Ga direct naar de content

Jrg. 48, editie 2407

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 25 1963

SVERZEgcR

Fifh!1

uv
£ NS
VI R ZEKER ING

J
,
,

‘t-
8
ANK
SC4

PENSIOEN

S

S

Blijf bij

lees E.-S.B.!
Adviezen

bij de keuze

van beleggingen

en het sluiter

van alle

verzekeringen

R. MEES & ZOONEN

BANKIERS EN ASSURANTIEMAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM / ‘s-GRAVENHAGE / DELFT

SCHIEDAM /VLAARDINGEN/ALBLASSERDAM

(
b-

Bij
het
Sociografisch
en
Statistisch

Bureau
van
de
Secretarie
is vacant de

functie van

PLAATSVERVANGEND HOOFD

HET BUREAU HEEFT EEN VEELZIJDIGE GEMEENTELIJKE
EN REGIONAAL-MEDEWERKENDE TAAK, O.A. TEN
AANZIEN VAN DE BELANGENGEMEENSCHAP TWENTE-
OOST GELDERLAND (30 GEMEENTEN). HET BUREAU
BESTAAT UIT EEN SECTOR ONDERZOEK EN EEN
SECTOR STATISTIEK/DOCUMENTATIE.

Taak:

Het geven van dagelijkse leiding aan de sector
Onderzoek (3 academici en 2 middelbare
assistenten) en het verrichten van fundamen-
teel sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
Eisen:
Doctoraal examen in een van de sociale weten-
schappen, bij voorkeur sociologie; meerdere
jaren onderzoek-ervaring in overheidsdienst.
Salaris:

Planoloog Ie klasse f1.013 tot f1.328 per
maand, exclusief huurcompensatie.
•Toelagen:
Studietoelage-, premiespaar- en ziektekosten- regeling (l.Z.A.) van toepassing.

Woning:

Aan toewijzing van een woning aan gehuwden
zal worden’ medegewerkt; eventueel zeer

gunstige financiering eigen woning. Reis-

kosten voor wekelijks gezinsbezoek worden

vergoed; tegemoetkoming in de pensionkosten
90%.

Volledige verhuiskosténvergoeding;
10% van de bezoldiging voor inrichtingskosten.
• Sollicitatie:
Wie het voornemen heeft te solliciteren wordt
• verzocht dit schriftelijk, met duidelijke ver-
melding welke functie het betreft, mede te
delen aan de Chef von de afdeling Personeels-

zaken vande gemeentesecretaie. Een sollici-
tatieformulierzal daarncz worden toegezonden:’

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, teL (010) 18 36 32.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, poslc/ieque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-weg 347, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f
31.— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.

Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich, het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
‘redenen te weigeren.

r
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H.
W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adiunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Couin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

890

E.-S.B. 259-1963

Oost West: veranderende industrielè

krachtsverhôuding
Het is bekend dat in de actuele internationale politieke

ontwikkelingen de economische krachtsverhoudingen

een belangrijke plaats innemen. Hier zij slechts her-

innerd aan de economische uitdaging van de V.S; door

de Sowjet-Unie en aan de vermoedelijke samenhang van

de breuk Moskou-Peking met de resp. posities van ,,haves”

en ,,have-nots”. Voor een meting van de economische
krachtsverhoudingen is het verheugend dat de door de
V.N. gepubliceerde indices van de indüstriële wereld-

produktie’) sinds juni ji. ook de S.-U. en 0.-Europa om-

vatten. Hieraan wijdde Prof.

R. Wagenführ, een promi-

nent statisticus, een belang-

wekkend artikel
2),
waarvan

hier een resumé volgt.

Wagenführ wijst op de

statistisch-methodologische

moeilijkheden, die de V.N.-

statistici moesten overwin-

nen. Enkele hiervan zijn de

oostelijke bruto-indexcijfers

(t.b.v. de plancontrole op

de produktiefasen) i.t.t. de

westelijke netto-indexcijfers.
(meting van de toegevoegde

waarde) — de iostelijke

omzetbelasting, waardoor de

waardetoevoeging, door pro-

duktiegoéderei slèchts, ge-

deeltelijk.. in•• de verkoop-

prijzen van consumptiegoederen tot uiting komt –

de verihillende indeling in bedrijfstakken (de S.-U.

kent
bijv.
geen afzonderlijke categorie ,,mijnboiw”) –

de meting van de’ koopkrchtverhoudingen. ‘Wagenführ

meent dat de V.N.-statistici deze probleinen rationeel aan-

pakien, ‘om: door een reductie tot de kleine statistische

,,bouwstenen” (wellicht spitsen zich hier enige Nedérlandse

poijtieke. dren).

Met behulp van de V.N.-gegevens maakte Wagenfijhr
een aantal berekeningen (zie tabel) en opmerkingen over
niveau en ontwikkeling van de mondiale industriële ont-

) ,,Monthly bulletiii of statistics”. Evenwel nog exclusief
communistisch China, Albanië, Mongolië, N.-Korea en
N.-Vietnam.
2)
In de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 15 augustus ji. Prof.
Wagenführ is Directeur-Generaal van het Bureau voor de
Statistiek van de E.E.G.

wikkeling. Hij concludeerde dat de industriële krachts-

verhoudingen in de periode 1950-1962 aanmerkelijk ver-

anderden. Het oostelijk aandeel in de wereldproduktie

nam globaal toe van 18 tot 30 pCt., dat van de V.S. daalde

van 43 tot 31 pCt., dat van de E.E.G. nam iets toe, ni.

van 13 tot 15 pCt. Voor 1958 calculeerde hij iets exacter

cijfers. Het aandeel van de S.-U. met 0.-Europa, de V.S.

en de E.E.G. beliep in dat jaar resp. 27,2, 33,6 en 14,4 pCt.
Deze getallen impliceerden dat destijds het oostelijk niveau

nog met 19 pCt. beneden het Amerikaanse lag. Per hoofd

VU U tJOVUJJ’.JL1 15W4111 IU UL

jaar de
oostelijke
industriële

produktie niet hoger dan 46

47 pCt. van die in de V.S.

De groei van hetoostelijk

aandeel in de wereldproduktie

blijkt meer gedetailleerd .uit

de jaarindices in de periôde

.1950-1962 zoals deze in de

tabel voorkomen. Opvallend

hierbij is niet alleen het hogere

gemiddeld niveau van de

groèi in dëoostelijkelanden,

doch tevens het meer continu

karakter daarvan. Absolute

p’duktiedalingen of zelfs

stagnaties t.ô.v. voorgaande

jaren déden zich niet voor.

In de ,,overige” (niet-ooste-

lijke) wereld was dat anders.

Voor, deze gebieden was 1954 een stagnatiejaar, mede door

de teruggang in de V.S. Een teruggang in ditland in 1958

ging samen met een achteruitgang voor de ,,overige wereld”

als gehèel. -.

De ‘betekenis van de oostelijke ,,challenge” kan worden

geillustreérd niet de veranderde economische betekenis van

de ïroeipercentages. Met 1962 als basisjaar impliceert een

groei van 10pCt: de volgende jaarlijkse absolute toenamen

(in prijzen van
1958):
voor.het oostbiok: mét ca. $ 21 mrd.

(netto-waarde tegen factorkosten) —- voor de V.S.: eveneens

met $ 21 nird. – voor de E.E.G. met ca. $ 10 mrd. Wagen-
führ concludeert dat, gezien de industriële krachtsverhou-

dingen, het voor de westelijke wereld wenselijk is het groei-

tempo te verhogen.

Het oostelijk industriële groeitempo doet de vraag rijzen

naar de relatie tussen groei en systeem van de oostelijke

economie. Daarover iets in een volgend artikel.
M. M.

Aandeel in
de
industriële wereldproduktie

wereld
Oostblol
Overige
verenigde
E.E.G.

100
18
43
13
1950

………….
100
30
31 15
1962

………….

1958

………….
100
27,2
72,8
.33,6
14,4

De
industriële wereldproduktie 1950-1962
(volume, 1950
=
100)

1950

………….100
100
100
100
100
118
110
108
.

115
1951

………….110
133 113 112 119
1952

………….116
126 150
121
122
125
1953

…………..
168-
121
11
5
138
1955

………..

144
188


136 129
153
152
203
141

.
133
165 223

146
134

175

1954

………….129

250,.
143
126 180

1956

…………..

177
280
157
141
191

1957

………….160
1958

………….161

310
169

145
214
1959

…………..
1960

………….192
1961 b)
203
340.
174 146
228
1962b)

……….
216
370
184
158
243

a).Sowjet-Uni, Bulgarije, Tsechoslovakije

, O

-Duitalaid,
Hongarije, Polet
ets Roemenië.
b) Ramingen Prof. Wagenführ.

Blz.

1 -.

.

Blz.

ts-
Oost-West:. veranderende industriële krach

De wereldscheepsbouw: prognoses en realiteiten

verhouding …………………………..891

(
1
J), door Drs. J. H. Scholte niet een naschrift

Een raming is nog geen loonpolitiek,
door Dr. W.

van Ir. E. A. Plate …………………….
898

Hessel ……………………………..
892

Schrijvers en cijfers ‘- snikken of grimlachjes?,

Is 1963 het laatste jaar van de westerse hoogcon-

door Drs. C. de Koning . ………………..
902

junctuur?, door Drs. P. Speelhian . . …. … ..
894 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr..C. D. Jongrnan..
906

E.-S.B.
25-9-1963

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

891

Een raming is nog geen’ loonpolitiek

Ramingen 1964,
doelstellingen en randvoorwaarden.

De recente, tegelijk met de Miljoenennota 1964 ge-

publiceerde ramingen van het Centraal Planbureau (C.P.B.)

voor 1964 zijn niet ongunstig. In ,,E.-S.B.” van 18 sep-

tember ji. is een uitvoerige weergave daarvan opgenomen,

zodat we hier kunnen volstaan met een vermelding van de

belangrijkste punten daaruit.

Aannemende een stijging van de loonsom met 6 pCt.

komt het C.P.B. tot een volumestijging voor de bruto-

investeringen in bedrijven (vaste activa) van 7 pCt., voor

de goederenuitvoer van 9 pCt., voor de goedereninvoer van

8 pCt., voor de consumptie van 44 pCt., voor het bruto

nationaal pro’dult van
5,5
pCt., alsmede een stijging van

de arbeidsproduktiviteit met 4,5 pCt., van het consumptie-

prijspeil met 2 pCt. en een overschot op de lopende rekening

van de betalingsbalans van f. 600 mln.

Confronteren we de ramingen met de bekende vijf

sociaal-economische doelstellingen, dan blijkt dat ruwweg

gezegd:

a7 een redelijke betalirgsba’ans wordt verwacht;

het peil der investeringen niet te laag ligt;

aan de doelstelling van een stabiel prijspeil niet wordt

voldaan;

de verdeling niet in sterke mate onredelijk is;

de werkgelegenheid in ieder geval niet onvoldoende is.

Van de vijf doelstellingen wordt er dus slechts één

duidelijk niet gehaald, namelijk die van een stabiel prijs:
niveau. Er is al zoveel over de daarmede verbonden pro-

blematiek geschreven, dat we er mede zouden willen vol-
staan vast te stellen daVonder de huidige omstandigheden

geen middel beschikbaar is, om deze doelstelling tegelijk
met de andere te realiseren.

Wat nu vooral aandacht verdient is de problematiek die
aan de bereikte doelstellingen van een redelijke verdeling

en vôldoende werkgelegenheid is verbonden. We moeten

namelijk vaststellen dat niet is voldaan aan wat men rand-

voorwaarden zou kunnen noemen.

Wat de verdeling betreft, het volgende. Gelet op de

beschikbare gegevens en de ervaring in het verleden zou

het ons niet verwonderen dat, wanneer zulk een berekening

exact mogelijk ware, de zwarte loonvorming 6 pCt. tot

8 pCt. van de totale loonsom zou blijken te bedragen. Voor

zover aan de doelstelling van redelijke verdeling is vol-

daan is dat in een te grote mate te danken aan zwarte

lonen. De randvoorwaarde, waaraan niet is voldaan, is

•dat de feitelijke yerdeling niet te sterk van de legale ver-

deling afwijkt.

De doelstelling van voldoende werkgelegenheid is niet
alleen bereikt, maar zelfs gepasseerd. Belangrijk is dat er

vö’or 1964 geen uitzicht bestaat op een evenwichtiger situ-

atie. Eigenlijk zou de doelstelling moeten Iluiden: redelijk

evenwicht op de arbeidsmarkt. Zo geformuleerd blijkt zij

niet bereikt te zijn. Nu zij niet zo geformuleerd is zou men

als randvoorwaarde kunnen stellen dat de spanning een

zekere grens niet mag overschrijden.

Het C.P.B. schrijft in de ,,Macro-ecönomische ramingen

voor 1963 en 1964″: ,,… dat de spanning op de arbeids-

892

markt zich niet verder verscherpt, maar dat er anderzijds

ook nauwelijks sprake zal
zijn
van een ontspanning”.

Houden we voor ogen dat het C.P.B. de vergeeffijke neiging

heeft een hernieuwde expansie van de export en de inves-
teringen te onderschatten, dan is de kans, dat de spanning

op de arbeidsmarkt nog toeneemt, niet uitgesloten. Aan-

wijzingen zijn er reeds. We
verwijzen
naar hetgeen zich bij

de N.D.S.M. en de A.D.M. in Amsterdam voordeed, als-

mede naar het acuut worden van het probleem der koppel-

bazen.

Het algemene beeld dat onze economie blijkt te ver-

tonen is een min of meet permanente interne overspanning

bij een blijvend redelijk overschot op lopende rekcning.

Wanneer een economie intern overspannen is, dan past

daar echter in het algemeen gesproken eerder een te laag

overschot
bij.
Zodra immers deze spanning op natuurlijke

wijze afneemt, zal dit als regel met een toeneming van het

overschot gepaard gaan. In deze incongruentie ligt dusals
het ware verscholen dat een redelijk evenwicht op de be-

talingsbalans en een redelijk evenwicht op de arbeidsmarkt

over een langere periode genomen bereikbaar zijn en een

afwijking oi’ het ene punt samengaat met een afwijking op
het andere punt. In de huidige situatie is dat niet het geval,

hetgeen betekent dat in zekere mate van een structureel

evenwiht wordt afgeweken.

Voor het gemak werd een vijftal doelstellingen geformu-

leerd. Tussen die doelstellingen blijven echter samen-

hangen. bestaan die in de recente ramingen van het C.P.B.

zonder meer buiten beschouwing gelaten worden.

Acute bedreiging van het looninstrument.

De ge’aren van een arbeidsmarkt die fundamenteel over-
spannen is en de daarmede gepaard gaande meer blijvende

zwarte loonvorming mogen niet te licht genomen worden.

In zulk een situatie wordt vooral de loonpolitiek als

instrument
in gevaar gebracht en daarmede op langere ter-

mijn de doelstellingen’ zèlve. De mate waarin het loon-

niveau instrument-variabele is voor het sociaal-economisch

beleid, is nu eenmaal beperkt. Het loonniveau is niet voor

100 pCt. een ,,controlable variable”. Het percentage waarin

het dat wel is, ligt bovendien niet vast. Het gevaar is niet

denkbeeldig dat dit percentage beneden toelaatbare grenzen

daalt. De feitelijke omvang der zwarte lonen impliceert
dat met name de collectieve arbeidsovereenkomsten de

werkelijkheid niet meer dekken. Daarmede komt dit in-

stituut in gevaar en met dit instituut verdwijnt de loon-

politiek als instrument.

Voor 1963 werd als streefcijfer voor de begrenzing van

de stijging der loonkosten 2,7 pCt. aanvaard op grond van

een S.-E.R.-advies ter zake. Een ieder die daarmede te

maken had leefde in het besef dat onze economie niet veel

meer zou kunnen verdragen. De beoogde discipline werd

opgebracht. In dé praktijk blijkt dit streefcijfer dienten-

gevolge dan ook vrij goed benaderd te zijn. De contracts-
verbeteringen beliepen tot dusver gemiddeld iets meer dan

3 pCt. De wijze echter, waarop de loonpolitiek in detail

werd gevoerd, beantwoordde niet aan de doelstelling, de
verantwiordeljkheid meer naar het bedrijfsleven, dat im-

E.-S.B.
25-9-1963

mers de contracten overeenkomt en bedoelt na te leven, te

verleggen. Nog zeer onlangs meende de Minister van

Sociale Zaken een tweetal döor de Stichting van den

Arbeid aanvaarde contracten onverbindend te moeten ver-

klaren. Wekunnen dus zeggen dat we in Nederland aan

een wezenlijke reformatie van de wijze waarop het

loonpolitieke instrument wordt gehanteerd, nog niet zijn

toegekomen.

Uit een oogpunt van procedure is het noemen van een

percentage voor de aanvaardbare loonsverhoging onge-

wenst en bovendien een pretentie die niet realiseerbaar is.

Van tweeën een: men noemt een percentage en voert dan

een loonronden-politiek, of men volstaat met een meer

globale aanduiding en laat het in eerste aanleg aan het

bedrijfsleven over wat het realiseren kan en wil. Een van

de centrale discussiepunten in de S.-E.R. ten tijde dat een

reorganisatie van het systeem van loonvorming werd uit-
gewerkt, was de vraag of een exacte macro-economische

norm voor de loonpolitiek wenselijk was.

Naar onze mening past een exacte norm niet bij een looti-

politiek waarin de verantwoordelijkheid verlegd is naar het

bedrijfsleven. Zulk een norm sluit de mogelijkheid uit, die

soepelheid te betrachten, die noodzakelijk is om in het

beleid tijdig die krachten te verdisconteren, die zich aan

het loonfront manifesteren. Het thans bestaande loon-

systeem’sluit de mogelijkheid uit zodanig te manoeuvreren
dat binding en vrijheid optimaal gecombineerd blijven. De

recente ontwikkeling duidt er niet alleen op dat de ver-

starring in de procedure nog niet doorbroken is, doch

boveri’dien dat zij onder het vernietigend oordeel van de

werkelijkheid is komen te liggen.

Daarntast blijkt dat het percentage van 2,7 niet met de

eis van een min of meer structureel evenwicht dwars door

de conju1ctuur heen, in overeenstemming is. Er zijn duide-

lijke indicaties dat ons loon-en prijspeil ten opzichte van

het buitenland toch nog te laag ligt. Allereerst het feit van

blijvende overspanning op de arbeidsmarkt bij een redelijk

overschot op lopende rekening van de betalingsbalans.

Daarnaast het verschijnsel dat tegen hoge kosten arbeids-

krachten uit het buitenland worden aangetrokken, terwijl

het buitenland aan ons land arbeidskrachten onttrekt.

Dat is mëer dan vreemd.

Overspanning der arbeidsmarkt als centraal probleem.-

In welke mate het loon- en het prijspeil te laag liggen

en of beide in gelijke mate te laag liggen is praktisch niet

berekenbaar. Een belangrijke complicatie lijkt deze te zijn,
did het niet alleen een kwestie van
niveau
is, doch ook van

structuur.
Daar komt dan nog bij dat de Nederlande

loonstructuur ingevolge het verschijnsel der zwarte lonen

in werkelijkheid totaal anders is dan op het papier van de

contracten. De percentages zwarte lonen vertonen een zeer

grote spreiding. De loonstructuur onttrekt zich nog meer

aan de greep der ,,policy”-makers dan het loomiiveau.

Als men daar tegenover stelt dat het cijfer van 2,7 vrijwel

ongedifferentieerd is gerealiseerd, •dan blijkt nog eens te-

meer hoe ver we met het systeem van loonvorming van de

werkelijkheid zijn afgedwaald, ten koste van het instituut

der collectieve arbeidsovereenkomst.

Een centraal probleem voor de komende periode is hoe

de spanning op de arbeidsmarkt kan worden verminderd,

zonder dat de weegschaal naar de
zijde
van onvoldoende

werkgelegenheid doorslaat. Dit probleem is niet eenvoudig.

Hier is de be1argrijkste complicatie dat er tussen de ver-
ROTTERDAMSCHE BANK

FINANCIERING VAN

IMPORT- EN EXPORT-

TRANSACTI ES

MEER DAN 340 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(1. M.)

schillende deelmarkten van de arbeidsmarkt spannings-

verschillen bestaan.

In het algemeen moeten we vaststellen, dat al sedert

jaren de kwade kanten van de overspannen arbeidsmarkt

te weinig in het sociaal-economisch beleid verdisconteerd

werden. Het loonbeleid verliest aan effectiviteit naarmate

de spanning toeneemt. Daarom kunnen andere instrumenten
niet gemist worden zoals
bijv.
het budgettaire en het mone-

taire beleid. Andere instrumenten zijn alleen al gelet op

het aantal doelstellingen onmisbaar, doch bovendien be-

invloeden zij het klimaat, dat de nate van hanteerbaarheid

van het looninstrument bepaalt. Bij wijze van voorbeeld

beperken we ons tot het budgettaire beleid. We hebben

dan tevens gelegenheid om vast te stellen dat de hanteer-

baarheid van dit instrument evenzeer beperkt blijkt te zijn.
In de Miljoenennota 1964 erkent de Minister van Finan-

ciën dat met het oog op de gespannen arbeidsmarkt van

de overheidsfinanciën eerder een remmende dan een stimu-

lerende invloed moet uitgaan. Gaan we echter na in welke

mate een remmende’invloed wordt geprojecteerd in 1964,

dan komen we tot een mager resultaat. Zo wordt met be- –

trekkiig tot de financiering van het begrotingstekort slechts

gesteld, dat het tekort aan dekkingsmiddelen op de open

kapitaalmarkt zal moeten worden geleend. Daarmede

wordt geen leningspolitiek uitgestippeld die ontspannend

werkt. Men zou zelfs kunnen stellen dat daarmede het

begrotingsbeleid in zijn totaliteit de neutraliteit bewaart.

Weliswaar wordt in de Miljoenennota de in de belasting-

structuur ingebouwde progressie gezien als een rem op de

doorwerking van andere impulsen, doch dat is niet meer

dan een woordenspel. De Minister ziet een belasting-

verlaging, ook al gaat zij niet verder dan het elimineren

van de progressie-opbrengst, terecht als een positieve im-

puls. Het nalaten van zulk eeh belastingverlaging is dus

het nalaten van een positieve impuls en derhalve zèlf geen

negatieve impuls: Om toch nog van een rem op andere

positieve impulsen te spreken is dan een vrijmoedigheid

die een Minister gaarne zij gegund, doch ons niet veel

verder brengt in de problematiek die essentieel is: de budget-

taire bijdrage tot de ontspanning.

E..S.B. 25-9-1963

893

Wat we zien is dat het budgettaire beleid zich al evenmin

’emakkelijk voegt naar de eisen die aan een instrument

idealiter moeten worden gesteld als het loonbeleid. Nèch

het loonbeleid nôch het budgettaire beleid kan men zo

stringent voeren als in theorie wenselijk ware. Dit ove-

rigens terzijde latende, moeten we constateren dat het

budgettaire beleid geen wezenlijke bijdrage tot de ont-

spanning belooft en daardoor de loonpolitieke problematiek

even intens blijft als zij reeds is.

Grotere soepelheid nodig.

Op de concrete oplossing die men thans zoekt willen we

niet vooruit lopen. Er zij slechts aan herinnerd dat eerder
een richting is uitgestippeld voor de ontwikkeling van de

loonpolitiek. Een veel grotere mate van soepelheid is aller

eerst gewenst. Dit is reeds tot uitdrukking gebracht in het

S.-E.R.-advies inzake het systeem van loonvorming. Daarin

schreef de S.-E.R. (blz. 19):

Ik
…..
.kenmerkt het door de raad wenselijk geachte systeem
van loonvorming zich door een verschuiving van de primaire
– verantwoordelijkheid voor de loonvorming van de centrale
overheid naar het georganiseerde bedrijfsleven. Deze vergroting van de bewegingsvrijheid van het bedrijfsleven vermindert voor
de overheid de mogelijkheid het loonbeleid te hanteren als
instrument van economische politiek. Hieruit volgt .dat het
zwaartepunt van het economisch beleid in sterkere mate bij
andere instrumenten zal dienen te worden gelegd”.

Daarnaast kan verwezen worden naar het gezamenlijk

actieprogramma van K.A.B. en N.V.V. Daarin wordt

de wenselijkheid uitgesproken van ondernerningsgewijze

overeen te komen opwaartse afwijkingen van de collec-

tieve arbeidsovereenkomsten. In het algemeen zal
dat

loonpeil en
die
loonstructuur nagestreefd dienen te

worden waardoor een
redelijke
ontspanning op het geheel

en de delen der arbeidsmarkt mogelijk wordt gemaakt.

Terugkerend tot de ramingen voor 1964 moet worden

vastgesteld dat de geraamde
stijging
van de loonsom ad

6
pCt. dat perspectief niet biedt. De horizon waarbinnen

deze raming is gemaakt, is daarvoor te beperkt. –

Met name is verzuimd aandacht te besteden aan dat

wat we hiervoor als randvoorwaarden hebben aangeduid.

Met een percentage van 6 (4 pCt. contractsverbete-

ringen) wordt aan deze randvoorwaarden niet voldaan.

Daaruit blijkt tevens dat het C.P.B. verstandiger zou hebben

gedaan indien het enkele alternatieve percentages had ge-

noemd. Dat zou meer in de lijn van zijn voorzichtigheid

hebben gelegen. Dat een percentage, hoewel als werk-

hypothese aangekondigd, een eigen leven gaat leiden, blijkt

nog eens uit het feit dat Prof.
I.
A. Diepenhorst als voor-

zitter van een N.C.R.V.-T.V.-forum op 19 september jl. de

vraag opwierp, waarom de vakbeweging de 4 pCt., genoemd

door het C.P.B., aan de kant meent te moeten schuiven.

Voor een werkhypothese is die vraag onjuist. Een raming

is nog geen loonpolitiek.

Amsterdam.

Dr. W. HESSEL.

Is 1963 het’ laatste jaar van de

westerse hoogconjunctuur?

Inleiding.

Onder de titel ,,Tiptoeing whither” heeft ,,The Econo-

mist” van 6 juli een beschouwing gewijd aan de econo-

mische ontwikkeling in de westerse landen en wel in het

bijzonder aan die van continentaal Europa. Het blad con-

stateert, dat het tempo van de economische expansie in

continentaal Europa belangrijk is afgezwakt waarvoor als

voornaamste oorzaken worden genoemd het beëindigen

van het na-oorlogse herstel der investeringen en het af-

nemen van de voordelen welke deze landen voorheen

hebben genoten van de onderwaardering hunner valuta’s.

Ofschoon het stijgingstempo van de produktie de laatste

jaren is afgenomen, zijn de werknemers erin geslaagd hun

looninkomen aanzienlijk te doen toenemen. Dit laatste

heeft er mede toe bijgedragen, dat de arbeidskosten (loon-

kosten per eenheid produkt) sterk zijn gestegen, hetgeen

de voorheen gezonde betalingsbalanssituatie heeft aange-

tast. Het blad ziet in deze ontwikkeling grote overeen-

komsten met de situatie in Engeland in 1956 toen de be-

talingsbalans sterk achteruitging en de kosten snel toe-

namen; de daarop volgende recessie werd door bestedings-
beperkende maatregelen afgedwongen.

Nu is het volgens ,,The Economist” de meest natuurlijke

zaak van de wereld, dat onder dergelijke omstandigheden

de binnenlandse vraag moet worden teruggedrongen, doch

het blad acht het niet uitgesloten, dat deze minder gunstige

ontwikkeling wel eens geruime tijd zou kunnen aanhouden.-

Het blad besluit dan – na ook scepticisme over de Ame-

rikaanse economische ontwikkeling te hebben uitgesproken

– met de waarschuwende woorden: ,,It will be a great

calamity if 1963 comes to be regarded in history as the

year when the free world ignored the need to erect new

anti-recession defences, because for a short seasonal period

the free world’s economic expansion (of a sort) still hap-

pened to be tiptoeing along”.

Nu voor de meeste landen statistische gegevens bekend

zijn met betrekking tot het verloop van-een aantal eco-

nomische grootheden over het eerste halfjaar van 1963,

loont het alleszins de moeite deze aan een nader onderzoek

te onderwerpen teneinde de conclusie van ,,The Ecônomist”

894

E.-S.B. 25-9-1963

nader te toetsen. Allereerst zal aandacht worden besteed

aan de .rneest recente economische ontwikkeling in de

landen van de E.E.G. en aan de verwachtingen voor de

naaste toekomst. Daarna volgt een analoog overzicht over

de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.

E.E.G.

Het algemene beeld van de economische ontwikkeling

werd in de eerste maanden van 1963 versluierd door de

strenge winter, die de activiteit in verschillende bedrijfs-

takken deed afnemen of zelfs, zoals in de bouwnijverheid,

stillegde. Deze handicap is van dien aard geweest, dat het

aanvankelijk geraamde accres van het bruto nationaal pro-
dukt van de Gemeenschap met 44 pCt. op een later tijdstip
is teruggebracht tot ca. 4 pCt. Na de wintermaanden bleek,

dat de economische ontwikkeling zich opnieuw in opgaande

lijn bewoog. Dit laatste komt onder meer tot uitdrukking
in de toeneming van de voor normale seizoensinvloeden

gecorrigeerde industriële p’roduktie welke, ondanks sta-

kingen in enkele lid-staten, in het eerste halfjaar ca. 4 pCt.

hoger lag dan in de overeenkonistige periode van 1962.

De reeds hoge graad van werkgelegenheid hield niet alleen

aan maar nam in de laatste maanden zelfs nog verder toe.

De handel tussen de lid-staten vertoonde na de winter een
opleving waarbij vooral krachtige impulsen uitgingen van

Frankrijk en Italië waar het verbruik sterk bleef stijgen.

Bij nader onderzoek blijkt, dat de economische groei in

de Gemeenschap hoofdzakelijk wordt gedragen door de

toenemingen van het particuliere verbruik, deoverheids-

uitgaven en recentelijk weer meer door de export. De im-

pulsen uitgaande van het totaal der investeringen blijven

daarentegen zwak. Uit de cijfers van de tabel – waarin

de procentuele mutaties van middelen en bestedingen over

de jaren 1961 tot en met 1963 zijn opgenomefi – blijkt,

dat het stijgingstempo van de investeringen sedert 1961

over de gehele lirie is afgenomen. Het valt moeilijk te

beoordelen of deze ontwikkeling moet worden gezien als

een ,,adempauze” na de krachtige investeringshausse van

de daaraan voorafgaande jaren welke onvermijdelijk tot

het ontstaan van een zekere overcapaciteit zal hebben ge-

leid, of als een terugslag ria de sterke stijging der kosten

in de laatste jaren welke de winstmarges onder druk heeft

gezet.

Indien het laatstgenoemde motief de uitiluitende ver-

klaringsgrond voor de afnemende investeringen zou vormen,

zouden wij met ,,The Economist” van mening zijn dat het

toekomstbeeld minder gunstig is. Op grond van het feit

echter, dat het
niveau
der investeringen hoog genoeg is om

de huidige niet onbevredigende groei van het nationaal

inkomen voorlopig te ondersteunen, neigen wij er eerder

toe, om de afneming – zonder miskenning van de invloed

,an de gestegen kosten

overwegend toe te schrijven aan
:
de eerstgenoemde factor.

In het afgelopen halfjaar zijn de prijzen iri de landen

van de Gemeenschap wederom verder gestegen. Het beeld
is echter gedifferentieerd; tegenover een zekere vertraging
van de conjuhcturele prijsstijging in West-Duitsland, staat
een sterk opwaarts gerichte druk op het prijspeil in Frank-

rijk en Italië. In laatstgenoemde twee landen leidde deze

ontwikkeling onder meer tot een verslechtering van de

handelsbalans. De achteruitgang van het saldo op de lo-

pende rekening van de betalingsbalans in het eerste half-

jaar van de Gemeenschap als geheel, moet dan ook vrijwel

volledig worden toegeschreven aan de geschetste ontwik-

keling in Frankrijk en Italië. Dit alles neemt echter niet

weg, dat de betalingsbalanspositie van de Gemeenschap

nog altijd gezond is. De voor de Gemeenschap als geheel

door ,,The Economist” geopperde noodzaak tot het terug-•

dringen van de binnenlandse vraag is uit hoofde van de

betalingsbalanspositie derhalve niet aanwezig. Dit laatste

staat in lijnrechte tegenstelling tot de situatiein Engeland
.

in 1956 toen het juist de ongunstigd stand van de betalings-
balans was, welke tot het treffen van bestedingsbeperkende

maatregelen dwong. Het komt ons dan ook voor, dat de

vergelijking welke ,,The Economist” maakt ten aanzien van

de economische positie van Engeland in 1956 met die van

de Gemeenschap in 1963 niet juist is.
.

Vooruitzichten voor nabije toekomst.

De vooruitzichten voor de nabije toekomst zijn niet on-
bevredigend. De toeneming van de buitenlandse vraag zal

in de komende tijd gunstiger kunnen zijn dan in het af-

gelopen halfjaar. Tot deze vraagvergroting zal mede kunnen

bijdragen de voortgezette expansie in de Verenigde Staten

en de sedert het tweede kwartaal van dit jaar waar te nemen

toeneming van de bedrijvigheid in het Verenigd Konink-

rijk. Als gevolg van het gunstige effect, dat zowel van de

economische ontwikkeling in de laatstgenoemde landen als

ook van de in de laatste tijd gestegen grondstoffnprjzen

uitgaat op de koopkracht van de ontwikkelingslanden,
zullen de uitvoerkansen van de Gemeenschap naar die

landen beter worden. Het ligt op grond van bovengenoemde

factoren in de lijn der verwachtingen, dat dé handelsbalans

van de Gemeenschap in de rest van 1963 niet verder achter-

uit zal gaan.

Dé binnenlandse vraag zal verder toenemen, ofschoon

de stijging minder sterk zal zijn dan in detweede helft van

1962. Mede op grond van het feit, dat de winstmarges

onder druk hebben gestaan, is het waarschijnlijk dat voor
de rest van 1963 de investeringen van bedrijven door een

enigszins vertraagd expansietempo gekenmerkt zullen

blijven. De consumptieve uitgaven van de overheid alsmede

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaidraad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

E.-S.B. 25-9-1963

895

de bestedingen van de gezinshuishoudingen zullen in het

tweede halfjaar verder toenemen, ofschoon het waarschijn-

lijk is, dat het stijgingstempo van de gezinsuitgaven ge-

ringer zal zijn dan in het verleden in verband met de ver-

wachte en reeds aan de gang zijnde afneming van de op-

waarts gerichte loon- en salarisbeweging.

Wat dit laatste betreft is, evenals bij de prjsbeweging,

het beeld gedifferentieerd. Er dient onderscheid te worden

gemaakt tussen de ontwikkeling in West-Duitsland en de

Benelux enerzijds en die in Frankrijk en Italië anderzijds.

Wat West-Duitsland en ook Nederland betreft, viel

in het afgelopen halfjaar, in vergelijking met het voor-

gaande jaar, een zekere vertraging in het stijgingstempo

waar te nemen. Dit laatste geldt echter niet voor Frankrijk

en Italië, doch blijkens een mededeling in het jongste

kwartaalbericht van de E.E.G., moet ook in deze landen

een geringe vermindering van het stijgingstempo niet ge-

heel uitgesloten worden geacht. De vooruitzichten voor een

afneming van de aantasting der winstmarges worden daar-

door iets groter, hetgeen in combinatie met de algemene
opleving der wereldconjunctuur, de verwachtingen voor

een hernieuwde uitbreiding der bedrijfsinvesteringen in 1964

wat hoopvoller maken.

Over de prijsontwikkeling in Frankrijk en Italië’ kan

ten slotte nog worden opgemerkt, dat voor zover in

deze landen overheidsmaatregelen zijn of nog worden ge-

nomen om verdere
prijsstijgingen
tegen te gaan, hiervan

niet veel eerder dan in 1964 enig effect zal kunnen worden

verwacht. Inmiddels zal de krachtige invoer zowel uit de

partnerlanden als uit derde landen een – zij het wellicht

bescheiden – bijdrage kunnen leveren tot matiging van

de krachtige opwaartse prjsbeweging.

meer uitgesproken is dan tevoren. Dit laatste zou onder

meer tot uitdrukking komen in de prijsontwikkeling welke

thans een rustiger beloop toont en voorts in de vermindering

van de opwaarts gerichte loon- en salarisbeweging alsmede

de momenteel meer gematigde ontwikkeling van de parti-
culiere consumptie.

Inmiddels zijn er echter bepaalde verschijnselen, welke

erop wijzen, dat de gewenste ontspanning zal worden onder-

broken. In het bijzonder zij hier gewezen op de opleving

van de wereldconjunctuur welke stimulerend werkt op de
uitvoer en bijgevoig ook op de bedrijvigheid. Uit het feit,

dat de toeieming van ‘het aantal openstaande aanvragen

naar arbeidskrachten in juli van dit jaar die van de overeen-

komstige maand in het vorige jaar nog overtrof, zou kunnen

blijken, ditt de lichte ontspanning op de arbeidsmarkt in

de tweede helft van 1963 weer plaats zal maken voor een

nieuwe verkrapping. Resumerend kan voor de Bonds-

republiek een lichte stijging van het expansietempo worden

verwacht.

Frankt ijk.

In Frankrijk nam de economische expansie na de winter

in een hoog tempo toe. De industriële produktie was in

de maanden mei en juni 6 pCt. groter dan een jaar tevoren.

Indien dit hoge stijgingstempo in de rest van het jaar aan-

houdt, lijkt het niet uitgesloten dat de doelstelling van het

vierde ontwikkelingsplan, hetwelk voorziet in een groei

van 5,2 pCt., zal worden gerealiseerd. De binnenlandse

vraag bleef eveneens sterk toenemen, waarbij de drijvende

kracht nog duidelijker dan voorheen door de stijging van

de consumptieve bestedingen werd gevormd. Dit laatste

heeft ertoe
bijgedragen,
dat de prijsstijgingen zich onver-

Procentuele mutaties van middelen en bestedingen t.o.v.
voorafgaand
jaar (volume)

E.E.G.
West-Duitsland
Frankrijk
Italië
Nederland b)
België

1961
1962
1963
1961
1962
1963
1961
1962
1963
1961
1962
1963
1961
1962
1963
1961
1962 1963
a) a)
a)
a)
a) a)

Bruto nationaal ‘produkt
5,3
4,9
4,1
5,5
“1,1
3,5
4,5 5,8
4,5
18,0
6,1
5,0 2,7
2,5 3,5
3,2
4,0 3,0
Invoer
8,4
10,9
6,0
7,5
10,6
6,5
15,2
15,2 13,0
6,9
6,0 6,0 6,6
8,5
4,5

Consumptie van gezinshuishou-
6,1
6,0
5,0
7,0
5,7
4,0
5,8
6,9
6,0
7,0
6,6 6,0 4,5 4,5
4,0
3,1
3,5 3,5
Overheidsconsurnptie
5,2
6,6
4,3
7,8
11,2 6,5
3,4 2,3
1,5
5,5
5,3 5,5
2,9
4,0
2,5
1,1
6,0
2,5
Bruto

investeringen

in

vaste

dingen

…………………

9,6
5,9
3,5
9,7 4,5 2,0
10,0
7,5 5,0
11,5
8,9
7,0
7,4
3,5

2,7 2,0 0,5
activa

…………………
Uitvoer
3,6
4,9
3,5
6,1
2,5
4,5
16,9
11,6
6,0
3,7
5,5
6,5
7,6
9,0
5,0

a) Ramingen van de diensten van de Commissie, b) Zie ook de ramingen van het Centraal Planbureau in ,,E.S.S.” van 18 september jI.
Bron: Kwartaalbericht no. 2 van juni 1963 van de EEG-commissie.

West-Duitsland.

Nadat de conjuncturele ontwikkeling in de eerste maan-

den van het jaar nadelig werd beïnvloed door het strenge

winterweer, is opnieuw een fase van expansie ingetreden.

Evenals in de meeste andere lid-staten steunt ook in de

Bondsrepubliek de expansie meer op de uitvoer, de con-

sumptie en de ‘verheidsuitgaven dan op de bedrijfs-

investeringen. Het statistisch bureau van de E.E.G. ver-

wacht, dat het bruto nationaal produkt (volume) in 1963,

ôndanks de strenge winter met 34 pCt. (v.j. 4,1 pCt.) zal

toenemen.

in haar maandverslag van juli achtte de Bundesbank het

nog steeds wenselijk dat de totale vraag zoveel mogelijk

wordt teruggedrongen totdat een meer duurzame ver-

mindering van de spanningen zal zijn ingetreden. Wat

de algemene tendentie betreft, is de Bank van mening

dat de afneming der spanningen in de laatste maanden

minderd hebben’ voortgezet. De kosten van het levens-

onderhoud lagen in juli ruim 54 pCt. hoger dan in de over-

eenkomstige maand van het vorige jaar. Recentelijk zijn

opnieuw verdere prijsverhogingen bekend geworden. Ook

de groothandeisprijzen bewogen zich in opwaartse richting;

in het eerste halfjaar lagen zij ruim 3 pCt. hoger dan in het

eerste halfjaar van 1962. De prijsstijgingen gingen gepaard

met verdere loonsverhogingen, welke laatste de interne

finânciering van de investeringen door het bedrijfsleven
hebben bemoeilijkt. Het investeringsklimaat is onder de

hiervoor geschetste omstandigheden bepaald weinig op-

wekkend. De particuliere investeringen vertonen dit jaar

dan ook een geringere toeneming dan in de afgelopen

jaren het geval was.

Berichten uit het bedrijfsleven wijzen er voorts op, dat
de orderontvangst uit het buitenland de laatste tijdweinig

opleving vertoônt, hetgeen – gegeven de bestaande ruimte

896

E.-S.B.
259-1963

in de aanwezige produktiecapaciteit – erop

zou kunnen duiden, dat de concurrentie-

positie enigszins is aangetast. De huidige

situatie rechtvaardigt alles
bij
elkaar genomen

geen ongenuanceerd optimisme. Zoals echter

reeds werd opgemerkt, kan van dé krachtige

invoer een remmende werking op de grote

prijsstijgingen uitgaan.

Italië.

Het lijdt geen twijfel, dat de ecoromische

expansie in Italië in het verdere verloop van

1963 iets zal afzwakken. Dit laatste is zowel

gebaseerd op de in
.
het afgelopen jaar duidelijk aan de

dag getreden vermindering van de investeringsbereidheid
der ondernemers als op de verwachting, dat de monetaire

autoriteiten op de loon- en prijsbeweging alsmede op de

verslechtering van de betalingsbalans zullen reageren door

het voeren van een meer restrictieve kredietpolitiek.

Benelux.

Zowel voor Nederland als België geldt, dat dè econo-

mische ontwikkeling in belangrijke mate wordt bepaald

door de conjuncturele ontwikkeling in het buitenland. Op

grond van het feit, dat de wereldconjunctuur zich in op-

gaande lijn beweegt, mag worden verwacht dat beide landen

een periode van nog enigszins toenemende expansie tege-

moet gaan. Een belangrijke factor voor handhaving van

het concurrentievermogen zal gelegen zijn in het verloop

van de arbeidskosten. in België, waar zich de laatste jaren

geen spanningen op de arbeidsmarkt hebben voorgedaan,

nemen deze laatste nog slechts weinig toe. Wat Neder-

land betreft, moet worden aangenomen dat de arbeids-

kosten ongeveer in hetzelfde tempo zullen toenemen als

vorigjaar. Gezien de huidige spanningen bij de loonvorming

dient in 1964 met een verdere stijging van de arbeidskosten

rekening te worden gehouden. Gelet echter op de ge-

matigde ontwikkeling der arbeidskosten in West-Duitsland

en de Verenigde Staten is het duidelijk dat een sterke

stijging van de arbeidskosten in 1964 de Nederlandse con-

currentiepQSitie ongunstiger zou kunnen maken.

Verenigde Staten.
De conjuncturele ontwikkeling in de Verenigde Staten

kenmerkt zich door een vrij gunstig verloop; niettemin

blijft de omvangrijke werkloosheid de autoriteiten zorgen

baren. De industriële produktie nam in de loop van de

eerste zeven maanden van dit jaar na correctie voor seizoen

met niet minder dan 6 pCt. toe. Verwacht wordt, dat de

bedrijfsinvesteringen in vaste activa in de komende maan-

den in toenemende mate tot de algemene expansie zullen
bijdragen. Wat het verloop der arbeidskosten betreft, kan

nog worden opgemerkt, dat deze weinig of in het geheel

niet toenemen.
Op grond van het feit, dat in 1964 zeer waarschijnlijk

een verlaging van de inkomstenbelasting voor personen en

bedrijven van kracht zal worden, zal de expansie van het

particulier verbruik ook in 1964 verdere vooruitgang

kunnen boeken. Daarnaast zal de aangekondigde toe-

neming der overheidsuitgaven in het fiscale jaar 1964-1965

de economische ontwikkeling verdere steun kunnen ver-

lenen.
Niet uit het oog mag echter worden verloren dat het

voortduren van het hardnekkige tekort op de betalings-

balans de bewegingsvrijheid voor het voeren van een con-

junctuurstimulerend beleid ook in 1964 zal blijven bç-

perken.

Verenigd Koninkrijk.

De vooruitzichten voor de economische expansie in het

Verenigd Koninkrijk in de tweede helft van 1963 zijn even-

eens niet ongunstig. Van de in de begroting opgenomen

stijging van de overheidsuitgaven zal in de komende peri-

ode een extra stimulans voor de economische expansie
uitgaan. Op grond van de verleende verruiming der be-

lastingfaciliteiten voor het bedrijfsleven wordt verwacht,

zij het eerst tegen het einde van 1963, dat de daling der

particuliere investeringen tot stilstand zal komen; voor

1964 wordt een lichte stijging tegemoet gezien. De loon-

ontwikkeling verloopt wat minder onbevredigend dan

voorheen, doch zij blijft het officiële ,,guiding light” van

3 â 34 pCt. per jaar nog overschrijden. Het streven naar

een vertraging in de loonbeweging en naar een betere be-

nutting van de produktieve reserves zal er toe kunnen bij..

dragen dat de arbeidskosten weinig toenemen. Na de lang-

durige periode van stagnatie die het noodzakelijke gevolg

was van de maatregelen tot herstel van de betalingsbalans,

lijken derhalve de perspectieven voor een produktiestijging

thans minder ongunstig te zijn.

Conclusies.

Uit de voorgaande beschouwing is reeds naar voren ge-

komen, dat de schrijver van het hoofdartikel in ,,The

Economist” de vooruitzichten voor de economische ont-
wikkeling in de landen van het Westen bepaald pessimis-

tisch heeft beoordeeld. De noodzaak tot het oprichten van

een verdedigingswerk tegen een op komst zijnde recessie is,

naar het zich laat aanzien, niet aanwezig. .De Gemeenschap
kan in de tweede helft van 1963 en naar alle waarschijnlijk-

heid ook in 1964 krachtiger impulsen van derde landen

verwachten dan in 1962. De perspectieven voor de stag-

nerende investeringsgoederenindustrie in de Gemeenschap

zijn thans .00k gunstiger.. In de Bondsrepubliek en de

Benelux ligt een toeneming van het expansietempo in de

lijn der verwachtingen; voor Frankrijk en Italië geldt

echter, dat reeds getroffen of nog te treffen restrictieve

maatregelen ter beteugeling van de loon- en prijsstijging
de economische groei minder sterk zouden kunnen doen

verlopen, terwijl bovendien de aantasting van de concur-
rentiepositie de uitvoer zal afremmen.

De conjuncturele vooruitzichten voor de Amerikaanse

en de Engelse ecônomie zijn thans gunstiger dan een jaar

geleden, al blijven met name de Verenigde Staten zich ge-

plaatst zien voor een nog moeilijke externe positie welke

de bewegingsvrijheid voor het conjunctuurstiniulerend be-

leid beperkt. De verwachte verbetering van de economische

groei in de industriële landen zal er tenslotte toe kunnen

bijdragen dat de koopkracht der ontwikkelingslanden zich

herstelt, hetgeen ongetwijfeld tot een vergroting van de

invoer van deze landen zal leiden,

Krommenie.

P SPEELMAN.

.-S.B. 25-9-1963

897

Dit tweede artikel vangt aan met een analyse van
de capaciteit van de wereldscheepsbouw (de vraagzijde
werd in het vorige artikel behandeld). Door de grotere
scheepstypen moet een gedeelte van de uitrusting der
werven als economisch verouderd worden geacht. Bij
de beschouwing van de kostprijsniveaus blijken grote
internationale verschillen te bestaan. In het bijzondr
wordt aandacht besteed aan een nieuwe Zweedse
scheepsfabriek met kostprijzen die naar schatting 7
pCt. lager liggen dan die van een Nederlandse werf.
Voor de Nederlandse scheepsbouw zijn bepaald mo-
gelijkheden aanwezig door voortgaande rationalisatie
de kostprijs te verlagen. Daar de aanhiedingsprijzen
thans tot 15 pCt. beneden kostprijs liggen, mag een
herstel in het evenwicht van prijs- en kostenniveau
vooralsnog niet verwacht worden. Een aanzienlijke in-
krimping van de Nederlandse scheepsbouw wordt niet aanbevolen, o.m. omdat de toegevoegde waarde beter
dan de winst de nationale betekenis aangeeft. Even-
tueel moeten steunmaatregelen worden genomen; voor
deze fase moeten belanghebbenden overleg plegen over
de lastenverdeling.

De

wereldscheepsbouw:’

prognoses

en realiteifen

(II)

In een vorig artikel werd om. de vraag, voortvloeiende

uit vervanging en expansie van de wereldkoopvaardijvloot,

aan eén analyse onderworpen. In dit artikel wordén aller-

eerst de aanbodfactoren in beschouwing genomen.

Factoren aan de aanbodszijde: de capaciteit van de werven.

Veelvuldig hoort men de stelling, dat de werven hun

‘bouwcapaciteit delaatste jaren te sterk hebben opgevoerd,

zodat deze bedrijfstak het toch ook wel aan zichzelve te

wijten heeft, indien zich thans moeilijkheden voordoen,

die een structureel karakter schijnen te dragen.

Hierbij zij het volgende aangetekend:

De imposante bedrijfsuitrusting van vele werven

spreekt vaak sterk tot de verbeelding van buitenstaanders.

Daar de bouw en in bedrijfsstelling van dokken, hellingen,

kranen een dankbaar object is voor suggestieve en ge-

illustreerde perspublikaties, hetgeen door een enkele

scheepsbouwer nog sterk gestimuleerd wordt, wordt ge-

makkelijk de indruk gevestigd dat de scheepsbouw een

boom is, die ten hemel wil groeien.
In mijn artikel van 1957 heb ik reeds uiteengezet, dat de

produktie van de scheepsbouw in de eerste plaats bepaald

wordt door het beschikbare arbeidspotentieel. En wat dat

betreft wijzen de cijfers – voor zover het Nederland be-

treft – geenszins op expansie
1).

Wie de jaarlijkse produktie van de wereldscheeps-

bouw (gemeten in BRT) over de periode 1950-1962 be-

schouwt:

1)
Werkzaam bij scheepswerven volgens de Algemen Industrie
Statistiek van het
,
C.B.S. op:


personeel op uur- en
weekloon
personeel op
maandloon
totaal

31-12-’56 45.841
7.688 53.529
31-12-’57
47.621
8.211
55.832
fl-12-’58
47.227
8.253
55.480
31-12-’59
45.593
8.246
53.839
3l-12-’60
44.285
8.465
52.750
31-12-61
43.905
8.771
52.676
31-12-’62
43.526
8.867
52.393

1950
……..
3,5 mln. BRT

1956
……..
6,8 mln. SRT
1951
……..
3,6

,,

1957
……..
8,8
1952
……..
4,4

,,

,,

1958
……..
9.!
1953
………
5.1

,,

1959
……..
8,5
1954
……..
5,3

,,

1960
……..
8,0
1955
……..
5,3

,,

1961
….. …
8,0
1962
……..
8,4

komt tot de conclusie dat het tegenwoordige produktie-

peil sprongsgewijs in de jaren
1956/57
werd bereikt. De
idee, dat de werfdirecties tot aan de Suez-crisis, met de

gedachte aan de voor de scheepsbouw wel bijzonder moei-

lijke malaisejaren wellicht nog in het achterhoofd, zeer

voorzichtig zouden geweest zijn met de uitbreiding van

de bouwcapaciteit, vindt in deze cijfers géen steun, ev&n-

min als de veronderstelling, dat de zeer omvangrijke be-

stellingen in het eerste halfjaar van 1957 in belangrijke

mate tot de expansie hebben bijgedragen.

Daar komt nog bij, dat de technisch-juridische maatstaf

van de bruto register ton een slechte maatstaf is voor het

meten van produktie en capaciteit der werven. De door de

werven per BRT toe te voegen waarde loopt voor de ver-

schillende typen vrij sterk uiteen
2)
Nu het acent van de

scheepsbouw zich verlegt ‘naar supertankers en bulk-

carriers acht ik het geenszins uitgesloten, dat de gemiddeld

per afgeleverde BRT toegevoegdé waarde een daling ver-

toont. In dat geval zou de expansie van de scheepsbouw

geringer zijn dan de, cijfers uitgedrukt in registertonnage

suggereren.

De omvangrijke investeringen in nieuwe outillage

betekenden voor vele werven de aanpassing aan de vraag

naar grotere scheepstypen, hetgeen eveneens betekent dat

5)
Uit niet iepubliceerde studies van de Cebosine kunnen de
volgende waarde-indices per BRT afgeleid worden.

tankers

overige scheepstypen

18.000 DWT

…….
100

passagiersschepen
……….
225
30.000
………
84

veerboten

……………..
219
45.000

………
80

passagiervrachtschepen

..
190
65.000

………
79

lijnvrachtschepen

……….
122
80.000

………
77

trampa

……………….
93
100.000

………
76

bulkcarriers

…………….
90

898

.

E.-S.B. 25-9-1963

een deel van •de reeds aanwezige werfuitrusting als eco-

nomisch verouderd gezien moet worden. Daar deze outillage

evenwel technisch geschikt blijft voor de bouw van droge

lading schepen (de grote bulkcarriers uitgezonderd) zal de

tegenwoordige overcapaciteit zich het sterkste doen ge-

voelen
bij
werven, die door de afmetingen van hun hel-

lingen en het vermogen van hun kranen aangewezen zijn

op de bouw van schepen van ten hoogste 15.000 BRT.

4. De hierboven geschetste ontwikkeling heeft zich in

hoofdzaak voltrokken bij de werven in de traditionele

schepsbouwlanden. Dat de vestiging van werven in jonge

industrielanden tot de bestaande overcapaciteit merkbaar

van invloed zou zijn geweest, mag niet worden aange-

nomen. Na al deze beschouwingen met een prognotisch

karakter dient thans aandacht te worden geschonken aan

een facet met een sterk realistisch karakter, nl. dat van de

kostprijs.

De kostprijs.

Mijn artikel van 1957 besloot ik met de passage: ,,de
Westeuropese werven zullen er daarom pauwlettend op

moeten toezien, dat de vaak kostbare verbeteringen van

bedrijfsuitrusting en ‘brganisatie niet alleen leiden tot een

verhoging van de produktie per werknemer, maar tevens

een kostprijsverlagend effect hebben”. Inmiddels is – wel

gebleken, dat de werven met zeer verschillende kosten

werken. Terwijl in Engeland werven worden gesloten, om-

dat de tegenwoordige bouwprijzen zelfs geen voldoende

dekking voor de variabele kosten bieden, worden momen-

teel in Zweden en Japan vele opdrachten aânvaard
3),
die

wel niet winstgevend zullen zijn, maar waarvan wel ver-

ondersteld mag worden, dat zij nog een behoorlijk deel

van de vapte kosten dekken. In Japan berust dit ten dele

op steunmaatregelen van de overheid en de concerns waar-

toe deze werven behoren, terwijl mogelijk ook een wat

lager loonpeil dan dat in West-Europa een rol speelt.

De Zweedse werven daarentegen betalen de hoogste

lonen (de V.S. uitgezonderd) in de scheepsbouw. Hoe is

het mogelijk dat deze omstandigheid niet fnuikend is voor

de kostprijs? Omdat deze hoge lonen een gezonde basis

vinden in een hoge toegevoegde waarde per werknemer.

Een analyse van de bedrjfsrekeningen, zoals deze in de

jaarverslagen van de vooraanstaande Zweedse werven

worden opgenomen, laat zien, dat deze toegevoegde waarde

per werknemer tientallen procenten hoger ligt dan in W.-

Duitsland (Kieler Hiwaldtswerke, die ook dergelijke uit-

voerige cijfers publiceert) en Nederland (waar men bij ge-

brek aan dergelijke gegevens in de jaarverslagen zijn wijs-

heid moet putten uit de produktiestatistieken van het

Centraal Bureau voor de Statistiek). Eén ding is wel duide-

lijk: met subsidies e.d. kan de ware stand van zaken lang

ersluierd blijven; op de duur zal de werf, resp. het scheeps-

bouwland met een lage kostprijs toch de beste kans maken.

Deze kostprijs wordt – gezien het nog steeds sterk

arbeidsintensieve produktieproces – in de eerste plaats

3)
Het kwartaaloverzicht ,,Wereldscheepsbouw” van de
Cebosine geeft de volgende tabel van de in de laatste tijd ge-
plaatste opdrachten:

x 1.000 BRT
.
.
1

H

0
Z
5
N
>
0
1-‘

le haIfj. 1962
…..
1

254 238
426
1

772
104
t

122
840

12.756
2e halfj. 1962
…..
1

60
1

287
1

79
11.137
1

126
1

106
683

12.478
le halfj. 1963
…..
1

447
t

388
22
12.792
1

44
649
785

5.127

‘bepaald door de arbeidskosten (per eenheidprodûkt), dus

door het quotiënt van prestaties en beloning van de werk-

nemers. Prestaties die bepaald worden door de inventiviteit

van directie en staf op technisch, organisatorisch, sociaal,

commercieel en economisch-administratief terrein; alsmede

door de bereidheid tot samenwerking en de graad van

scholing bij de uitvoerende arbeid.

Natuurlijk: ook omvang en kwaliteit van de werf-

uitrusting en de vestigingsplaats spelen een rol, maar

worden deze op een wat langere termijn weer niet in feite

bepaald door de inzichten van werfdirecties en hun staf?

Een recente ontwikkeling
in Zweden.

Een voorbeeld van hetgeen met visie, deskundigheid en

vernuft – geschraagd door een sterke financiële positie –

kan worden opgebouwd, vindt men in de zojuist geopende

nieuwe scheepsfabriek ,,Arendal” van de Zweedse werf

Göfâverken. Dit nieuwe
bedrijf
is een revolutie op het

gebied van werf lay-out
4).

De produktiestroom van platenpark toi in de bouw-

dokken is sterk versneld, niet alleen door op ongekende

schaal rollenbanen toe te passen, maar ook door het interne

transport – een belangrijke kostenfactor op de werven –

tot een minimum te beperken.

Daarenboven is veel aandacht besteed aan de organisatie

van de zgn. afbouw, een produktiefase die op vele werven
nog dicht bij de ambachtelijke sfeer ligt. Arendal betekent

de
consequente
invoering van een geheel nieuw produktie-

systeem
5)
in de scheepsbouw, nl. van de stuksproduktie
naar de massafabricage, waarbij uit gestandaardiseerde

onderdelen een grote verscheidenheid van eindprodukten

kan worden samengesteld: Dit stelt hoge eisen aan de

leiding en wie de
beschrijving
van de nieuwe werf leest,

bemerkt spoedig dat deze meer is dan een goed geklimati-

seerde werkhal vol rollenbanen en elektronische appara-
tuur. Zo vonden bijv. ook op sociaal-economisch gebied

vernieuwingen plaat, waarbij onder meer het ook in Neder-

land langzamerhand in diskrediet gerakende tarief loon

werd vervangen door het M.T.M.-systeem.

Verondersteld wordt dat in dit produktie-apparaat een

kleine f. 200 mln. werd geïnvesteerd, zelfs voor een scheeps-

werf een kolossaal bedrag. Wanneer wij echter bedenken

dat de jaarproduktie van Arendal aan tankers en schepen
voor massalading tussn 300 en 600.000 DWT zalliggen,

betekent dit een investering – mcl. die in het sauna- en

zwembad voor de werknemers – van een f. 500 per DWT,
hetgeen zeker niet hoger ligt dan
bij
werven met de tot nu

toe gebruikelijke lay-out en uitrusting.

Volslagen anders liggen de verhoudingen
bij
de arbeids-

kosten. De hierboven vermelde jaarproduktie wordt be-

reikt met ca. 2.000 arbeiders, hetgeen 200 DWT per man-

jaar betekent, wat het dubbele is van hetgeen bij goed

georganiseerde ,,conventionele” werven bereikt wordt.

Volgens een globale berekening liggen de arbeidskosten

per manjaar 40 pCt. hoger dan in Nederland. Uit deze

gegevens kan afgeleid
6)
worden, dat de kostprjzen van

Arendal ruim 7 pCt. lager liggen dan die van een Neder-

landse werf.

Natuurlijk moet niet vergeten worden, dat deze ont’ik-

keling ook het gevolg is geweest van enkele typisch Zweedse

omstandigheden:

Een goede beschrijving van dit bedrijf, met vele schema’s en
foto’s vindt men o.a. in ,,Schip en Werf” van 21 juni 1963 en
in Flansa (100e jaargang, no. 14).
Peter F. Drucker: ,,Management in de praktijk”, blz. 81.
E.-S.B. 25-9-1963

.

899

het hoge peil van de arbeidskosten;

het feit, dat ca. 25 pCt. van de uren nodig voor de

aanbouw van het casco op de helling of in het dok wegens

onwerkbaar weer verloren gaan. Dit bracht op zich zelf

reeds de wens naar voren ook de aanbouw naar een gigan-

tische, maar verwarmde werkhal te verplaatsen;

het feit, dat de belastingwetgeving het project enkele

aantrekkelijke fiscale aspecten bood. In Zweden is namelijk

de mogelijkheid geopend tot zekere hoogte winsten be-

lastingvrij te reserveren, mits de beschikbare middelen

dienen voor diepte-investering, een eis waaraan de Arendal-

werf zeker voldoet.

De positie van de Nederlandse scheepsbouw.

Liggen er nu in Nederland kansen voor een dergelijk

poject? Bijv. als een ,,joint venture” van de grote Neder-

landse werven, waarbij eraan herinnerd
zij,
dat in het

ooispronkeljke Europoortplan ook een aanzienlijk gbied

gereserveerd was voor scheepsbouw- en reparatie-activi-

teiten.

De kansen op de realisering van een dergelijk project

hier te lande acht ik echter uitermate gering. Ook een

Arendalwerf is onder de tegenwoordige omstandigheden
bepaald geen goudmijn. Gezien het prijspeil voor nieuwe

tonnage zullen de afschrijvingen ook daar niet of slechts
maar voor een klein deel verdiend worden, om van rente

over het geïnvesteerde vermogen maar niet te spreken.

De bij de Nederlandse werven beschikbare middelen zijn
daarenboven reeds ge-earmarked voor aanpassingsinves-

teririgen, voor zgn. diversificatieplannen ôf worden be-

schouwd als een appeltje voor de dorst.

Ook werken de imulsen, die in Zweden belangrijk tot

de realisering van dit project hebben
bijgedragen,
in Neder-

land veel zwakker: het loonpeil ligt lager (maar hoe .ligt

dit hier in 1970 ten opzichte van de Zuideuropese landen

met hun ruime arbeidsinarkt?), het klimaat is (wat) gunstiger

en de fiscale tegemoetkomingen in ‘de vorm van inves-

teringsaftrek en vervroegde afschrijving blijven zeker bij

de Zweedse fiscaliteiten achter.

Moeten
wij
de toekomst voor de Nederlandse scheeps-

bouw nu maar somber inzien? Naar mijn mening toch niet.

Er zijn voor de meeste Nederlandse bouwwerven zeker

mogelijkheden aanwezig de kostprijs verder te verlagen

zonder in de financiële consequenties van een Arendal-

project te vervallen. –

Zoals reeds opgemerkt liggen de beste kansen in de af-

bouw: de fase na de tewaterlating waarin het schip in-

wendig wordt afgewerkt, de machines voor de voort-

stuwing en vele andere apparaturen worden geïnstalleerd,

alsmede de verschillende leidingen worden gelegd. Met de

afbouw is ruwweg genomen de helft van het totale aantal

te verwerken manuren gemoeid, welke verhouding overi-

gens met het type schip sterk kan variëren.

De af bouwwerkzaamheden zijn tot dusverre.echter veel

minder het doelwit van bedrjfsorganisatorische maat-
regelen geweest dan de produktie in de loodsen en het

monteren van de secties op de helling of in het bouwdok.

Aan boord moeten vele bedrijfsafdelingen (en. onder-

6

Kostprijsbestanddeleri
in Nederland
in Arendat

materialen en leveranties van
derden(incl.voortstuw.inst.)
70 pCI.
140

70,0 pCI.
24 PCI.

x 24 pCt. 16,8 pCt.
200
arbeidskosten
…………….
.
6 pCI.
6,0 pCt.

kapitaalkosten

………….
kostprijs

……………
100 pCt.
92,8 pCt.

aannemers) met elkaar samenwerken, waatdoor het plan-

ningpatroon veel gecompliceerder is. Afwijkingen van het
programma (bijv. door een te late levering) brengt daarom
vaak errtstige storingen in de planning teweeg. Soms blijft

alleen de datum, waarop het schip aan de reder moet

worden opgeleverd, staan. De rest wordt dan alsnog over-

gelaten aan het (inderdaad vaak ruim aanwezige) imprd-

visatietalent van de uitvoerende leiding. Is men er dan
ondanks alles toch weer in geslaagd het schip tijdig te

voltooien, dan kan de triomfantelijke verzuchting wel

worden vernomen, dat ook in dit opzicht geldt: ,,Ship-

building is an art and not an industry”. –

Uit de bakermat van de scheepsbouw, waarbij de pro-

blemen bij de fitting-out door de beruchte job demarcation
nog omvangrijker zijn dan hier te lande, komen echter be-

richten, dat nien daar doende is dit vraagstuk systema-

tischer aan te pakken. Zo pasten de ,,British Research

Association” en een vooraanstaande werf de-methode van

het ,,critical path” toe op de afbouw van een 12.000 tons

motorvrachtschip
7),
naar men zegt met opmerkelijke

resultaten. Aan deze methode, het zgn. ,,Programme

Evalution and Review Techniques system”, wordt ook in

ons land veel publiciteit gegeven. Ongetwijfeld liggen hier

mogelijkheden voor belangrijke kostenbesparingen
bij
de

afbouw. Wel zal men zich moeten realiseren’dat de in-

voering van het systeem meer om het lijf heeft dan het

raadp1egn van een organisatiebureau en het inschakelen

van een computer!
Maar ondanks alle inspanningen de kostprijs te verlagen

zullen de wervén er zeker de eerstkomende jaren niet in

slagen het evenwicht tussen prijs- en kostenniveau te her-

stellen. De aanbiedingsprijzen liggen 10 tot 15 pCt. be-

neden kostprijs, terwijl uit verdere rationalisatiejnisschien

5 tot 7 pCt. kostenbesparing gehaald kan worden, voor

zover deze tenminste niet door een verdere stijging van

de arbeidskosten (per werknemer) geheel of ten dele ge-

compenseerd wordt.

Verdient het dan toch maar geen aanbeveling de scheeps-

bouw in Nederland tot een aanzienlijk lager peil terug te

brengen en zoveel mogelijk te vervangen door andere

activiteiten? Ik ben geneigd deze vraag in eerste aanleg

ontkennend te beantwoorden en wel om de volgende

redenen:

het begrip winst is een onvoldoende maatstaf voor de

beoordeling van een onderneming of
bedrijfstak
in het

nationale vlak Hiervoor is de zgn. toegevoegde waarde

een veel-betere norm
8)
In dit verband kan gesteld worden,

dat de bijdrage van de Nederlandse scheepsbouw aan het

bruto nationaal produkt vele honderden miljoenen guldens

bedraagt, terwijl de bruto toegevoegde waarde per werk-

nemer – ook bij het tegenwoordige lage prijspeil – die

in vele andere bedrijfstakken, met name in de diensten-

verlenende sector, te boven gaat.
een detail hierbij is, dat de orders in de scheepsbouw

zonder relatief belangrijke verkoopkosten verkregen kunnen

worden. Werven, die

trachten te ,,diversificeren” zullen tot

hun schrik bemerken, dat het verkrijgen van opdrachten

op ander gebied heel wat meer mankracht vergt en kosten

met zich brengt dan de acquisitie van een miljoenenorder

voor de bouw van een schip.

Zie ook ,,The Economist” van 13juli 1963, blz. 163:
,,Shipfitting according to computer”.
Zie
ook
Peter F. Drucker: ,,Management in de praktijk”,
blz. 58/59, die dit gegeven – speciaal voor produktiviteits-
studies – ,.,ok voor de bedrijfsleiding van groot belang acht.

900

‘E.-S.B. 25-9.1963

c. de Nederlandse werven bieden werkgelegenheid aan

ruim 50.000 werknemers, waarvan waarschijnlijk een

30.000 in de bouw van schepen emplooi vinden. Gerekend

moet worden dat eenzelfde aantal personen direct belang

heeft bij de scheepsbouw als werknemers in de toeleverende

en dienstenverlenende bedrijven.

Daar deze,bedrijven meestal niet alleen op de scheeps-

bouw zijn georiënteerd (men denke alleen maar aan de
plaatwalserijen) nemen zij commercieel een vrij sterke

positie in, waardoor
zij
er in het algemeen wel in slagen

hun produkten en diensten lonend aan de scheepsbouw te

verkopen, al zijn ook hier de winstmarges ten opzichte van

die van enkele jaren geleden vrij sterk gedaald. Zou nu

de scheepsbouw voor een belangrijk gedeelte wegvallen,

dan derven deze bedrijven niet alleen de winst, maar in

een aantal geiallen ook een stuk kostendekking.

Tot dusverre heeft de Nederlandse scheepsbouw – té-

recht – de financiële consequenties van het ongunstige

prijspeil in deze bedrijfstak alleen gedragen. De financiële

draagkracht van de meeste werven is zeer behoorlijk en zij
zijn bepaald wel tegen de gevolgen van enkele slappe jaren

opgewassen. Daarenboven nemen deze bedrijven maat-

regelen om door spreiding van activiteiten de nadelige

resultaten van de bouw zoveel mogelijk op te vangen.

Dit is echter in de meeste gevallen maar tot een beperkte

omvang mogelijk, zodat in het geval de bestaande crisis
werkelijk een structureel karakter zou hebben, de lasten

op de duur toch te zwaar worden om alleen door deonder-

havige bedrijfstak te worden gedragen.

Voor deze fase intreedt is het gewenst, dat alle belang-

hebbenden bij deze nationale bedrijfstak overleg plegen in

hoeverre de lasten herverdeeld kunnen worden. Wel zal

aan eventuele steunniaatregelen aan de scheepsbouw dan

een zodanige vorm moeten worden gegëven, dat deze ratio-

naliserend werken en leiden tot concentratie, specialisatie
en standaardisatie.

Slotbèschouwing.

De belangrijkste scheepsbouwlanden in de wereld plegen

thans in O.E.S.O.-verband overleg in hoeverre voor de

tegenwoordige moeilijkheden een oplossing gevonden’kan

worden. Eenvoudig zal dit overleg niet zijn, daar het nu

eenmaal een realiteit is, dat de kostprjzen in de verschil-

lende landen nogal uiteenlopen, wat tot afwijkende visies

ten aanzien van de tot verbetering strekkende maat-

regelen aanleiding geeft. Daarenboven worden in enkele

landen de feitelijke kostprjzen door steunmaatregelen ver-

sluierd weergegeven. Een van de eerste eisen blijft echter

dat de O.E.S.O.-scheepsbouwcommissie zich rekenschap

geeft van de oorzaken, die tot de precaire situatie in

scheepvaart en scheepsbouw geleid hebben. Een kwantita-

tieve analyse kan hierbij naar mijn mening van groot nut
zijn.

Indien nu een dergelijke analyse tot dezelfde uitkomsten

zou leiden als de berekeningen van de heer Plate dan is er

een grote kans, dat deze auteur in 1973 nogmaals in

,,E.-S.B.” zal publiceren, welk artikel dan— tot vreugde

van alle bij de scheepsbouw betrkkenen – kan beginnen

met ,,As 1 wrote ten years ago ………..

Arns(edani

J. H. SCHOLTE,

NASCHRIFT

Van de gelegenheid commentaar te geven op het artikel

van Drs. Scholte zou ik gaarne af hebben gezien, indien

hij mij niet had verweten, dat de uitkomsteii van mijn be-

rekeningen te veel de extrapolatie vormen van de trend

van de jaren vijftig. Dit begrijp ik niet goed.

Drs. Scholte stelt zelf te recht dat ik geen keuze deed

tussen verschillende varianten in deprognose, doch slechts

uitrekende wat het resultaat voor de scheepsbouw zou

kunnen zijn, wanneer deze keuze is gedaan. Verder ben ik

alleen al daarom niet gegaan, omdat scheepvaart en scheeps-

bouw niet op zichzelf staande activiteiten vormen, doch

het resultaat zijn van de ontwikkeling van de wereidhandel.

Wie prognoses wil maken, moet deze ontwikkeling be-

studeren en zich tevens bewust zijn, dat de wereldhandel

op zijn beurt weer samenhangt met de ontwikkeling van

de nationale produkties.

Dat neemt niet weg, dat Drs. Scholte vele interessante

facetten naar voren haalt en hierover veel wetenswaardigs

mededeelt. Ik heb echter enigszins de indruk gekregen,

dat hij als het ware zijn aandacht richt op een aantal

bomen en daardoor waarschijnlijk bewust niet toekomt

aan een beschouwing van het gehele bos. De opgesomde

factoren a t/m g zijn alle van invloed op het zeevervoer,

doch de totale trend wordt misschien evenzeer bepaald

door een aantal niet opgesomde factoren. Ik geef toe, dat

ik het mijzelf gemakkelijk heb gemaakt door de wet van

de grote getallen te laten werken: ik gebruikte immers

het totale wereldvervoer en rekende mijn varianten uit

over een periode van 10 jaren.

Op een op zichzelf juiste opmerking van Drs. Scholte

E.-S.B. 25-9-1963

zou ik gaarne nog in willen gaan. Het vaststellen van het

tijdstip van vervanging van een schip is voor de reder

uiteraard interessant, maar voor de scheepsbouw maakt

het relatief weinig uit of de levensduur enkele jaren ver-

schilt. Gesteld, dat de wereldvloot gedurende langere’ tijd

met een vast percentage (quod non!) pleegt te groeien, bijv.

met
5
pCt. per jaar, dan zal de omvang over 20 jaar ca.

266 pCt. van de huidige vloöt bedragen.

Ten behoeve van de verdere uitbreiding zal dan 13,3
pCt. moeten worden gebouwd. Hebben de schepen een

levensduur van 20 jaar, dan zal moeten worden gesloopt

en vervangen, hetgeen in het juist achter ons liggende jaar
werd gebouwd, ca. 8 pCt. Dus in totaal 21,3 pCt., hetgeen

ook weer ca. 8 pCt. is van de vloot, maar dan na 20 jaar.

Voor een levensduur van 21 jaar behoeft iets minder te

worden vervangen, globaal berekend 7,6 pCt. Het verschil

in bouwactiviteit is dan 0,4 pCt. op 21,3 pCt. of ca. 2 pCt.

Wanneer de levensduur langer is, buy. 30 jaar, wordt

door 1 jaar verschil in levensduur de bouwactiviteit slechts

voor 1,5 pCt. beïnvloed.

Het is echter van veel groter belang of door plotselinge

ontwikkelingen, op technisch of economisch gebied, deze

levensduur zich in korte tijd snel wijzigt. Of wanneer de

vervanging niet regelmatig verloopt, omdat de vloot door

bijzondere oorzaken technisch en economisch niet even-

wichtig is opgebouwd, zoals ten gelge van de laatste

wereldoorlog.

De opmerkingen van Drs. Scholte in dit verband ge-

maakt, kan ik uiteraard geheel onderschrijven.

Voorburg.

Ir. E. A. PLATE.

901

Schrijvers en cijfers – snikken of grimlachjes?

In het eerste kwartaal van 1963 is in Nederland een

pennestrijd gevoerd over het voor en tegen van een stelsel

van vaste overheidssubsidies, toe te kennen aan auteurs

die zich in hun belletristisch7 werk hebben onderscheiden

(zie in deze kolommen: J. J. Klant, ,,Schrijvers en cijfers”,

,,E.-S.B.” van 15 mei 1963).

Enkele vriendelijke gestes van de toenmalige Staats-

secretaris voor de Kunsten waren het enige tastbare resul-

taat van een actie, waar nagenoeg alle Nederlandse schrij-

vers van naam hun steun aan hebben gegeven.

Nu de gemoederen wat
zijn
bedaard heeft het wellicht

zin nog eers in retrospectie te bezien hoe een actie met een

,zo sympathiek en bescheiden doel – namelijk het garan-

deren vn een loongrens-inkomen aan een kleine groep

zeer creatieve Nederlanders – zozeer kon falen
1).

De voornaamste conclusie waartoe dit artikel komt is

dat de emotionele en onzakelijke wijze waarop auteurs
subsidie hebben geëist als gold het een hen toekomend

,,droit divin”, in brede kringen van de ,publieke opinie

verzet heeft opgeroepen. Zij die de actie in haar doeleinde

steunden moesten haar vèelal om de gekozen strijdmiddelen

verwerpen.

Dit’ artikel wil positief bijdragen tot de zaak, van

lezers en schrijvers, door destijds gebezigde onzakelijke

argumenten en kwasi-economische bewijsvoeringen – bij

het begin van de actie al gedeeltelijk door Prof. K. van het

Reve in ,,Hollands Maandblad” aan de kaak gesteld –

te identificeren en te weerleggen.

Uit de wirwar van ficties en emoties zal dan naar men

hopen mag het door niemand betwiste doel – op een hoger

peil brengen van literatuurproduktie en -consumptie –

zich duidelijker gaan aftekenen.

• De vraag wâlrom er een schrjverssubsidie moet komen

is door de auteurs zelf al tevoren beantwoord, in zoveel

versies dat men eigenlijk niet goed weet te kiezen. Ik maak

een vrij willekeurige keus uit de knipsels en stukken die

voor me liggen.

1. Vroeger traden koningen, keizers en raadspensionarissen

als maecenas op. Reeds Spinoza werd gesteund (door

Johan de Witt) en Molière kreeg een jaargeld van de

Zonnekoning. Tegenwoordig ontbreken zulke inaece-

nassen, en daar schrijvers nu eenmaal niet gefortuneerd

zijn behoort er een andere, meer aan de.moderne tijd

aangepaste inkomensbron te worden geschapen.

Op dit argument zou ik zeer in het kort willen aan-

merken dat het noemen van enkele namen van maecenassen

en gesteunde auteurs uit de geschiedenis weinig bewijs-

kracht heeft voor de stelling dat de literatuurproduktie als

zodanig afhing van financiële hulp van derden. Men zou

daar een anecdotischtegenbewijs voor kunnen geven door

de namèn te noemen van auteurs die gemakkelijk uit eigen

inkomsten konden leven en zeer goede boeken schreven:

Robbe-Grillet in Frankrijk, de Sitweils in Engeland, Karen

t)’
Intussen werden evenwel op de begroting voor 0. K.
en W.
o.m.
de posten additionele honoraria (van
f. 30.000 op
/ f. 110.000),
stipendia (van
f. 30.000 op f. 60.000)
en bijzon-
dere eregelderi (van
f. 30.000 op f. 50.000)
voor auteurs sterk
verhoogd.

902

Blixen in Denemarken, Elsschot in België,
Bordewijk
en

Nescio in Nederland. Dit ,,tegenbewijs” zegt even weinig

als het bewijs. Wat we met zekerheid weten is dat er geen
aanwijsbare tekorten optreden in het manuscriptenaanbod

als het maecenaat ophoudt te functioneren. De huidige

situatie in Nederland is daar een sprekend voorbeeld van.
2. Vroeger beloonden de Uitgevers de hen aangeboden

– werken veel royaler. Geciteerd is het geval van ‘Byron,

die voor drie verzen van zijn ,, Childe Harold” een bedrag

van
f.
26.000 toucheerde, in een tijd waar de nominale

• valuta heel wat meer waard was dan nu. De Neder-

landse auteurs moeten het met 10 pCt. van de winkel-

– prijs stellen – voor pocketbooks met minder – hetgeen

een onvoldoende inkomen oplevert.

Het laatste gedeelte ‘van de stelling is buiten iederq

twijfel juist. Naar een uitspraak van de voorzitter van de

Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond is in 1962 aan

royalties voor belletristisch oorspronkelijk werk uitgekeerd

een bedrag van f. 300.000, verdeeld over ca. 100 auteurs.

Dat is onvoldoende om van te leven, afgezien voor enkele

top-auteurs die met hun boeken grote oplagen en veel

herdrukken halen.

Vergissen we ons niet, dan klinkt het protest van de

schrijvers juist op dit punt zeer gedempt, enkele uitzonde-

ringen (W. F. Hermans o.a.) daargelaten. We achten het

verwonderlijk dat geen van’ de auteurs de kartellaire struc-

tuur van de Nederlandse boekenmarkt op de korrel heeft

genomen. Ook al baden boekhandelaren en uitgevers niet

in weelde – zeker niet de eersten toch valt er vanuit

lezerstandpunt wel iets aan te merken op een sitüatie

waarin het aantal verkooppunten voor boeken – 720

gespecialiseerde boekhandels, 1.350 gecombineerde boek-

en kantoorboekhandels, d.w.z. 1 verkooppunt van boeken

per 100 winkels en per 6.000 inwoners – zo schrii. afsteekt

bij de overige outillage van een moderne en ontwikkelde

maatschappij

Men zou meer begrip kunnen opbrengen voor de

schrijversactie als deze zich had gericht op het literatuur-

beleid van de overheid in ruime zin genomen; met inbegrip
dus van het vraagstuk van het boekenkartel, van het vraag-

stuk vân Nederlandse leesgewoonten, het vraagstuk van

een academisch-literaire opleiding, en het vraagstuk van –

het letterkundig onderwijs op lagëre en middelbare scholen,

om maar enkele elementen te noemen. Nii richt het verwijt

van de schrijvers zich tegen symptomen en niet tegen oor-.

zaken. Men vindt een auteurshonorarium van 10 pCt. te

laag, maar verzuimt om de wet van vraag en aanbod in

gebreke te stellen; het is nu eenmaal gemakkelijker en

minder riskant om gelegenheidsauteur dan gelegenheid-

uitgever of -boekhandelaar te zijn. Men zou – oneer

biedige gedachte! – de schrijvers haast het inzicht toe-
wensen om ôék een kartel te vormen; het Verdrag van

Rome is immers nog lang niet van kracht!

Schrijvers zijn in zeker opzicht uitverkorenen: zij be-

lichamen de geestelijke elite van de maatschappij, in

en door hen blijven de oude waarden levend; zulke

,nensen verdienen de dank van het volk en moeten

worden vrijgesteld van beslommeringen die hen al te

zeer aan het aardse kluisteren.

E.-S.B. 25-9-1963

t.

.

Dit argument lijkt vèr gezocht, maar ik heb het her-

haaldelijk openlijk en verdekt in de artikelen over schrijvers-

subsidie aangetroffen. ,,Nog altijd ligt over het schrijven

iets van de middeleeuwse glans, van het privilege der

clerken, die een vak geleerd hebben buiten het bereik van
de gemene man; en waar thans het schrijven als
handwerk

binnen het bereik van allen ligt, zoeken de clerken hun

privileges te handhaven door het schrijven als litteratuur

of als wijsbegeerte met ondoordringbare mysteriën te om-

geven”. Aldus Menno ter Braak in ,,Politicus zonder Partij”,
geschreven in 1933.

Het argument zoals het hierboven is neergeschreven is

natuurlijk nonsens. Een geestelijk en lichamelijk valide

schrijver zal net als ieder ander moeten wérken om aan de

kost te komen. En als hij moeite heeft dat werken aan-

schouwelijk te maken – een moeilijkheid die hij met be-

oefenaars van andere creatieve of puur geestelijke beroepen

deelt – dan moet een discussie op een ander niveau mo-

gelijk zijn dan waar zij nu gevoerd is. Dan zou ik mede

aan de orde gesteld willen zien, wat onze maatschappij

doet voor: uitvinders, die tijd en geld behoeven voor

experimenten; jonge politici die hun zienswijze in de

Tweede Kamer willen brengen en campagne moeten voeren;

jeugdleiders die helpen de jeugdcriminaliteit te bestrijden

door wedstrijden te organiseren, waar geld voor nodig is;

afgestudeerden, die wetenschappelijk werk willen ver

richten zonder aan de leiband van een instituut te lopen;

sportbeoefenaars die willen trainen voor een belangrijke
wedstrijd maar de tijd daartoe moeten vrjkopen.

4. Schrijvers hebben subsidie nodig om zich geheel aan het
schrijven te kunnen wijden. Geld is tijd, zegt de dichter

J. C. Bloem – Drs. Klant citeert hem in ,,E.-S.B.”

– en met het ongestoord werken aan een boek is de

kwaliteit van de geproduceerde literatuur ten zeerste

gediend.

Dit argument is tenminste redelijk, en brengt een waarde

in het geding – de
kwaliteit
van literatuur – waar een

belangwekkende en vruchtbare discussie over mogelijk is.

Inderdaad heeft de tweelingmarkt voor boeken en manu-
scripten enkele onvolkomenheden, die doen twijfelen aan

de juistheid van de kwaliteitsregeling door middel van Vrije

prijsvorming. Schrijvers die een vernieuwing in de litera-

tuur tot stand brengen moeten rekenen met grote ver-

traging in de waardering voor hun werk, vaak zelfs over

perioden die buiten de werking van de Auteurswet vallen.

(Multatuli is een bekend voorbeeld, maar ook de recent

ontwaakte belangstelling voor schrijvers als H.N. van der

Tuuk, Nescio en Alexander Cohen, die hun werk meer

dan vijftig jaar geleden schreven, zijn voorbeelden ter-

zake)
1).

Subsidie zou de brug kunnen slaan tussen het tijdstip

van totstandkoming van een literair werk en de

in

royalty-baten tot uitdrukking komende – waardering van

het lezende publiek, vooropgesteld dat de instantie die de

subsidie toekent over een scherp oog en een vooruitziende

geest beschikt, eigenschappen die empirisch pas over enkele

decenniën geverifieerd kunnen worden!

Een overweging die ook de kwaliteit van de literatuur-

produktie beroert, is de toeneming van het aantal ,,penny-

a-liners” onder de schoonschrijvers. Inderdaad zijn de

mogelijkheden om een commerciële pen te voeren – voor

1)
Om ieder misverstand te verniijden zij hier gereleveerd
dat de Auteurswet de werken van de genoemde schrijvers
wèl
beschermt, ni. tot 50 jaar na hun overlijden.

radio, TV, reclamebureau of cursusinstituut – zozeer ver-

ruimd dat het woord schnabbelaar in onbruik is geraakt;

men is nu overdag eerzaam
tekstschrijver
voor bretel-

annonces of cursussen Nederlands T, of schrijft een schlager

of, cursiefje; ‘s avonds wordt er dan verder gewerkt aan

roman. Men mag met enig recht vrezen dat dit soort

auteurs op den duur steeds minder in staat zal zijn de

professioneel beoefende stijl – overtuigend, amusant of

belerend, al naar de stiel – te scheiden van de bedoeling-

vrije, ontspannen
stijl
die het kenmerk is van de werkelijk

schone letteren.

Zoals een concertpianist die in zijn onderhoud moet

voorzien beter desnoods borden kan wassen dan een

barpiano bedienen, zo zou een schrijver alles liever moeten

doen dan overdag voor het brood schrijven. Lukt hem dit

niet, omdat geen bevredigende combinatie van beroepen

mogelijk is – en dat is gedeeltelijk een
persoonlijke
kwestie

zoals ook blijkt uit het feit dat Slauerhoff wél en Vestdijk

niet slaagde in het combineren van het schrjverschap met

een medische praktijk – dan kan een verstandig subsidie-

beleid uitkomst brengen. Met de nadruk op het woord

verstandig.

Schrijvers behoren als scheppende kunstenaars subsidie

te krijgen omdat, toneelspelers en muzikanten – die

alleen maar uitvoerende kunstenaars zijn – ook sub-

sidie genieten.

De premissen zijn ongetwijfeld juist. Het leeuwedeel van

de kunstsubsidies gaat naar toneel, muziek, dans en beel-

dende kunsten; voor literatuur schiet maar een kleine 14

pCt. over op het hoofdstuk Kunsten van de Rijksbegroting

voor 1963. De beklemtoonde tegenstelling tussen schep-

pende en uitvoerende kunstenaars lijkt al wat minder zuiver

van bedoeling; wil men werkelijk beweren dat een uit-

voering van Nathan der Weise als onlangs door de Toneel-

groep Centrum geënsceneerd, en door Guus Hermus e.a.

vertolkt, een ,,uitvoering” als ieder ander is? Of dat.Ois-

trakh, Menuhin, Mischa Elman, Heifetz verwisselbaar zijn

als de boeren in een spelletje Canasta?

Waar bovengenoemd argument echter faalt is in zijn

conclusie. Twee premissen ontbreken om het argument
logisch te staven: a. dat kunstsubsidies als aan ‘muziek,

toneel e.d. gegeven nuttig
zijn
en b. dat dergelijke subsidies,

gegeven hun algemene nuttigheid, ook aan schrijvers ten

goede zouden moeten komen. Tegen beide premissen valt
wel iets in te brengen.

Eerst iets over de nuttigheid van kunstsubsidies. In de
toneelsector hebben de subsidies veel goeds gesticht, en

hebben met name een verheugende spreiding in het toneel-

leven tot stand gebracht. Daar staat tegenover dat de sub-

sidie, gezelschapsgewijs toegekend, heeft bijgedragen tot

het centrifugeren van het Nederlands toneel in gezel-

schappen die, zeker van hun inkomsten, toneelexperimenten

ondernemen waarvoor geen publiek te vinden is, en gezel-

schappen die, afhankelijk voor hun inkomsten van het

publiek, teruggrjpen op de kasstukken uit het beproefde.

repertoire. De Haagse Comedie staat als gezelschap daar

tussenin en is een van de weinige gezelschappen die trachten

iets van de vroegere traditie van het goede en tevens

genoeglijke burgermanstoneel levend te houden.

In de sector van de muziek heeft de subsidie, toegekend

op de exploitatierekening door gemeente, provincie en

rijk, een vergaande popularisering van het muziekreper-

toire bewerkstelligd, met een preponderantie van Beet-

hovens Vijfde, Tschaikovsky’s Pianoconcert, Dvoraks

E.-S.B. 25-9-1963

.

.

903

Nieuwe Wereld en soortgelijke werken op bonnements-

concerten, enkele goede uitzonderingen (U.S.O. bijv.) daar-

gelaten. We kunnen dit verschijnsel in zijn effect moeilijk

waarderen maar zouden aarzelen de invloed die van de

subsidie uitgaat onverdeeld gunstig te noèmen.
In de sector van de beeldende kunsten bestaat een sub-

sidieregeling op kunstaankopen die, voor zover bekend,

goed werkt en voor zowel kunstenaar als kunstkoper posi-

tieve resultaten geeft. De, subsidie die sommige gemeenten

daarenboven geven onder de benaming contraprestatie-

regeling” – de gemeente bêtaalt een vast wekelijks bedrag

van ca. f.
65,
de schilder levert daarvoor een âfgesproken

aantal doeken per jaar in – heeft ongelooflijke aantallen

banale en waardeloze schilderwerken in gèmeentebezit ge-

gebracht, pour besoin de la cause in een middag in

elkaar geflanst, met slechts eikele klodders verf om op het

verfgebruik te bezuinigen. Men kan zich licht voorstellen

welk effect dit heeft op de bereidheid van gemeenten het

werk enigszins aanvaardbaar te exposeren; het gëvolg is

een opslag zonder eind in gemeente-opslagplaâtsen, en een

onverschillig worden van de enkele schilders die meenden

voor het openbaar kunstbezit nog een werkelijke inspanning

te moeten doén.

Is dus het nut van subsidies in de andere kunstsectoren

niet zonder schadûwzijden, helemaal aanvechtbaar is dè

s’telling dat de schrijvers
subsidie verdienen omdat
de andere

takken van kunst ook subsidie krijgen. Het gaat er in de

andere sectoren immers voornamelijk om, het produktie-

apparaat – men vergeve de koude term – intact te houden.

Een toneelleven kan nu eenmaal niet bestaan zonder toneel-

school, inspeciënten, requisieten, schouwburgen. Een

muzieklven is
,
ondenkbaar zonder conservatoria, muziek-
instrumenten, concertgebouwen. Schilders hebben ateliers

nodig, een ezel, kostbare verf en linnen. Beeldhouwers

verhakken talrijke
kostbare stukken steen voordat ze hun

kunst enigszins meester zijn. De menselijke factor die de

kunstenaar uitmaakt is niet alléén bepalend in deze takken

van kunst; men dient de kunstenaar te subsidiëren om het

apparaat draaiend te houden, en men subsidieert het appa-

raat om de kunstenaar aan het werk te houden.
Bij schrijvers niets van dit alles. Ter Braak schrijft het

heel boïdig in het reeds geciteerde ,,Politicus zonder Partij”:

het schrijversatelier dat niet bestaat, omdat het geen

andere technische attributen heeft dan een pen, inkt, en

papier. . . . “. Geen scholing, geen hulpmiddelen, en een

verwerkende industrie (uitgeverij en grafische branches) die

haar inkomsten voor een te verwaarlozen deel tiit oor-

spronkelijke Nederlandse belletrie trekt, met tientallen uit-

wijkmogelijkheden naar herdrukken, vertalingen of niet

belletristische uitgaven.

Pleiten voor schrjverssubsidie onder verwijzing naar

subsidie in andere kunstsectoren werkt dus zeer zwak;

de schrijvers kunnen het bet& laten. Men ‘zou er een minder

mooie karaktertrek achter kunnen vermoeden.
t
Het laatste argument dat we uit de verschillende oratio’s

pro domo opdiepen: schrjjvers behoren gesubsidieerd

te worden omdat lezen zo’n bijzonder belangrijk

tijdverdrijf is; de geestelijke volksgezondheid vergt een

literatuurproduktie van topkwalircit. Als men, de Neder-
landse literatuurproduktie niet beschermt verdrinkt deze

in de culturele overspoeling van de ons aangrenzende

taalgebieden.

Alweer zo’n complex argument da’vol gaten te schietén

is. (Tot mijn spijt! Aan dit artikel zijn
vijf
concepten Jooraf

gegaan waarin ik trachtte tot een pos itieer uitkomst voor

de schrijvers te komen, ‘omdat mijn sympathie naar hen

uitgaat – maar tevergeefs! Hun stelling is té wankel).

In de eerste plaats: lezen moge inderdaad het belang-

rijkste tijdverdrijf van de Nederlander zijn, hij leest zeker
niet in de eerste plaats belletrie. Van de 100 in Nederland

gelezen boeken zijn er gemiddeld nog geen 8 van het

niveau dat door de protesterende auteurs vertegenwoordigd

wordt; 92 van de 100 zijn éfwel zgn. lichtere belletrie (met

een vage begrenzing ergens bij Jan Fabricius aan de boven-

kant en Willy Corsari aan de onderkant), ôfwel educatieve,

stichtelijke en hobby-lectuur, die in het Nederlands boeken-

bezit een zeer belangrijke plaats inneemt. De heer Klant is,

voor zover mij bekend de eerste die een plaatsje aan de

subsidietafel inruimt voor schrijvers van kinderboeken

(ofschoon hij hier ineens een beperking maakt tot ,,uit-,
stekende kinderboeken…. die-aan de hoogste eisen vol-

doen”, een eis die eerder bij de ,,gewone” belletrie merk-

waardigerwijs ni& is gesteld).

Als men bezorgd is voor de geestelijke volksgezondheid

van de Nederlanders zou een wat verder gepousseerd onder-

zoek eerder nodig zijn, bijv. naar de oorzaken van het feit

dat méér Nederlanders een TV-toestel bezitten dan er

Nederlanders zijn die per jaar één of meer boeken kopen.

Het probleem wordtdan verlegd naar de lezer, waar het

in feite’thuishoort; want, zôals de hr Klant in
zijn
artikel

ook toegeeft: ,,Wanneer het aanbod van manuscripten zou

worden vergroot, valt er voor een overproduktie van boeken

uiteraard niet te vrezen” (sic). Schrjverssubsidie verhelpt

met andere woorden niets aan de omstandigheid dat

er in Nederland weinig gelézen wordt. Zouden we als

amateur-psycholoog een duit in het zakje moeten doen,

dan zou herinnerd kunnen worden aan de tijd dat lezen

gelijkstond met zondige verspilling omdat er onnodig lamp

olie verbruikt werd….

Het gevaar van een’ culturele overspoeling tenslotte lijkt

niet geheel illusoir, maar toch wel wat overtrokken. Neder

land staat als handeisnatie sedert eeuwen open voor buiten-
landse culturelè invloeden, zonder merkbare verarming van

onze literatuurproduktie of van onze taalschat. Onze tilci-

produktie
(7
1

5
belletristische eerste uitgaven per 100.000

capita per jaar) steekt gunstig af bij die van cultuur-

uitstralende landen als Duitsland (7,7) en Frankrijk (3,8),

en ligt daarentegen lager dan de titelproduktie in een land

a’s België.(13,5) dat feitelijk geen eigen taalgebied heeft.

In een land als lJs’and, dat blootstaat aan culturele in-

vloeden uit Scandinavië, overig Europa en de Verenigde

Staten, bedraagt dezelfde titelproduktie ruim 60 per

100.000 capita per jaar! We zouden eerder concluderen

tot het omgekeerde: hoe groter de culturele beïnvloeding,

hoe meer belangstelling voor lectuur, waarvan lectuur van
eigen bodem profijt trekt.

Resumerende zien we geen enkel steekhoudend argument

voor schrjverssubsidie als collectief beginsel. We zien

integendeel slechts narigheid komen van het op het kussen

verheffen van een kaste van gesubsidieerden, waar dan wel

weer een groep van ,;vrje schrijvers” tegen zal reageren.

Het tot dusverre gevolgde subsidiebeleid van de overheid

lijkt ons zeer goed afgestemd op de behoeften van de

situatie. Zij die letterkunde willen studeren, kunnen, als ze

904

.

E.-S.B.
25-9-1963

AFA

LiIIIJ1

MANNHEIM

WIESBADEN

26.
Sept. –
4.
Okt.
1964

.

31.
Okt. –
8. Nov. 1964

2 bedeutende hciuswirtschaftliche Fochausstellungen für den Konsumenten

Branchen: Hatis- und Küchengeröte aJler Art, Nahrungs- und

Genussmittel, Möbel, Wohnbedarf,. Kunstgewerbe.

Angebote und Vorschidge durch:
HECKMANN.AUSSTELLUNGEN
seit 1928 KG.

6200
Wiesbaden, Kapellenstrasse
47,
Tel.
370963

,

er de capaciteiten toe bezit-

ten, zonder veel bezwaar een

studiebeurs krijgen. Er wor-

den reisbeurzen aan dichters

ter beschikking gesteld. Ver-

dienstelijke oudere auteurs

genieten eregelden. Beroeps-

auteurs ontvangen stipendia.

Oorspronkelijk werk wordt
met prijzen aangemoedigd.

Jonge auteurs kunnen in ge-

subsidieerde tijdschriften te-

recht.

Deze genuanceerde vorm

van steun is véél beter dan

eei ongerichte subsidie aan

een groep personen, die co-

optatie als enig selectiecrite-

rium kent, en het geld zelf wil

verdelen. Er is al chinoiserie

genoeg in de letterkundige

wereld. Wat slechts te wensen

blijft, door een dankbaar le-

zer van veel goede Neder-

landse boeken, is dat al deze

steunverleningen uit een wat
ruimer beurs geschieden. De

wensen van de schrijvers, met

welke zotte argumenten ook

bekleed, zijn in wezen be-

scheiden: het gaat om nauwe-

lijks f. 1 mln, per jaar. Laat
men dit bedrag voteren; het

vertegenwoordigt de waarde

van ,,de staart van een mo-

dern verkeersvliegtuig” zoals
een der pleiters voor subsidie

snedig opmerkte.

Men bestede dit bedrag

aan verstandige, door niet-be-

]anghebbenden toegekende,

schrijverssubsidies; en
niet

aan een ,,Schrijversubsidie”

– d.w.z. gegarandeerd be-

roepsinkomen – zoals nu wel

wordt bepleit.

De Bilt. Drs. C. DE KONiNG.

(slot op blz. 906)

W’at betekent

bewind’

vo ering

Het verzekeringsconcern

juridisch medewerker

(mr. in de rechten of kandidaat-notaris)

leeftijd tussen 25 en 30 jaar.

Deskundig beheer van effec-
ten, onroerende goederen,
enz. Zorgvuldige, objec-
tieve afweging van even-
tueel tegenstrijdige belan-
gen der verschillende bij een vermogen betrokken
personen. Accurate admi-
nistratie.

spuistraat 172 amsterdam

door de

Kak-Associatie

KAS-ASSOCIATIE

Van de te benoemen functionaris wordt verwacht, dat hij zich tot een zelf-

standige kracht zal ontwikkelen, die de directie en de reeds aanwezige bedrijfs-

jurist op creatieve wijze ter zijde kan staan. Gedegen kennis en een wendbare

geest zijn vereist. Juridische praktijkervaring strekt tot aanbeveling.

Het aanvangssalaris zal, afhankelijk van leeftijd en capaciteiten, f 9.000,-

tot f14.000,— bedragen. Prernievrij ouderdoms-, weduwe-, wezen- en invalidi-

teitspensioen.

Brieven met uitvoerige inlichtingen en recente pasfoto aan de Directie van

HAAGSCHE VAN 1836, postbus 451, Den Haag’

E.-S.B.
25-9-1963

905

.Documcntair naschrift.
De aangehaalde motieven pro
schrijverssubsidie zijn voornamelijk
ontleend aan de artikelen over het
cnderwerp, van de hand van diverse
5suteurs, verschenen in het
Hollands Maandblad,
jrg. 4 no. 185, jrg.
5.
no. 186, en
Fropria Cures,
jrg. 73 nos. 20
en2l. –
De verklaringen van het Actiecomité
Schrijversprotest zijn terug te vinden
in de
Nieuwe Rotterdamse Courant
van
9 maart 1963.
De aangehaalde feiten over lees-
gewoonten van het Nederlands publiek
zijn te vinden in het rapport
Mensen en
Boeken,
een onderzoek naar koop-,
lees- en studiegewoonten i.o.v. de
Stichting Speuiwerk betreffende het
Boek, verricht in 1961 door de Neder-
landse Stichting voor Statistiek te
‘s-G ravenhage.
De statistische gegevens met be-
trekking tot detitelproduktie zijn ont-
leend aan de
statistishejaarboeken
van
de betrokken landen (cijfers met be-
trekking tot 1960).
Gegevens over de omvang en vorm
van huidige literaire overheidssubsidies
zijn te vinden in ,,De Uitgever”,
Maandblad van de Kon. Ned. Uit-
gevertbond, 43e jrg., no. 3, maart 1963.

GELD- EN,

KAPITAALMARKT

Geidmarkt:

Sedert begin september ziet

men op de weekstaat van De

Nederlandsche Bank het te-

goed van het Rijk stijgen, een

teken dat de jaarlijkse af-

dracht door het bedrijfsleven

van belastingpenningen is be-

onnen. Deze stroom zal nog

tot midden oktober aan-

houden. Het betekent een

zware tijd voor de banken.

Dank zij de afgiftepolitiek

van schatkistpapier vervalt in

deze weken weliswaar een be-

langrijk bedrag, doch als men

bedenkt dat dit naar schat-

ting rond
f.
500 mln, bedraagt

en toch zeker f.
750 â
f. 1.000

mln. de markt verlaten, dan

kan het moeilijk anders of de

september/oktober kasperi-

ode zal een krappe markt te-

zien geven.

De banken hebben hierop

gerekend, ook
bij
het vast-

stellen van de vervaldata van

haar, buitenlandse uitzettin-

gén. In het 16 september em-

digende tijdvak is al ruim

f. 100 mln, vrijkomende valu-

ta aan De Nederlandsche

Bank doorverkocht. Deze

acht de repatriëring echter

minder wenselijk. Vandaar

dat zij de vrije liquiditeit van

het bankwezen heeft ver-

hoogd door te bepalen, dat

-‘PROOST EN BRANDT n.v..

RUSLAND 26 – AMSTERDAM

Ter vervulling van de vakature

CHEF INTERNE CONTROLE

zoeken wij contact met een

ASPIRANT-ACCOUNTANT

die ervaring bezit als le assistent-accountant en die met

de NIVA-studie gevorderd, is tot de inrichtingsleer.

De bedoeling is dat wij no voltooiing von de studie beschikken
over een INTERNE ACCOUNTANT, die een zelfstandige taak vervult
in nauwe samenwerking met ons extern accountantsbureau.

Leeftijd: omstreeks 30 jaar.

Spoedige indiensttreding is gewenst.

Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent theoretische vorming, practische ervaring en persoonlijke omstandigheden te richten aan
de afdeling Personeelzaken.

ZHB

ZUIDHOLLANDSE BANK N.V.

Rotterdam

zoekt een

Hij zal in het bijzonder bij het beheer en de bewaking van de

kredietportefeuille een taak hebben te vervullen. Deze positie

eist naast economische ook juridische kennis. Het betreft hier een

afwisselende taak, die de functionaris in regelmatig contact brengt

met zowel het overige personeel als met relaties. Hierbij zal

tevens in belangrijke mate een beroep worden gedaan op zijn

zakelijk inzicht.

Praktische ervaring in soortgelijke functie en/of bekendheid met
het bankvak strekken tot aanbeveling.

Leeftijd liefst niet ouder dan 35 jaar.

Eigenhandig geschreven brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uitvoerige gegevens worden

L.
Deen en Dr.J. G. H. Bokslag

onder nummer 151 ingewacht bij
r
Nwe Binnenweg 474, R’dam.,

906

E.-S.B. 25-9-1963

het kasreservepercentage met 3 wordt ‘verlaagd waar-

door dit de nul-stand heeft bereikt. Uit deze stand mag

men niet afleiden, dat de kasreserveregeling is opgeheven.

Men kan als zeker aannemen, dat de Centrale Bank de

kasreservepolitiek als additioneel monetair instrument

naast de open-marktpolitiek en soms ter ondersteuning

van de discontopolitiek zal blijven toepassen.

Kapitaalmarkt.

De Rijksbegroting en de Micro-Economische Ramingen

van het Centraal Planbureau hebben enkele feiten opge-

leverd, die ons inzicht ook .in de gang van zaken op de

kapitaalmarkt enigszins kunnen verdiepen. Wat de vraag-
zijde betreft blijken de investeringen, die in het begin van

het jaar stabiel waren, daarna weer te stijgen. De totale

investeringen in vaste activa van
bedrijven
naar volume
zullen naar schatting 2 pCt. toenemen. Als gevolg van

prijsstijging, met name in de bouwsector, zal het waarde-

bedrag hier boven uit komen.

Het beroep van de Staat op de markt zal bij een ver

onderstelling van neutrale financiering hoger worden dan

geraamd. Noodgedwongen gaat de lening als financierings-

middel voor de Staat een grotere rol spelen. Immers, vol-

gens de begroting 1963 zou het Rijk in genoemd jaar slechts

een beroep van f. 350 mln, behoeven te doen, hetgeen in

maart reeds werd verwezenlijkt. Na de indiening van de

begroting bleken de uitgaven aanmerkelijk hoger te liggen

dan was voorzien. Een tweede lening werd in verband

hiermede in mei geplaatst. De jongste raming wijst op een

verder nog niet gedekt kastekort van f.
245 â
f. 275 mln.

• Tegenover de groeiende vraag staat evenwel wat het

bedrijfsleven betreft de waarschijnlijkheid van hogere

winstfinanciering. Immers, de winsten zullen toenemen met

ca. 4 pCt. De spaarcijfers van institutionele beleggers

wijzen verder op een sterke expansie, zodat een even-

wichtige ontwikkeling vooralsnog verzekerd lijkt.

lndexcjjfers aandelen
28 dec.
H.
&
L.
13 sept.
20 sept.
(1953
=
100)
1962
1963
3963
1963

Algemeen

………………
345
401 —346
401
398
Intern. concerns

………….
464
560 – 463
560 554
Industrie

………………..
319

.
359-321
356 354
Scheepvaart

…………….
134
158— 135
149
158
flanken

………………..
257
261 —232
251
249′
Handel enz
……………..
150
161-150
159
159

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

1
Cnn. Petroleum

………….
f. 157
f. 172,20
f. 170,90
Philips
G.B
………………
f. 139
f. 156,70 f. 153,30
Tlnilever

……………….
f. 138,40
f. 145,30
f. 142,80
A.K.0 .

………………..
4015 5005 5154
Hoogovens, n.r.c .

………..
558
613
6014
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…. …
723
8004 800
Zwanenberg-Organon

……..
909/
4
960
954
Van

Gelder Zn
…………..
244 2544
2501/
Amsterdamsche Bank

……..
390 390
390
Robeco

…………………
f 208
f. 233 f. 233

New York.

Dow Jones Industrials

652

740

743

Rentestand.

Langl. staatsobl. a)
………..
4,24

4,21

4,24
Aand.: internationalen a)

3,20

.

3,11
lokalen a)

………..
3,86

.

3,51
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
2

1 “f,,.2’/,,

2

a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.

C. D. JONGMAN.

/

WEST-INDIE
MORET
&
OUDHEUSDEN

Accountants en belastingconsulenten

vragen voor hun kantoren te

CURAÇAO en SURINAME

AS S ISTENT-AC C 0 UNTANTS

met ruime ervaring en gewend zelfstandig te werken.

Academisch gevormden genieten de voorkeur.

Belangstellenden wordt verzocht eigenhandig te

schrijven aan: Moret & Starke, Keizerstraat 9,

Rotterdam-], met een kort overzicht van hun op-

leiding en -levensloop.

– , U rea’geert op annonces in ,,E.S.B.”?,

Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!

Ww

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Bij de Verkeersafdeling van de Gemeentelijke
Dienst van de Stadsontwikkeling kan een
academisch gevormde kracht, bijvoorbeeld
een civi&-ingenieur, een economisch docto-
randus of een sociaal geografisch doctoran-
dus worden geplaatst in de rang van

P

A

Salarisgrenzen
f 846,— – f 1139,— p.
maand,
excl. 4
%
huurcompensatie.
7 jaarlijkse verhogingen.

Vakantietoelage: 4
%
van het jaarsalaris.

De aan te stellen functionaris zal naast de
behandeling van het verkeers-
(mcl.
het par-
keer-) onderzoek worden belast met de age-
mene problemen van het verkeer en het
parkeren.

*

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties met vermelding van volledige personalia en met opgave van. referenties binnen 14 dagen na ver-
schijning van dit blad ONDER No. K 195 te zenden
aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorziening Burg. de Monchyplein 10 te
‘s-Gravenhage.

E.-S.B. 25-9-1963

907

BUREAU VAN DE KIEFT N.V.•

Organisatie- en Beleidsconsulenten

AMSTERDAM – BRUSSEL

)

In opdracht van Commissarissen en Directie van een grote, intèr-

nationaal georiëntcercle, nederlandse onderneming (basisindustrie),

gevestigd in – het westen des lands, met vele fabrieken,

dochtcr-

maatschappijen, dcelnemihgen en belangen, zowel op het continent

als overzee, zoeken wij – in strikt vertrouwelijke sUeer – contact met
CN
een manager van formaat ter opname in cle

CONCERN-DIRECTIE
/

Hetzeer gevarieërde productiejrograrnma (chemische, doch
ook

vele andere basisproducten en halifabrikaten) vindt zijn afzet bij

de groot- en kleinindustrie over vrijwel de gehele wereld.

Deeluitmakend van het hoogste Bestuurscollege, draagt de gezochte

functionaris vanzelfsprekend mede-verantwoordelijkheid voor be-

leid en bestuur, waarbij in het bijzoiider de commerciële en bedrijfs-.

economische aspecten, zomede de concernontwikkeling; zijn volle-

dige aandacht vragen.

S

De gedachten gaan uit naar een uiterst bekwame topfiguur, bij

voorkeur uit de grootindustrie van overeenkomstige aard, wiens op-

leiding en ervaringen volledig aansluiten bij de hierboven aange-

uide positie. De hoogste eisen zullen worden gesteld aan de back-
ground, de ondernemerskwaliteiten en het koopmanschap. Leeftijd

40-50 jaar.

S

Belangstellenden worden verzocht zich te wenden tot deheer
S. van de Kieft, Leidsestraat 74, Amsterdam. Tel. 020-

65316162953 (na 20.00 uur: 020-710345). Volledige

geheimhouding wordt zonder meer gegarandeerd. Eerst na

een uitvoerige gedachtenwisseling wordt, in onderling overleg

met de principieel ,geinteresseerde, contact met opdrachtgevers
opgenomen.

*
Herhaling
IS DE TOVERKRACHT VAN
IIE RECLJLJIE! *

– —

908

0

E.-S.B. 25-9-1963

/

S,

Bij de FINANCIELE DIENST bestaat de

mogelijkheid tot plaatsing van enige

JONGE

BEDRIJFSECONOMEN

Leeftijd tot 35 jaar.

De voorkeur gaat uit naar hen, die

belangstelling hebben voor kostprijs- en
resultatenberekening en/of voor interne

organisatie-vraagstukken.

Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij

de 2e afdeling van de Dienst van Personeelzaken

der N.V. Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht.

EERSTE NEDERLANDSCHE

1’I!I

I

BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL (070) 514351

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,

Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

E.-S.B. ’25-9-1963

Amsterdamsche Bank vraagt

jonge, economen,

en juristen

die na een 2-jarige opleiding op de

Hoofdbank te Amsterdam in aanmerking

wensen te komen voor een leidinggevende

functie op een onzer kantoren. Nadere

inlichtingen worden na schriftelijk con-.

tact gaarne verstrekt. Sollicitaties aan:

Amsterdamsche Bank,afdeling

Personeelzaken, Herengracht

595, Amsterdam.

AMSTERDAMSCHE BÂNK

1

909

S,

HO
VAPI
SOCIETEIT
KERINGEN N.V.

Ao 1807

meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering
1


S

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, -TeL(020) 221322, AMSTERDAM
0.
HEADÖFFICE FOR CANADA
‘-
Holland Life Building
1130 Bay Street,
Tel. WA5•4511.TORONTO.

Bij het Provinciaal Opbouworgaan Stichting Zeeland te

Middelburg kan worden geplaatst een

MIDDELBAAR

ONDERZOEKER

In aanmerking komen:

personen in het bezit van het diploma middelbaar piano-
loog;

personen, die het kandidaatsexamen in één der sociale
wetenschappen met goed gevolg hebben afgelegd;

personen, die op een andere wijze een bekwaamheid op

overeenkomstig niveau kunnen aantonen.

Naast een behoorlijke kennis van statistische bronnen en

statistische bewerkingen, is serieuze belangstelling voor

dcumentatiewerkzaamheden en voor sociaal onderzoek

(mci. ,,veldwerk”) absoluut vereist.

Geboden wordt een veelijdige werkkring, waarin bij ge-

bleken geschiktheid ruimschoots plaats is voor eigen initiatief

en zelfstandigheid in de taakuitvoering.

Salarisgrenzen: f. 7.272 — f. 8.796, exclusief A.O.W.- en

huurcompensatie en 4 pCt. vakantietoelage; aanstelling

boven het minimum is m6gelijk. De Stichting Zeeland is aan-

gesloten bij de interprovinciale Ziektekostenregeling.

Voor gehuwdenis het provinciaal yerplaatsingskostenbesluit

van toepassing. Opname in het Algemeen Burgerlijk Pen-

sioenfonds is mogelijk.

Eigenhandig geschreven sollicitaties te richten aan de

secretaris van het dagelijks bestuur der Stichting, Populieren-

laan. 4 teMiddelburg.

., .

.

.
S.-

.—,– ——–.— –

Efficiency

bespoedigt

Uw
contacten

met gegadigden

*..

Indien

Uw
telefoonnummer

in
Uw
annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

op o.a. de volgende gebieden:

– bedrijfseconomisch stafwerk

– administratieve Organisatie

Eigenhandig

geschreven


produktieplanning
sollicitaties met beschrij ving van opleiding en le

– structurele organisatie.
vensloop worden, vergezeld
van een recente pasfoto en
onder vermelding van ons
nummer ED 548, inge-
Voor deze vacatures kunnen zowel jonge, pas
wacht bij de afdeling Per
soneelszaken Beambten.

afgestudeerde, economen in aanmerking komen
Desgewenst kunnen bij ge-

als economen met enige jaren praktisch’e erva-
noemde afdeling vooraf
schriftelijk nadere much-

ring. In enkele gevallen is een bedrijfsecono-
tingen worden gevragd.

mische opleiding of ervaring vereist.

ADVERTEREN KOST GELb.
NIET ADVERTEREN KOST VEEL MEER GELD!

HOOGOVENS IJMTJIDEN

9

!

Bij de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en
Staalfabrieken N.V. en aangesloten bedrijven te
IJmuiden bestaan bij verschillende afdelingen
momenteel vacatures voor

economen

910

E-S.B. 25-9-1963

/

DE TWENTSCHE BANK

BUDGET. KREDIET

voor Particulieren

ENKELE BIJZONDERHEDEN:

• Budget Kredieten worden verstrékt in vaste be-
dragen van
f
8.000,
f
9.000,
f
10.000,
f 11.000
of
f 12.000,
afhankelijk van het inkomen.

• Niet opzegbaar van de zijde van de bank.

• Geen onderpand of andere zekerheid vereist.

• Kwijtschelding bij overlijden.

• Schriftelijke, desgewenst mondelinge, behandeling
van de aanvraag, naar keuze
bij
kantoor in of nabij
woonplaats, of
bij
hoofdkantoor te Amsterdam.

• Jaarinkomen van de leningnemer, na aftrek van
inkomstenbelasting tenminste
f16.000.

• Maximum leeftijd 55 jaar.

• Looptijd 4 jaar.

.0
Aflossing in
16
gelijke 3-maandelijkse termijnen.

• Rente 6% per jaar.

• Eenmalige afsluitprovisie van 1% over het ge.
hele bdrag; behandelingsprovisie van
¼ %
over
het nog verschuldigde bedrag bij de aanvang van
iedere volgende 3-maandelijkse termijn.

De brochure ,,Budget Krediet voor particulieren” es bij alle kantoren van

DE TWENTSCHE BANK en VAN MIERLO EN ZOON verkrij,gbaar of wordt U

op verzoek gaarne toegezonden door De Twentsche Bank, Postbus 407 te Amsterdam.

.,.Winterthur

Le.,en’

– zoekt een

BIJ het

ENERGIEBEDRIJF

kan bij de afdeling
Interne Controle
een

assistent-accountaflt

of

adj unct-accowtant

worden geplaatst.

Vereist is gevorderde studie voor accountant
en ruime controle-ervaring.

Rangindeling en salaris zijn afhankelijk van
opleiding en ervaring.

Gunstige pensioenregeling:

De Verordening inzake de vergoeding .van,.
reia- of pensionkosten en verhuiskosten is van
toepassing.

..

. .

.

-.

Brieven met volledige gegevens ten aanzien
van opleiding, ervaring enz. en met bijvéeging
van een pasfoto van recente .datum, binnen
veertien dagen na deze oproep te zenden aan de
chef van het bureau Personeelvoorziening,.
kamer 331, stadhuis, Rotterdam, onder no. 556.

E.-S.B.
25-9-1963

stvoor

Groepsverzekering

Zij roept in verband hiermede sollicitanten op, die de

opbouw van deze collectieve sector ter hand willen

en kunnen nemen.

De aan te stellenfunctionaris moet overpractijkerva-

ring beschikken en een grondige kennis hebben van

alle facetten van de groepsverzekering, zowel wat

oudedags- weduwen- en wezenpensioen als wat invali-
diteitspensioen betreft. Aan een academisch gevormde,

wordt de voorkeur gegeven.

• ,,Winterthur-Leven” oefent met succes in de verschil-

lerde Europese landen het collectieve bedrijf ûit,

.,zodat op een daadwerkelijke steun kan worden gere-

kend.

– Üitvoerige so11icittiés wordén gaa.?ne ingewacht bij

de Directie voor Nederland,

Herengracht 520, Amsterdam.

911

cachet en distinctie.

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij.

VEREENIGING
VAN LEVENSVERZEKERING-EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekerhig-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUJS . .

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTfERDAM – DEN HAAG. UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO- HAARLEM- ARNHEM

Günther Wagner Hannover Pelikan-Werke

Alleerivertegenwoördigers voor Nederland

H,. van Gemert & Co. N.V. Amsterdam

912

E.-S.B. 25-9-1963

Auteur