking van de cheques benodigde pparaturen –
zgn. sorter-readers – zeer kostbaar, waardoor men bui-
ten de banken terzake weinig toepassingen ziet.
Een veel bredere belangstelling ontmoeten de optische
leessystemen. Debetreffende machines zullen over enige
tijd Vrij gemakkelijk gedrukt en getypt schrift kunnen le-
zen, op den duur goedkoper blijken en daardoor een
veel uitgebreider toepassing mogelijk maken. Momenteel
zijn reeds een 15-tal “erschillende typen van deze 1eem’a-
chines aan de markt of aangekondigd. Zij hebben thans
nog verschillende bezwaren, zoals te lage snelheid, te ho-
ge eisen ten aanzien van het reflect ieverm ogen van het
papier, te hoog uitvalpercentage, maar over
5 k
10 jaar
zullen deze wel grotendeels vrholpen blijken.
Optische leesmachines zijn thans in de Verenigde
Staten voor de sortering van dividendnota’s bij grole
maatschappijen, zoals de A.T.T., en verder bij tal van
andere instellingen in gebruik. Ook in Nederland en el-
ders in Europa Svordt terzake geëxperimenteerd.
Een belangrijk probleem vormen ook de loketmachi-
nes en kasregisters in, grote postkantoren, banken, wa-;
renhuizen, zelfbedieningswinkels e.d. Eensdeel hebben
zij &en zelfstandige functie in het betreffende bedrijfs
onderdeel, maar anderdeels vervullen zij ook de functie
van randapparatuur’voor de comput’erverwerking. Deze
perifere machineg vormen een belangrijk object vn
speurwerk en ontwikkeling, omdat ter plaatse ‘waar
ze zijn opgesteld vele en belangrijke invoergegevens ont
;
staan en in eerste instantie worden vastgelegd, terwijl
• het aantal loketten of vergelijkbare registratieplaatsen
ontzaglijk groot is. In Europa vermoedelijk meer dan
650
E-S.: 22-7-1964
1′
••’
–
een miljoen. Vanwege de importantie van deze mate-
rie bestuderen de Europese P.T.T.-en daarom de loket-
organisatie en -elektronificatie in gezamenlijk verband.
Men kan zonder overdrijving’ stellen, dat voor een
verdere aanmerkelijke produktiviteitsstijging de rand-
apparaturen en de daarmede verband houdende Organi-
satie een sleutelpositie innemen. Verschillende waarne-
mes en onderzoekers verwachten dan ook dat binnen
tien jaar de produktiewaarde van de randapparaturen
die van de computers zal ovrtreffen.
Het lezen van
geschreven
schrift in een of andere
vorm blijft onderwefp van studie. Er is op dit gebied
vooruitgang te bespeuren, maar voorshands van weinig
praktische betekenis. Een onderwerp dat ook enige aan-
dacht heeft, is de invôer van het gesproke,i woord.
Op dit gebied zijn echter nog weinig vorderingen ge-
maakt.
Wat de
uitvoerapparaluur
aangaat, ook te dien aan-
zien zijn er voortschrijdende ontwikkelingen. Echter in
een langzamer tempo, hetgeen moet worden toegeschre-
ven aan het feit, dat hier vooral mechanische ontwikke-
lingen van belang zijn, die in het algemeen veel meer tijd
plegen te vragen dan elektronische. De betreffendé af-
drukmachines hebben een capaciteit van 300-2.000 regels
per minuut, maar
t
naar ik meen komen toch hoofdzake-
lijk, en dat al sinds jaren, machines met afdrukken
van 300 – 600 regels per minuut voor. In sommige
bedrijven is het bijeengaren van de afgedrukte beschei-
den per rekening of cliënt en vervolgens het insluiten
in een enveloppe een activiteit, die nog steeds met de
hand moet-geschieden. Bij de postcheque- en girodienst
bijv. zijn hier dagelijks honderden employés gedurende
enige uren, mee bezig. Automaten daarvoor zijn echter
in, zij het allereerste, ontwikkeling, zodat ook deze hand-
intensieve arbeid op den duur geautomatiseerd zal wor-
den.
(vervolg van blz. 645)
‘Ik ben dan ook van oordeel, dat gegeven de toe-
stand op de internationale markten, zoals deze nu een-
maal is, een goede beslissing is genomed voor de
EEd door het stelsel van vaviabele invoerheffingen
te kiezen. Op deze wijze kan enerzijds liet best wor-
den verhinderd, dat bij lage invoerprijzen de inkomens
van de landbouwbevolking in de knel komen, terwijl
anderzijds ook voorkomen wordt dat de consumenten
onnodig te veel worden belast bij relatief hoge invoer-
– prijzen.
Mijn conclusie is dat het gekozen stelsel op zichzelf
niet behoeft te leiden tot een te grote mate van af-
sluiting. Het komt geheel op de uitvoering aan. Hier-
bij is vooral van belang het peil van de prijzen in
de E.E.G. van de voornaamste akkerbouwprodukten en
die van de melk (rundvèehouderij en graslandexploita
tie), de bescherming van de veredelde dierlijke en in-
‘dustriële produktie en de uitvoerrestituties in het bij-
zonder van produkten uit melk vervaardigd. Deze’
0fl:
derwerpen zal ik in een volgend artikel aan een korte
beschouwing onderwerpen. Daar ook het structuurbeleid
van betekenis is voor de omvang van de landbouwpro-
duktie, zal in het kader van het behandelde thema in een
derde artikel dit onderwerp aan dë beurt komen. –
Wageningen.
,
.
–
J. HORRING.
E-S.B. 22-7-1964
voor
…uw
BMKZAKEN.
NEDERLANDSCHE HANDEL- MAATSCHAPPIJ; N .V.
Reeds enige malen kwam het gebruik van telecommu-
nicatie hulpmiddelen voor gegevenstransport, de zgn.
datatransmissie, ter sprake. Aanvankelijk werd hierbij
gedacht aan het gebruik van telegraaflijnen (telexappa-
ratuur), maar tegenwoordig ook en vooral aan het trns-
port van gegevens via telefoonlijnen. In de Verenigde
Staten hebben tal van grote concerns de computers en/
of randapparaturen van hun over het gehele land ver-
spreide vestigingen door middel van telefoonlijnen ver-
bonden met hun centraal computersysteem. Ook de ra-
dioweg (straalzenders) komt voor data transmissie in ge-
bruik.
Deze ,,machine to machine talking”-methodiek vol-
trekt zich in hoofdzaak via het telecommunicatienet van
de grote telefoonmaatschappijen, in het bijzonder van de
A.T.T. Er zijn voor de invoer in en de uitvoer uit de te-
lefoonlijnen speciale apparaturen nodig, die wel met
dataphones worden aangeduid. Het aantal geïnstalleer–
de dataphones in de Verenigde Staten wordt reeds op
meer dan 10.000 geschat. Deze data transmissie, die ook
in Europa de aandacht begint te krijgen, ontsluit een
geheel- apart en ontzaglijk gebied voor de telecommu-
– nicatie. De president van de A.T.T. verwacht, dat over
10 jaar nog slechts 50 pCt. van het Amerikaanse tele-
foonnet voor ,,voice speaking” zal worden gebruikt,
het overige deel voor data transmissie en afstandbe-
sturing. Ook wanneer bij dit percentage met enige pers-
pectivische vergroting rekening wordt gehouden, is de
vermelde ontwikkeling toch imposant.
Ten slotte een opmerking over een uiterst belangrijke
zaak, ni. het vraagstuk van standaardisatie en normali-
satie
van apparaturen, formulieren, systemen en type-
fonts (voor het optisch lezen). Tapes van de ene levern-
cier kunnen niet of niet altijd worden gebruikt in h&t
systeem van’ een andere fabrikant, In verband daarmede
heeft de Amerikaanse overheid in Chicago een omvang-
rijk centrum gevestigd voor het overbrengen van gege-
vens van het ene type op het andere. Uiteraard een kost-
bare aangelegnheid.
Waar tal van grote bedrijven. meer dan’ een Jeveran-
cier hebben en voorts de ontwikkeling gaat in de rich-
ting van het gebruik van elkaars documenten, invoer- en
uitvoermedia – de zgn. externe integratie, waarover la-
ter meer – is dit een uiterst urgent vraagstuk. Zowel in
de Verenigde Staten als ir Europa zijn thans fabrikan-
tenverenigingen bezig om terzake meer eenheid te bren-
gen. Ook normalisatie-instituten ontwikkelen activiteit
op dit gebied. Een groot bezwaar is echter, dat in deze
materie de fabrikanten bverwegend de koers bepalen
en het tempo veel te langzaam is.
Het belang van dit vraagstuk is zo groot, dat er mi.
aanleiding kan zijn voor grote internationale organi-
saties als de O.E;C.D., E.E.G. of Euratom zich over de-
ze materie te beraden.
‘s-Gravenhage.
Ii, REIN0
‘
t.JD.
–
,
651
In dit eerste artikel van een serie van vijf tonen de
schrijvers aan de hand van uitvoerig cijfermateriaal
aan, dat de inkomens- en vermogensspreiding in ons
land zeer ongelijkmatig is. Andere Westerse landen
vertonen een gelijksoortig beeld. Hoewel de inkomens-
spreiding naar meer gelijkmatigheid schijnt te tenderen,
wordt de vermogensverdeling daarentegen steeds
ongelijkmatiger. In een volgend artikel zullen de oor
–
zaken van deze grote ongelijkheid worden belicht en zal de wenselijkheid vande vermindering
van deze ongelijk-
heid worden besproken,
waarbij de schrijvers het vraag-
stuk benaderen vanuit hun eigen levensbeschouwing.
In een derde artikel
zullen
de maatregelen de revue
passeren, welke tot nu toe door de overheid zijn ge-
troffen n vermogensvorming onder brede lagen van
de bevolking te bevorderen. Tevens zullen daarbij de
houding en de’ activiteiten van het bedrijfsleven in
dezen worden besproken. Het vierde artikel zal het
investeringsloon als mogelijke bijdrage tot een betere
spreiding van inkomen en bezit tot onderwerp hebben.
In een slotartikel zal de mogelijkheid van invoering
van investeringsroon in de
bouwnijverheid
worden
behandeld. Hoewel de schrijvers verbonden zijn aan
werknemersorganisaties in de bouwnijverheid, willen
zij uitdrukkelijk verklaren, dat in deze artikelenserie
hun persoonlijke visie wordt weergegeven.
De inkomens- en
vermogensspreiding
in Nederland
en enkele
andere landen
Maatstaf voor welvaart.
De welvaartspositie van de bevolking van eèn land
wordt veelal afgemeten aan de omvang van het gemiddeld
inkomen per hoofd. Deze maatstaf is om verschillende
redenen te globaal om verantwoorde conclusies te kunnen
trekken over de reële welvaartspositie, waarin de bewoners
van een land verkeren.
In de eerste plaats komt niet alles in de inkomens, zoals
die in de statistieken worden aangetroffen, tot uitdruk-
king. Voorbeelden hiervan zijn de bijdragen van de huis-
vrouwenen de niet in het ruilproces komende produktie
in de agrarische sector. Bovendien is naast het inkomen
ook het vermogen een indicatie voor de welvaart, hoewel
ht verband tussen de beide grootheden uiteraard niet
te ontkennen valt.
Het belangrijkste bezwaar tegen het gemiddeld inkomen
per hoofd als maatstaf, voor het welvaartsniveau achten
wij echter, dat deze maatstaf per definitie niets zegt over
de spreiding. Een klein land met een dunne bovenlaag
van trekkers van hoge inkomens kan in de statistieken
bovenaan de lijst van het gemiddeld inkomen per hoofd
prijken. Indien de rest van de bevolking als paupers aan-
gemerkt moet worden, kan men moeilijk van een wel-
varend land spreken. Mutatis mutandis geldt dit ook voor
de vermogensspreiding.
Het is dus mogelijk bij een gelijkblijvend’ gçmiddeld
inkomen en gemiddeld vermogen per hoofd,de bevolking
welvarender te maken door een meer gelijkmatige spreiding
te bewerkstelligen. Getracht zal worden aan de hand van
cijfermateriaal aan te tonen dat de inkomens- en ver-
iogensspreiding zeer ongelijk is, zodat hier een mogelijk-
heid ligt voor verbetering vande welvaartspositie. Het is
natuurlijk wel noodzakelijk dat de wijze, waarop een meer
gelijkmatige spreiding tot stand wordt gebracht, niet de
stijging van het gemiddeld inkomen en vernogen per
hoo4’d van de bevolking frustreert. In het verdere betoog
zal gepoogd worden aan te tonen dat zo’n frustratie kan
worden vermeden.
Inkomensverdeling
Dank zij de belastingadministratie en onderzoekingen
van het Centraal Bureau voor de Statistiek beschikken
wij over Vrij nauwkeurige en gedetailleerde gegevens met
met betrekking tot de inkomensverdeling. De laatstbekende
gegevens zijn van het jaar
1959.
In tabel 1 is de inkomensverdeling voor het jaar
1959
weergegeven. Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen,
is zowel van het totaal inkomen als van het besteedbaar
inkomen uitgegaan. Het valt namelijk niet te ontkennen dat
door middel van de belastingheffing reeds een zekere
correctie op de ongelijke inkomensspreiding plaatsvindt.
Onder besteedbaar inkomen wordt dan Verstaan het
,,zdiver inkomen”, zoals dat bepaald wordt door de
belastingdienst, verminderd met: de verschuldigde loon-,
inkomsten- en vermogensbelasting, de premie ingevolge
de verschillende sociale verzekeringswetten en met een-
malige inkomens, zoals bijv. liquidatiewinsten. Tegenover
laatstgenoemde aftrekpost staat echter dat het bedrag
aan onverrekende vroegere verliezen, waarvan de fiscus
toestaat dat het op het bruto-inkomen in mindering wordt
gebracht, is bijgeteld.
Bij de beoordeling van de in tabel 1 vermelde gegevens
moet er rekening mee worden gehouden dat de lagere
inkomensklassen voor het grootste gedeelte bestaan uit
jeugdigen. Degenen, die uitsluitend een inkomen genieten
volgens de A.O.W. of de A.W.W., vallen buiten deze
statistiek, omdat zij niet in de belastingadminisratie
voorkomen.
vooruw
Effectenzaken
NEDERLANDSCHE HAN DEL- MAATSCHAPPIJ, N
.
V.
652
E.-S.B.
22-7-1964
TABEL 1,
Inkoinensvërde!inv in 1959 naar inkomensk’lassen.
Totaal en ,,besteedbaar inkomen”
a)
1nkomens
klassen
ÂSntat
1
,bcsteedL
b8lastiiig-
Totaal inkomen
B!steedbaar
baat
ptichtigen
in omen
lrl)çnien”
(x 1′. 1.000)
abtoluut
pCt
f.mln
lCt.
t mln.
pCI.
911000
b,1
1.235
5
1.067
5,!
<
4
..
1415.000
130,2 4.489
18,1
4.025
19,3
4
6 ..
.1.318.000
128,1
6.927 27,9 6.286
30,2
6
g 5
504.000
10,8
3.795
15,3
3.404
16,3
S
<
10 •.
203.000
4,3
2.069
8,3
1.787
8,6
10
<
12 ..
102.000
2,2
1.337
.
5,4
1.109
5,3
12
<
15 ..
80.000
1,7
1.354 5,4 1.060
5,1 15
<
20 ..
53.500
1,2
1.282 5,2
911
4,4
20
<
25
..
20.000
0,4
709
2,9
443
2,1
25
<
30 ..
9.000
0,2
437
1,8
243
1,2
30
<
50
. .
9.600
0,2
724
2,9
348
1.7
50
<
lOO
.
1.600
0,0
292
1,2
100
0,5,
100 en meer.
250
0,0
147
–
0,6
42,1
0,2
Totaal
….
4689.000
100
24.797
1
100
20.825,1
1
100
a)
Bron
Maaxldhdft van het C.B.S., mêi 1963,
Uit de tabel blijki dat 79 pCt. van de belastingplichtigen
in 1959 een besteedbaar inkQmen had van beneden f. 6.000.
Deze groep beschikte over 54,6 pCt. van het gezamenlijk
besteedbaar inkomen Daar staat tegenover dat 2 pt
van de belastingpliehtlgeh besth!kte over 10,1 pCt vh
het gezamenlijk besteedbaar Inkomeii
f,
!ndidfrde eeSUUf
op een andere plaats wordt aangebracht: ,9 pCt. (besteed-
baar inkomen van
f.
10.000 en meer) beschikte over 20,5
pCt. van het gezamenlijk besteedbaar inkomen.
De inkomensspreiding is dus zeer ongelijk. De ongelijk-
heid in de verdeling van de inkomens kan in één getal
worden uitgedrukt, de zgn. constante van Pareto. Voor
het jaar 1959 heeft het C.B.S.
1)
deze constante berekend
op 2,14 (hierbij is uitgegaan van het totale inkomen, dus
niet van het besteedbare inkomen; inkomens beneden
f.
5.500
zijn echter buiten beschouwing gelaten). Uit het
feit, dat in 1956, 1957 en 1958 deze constante resp. 1,97,
2,12 en
2,152)
was, kan worden afgeleid dat in de periode
1950 – 1958 de inkomensvérdeling gelijkmatiger is ge-
worden, doch dat in 1959 deze ontwikkeling weer is omge-
bogen.
Vermogensverdefing.
In tegenstelling tot de. gegevens over de inkomens-
verdeling zijn die over de vermogensverdeling minder gede-
tailleerd. Dit spruit voort uit het feit, dat slechts een beperkt
aantal vermogens in de adminitratie van de belasting-
dienst is opgenomen. Tal van kleine vermogens zijn name-
lijk belastingvrij. Een ongehuwde begint pas vermogens-
belasting te betalen, indien zijn vermogen groter is dan
f. 22.500; voor een gehuwde is die grens f.’30.000, terwijl
voor elk kind de grens met f. 7.500 opschuift.
In de vermogensstatistiek 1960 komen dan ook slechts
370.090 belastingplichtigen voor (tabel 2). De verdeling
van het vermogen binnen deze groep is zeer ongelijk:
89,5 pCt. bezit 50,4 pCt. van het gezamenlijk vermogen
van deze groep; 2,9 pCt. bezit 30,2 pCt. van het gezamen-
lijk vermogen. .
De belastingplichtigen, voorkomend in de vermogens-
statistiek, vormen 8 pCt. van de belastingplichtigen, voor-
i)
,,Maandstatistiek van het financiewezen”, december 1962.
2)
Naarmate de conSlnte van Pareto hoger
wçrdt,
neemt de
ongelijkmatigheid af.
voor tiw
Assur
*
antiezaken
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
(LM.)
komend in de inkomensstatistiek. Deze 8 pCt. beschikt
over een vermogen van in totaal ruim f. 43 mrd. Het
totale nationaal vermogen op 1 januari 1960’kunnen we
globaal schatten op f. 170 mrd.
3).
Dit betekent dus dat
8 pCt. ongeveer
1/
van het nationaal vermogen in handen
heeft. Indien daarbij beseft wordt dat een groot gedeelte
van het nationaal vermogen in ,,onpersoonlijke” handen
is (verenigingen, stichtingen, instellingen, coöperaties,
sociale fondsen enz.) behoeft het geen verder betoog dat
de vèrmoensspreiding zeer ongelijk is.
TABEL 2.
Vermogensverdeling ,atuurlijke personen per 1 januari 1960″)
Vermogensklasse
Aantal belasting-
plichtigen
.
Vermogen
–
5< 1
1Ô00
ablofuut
pCt.
f.mln.
pCI.
<
50
145.630 39,4
4.140
11,0
56
–
<
100
125650
34,0
8.190
20,4
100-
200
59780
16,1
8.170
19,0
200
–
300 16,540
4,5
4.010
9,3
300-
<
500
11520
3,1
4,380
10,1
500
–
<
1.000
1.100
.
1,9
4.820
11,2
1.000 en meer
3.690
1,0
6.110
19,-
/
Tôtaal
…………
370.090
lOO
43.090
100
a)
nron:
Maaridstatisliek van het Financiewezen van het CBS., december
1962.
Toch willen wij – ter illustratie van deze ongelijkheid –
nog een overzicht geven van het vermogen van huishoudens
c.q. alleenstaanden van loon- en salaristrekkenden ultimo
1960 naar inkomensklasse. Uit dit overzicht (tabel 3)
blijkt eveneens een grote mate van ongelijkheid in de
vermogensspreiding: de groep met een inkomen beneden
f. 10.000 omvat 82 pCt. van het totaal aantal loon- en
salaristrekkenden, doch heeft slechts 39 pCt. van het totale
vermogen in handen; de kleine groep van hoge inkomens-
trekkers (1,6 pCt.) heeft daatentegen 32 pCt. van het
totale vermogen in handen.
TABEL 3.
Vermogens van huishoudens c.q. alleenstaanden van loon- en
salaristrekkenden eind 1960, naar inkomensklasse
a)
Gemiddeld
Aantal huis-
Totaal
vermogen b)
houdens c.q.
vermogen b)
lnl
–
f.1.000
1
pCI.
f. 1.000
pCt.
f.
minder dan f. 6.000..
797
42
3.241
16
4.066
38
f.
6.000. f. 10.000
.
767
40
4.610
23
6.008
56
f. 10.000- f. 20.000
.
310
16,4
6.002
30
19.380
182
f.20.000 en meer
…
30
1,6
6.394
32
213.853
2.011
Totaal
…………
1.904
100
20.247
100
10.634
100
,,5paaronderzoek 1960″ van het C.B.S.
Excluaief pensioenrechten.
3)
Het Statistisch Zakboek 1963 vermeldt een nationaal ver-mogen van f. 158 mrd. eind 1958. De aanwas in 1959 schatten
we op f. 12 mrd.
E-S.B. 22-/4964
.
053
–
r
–
–
–
.
–
‘
..
.L
Nog sprkend& zijn de gegevens over het gemiddeld
TBEL 5
-.
vermogen in elk der inkomensklassen: het gemiddeld
–
Vermogensverdeling natuurlijke personen in
-‘
vermôgen in de laagste inkomensklasse
is
slechts f. 4.066,
West-Duitsland, 1957
a)
in de hoogste inkomensklasse daarentegen f. 213.853.
• Ook voor de vermogensverdeling heefthet C.B.S. de con-
stante van Pareto berekend
4)
(alleen betreffende de ver-
mgens groter dan f, 50.000, voorkomend in de belasting-
administratie) Voor de jaren 1951, 1958, 1959 en 1960
is
deze constante
1,55
– 1,49 – 1,44 en 1,37. Uit de af-
•lopende waarden valt af te leiden dat de vermogensver-
– deling steeds ongelijkmatiger wordt. Dit dus in tegen-
ste1lirg tot de ontwikkeling van de inkomensverdeling,
welke tendeert naar een grotere gelijkmatigheid.
t
.
A P
1′ E IN 1) 1 X
Ionens- en vermogensspreiding
in enkele andere Westerse
a)
Bron:
,:Hauptveranlagung der Vermögenssteuer”, Statistisches Bundes-
amt, februari 1961.
landen
De ongelijke inkomens- en vermogensspreiding is geen ver-
matig is, valt een vergelijking met Nederland toch altijd nog schijnsel, dat zich alleen in Nederland ioordoet. Hoewel ge-
‘
ten gunste van eerstgenoemd land uit. Verdiende de hoogste top
gevens over het algemeen schaars of weinig toegankelijk zijn,
van 20 pCt. in Groot-Brittannië in 1959-1960 41,2 pCt. van het
blijkt toch wel dat met name in West-Duitsland, Groot-Brit-
totaal inkomen (vôôr aftrek belastingen), in Nederland verwierf
S.
… tannië en de Verenigde Staten dezelfde verschijnselen zich voor-
de hoogste top van 20 pCt. bijna de helft van het totaal inkomen
doen.
. .
(eveneens vôôr aftrek belastingen; zie tabel 1). De laagste in-
komenstrekkers (20 pCI. van het totaal) verkregen in Groot-
West-Duitsland.
-.
.
.
Brittannië 7,5 pCt. van het totaal inkomen; in Nederland ver-
De inkômensverdeling in West-Duitsland laat ongeveer het-
wierf deze laagste groep daarentegen slechts 5 pCt. van het totaal
zelfde beeld zien als in ons land (tabel 4). Dr. H. Schaap con-
inkomen.
stateert in zijn proefschrift
5)
voor de periode 1950-1958 een
ongeveer gelijke stijing van de inkomens van zelfstandigen en
TABEL 6.
–
niet-zelfstandigen. Hoewel hieruit niet zonder meer geconcludeerd
1nko’nenserdeling in Groot-Bri;tannië
160)
(1)
(1959-
mag worden dat in de verdeling nagenoeg geen verandering is
gekomen, kan er toch wel uit afgeleid worden dat in de spreiding geen ingrijpende wijzigingen zijn opgetreden. Het nationaal ver-
Aantal inkomenstrekkers
,
Procentueel aandeel in totaal
inkomen
mogen nam in genoemde periode met D.M. 236,6 ‘mrd. toe.
Volgens Dr. Schaap is deze vermogenstoename voor een groot
.
41,2
gedeelte terechtgekomen bij een betrekkelijk kleine groep en wel
waarvan allerhoogste top van
5
pCt.
18,6
bij hen, die reeds over een vermogen beschikken: de eigenaars
.
Hoogste top van 20 pCt
………..
…
volgende 20 pCt volgende 20 pCt.
–
21,9
16,9
van de ondernemingen: De verdeling van de vermogenstoename
volgende 20 pCt
12,5
van D.M. 236,6 mrd. was namelijk als volgt: 23,6 pCt. particu-
laagste
20 pCt
7,5
V
liere
huishoudingen, 43,4 pCt. ondernemingen (inclusief over-
Totaal
………………….
100
heidsbedrjven) 26,4 pCt. overheid en 6,9 pCt. sociale fondsen.
a)
Bron:
,,The Economist” van 7 september 1963.
‘
–
Het is van belang hierbij op te merken dat onder ,,particuliere
hdishoudingen” niet slechts de besparingen van de werknemers
–
De gegevens over de vermogensverdeling staan geen ver-
verschijnen, doch. ook de besparingen van de zelfstandigen.
gelijking met ons land toe, doch is eveneens zeer ongelijkmatig
Schattingen van het aandeel van de niet-zelfstandigen en de
(tabel 8). In 1953/54 bezat 45 pCt. van het totale aantal be-
gepensioneerden variëren van 25 tot 50 pCt. Tabel
5
geeft een
inzicht in de
de
spreiding van
vermogens van natuurlijke per-
stedingseenheden een vermogen van minder dan
£ 50. Met de
ervaring van ons land voor ogen mag worden aangenomen,
sonen.
–
dat er sinds 1953/54 geen grote wijzigingen iijn opgetreden.
Groot-Brittannië..
—
Verenigde Staten.
De inkomensspreiding in Groq t-Brittannië vertoont veel over-
eenkomst met die in ons land, zoals uit talel 6 blijkt. Hoewel
De inkomensspreïding in de Verenigde Staten vertoonde
in
.
dds ook in Groot-Brittannië de inkomensspreiding zeer ongelijk-
1952 nagenoeg hetzelfde beeld als die van Groot-Brittannië
(tabsi 7). Hoewel de gegevens over de vermogénsverdeling te
summier zijn.om een verantwoorde conclusie te trekken, komt
4)
Maandstatistiek van het financiewezen van het CBS.,
het ons toch voor dat de’vermogensverdeling in de Verenigde
december 1962.
Staten het minst ongelijkmatig is van de vier beschouwde landen-
•
)
,,De Duitse politiek van vermogensvorming in brede lagen”.
(tabel 8).
TABEL 4.
.,
Aantal en netlo-inkonwn van alle gezinnen, 1955
a)
Totaal gezinnen
Zelfstandigen
–
–
Maandelijks gezinsinkomen
in D.M.
–
Aantal
,
Gezinsinkomen per jaar
Aantal
Gezinsinkomen per jaar
1.000
pCt.
x 1.000
p….t.
D.M. mln.
pCt.
D.M. mln.
pCt.
574
3,5
597
0,5
8
0,3
,
9
0,0
lOO
–
300-
………………….
24
9.891
8,9
155
5,5 447
1,5
6.476
–
39,5
34.478
31,1
939
35,2
–
5.275
17,3
–
minder dan
lOO
…………………..
3.9
.
31
3.604 22,0
32.777 29,5
960
33,9
8.912
29,3
300-
600
…………………..
‘600-
1.000
.
………………….
1.636
10,1
25.417 22,9
681
24.0
10.899
35,6
1.000-2.000
…………………..
–
2.000 en meer
………………….
149
0,9
7.910
7,1
87
3.1
4.968
16,3
N.
1.
•1
Totaal
……………….
16.370
100
111.000
100
2.830
100
30.510
100
a) G. Gösche: ,,Verteilung und Schlichtung der Einkommen der privaten Haushalte
in der Bundesrepublik 1955 bis 1959″, Berlijn 1963.
654
.
E.-S.B.
22-7-1964
–
Verrnogensklasse
Aantal
no7e
n
71.193
1.099
‘
13,1
2,5′
20.000-
30.000
……….
139.448
3.482 25,7 7,9
94.125
3.251
17,3
7,3
40.000 –
50.000
……….
56.702 2.528
10,4
5,7
<20.000
.-……………….
50.000-
70.000
……….
61.595
3.619
11,3
8,2
30.000-
40.000
…………
70.000-
100.000
……….
43.302
3.596 8,0
8,1
100.000 –
250.000
……….
53.339
.
8.033
.9,8
18,2
250.000 – 1.000.
0
00
……….
19.999
8.805
3,7
19,8
>
1.000.000
……………
3.503
9.858
0,7
22,3
54.320
–
44.270
100
100
tABEL 7.,
lnkomensspreiding Verenigde Staten en Groot-Brittannië
•
in 1952a)
Van hoog naèr
slaag vôôr aftrek
belasting
Percentage van
het totale inko-
men elke groep
Van hoog naar
laag nS aftrek
belasting
Percentagé van
het totale inko-
men elke groe5
‘
Ver.
Groot-
–
Ver.
1
Groot-
Staten
Britt.
Staten
Britt.
le
10pCt.
31
30
le
lOpCt.
28
26
2e
lOpCt.
15 14
2e
lOpCt.
15
14
t:
3e
10pCt.
121
12
3e
lOpCt.
13 13
4e
lOpCt. .10
10
4e
lOpCt.
11
II
5e
lOpCt.
9
9
5e
lOpCt.
‘9
lO
6e
10 pCt.
8.
8
6e
10 pCt.
8
8
7e
10 pCt.
6
7
7e
10 pCt.
7 7
8e
.10 pCt.
5
5
‘.
8e
10 pCt.
5
5
9e
lopCt.
3
3
9e
10pCt.
3
4
10e
lOpCt.
1
2
.
10e
10pCt.
1
2
/
a)
Bron:
F. LydalI en J. Lansing: ,,A comparison of the distribution of
personal income and wealth in the United States and Great-Britain” in ,,The
American Economie Review” van maart 1959.
TABEL 8.
–
Vermogens verdeling Verenigde Staten en Gröot-Brittannië
in 1953154 a)
S-
Bestedingseenheden in
t
.
–
pCt. van het totale
Vermogensklasse
aantal bestedings-
–
Ver. Staten
I
Groot-Britt.
II
‘
13
21
minder dan
£50 ($500)
……………….
.
0
14
50(8
500)- £
100(8
1.000)
6
6
£
100
(S
1.000) – £
200
(S
2.000)
10
8
°
………………………………..4
4
200(8
2.000)- £
400(5
4.000)
II
8
negatief
……………………………….
£
400
(S
4.000) – £
600 ($
6.000)
..
8
5
4
600(8
6.000)
– £
1.000 ($10.000)
II
5
£
1.000(5 10.000)- £2.000 (8,20.000)
15
8
42.000(8 20.000)- £5.000 ($ 50.000)
……..
,
10
7
4
5
£5.000 ($ 50.000) en hoger
.
………………..
Totaal
………………………..
loo
100
–
a)
Bron:
zie tabel 7.
In volgende arikelen zullen oorzaken en nadelen van
de grote ongelijkheid worden ‘belicht, waarna genomen
ên gewenste maatregelen ter verbetering zullen worden
behandeld.
–
Drs. P. J. JANSSEN.
:Utrecht.
D. H. GRASMAN.
BOEKBESPREKINGEN
–
– . i. F. W. C. .
Blom: Systeem in investerei.
N. Samsom
N.V., Alphen aan dén:Rijn 1963, XII + 219’blz.,
–
-.
f..
16,75. ‘
,,Systeem in investeren” is een primeur in ‘de Neder-
landse litefatuur over de investeringsselectie, waarin tot
dusver een boek, dat ,,is gericht op de praktijk van het
bedrijfsleven”
1)
ontbrak.
Overeenkomstig zijn doelstellirig’laat Dr. Blom de lezer,
• in betrekkelijk kori bestek, kennismaken met tal van Vraag-
stukken,die hij in de praktijk van de investeringsselectie
zal ontmoeten. Het boek vangt aan met, in een drietal
hoofdstukken, een inleiding te geven in het ,,waarom” van
de investeringsselectie. Hierna volgt een behandeling van
– de eigenlijke methodiek van de investeringsselectie, waarop
/
in een honderdtal bladzijden .uitéenlopende praktische
Voorwôord van het boek.
E.-S.B. 22-7-1964
–
‘
vraagstukken de revue passeren (,,Levensloop van duur-
zame produktiemiddelen”, ,,Vervangingsinvesteringen”, –
,,Belastingen”, ,,Nieuwe projecten”, ,,Iniesteringen in pro-
dukt- of marktontwikkeling”). Het laatste gedeelte van het
boek is grotendeels gewijd aan de Organisatie van de inves-
tèringsbeoordeling in het bedrijf.,
–
Hoewel een opzet, waarbij de praktische uitvoerillg’vali
de investeringsselectie als uitgangspunt ‘ordt gekozen, on-
getwijfeld veel aantrekkelijks heeft, kân dit al gauw.leiden
tot een zekere brokkeligheid in het betoög. Dr. Blom heeft’
dit bezwaar niet steeds weten te vermijden. Zo kan het in
het inleidende hoofdstuk weinig’ bevredig&n, dat de ratio
voor het investeringsonderzoek wordt gezocht in het ,,on-
‘,.
herroepeljke karakter” en in de ,,toenemende betekenis”
van de investeringen: Het is typerend voor het boek, dat
de werkelijke motivering voor het selecteren van investe-
ringen eerst verschijnt aan het slot van het inleidende hoofd –
stuk, waar wordt opgemerkt, dat voor de ondernemer
,,het vermogen altijd een schaarse, façtor is, waarmee hij
zoveel mogelijk moet presteren”.
De uit dit basisgegeven voortvloeiende gedachte, dat ‘de
verschillende soorten investeringen in beginsel naar het –
uniforme gezichtspunt van het rendement beoordeeld
moeten worden, zou men willen zien vôôruiteenzettingn
over de feitelijke bepaling van het rendement; deze ge-
dacl
–
te komt’echter eerst ‘ver in het boek (blz. 152) ter
sprake. Als gevolg hiervan krijgt het onderscheid tussen
verschillende soorten’investeringen e
4
n in het
bijzonder
ook
••
tussen vervangingsinvesteringen en nieuwe l5rojecten een te
absoluut karakter.
–
– –
Er ontstaat aldus een min of meer individuele be-
‘
schouwingswijze van de investeringen, waarbij het accent
sterl’ ligt op de bepaling van het rendement van de afzonder-
lijke investering en slechts weinig op de onderlinge afweging
yan de investeringsprojecten, de eigenlijkè selectie. Prak- –
tisch sluit het beoordelen van investeringen alleen op hun
-_
eigen merites het gevaar in zich, dat zeer goede investe- ‘
ringskansen worden gemist (doordat op het kritieke mo-
ment de middelen zijn uitgeput) en voorts meer in het
algemeen, dat een sluitend investeningsbeleid
vrijwel
on-
mogelijk wordt.
‘
Terecht heeft Dr. Blom, gezien de praktische gerichtheid
van fijn boek, de theorie ,,tot een aantal hoofdelementen
beierkt gehouden”. Waar bij de afzonderlijke onderwerpen
aan een wat ruimere theoretische veriçlaring behoefte be-
stond, heeft hij echter niet geschroomd deze te geven. Over
het geheel genomen is daardoor een evenwichtige behan-
deling van meer praktische en meer theoretische aspecten –
ontstaan. De inhoud van de theoretische passages kan
echter’ meer dan eens aanleiding ‘geven’ tot kritiek. “Als
voôrbeeld hiervan zij genoemd de problematiek van de
selectieniethoden. Dr. Blom toont weinig gediend te zijn
van vuistregels als de urgentiegraad en de terugbetalings-
.
termijn. Met betrekking tot het wèl te hanteren criterium
laat hij zijn lezers echter
in
het duister. Na bespreking, van
• –
– de methoden van de interne rentevoet en van de zgn.
kapitaalwaarde schrijft Blom: ,,Beide zienswijzen hebben
. .
hun voor en tegen. Soms is het nodig beide zienswijzen
toe te passen om sterk verschillende projecten tegen elkaar –
af te wegen”. Deze uitspraak gaat voorbij aan het feit, dat
–
de l5èide methoden zowel theoretisch een verschillende
achterg’rond hebben als ook praktisch tot uiteenlopende
resultaten bij de selectie kunnen leiden. Indien ,.Blom zelf
geen standpunt, heeft willen bepalen, had hij tenminste
de lezer het materiaal daartoe moeten’ verschaffen. Het
655′
.
7-
voorbeeld van een kapitaalwaariebereke-
nn (blz. 46) toont duidelijk de sporen
van deze onbeslechte strijd: het geeft
in feite de bepaling van de interne rente-
voet weer, Het rendement is namelijk be-
rekend over het telkens na afschrjving
resterende geïnvesteerde vermogen en niet,
zoals logisch past bij de berekening van
de kapitaalwaarde, over het initiële invés-
teringsbedr’ag.
Ter vereenvoudiging van de berekenin-
gen acht Blom, voor ,,de meeste investe-
ringen van ondergeschikt belang” een be-
nadering van het rendement d.m.v. een
zgn. eenjaarsformule toelaatbaar. Deze
formule is een merkwaardige zaak. Zij
moet dienen voor de bepaling van het
rendement van een investering; het in de
formule te hanteren afschrijvingspercen-
tage blijkt echter zelf weer van het rende-
ment af te hangen. Dr. Blom tracht deze
moeilijkheid op te lossen door een bepaald
,,redelijk” rendement als uitgangspunt te
nemen. Deze kunstgreep betekent echter
niets anders dan dat de eenjaarsformule
als selectiecriterium onbruikbaar is. De
verklaring voor het nauwe verband tussen
afschrijvingsfactor en rendementspercen-
tage in de eenjaarsformule is te vinden in
het opvatten van ,,rendement” als interne
rentevoet. Is deze laatste eenmaal gegeven,
dan ligt tevens het afiossings- c.q. af-
schrijvingsschema vast.
De eenjaarsformule vertoont veel ver-
wantschap met de zgn. MAPI-techniek
2),
waarmee zij door Dr. Blom ook in ver-
band wordt gebracht. Tegenover de posi-
tieve instelling van Blom ten opzichte van
de MAPI-methodiek mag de kritiek van
J. L. Mey, dat de MAPI-methode op een
cirkelredenering berust, niet onvermeld
blijven
3).
Het wekt verbazing dat Blom
geheel aan deze kritiek voorbij is gegaan.
Tot slot mogen, kortheidshalve bij wijze
van stelling, nog de volgende punten
worden gereleveerd ):
– de door Blom gewekte indruk, dat
een principieel verschil bestaat tussen be-
paling van afschrijvingen t.b.v. de kost-
prijscalculatie resp. van de rentabiliteits-
berekening, is niet juist;
– het tegenover elkaar stellen van
financieringslasten en opportuniteits-
kosten miskent het wezenlijke karakter
van de rentekosten;
– de investeringsbeoordeling brengt
niet per definitie een differentiële calcu-
over
65
jaar pensioen
Veiligheid vanaf het eerste levensjaar. Zo lang mogelijk
zullen de ouders zelf het jonge leven beschermen.
Door al vroeg maatregelen te nemen voor later,
kunnen zij voor een blijvende financiëie bescherming
zorg dragen – voor een mensenleven lang.
Deze veiligheid künt
ook U
verkrijgen wanneer
U zich laat adviseren door R. Mees & Zoonen
Assurantiën. Als oudste makelaarsfirma in Nederland
– werkzaam sinds 1720 -beschikken zij over een
schat aan ervaring. Zij kunnen objectief beoordelen
welke vorm van verzekering in Uw geval de meest
geschikte is, zorgen voor de nodige aanpassingen en
wijzigingen, kortom
Uw
belangen volledig behartigen..
R.MEES &ZOONEN
ASSURANTIËN
Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam
Delft – Vlaardingen – Albiasserdam –
Spijkenisse’ –
1720
Door het Amerikaanse Machine and Allied Products
Institute (MAPI) ontwikkelde techniek voor de bepaling van
het tendement van vervangingsinvesteringen.
Prof; Dr. J. L. Mey: ,,Het vervangingsprobleem bij duur-
zame produktiemiddelen”, Maandblad voor Accountancy en
Bedrijfshuishoudkunde, 1955.
Voor een uitvoeriger bespreking zie het artikel ,,Strijd-
punten in de rentabiliteitsberekening van investeringen” door
schrijver dezes, in het Maandblad voor Accountancy en Be-
drijfshuishoudkunde, april 1964.
latie mee in de ‘uit’ de kostprjstheorie bekende betekenis
van die term.
De slotconclusie over ,,Systeem in investeren” kan luiden,
dat het boek duidelijke verdiensten heeft als inleiding in de
praktische problematiek van de investeringsselectie; ander-
zijds is het te betreuren, dat deze verdiensten worden over-
schaduwd door onzuiverheden van theoretische aard.
Amsterdam.
Drs. J. B. POLAK.
656
E.-S.B. 22-7-1964
Rolf Oldewage: Die Nordseehafen im EWG-Raum; Fakten
und Probleme.
Kyklos-Verlag, Basel 1963, J. C. B.
Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, XII + 266 blz.
DM 31.
Genoemd werk, dat werd uitgegeven in de reeks publika-
ties van de List Geseilschaft E.V., tracht een schets te geven
van de toekomstige ontwikkeling van de volgende Noord-
zeehavens: Hamburg, Bremen, Wilhelmshafen, Emden,
Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen, Gent en Duinkerken.
Het boek is voorzien van een voortreffelijke inleiding van
de hand van Prof. Dr. Edgar Salin van de Universiteit
in Basel. .
De inleider legt er de nadruk op, dat de auteur zich
heeft beperkt tot de economische factoren welke genoemde
ontwikkeling beïnvloeden. Echter dient, aldus Salin, niet
te worden vergeten, dat bijna alle belangrijke economische
problemen in de E.E.G. ook een politiek aspect hebben.
Voorts zijn er vele andere factoren, die de toekomstige
ontwikkeling van de 9 havens bepalen. In dit verband
worden o.a. genoemd de ,,mercantilistische” politiek ge-
voerd door de jonge naties bij de opbouw van een eigen
vloot en de enôrme groei die de luchtvaart heeft vertoond,
welke de mogelijkheid inhoudt van een toenemende con-
currentie ten nadele van de zeescheepvaart, niet alleen op
het gebied van het passagierstranspbrt maar ook op dat
van het goederenvervoer.
Verder heeft de verbetering van het berichtenverkeer
de noodzaak van het samenvallen van handels- en over-
slagplaats verminderd. De belangrijkste factor echter,
aldus de inleider, vormt het ,,einde van het steenkool-
tijdperk”. Hierdoor worden de vestigingsplaatsrnogelijk-
lieden voor de industrie grondig gewijzigd. Deze nieuwe
,,etappe van de industriële revolutie” is eerst kortgeleden
begonnen. Het is daarom te verwachten, dat over 10
t
20 jaar de
belangrijkheid
van een zeehaven niet slechts
zal worden gemeten naar de hoeveelheid van de daar
overgeslagen goederen, doch in de eerste plaats naar de
graad van zijn industrialisatie.
Salin is zich er goed van bewust, dat hij door zijn uit-
spraken de conclusies van Oldewage relativeert. Echter,
zo meent hij: ,,Dies kann gern in Kauf genommen werden,
wenn sie auf der anderen Seite die zustândigen Verkehrs-
und Wirtschaftspolitiker davon Uberzeugt, dass mit
Theorie und Politik der Vergangenheit nichts mehr aus-
zurichten ist”.
Na een korte inleiding deelt Oldewage zijn stof in een
vijftal hoofdstukken in. Het eerste hoofdstuk geeft een
overzicht van de economische, de verkeers- en de goederen-
structuur van ieder der genoemde Noordzeehavens. Dit
hoofdstuk, dat een dertigtal bladzijden omvat en dat geheel
beschrijvend van aard is, biedt geen nieuws.
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de positie
van de Noordzeehavens t.o.v. het achterland. ln het
bijzonder wordt ingegaan op de volgende facetten: de
mogelijke vestigingsplaatswijzigingen in het achterland,
veranderingen in de industrie- en handelsfuncties in de
havens zelf en de ontwikkelingstendenties welke zich
voordoen bij het verkeer met het achterland binnen de
E.E.G.
Het derde hoofdstuk, getiteld ,,Investeringsproblemen”,
behandelt achtereenvolgens: de gevolgen van de steeds
groter wordende schepen voor de ontwikkeling van een
haven en de hieruit voortvloeiende financieringsproblemen.
Daar aan een en ander retributies verbonden zijn, heeft de
auteur gemeend ook dit aspect te moeten belichten.
Terecht.wijst hij op het feit, dat de betekenis van het zee-
havengeld niet moet worden overschat. Dit vormt slechts
een deel van de kosten van de havenprestaties geleverd
t.b.v. het scheeps- en goederenverkeer.
Het vierde hoofdstuk betreft de ontwikkeling van het
goederenvervoer ter zee in de 9 havens. Voor deze analyse
wordt uitgegaan van een vrij korte periode, ni. die van
1950
tot 1959 (waarin bovendien een aantal belangrijk
storende factoren een rol hebben gespeeld, o.a. de Korea-
en Suezkwesties). Juist omdat hët zeeverkeer in de ,,short
run” grillige afwijkingen kan vertonen, lijkt het riskant
conclusies te trekken op grond van gegevens over een
tiental jaren. Zo zijn bijv. de weinig optimistische ver-
wachtingen van de auteur t.a.v. de ontwikkeling van het
zeevervoer in Duinkerken door meer recente gegevens
reeds gelogenstraft. –
Het meest actuele deel van het werk vormt het vijfde
hoofdstuk, dat de zeehavenpolitiek en de E.E.G. onder
de loep neemt. Interessant is de mening van de auteur,
dat de bevordering vah een gemeenschappelijke zeehaven-
politiek, welke Vrij
iS
van alle niet-economische motieven,
zich dwingend als doel voor de E.E.G. presenteert. De
gemeenschappelijke verkeerspolitiek zou tot de ver-
wezenlijking hiervan moeten ibijdragen, aldus de auteur.
Vermeld zij nog, dat aart de tekst, welke ruim 150 blad-
zijden omvat, nog een statistisch aanhangsel en een litera-
tuurlijst (tezamen ruim 100 bladzijden) zijn toegevoegd.
Ten slotte dient een conclusie betreffende het werk te
worden getrokken. Deze kan als volgt worden geformuleerd.
De na het lezen van de voortreffelijke inleiding van Prof.
Salin gewekte verwachtingen worden door Oldewage niet
geheel beantwoord. Nuttig is dit werk ongetwijfeld wèl.
Rotterdam.
Drs. J. M. C. HAGENAAR.
(1. M.)
E..S.B. 22-7-1964
–
657
Geidmarkt.
–
De stijging van de daggeidrente tot de recordhoogte
van 4 pCt. – in 1957 toen eveneens grote spanningen
heersten was de rente op de open markt
33/4
pCt. – heeft
de huidige moeilijke situatie op de geidmarkt in een helder
licht geplaatst. Overziet men de gehele afgelopen periode
sedert eind vorig jaar, dan bljken marktverkrappende en
,
marktverruimende factoren ongeveer in evenwicht te zijn
geweest. Verkrappend werkte de aankoop door de banken
van deviezen bij De Nederlandsche Bank tot een bedrag
van f. 309 mln. De stijging van de bankpapiercirculatie
met f. 363 mln. tastte eveneens de bankkassen aan. De
toeneming der verplichte deposito’s met f.
165
mln, had
verder een verkrappend effect. Hiertegenover deed de
Staat door het verminderen van het Rijkstegoed bij De
Nederlandsche Bank f. 835 mln, naar de markt stromen.
De banken waren verplicht valuta bij de Centrale Bank
te kopen omdat de vraag van haar cliënten naar deviezen
het aanbod verre overtrof, een normale situatie bij een
betalingsbalanstekort. Behalve door aankoop bij De
Nederlandsche Bank moesten de banken een beroep doen
op haar eigen buitenlandse uitzettingen. Het gebruik van
deze laatste bron kan alleen schoksgewijs plaatsvinden
omdat het overgrote deel der uitzettingen op termijn is’
geschied en men slechts op de vervaldag Vrij over de saldi
kan beschikken. Het kan dus
vorkomen,
dat de valuta-
voorraad bij De Nederlandsche Bank in een week stijgt,
na eerst te zijn gedaald, omdat de banken dân een Vrij-
gekomen deposito afstoten om de guldenskas weer op peil
te brengen.
Al is er over de gehele periode evenwicht in de ver-
krappende en verruimende factoren, de totale liquiditeit
der banken is sterk aan het verminderen. Juli is echter
altijd een moeilijke maand omdat de bankpapiercirculatie
dan hoog blijft. Wanneer dan het verplichte deposito van
— . f. 109 mln. tot f. 165 mln. stijgt, bij een tegoed van f. 122
mln. is het duidelijk dat de, krapte acuut wordt. De uit-
kering van de Staat aan de gemeenten aan het einde der
maand zal wel ontspanning geven, doch een verder oplopen
van de bankbiljettencirculatie is zeker, waarna echter de
•
‘
storting op de Staatslening kort daarop weer drainerend
•
zal werken. De Staat zal verder in het tweede halfjaar geen
•
geld naar de markt toevoeren, doch juist op grote schaal
liquiditeiten gaan onttrekken. De toekomst is dan ook’
donker en het, is begrijpelijk dat de rente stijgt. Hogere
daggeldrente ‘is nauwelijks mogelijk bij een officieel dis-
conto van 4-1 pCt.
/
.•
Kapitaalmarkt.
De Staatslening is volgens de officiële mededeling licht
:
overtekend vooral ‘dank zij de grote belangstelling van
particuli’ere zijde. Dë eerste koers ter beurze wijst echter –
op een minder goede ontvangst. Het verschijnsel van de
relatief grote belangstelling van particulieren, dat zich
ook bij een vorige gelegenheid met voor ons land hoge
rente voordeed,’ kan ook nuplaatsvinden, nl. dat deze
particulieren een verschuiving aanbrengen in het beleg-
gingsschema. Het is mogelijk, dat een deel van de stortingén
ten laste zullen gaan van de spaargelden bij spaar- en
handelsbanken. Dat institutionele beleggers relatief minder
belangstelling toonden kan liggen aan de grote omvang
der voorbelegging, maar ook aan een
stijgende
liquiditeits-
voorkeur.
lndexcijfers aandelen
30 dec.
H. & L.
10 juli
17 juli
(1953 = 100)
1963
1964
1964
1964
Algemeen
……………….
392
419-394
406
405
Intern, concerns
…………..
548
598-553
581
580
Industrie
………………
341
357 – 340
341
‘340
Scheepvaart
…………….
153
161 —137
138
138
–
Banken
…………………
232
249-230
233
234
Handel enz . …………….
165
175— 164
164
164
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
f. 163,10 f. 165,90
Philips G.B . ……………. f. 148,30
f. 152,20 f. 151,70
Unilever
……………….
f. 138,90
f. 145,80 f. 146,90
Expi. Mij.
Scheveningen
…….
398
–
320
294
A.K.0
………………….
526
464
4615
Hoogovens, n.r.c. ………..
5644
‘
6255
610
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c . …..
775
868
860
Nationale-Nederlanden, c
870
795
795
Zwanenberg-Organon
……..
900
960
965
Robeco
…………………
f. 227
f. 234
f. 236
New York.
Dow Jones Industrials
……..
760
848
851
Rentestand
.
–
Langi. staatsobl. b)
………
4,71
5,28
5,26
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
3,35
lokalen b)
………..
3,66 c)
3,56
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
2j
41.
41/84
Gecorrigeerd in verband met bonus.
‘
–
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963/
C. D. JONGMAN.
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dal dan steeds kenbaar maken!
t
(1. M.)
t
Kabels met papier en met plasticisolatie voor hoogspanning Iaagspanning
en telecommunicatie Kabelgarnituren koperdraad en koperkabel staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN •DELFT
‘1
–
658
–
E.-S.B. 22-7-1964
RECENTE PUBLIKATIES
R. G. Lipsey: An
introduction to positive econoniics.
Weiden-
feld and Nicholson, Londen 1963,
559
blz., 45 sh.
Meer dan drievijfde van het aantal b!âdzijden wordt
door Lipsey gewijd aati micro-economie. Als zodanig kan
zijn boek worden gebruikt als een aanvulling op moderne
handboeken, waarin de prijstheorie een minder uitvorige
aandacht
krijgt.
Toch komt de Keynesiaanse macro-eco-
nomie ook bij Lipsey Vrij uitvoerig aan bod. Conjunctuur
en economische groei worden door hem evenwel Vrij sum-
mier behandeld. Aan de overheidsfinanciën wordt weinig
aandacht besteed. Een ieer belangwckkend overzicht van
de verschillend6 visies op het zeer actuele vraagstuk van
het cost push versus demand push-vraagstuk verdient
aandacht.
De vermelding van de rèlatief grote aandacht aan micro-
economie mag niet de indruk wekken dat dit boek nogal
ouderwets zou zijn. Niet alleen qua inhouddoch ook qua
• aanpak kan het worden aanbevolen. Terecht ditantieert de
aûteur zich van de methode studenten rijp te maken voor
het ,,afdraaien” van een lesje op examens: ,,I have assumed
that the student was interested in his .subject and that he
wisijed to know, at every stage, just what was going on
and why. There is a tradition of trying to sneak quite
complex bits of analysis past the student without telling
him.what is happening. This may be the best thing to do
if the object is to get through an examination a large mass
of people who have neither interest for ability in econo-
mics, and who are hostile to the basis idea of a Social
Science. T am not interested in reaching such a public. T
have assumed that 1 am addressing an intelligent set of
students ( …. )”. ,,I have made a point of telling the student
what is going on, to say now we are doing coniparative
statetic equilibrium analysis, or whatever it might be, and
T have devoted considerable space to an analysis of both
sensible and silly criticisms of the theories described”.
Een andere verdienste van dit handboek is de adequate
behandeling van de verhouding tussen economische theorie
en economische politiek: ,,The distinction between positive
and normative statements is well known to professional
economics, but all too often we fail to communicate its
significance to our students. (….) students get such
ideas as the ones that the ,,Law ofComparativeAdyantage”
proves that nations
ought
to specialise in the production
of certain goods, that economics has proved that rent and
price controls are wicked and ought not to be used (….)
,,Economic theory cannot, of course, ever show us what we
• ought to do, but only what will happen if we do certain
.things”. Daarom kan het boek ook worden aanbevolen
aan politici en andere ,,practici”, die zo vaak menen met
,,economische natuurwetten” de enig ware weg te kunnen
wijzen. Een duidelijker onderscheid tussen wetenschap en
metafysische oordelen is gewenst. – –
G.
Myrdal: Das politische Element in der nationalökono-
mischen D kirinbildung.
Verlag für Literatur und Zeit-
geschehen, Hannover 1963, 210 blz.
Karakteristiek voor de waarde van dit bekende boek
van de prominente Zweedse economist over belangrijke
problemen als die van waardevrjheid van het economisch-
wetenschappelijk denken is dat, na de uitgave van meer
dan 30 jaren geleden,, ni. in 1932, in 1963 een nieuwe
Duitse uitgave is verschenen. Hierin zijn een aantal wijzi-
gingen, benevens een appendix van P. Streeten over ,,Zur
neueren Entwickiung in der Politik” (w.o. van ,,Welfare
economics”) (vertaald uit de Engelse uitgave van
1953),
opgenomen.
E.-S.B. 22-7-1964
‘
S
Voornamelijk de Engelse en Amerikaanse lteratuur
‘
Ç,or.
den behandeld. De auteur erkent een gerechtvaardigde
trots op de empirische traditie, doch kritiseert een naïef
pseudo-empirisme, waarin impliciet abstracte normen
worden gebruikt: de ,,common sense” van de klassieke
economie bevat ,,Metaphysik wertfilosofischer Natur”. Met
de nieuwe uitgaie hoopt de auteur tevens een tegenwicht
te bieden’t.o.v. de hedendaagse neiging wiskundige en
pseudo-wiskundige modellen te overwaarderen. Het gevaar
hiervan heeft hij ervaren bij zijn werkzaamheden voor
ontwikkelingslanden.
Uit de inhoud: Politik ind Nationalökonomie – Der
ideologische Hintergrund der nationalökonomischén Dok-
trinbildung – Die klassische Wertlehre – -Der ökonomische
Liberalismus – Die Nationalökonomie iri der Politik.
11
14
0,
Bij het
Gemeentelijk Bureau voor de
Statistiek
kan een
.referendaris
worden geplaatst.
Taak: . Het verrichten van statistische on-
– derzoekingen op uiteenlopend gebied
–
alsmede het ontwikkelen van de
daaraan dienstige statistische
documentatie.
Vereist: Doctoraal examen economische
wetenschappen met statistische spe-
cialisatie en enige jaren research-
ervaring. Van de te benoemen functi-
onaris wordt verwacht dat hij de
hem opgedragen werkzaamheden
met een ruime mate van zelfstandig-
heid zal weten te verrichten en dat
hij in staat zal zijn de chef van het
Bureau zo nodig te vervangen.
Salarisgrenzen: fl.109,– – f1.477,– per maand!
exclusief de huurcompensatie en dê vakantie-
toeslag.
De Verordening inzake vergoeding van reis-,
pension- en verhuiskosten is van.toepassing:
Sollicitaties binnen 14 dagen te zenden aan de
chef van het bureau Personeelvoorziening,
kamer 331, stadhuis, Rôtterdam onder no. 429.
•T!
.
RIJSffEiT:.T
GRONINGEN
Bij het Instituut voor Economisch Onderzoek van de Rijks- universiteit te Groningen kan worden geplaatst:
een economisch doctorandus
–
voor het verrichten van onderzoek op algemeen-economisch
en bedrijfs-economisch gèbied.
Betrokkene moet in staat zijn leiding te geven aan jongere
assistenfen. Aanstelling zal geschieden in het rangenstelsel
voor wetenschappelijke medewerkers.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige
,
inlichtingen omtrent op!eiding, ervaring
en huidig salaris Ie richten aan het Hoofd
r.
• –
van de afdeling Personeelszaken, Post-
bus 72 te Groningen.
–
659
• S
RING VAN ROTÎERDAMSE REPETITOREN
De R.R.R., een bekende landelijke insteliing, die opleidt voor diverse
economische studierichtingen, heeft plaats voor enige
DOCENTEN
Geplaatst kunnen worden ,Ieerkrachte’n voor:
• GELD- en CONJUNCTUURLEER
• ALGEMENE LEER DER ECONOMIE
• STATISTIEK
• BEDRIJFSHUISHOUDKUNDE
Met name het eerste vak moet op het niveau van het kandidaats-examen
aan de N.E.H. gedoceerd kunnen worden.
I
–
Ervaring op het gebied van wetenschappelijk onderwijs wordt niet vereist.
Het betreft hier werk voor ongeveer een dertigtal avonden per jaar.
Bij gebleken geschiktheid is uitbreiding van dit aantal mogelijk.
Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij de R.R.R., Bezuidenhoutseweg 223,
Den H?iag, tel. 72.33.64.
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op
hoog niveau zijn
de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le)
Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Ondat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van ‘grote
invloed zijn.
NEDERLANDSE
OVERZEE BANK N.V.
1
De Directie der Neder’andse Overzee Bank
N.V. zoekt, ten behoeve van haar aftiliatie,
de Nederlandse Bank van Suid-Afrika.
Beperkte Johannesburg
EEN OF MEER
!
TOPKR
.
ACHTEN
di6 aan een loopbaan in hel buitenland de
voorkeur, geven boven tewerkstelling in
Nederland, of althans langs die weg hun
gaven beter menen te kunnen ontplooien.
Latere terugkeer in het verband van de
Nederlandse Overzee Bank N.V. . is niet
uitgesloten.
Zij die hiervoor belangstelling hebben, bij
voorkeur,in de leeftijdsgroep 35 tot 45 jaar,
kuinen zich vertrouwelijk richten tot de
Directie der Bank,
Herengracht
548
te Amsterdam-C.
NEDERLANDSE
/
OVERZEE BANK N.V. .1
Als gevolg van de zich, zowel in de bree’dte
als in de diepte, steeds uitbreidende activi-
teiten onzer instelling, is er, op het Hoofd-
kantoor te Amsterdam, maar ook elders in
onze organisatie plaats voor
ENKELE
MEDEWERKERS
T OP HOOG NIVEAU
Zij die hiervoor belangstelling hebben, bij
voorkeur in de leeftijdsgroep van 30 tot 40
jaar, kunnen zich vertrouwelijk richten tot de
Directie der bank,
Herengracht
548
te Amsterdam-C.
N
o
R
Een sollicitatie heeft echter alleen zin, wanneer
betrokkene werkelijk aan hoge eisen voldoet.
660
E.-S.B. 22-7-1964
–
UULL’
–
computer voor alle
GAMMAIO
middelgrote bedrijven
•”bijzonder kleine opstellingsruimte • ogenblikkelijk te installeren en-in
gebruik te nemen (geen air-conditioning) • alle bewerkingsfasen – lezen,
ponsen, rékenen en schrijven – hebben gelijktijdig plaats en zijn gecontroleerd
volledig geregistreerd programma (geen schakelborden) •kortsté en
eenvoudigste instructies ter wereld 0 optimale verhouding kosten/prestaties
(kosten verwerking loonadministratie bijv. circa 1/3 van vroeger)
• • programma’s en papie snel en eenvoudig te verwisselen 0.9e
i
lijktijdig
afdrukken in normaal en C.M.C. 7-schrift .0 rnogelijkhed koppeling.
documentenlezer voor, formulieren met C.M.C. 7-schrift0 desgewenst
pon5bandinvoer0 mogelijkheid bijponQn in oorspronkelijke kaarten.
E.-S.B. 22-7-1964 –
.
–
–
661
1•
:.
UNIVAC-systemen zijn er voor iedere ondernenung. kleine,
middelgrote en grote elektronische computers voor admi-
nistratieve en technisch
1
wetenschappelijke toepassingen.
Deskundige gebruiksadviezen geeft:
UNIVAC Overtoom 263-271. Amsterdam, tel. (020) 12 9765
U N I VA,C
– ——-
–
koninklijke nederlandsche gist- en spiritusfabriek n.v. – delft
Bij de afdeling Marketing van het hoofdbedrjf van ons concern te D e 1f t kan een
ervaren marktonderzoeker
bij voorkeur academisch gevormd, in dienst treden.
• Hij moet in staat zijn zelfstandig internationaal, industrieel marktonderzoek te ver-
richten voor de produkten van de onderneming, die overwegend in het buitenland
afzet vinden.
• Een systematische, analytische benadering van de commerciële problematiek wordt
als een eerste vereiste gezien.
• In verband met de aard van de produkten verdient enige belangstelling-en feeling
voor chemische en chemisch technische zaken aanbeveling.
Belangstellenden, die niet ouder zijn dan 40 jaar, nodigen wij gaarne uit zich schriftelijk
in verbinding te stellen met onze afdeling Personeelszaken, Wateringseweg 1 te Delft.
Vermelding van ons kenmerk 239/AE in de brief stellen ‘wij op prijs.
Het produktieprogramma van het concern omvat o.m. gist, anti-biotica, industriële enzym-
preparaten, biochemische poduk1en, weekmakers en alcohol. De onderneming heeft be- –
drijven in Nederland, België, Engeland, Duitsland, Portugal, Egypte, Angola en Peru.
–
-WZY-1
1
…
662
1
1
E.-S.B. 22-7-1964