HOTEL
RESTAURANT
,,Het Witte Paard”
Groenezoom 245
Rotterdam-Zuid -Tal. 192020
R. MEES & ZOONEN
Bankiers cn assurantiemakelaars
ROTTERDAM
De
N.V. Gemengd Bedrijf
HAAGSCHE
T R A M W EG -M A A T S C H A P P IJ
vraagt voor haar afdeling Administratie & Financiering
een
Adjunct-administrateur
De voorkeur gaat Uit naar iemand met academische op-
leiding (accountancy) en niet ouder dan pIm.
35
jaar.
Salaris nader overeen te komen.
Bij gebleken geschiktheid goede vooruitzichten.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven onder ver-
melding van de letters AA links boven op de enveloppe
te richten aan de Directie der H.T.M., Bezuidenhout
23a, ‘s-Gravenhage.
Executele
en bewindvoering.
Beheer
en administratie
van
vermogens
Het Hoofdbestuur van de
Geldersche Maatschappij van Landbouw
zoekt
een econoom
of een
landbouwkundig
ingenieur
De te benoemen functionaris zal worden belast met
de uitbouw van de bedrijfseconomische en sociaal-
economische voorlichting.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen en referentie-
adressen binnen 14 dagen na het verschijnen van dit nummer te zenden aan het Secretariaat van de Gel-
dersche Maatschappij van Landbouw, Cronjéstraat 11
te Arnhem.
Het PRODUKTSCHAP VOOR GROENTEN EN
FRUIT
‘s-Gravenhage zoekt een
ADJUNCT-SECRETAWUS
Deze functionaris zal speciaal worden belast met de be
;
handeling van vraagstukken voortvloeiende uit de han-
delspolitiek en de Europese intergratie.
4.
Vereisten:
Goede kennis van de groenten- en fruit-
sector;
1.
Goede economische scholing;
Goede kennis van moderne talen.
Geheimhouding verzekerd.
Brieven
uitsluitend
te richten onder letters K.K.E. aan
Nijgh & van Ditmar, Reclame en Marketing N.V.,
Noordeinde 49, Den Haag.
E C 0 N 0 M 1 S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) S 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
–
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Meesen Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hooc/sweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Advertenties: Alle correspondentie
betreffende
adverteniies
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per min. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
(MMISSrE VAN REDACTIE: Ch. Gtasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin;
J.
E. Mertens
de Wilsnars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
210
e
E.-S.B.
27-2-1963
In E.V.A. – buiten E.E.G.: tariefeffecten voor Engelands handel
De kernvraag in de actuele fase van de Europese dialec-
tiek luidt: wat zijn de gevolgen van een E.E.G. zonder
Engeland? Voortvarend reageerde het gerespecteerde
Britse ,,Nationale Institute of Economic and Social
Research” met een publikatie over tariefeffecten
1).
Het
instituut onderzocht de directe gevolgen voor de Britse
uit- en invoer van industrieprodukten van de tariefwijzi-
gingen, die voortvloeien uit een gecontinueerd lidmaatschap
van de E.V.A. buiten de E.E.G. De berekeningen betreffen
uitsluitend de veronderstelde gevolgen van de tarief-
wijzigingen voor de relatieve
prijzen en wel op basis van
de handelspatronen en de
algemene tarievensituatie van
het jaar 1960. Getracht werd
het effect van alle tarief-
wijzigingen, die in de periode
tot,1970 zijn gepland, op de
omvang van de Britse handel
in industrieprodukten in 19.60
te ramen.
De betekenis van dit on-
derzoek is beperkt. De be-
rekening laat immers een
tweetal, wellicht belangrijker,
factoren buiten beschouwing:
een uiteenlopende econo-
mische groei in E.E.G. en
E.V.A. gedurende de overige
jaren zestig, benevens de ver-
anderingen in het concurren-
tievermogen, die niet resul-
teren uit tariefverhoudingen.
Bij de aanvang van 1963 waren in E.E.G. en E.V.A.
de interne invoerrechten reeds met 50 pCt. verlaagd. Be-
oogd wordt op 1 julI a.s. de ,,gaps” tussen de nationale
E.E.G.-tarieven met het gemeenschappelijk buitentarief
tot 60 pCt. te dichten. Het instituut merkt op dat een relate-
ring van deze tariefwijzigingen met de reeds hierdoor ver-
oorzaakte veranderingen in de handelspatronen, voors-
hands niet mogelijk is.
Allereerst analyseerde het instituut de situatie van een
gecontinueerd ,,monogaam huwelijk” met E.V.A. Het
E.V.A.-lidmaatschap beoogt o.m. een wederzijdse afschaf-
fing van tarieven op industrieprodukten. De grootte van
1)
,,EEC and EFTA: tariffs on manufactures and our
trade balance” in ,,National Institute Economic Review”
van februari 1963.
het effect hiervan hangt af van drie factoren: 1. het initiële
tariefniveau van de verschillende produkten in de ver
–
schillende lidstaten; 2. het initiële handelspatroon van
ieder produkt; 3. de prijselasticiteit van de vraag, die
arbitrair werd bepaald op – 2: een relatieve prijsverlaging
van 1 pCt. resulteert in een toenemende omzet met 2 pCt..
De resultaten van de calculatie zijn weergegeven in het
bovengedeelte van ‘de tabel. Uit de posten 1 t/m 3 blijkt
een evenwicht met de E.V.A.-partners. Uit de gedetail-
leerde tabellen in het artikel
1)
blijken evenwel wel veran-
– derende handelspatronen met
meer export van werktuigen,
voertuigen en textiel. Post 4
betreft het exportverlies, als
,,outsider”, naar de E.E.G.,
relatief vooral van motor
–
voertuigen naar de Bene1ux
landen (tenzij de Britten ach-
ter de ,,E.E.G.-tariefmuur”
gaan assembleren).
De gevolgen van een
E.E.G.-lid.maatschap zijn in
het benedengedeelte van de
tabel weergegeven. De ver
–
onderstellingen (o.a. van de
prjselasticiteit)
zijn
als in de
E.V.A. -casus. Merkwaardi-
gerwijze blijkt het netto-
verlies als ,,insider” en als
,,outsider” even groot. De
belangrijkste oorzaak van de
netto-verliezen is het hoge
– Britse tariefniveau, zowel
t.o.v. de E.V.A.- als E.E.G.-groep.
De calculatie betreft alleen ,,manufactures” (ca. vier-
vijfde van de Britse export). Voor de handelsbalans als
geheel zouden de tariefeffecten tot nog grotere verliezen
leiden. Dit is niet berekend daar het lot van de tarief-
preferenties, als E.E.G.-lid, t.o.v. Gemenebest en E.V.A.
onbekend is. In ieder gevolg zou de export dalen. Daaren-
boven zou de
prijs
van het levensmiddeleninvoerpakket
aanzienlijk toenemen.
Het negatieve tariefeffect als niet-E.E.G.-lid lijkt dus
geringèr. Overigens representeren de verliessaldi slechts
1 â 2 pCt. van de totale Britse export. Veel belang?ijker
voor deze export zijn factoren als de groei van wereld-
economie- en handel en het Britse succes met de nood-
zakelijke structuurveranderingen en kostenbewaking. –
M. H.
Geraamde mutaties van Britse handelsbalans tengevolge
van tariefivjjzigingen van ,,manufactures”
a)
winst b)
verlies b)
A.
Engeland blijft in E.
V.A.
Toename uitvoer naar E.V.A., f.o.b
39
–
Toename invoer Uit E.’.A., c.i.f
–
45
,,Trade diversion” van invoer, c.i.f.
7
Daling uitvoer naar E.E.C., f.o.b
–
64
Daling
invoer
door
netto-daling
ex-
port,
c.i.f.
……………………..
–
Nelto-verlies
…………………….
58
.
5
B.
Engeland als EEG-lid
Toename uitvoer naar E.E.C., f.o.b
82
–
Toename invoer uit E.E.C., c.i.f
–
130
,,Trade-diversion” van invoer, c.i.f
7
–
Toename
invoer
door
toename
uit-
voz,r,
c.i.f
……………………….
–
16
Netto-verlies c)
…………………..
57
wo. chemische produkten, ijzer en staal, metaâiprodukten, machines,
motorvoertuigen
voor wegvervoer,
vliegtuigen, schepen en vaartuigen,
spoormaterieel ed.,
textiel,
kleding
(cxci. bont),
schoeisel
en weten- schappelijke instrumenten.
In
£
mln.
c) .Excl, het verlies op E.v.A.- en Gemenebestmarkten
tengevolge van verloren tariefpreferenties.
Blz.
In E.V.A.- buiten E.E.G.: tariefeffecten voor
Engelands handel ………………………211
Sociale verzekering en belastingprogressie als her
–
verdelingsinstrumenten,
door Prof Dr. F. Hartog
212
Op wie drukken nieuwe rijksuitgaven?,
door Dr.
W.
Drees Jr. …… . ……………………
214
Spanningen in het Oostduitse ‘bedrijfsleven,
door
L. J. M. van den Berk ………………….
215
Blz.
Zal Italië zijn oliekoers gaan wijzigen?,
door F. S.
Noordhoff ……………………………
218
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B.Sc., Ps.D. ………………………….
221
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
223
Recente publikaties ……………………..223
E.-S.B. 27-2-1963
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
211
Sociale verzekering en belastingprogressie
als herv erdelingsinstrumenten
Inleiding.
In de nummers van
5
en 12 december 1962 van dit
tijdschrift heb ik een beschouwing gewijd aan de her-
verdelingsfunctie van de sociale verzekering en de belasting-
progressie, vooral met het oog op de Nederlandse ver-
houdingen
1).
Het vooropgezette doel daarbij was, een
nadere gedachtenwisseling uit te lokken. Ik heb geen twijfel
laten bestaan aan mijn overtuiging dat herverdeling in de
sociale verzekering moet worden afgewezen, en eveneens
progressieve belasting van inspanningsinkoniens, zodat ook
de herverdelmg die plaatsvindt via de directe belastingen
sterk moet worden ingeperkt.
Hierop hebben enkele auteurs gereageerd in volgende
afleveringen, zodat er nu een zodanig aantal argumenten
en opinies bijeengebracht is, dat de opgeworpen problemen
van alle
belangrijke
kanten zijn belicht
2).
Zelf heb ik er
behoefte aan, de eigen gedachten nog wat nader te ordenen
aan de hand van deze uitgelokte publikaties. Naar ik ver-
trouw zullen de lezers nog één keer het geduld opbrengen
dat nodig is om deze discussie met belangstelling te volgen.
Ik zal mij daarbij beperken tot de punten die rechtstreeks
betrekking hebben op mijn eerste artikelen. Dit betekent
met name dat aan de ideeën van Bakker over noi verder
gaande beperking van sociale voorzieningen, geen com-
mentaar zal worden toegevoegd. Zijn betoog spreekt op
dit punt voor zichzelf. Verder lijkt het mij het beste, een
rangschikking naar onderwerp te maken en niet naar
auteur. Dit alleen reeds omdat er tussen Iwema en Hessel
ten dele een zekere ,,overlapping” is in de aangevoerde
argumenten.
Oude of
nieuwe inzichten?
Hessel heeft er behoefte aan, herhaaldelijk te signaleren
dat de door mij verdedigde visie niet nieuw is, maar reeds
lang bestaat.
Hij
spreekt van ,,een terugkeer naar het
oude” (blz. 76), ,,het oude wordt slechts in een nieuw ge-
waad gestoken” (blz. 76), een ,,drastisch terugdraaien van
de klok” (blz. 77). Ik zou in dit verband willen stellen dat
het Volmaakt irrelevant is of een inzicht oud of nieuw is.
Het gaat erom of het goed en bruikbaar is. Voor mijn
part mag mijn visië oud zijn, maar waar het om gaat is
dat het zin heeft, deze nadrukkelijk opnieuw aan de orde
te stellen. Ik heb getracht aannemelijk te maken waarom,
en ik wil dat hier voor zover nodig nog even in het kort
herhalen.
Wat de sociale verzekering betreft kunnen relatief lichte
risico’s steeds meer aan de verzekerden zelf worden over-
gedragen, en dit is zeer wenselijk uit hoofde van zelf-
,,Waarheen met onze sociale verzekering?” in ,,E.-S.B.”
van
5
december 1962. ,,Waarheen niet onze directe belastingen?”
in E.-S.B.” van 12 december 1962.
Drs. R. Iwema: ,,De billijkheid van progressie in op
arbeidsinkomens geheven belastingen” in ,,E.-S.B.” van 16
januari 1963. Dr. W. Hessel: ,,Ts there something rotten in the
welfarestate?” in ,,E.-S.B.” van 23januari 1963. C. P. A. Bakker:
,,Waarheen met onze sociale verzekering en directe belastingen?”
in ,,E.-S.B.” van 6 februari 1963.
.
verantwoordelijkheid en om ruimte te maken voor de ver-
zekering van relatief zware risico’s waar men nog niet aan
toe gekomen was. Door in de sociale verzekering her-
vcrdelingselementen te leggen zijn er echter bij de onderste
inkomensgroepen ,,vested interests” ontstaan, waardoor
wat eenmaal bestaat praktisch niet meer veranderd kan
worden. Daardoor is het systeem onderhevig aan ver-
starring en wordt het steeds moeilijker, wenselijke uit-
breidingen aan het andere einde te verwezenlijken.
Wat de belastingprogressie betreft neemt het aandeel
van de inspanningsbeloning in het totale inkomen steeds
meer toe en dat van de inkomens uit geprivilegieerde
posities steeds meer af. Dit hangt samen met de voort-
gaande democratisering van Onze samenleving en met name
de verticale doorstroming. Progressie in de omvang zoals
wij die nu kennen behoort
bij
een maatschappij met over-
wegend inkomens uit geërfd vermogdn en andere be-
schermde posities. Deze kenmerken verliezen bij ons steeds
meer aan betekenis, zeker binnen de arbeidsinkomens tot
f. 25.000, waarvoor ik de meest drastische belasting-
herziening heb bepleit. Daarom zijn de door mij aange-
voerde gezichtspunten, hetzij men ze oud of nieuw wil
noemen, naar mijn mening in ieder geval actueel. En daar
gaat het om.
Sociale verzekering en herverdeling.
Met het voorgaande punt heb ik eigenlijk meteen reeds
geantwoord op wat Hessel zegt over het sociale der sociale
verzekering. Hij constateert dat de ontwikkeling in het
algemeen tegengesteld verloopt aan wat door mij bepleit
wordt. Dit is dunkt mij geen argument tegen mijn stand-
punt. De vraag is namelijk of wij dit al of niet willen en
waarom. Hierover zegt hij: ,,We achten dit een gunstige
ontwikkeling naar de optimale geineenschapszorg toe”
(blz. 77). Aan het eind spreekt hij van ,,een winst aan wel-
zijn” (blz. 79). Ik kan in deze algemene formuleringen –
en andere geeft hij niet – geen enkel argument lezen ter
ondersteuning van de toeneming van het herverdelings-
element in de sociale verzekering, laat staan een afdoende
bestrijding van de bezwaren die ik hier tegen heb aange-
voerd en die in het voorgaande nog eens kort zijn weer-
gegeven..
Intèrpersonele vergelijking van nut en offers.
Zowel Hessel als Iwema baseren hun pleidooi voor be-
lastingprogressie vooral op onderscheid in nut en offer
voor verschillende individuen. Daarvoor is nodig inter-
personele vergelijking van nut en offers. Iwema erkent dit
ook: ,,Een beoordeling van de billjkheid van het pro-
gressiebeginsel kan dan ook niet ontkomen aan een inter-
personele nuts- en offervergeljking” (blz.
51).
Hij geeft
vervolgens een aantal interessante diagrammen op grond,
van uiteenlopende seronderstellingen over ,,capacity to
enjoy income” en ,,capacity to enjoy leisure”. Daaruit
volgt wanneer progressie welvaartverhogend werkt, en
wanneer niet.
212
E.-S.B. 27-2-1963
Ja, als we de curven van Iwema tot onze b&hikking
hadden zou het probleem in een handomdraai zijn opgelost.
Maar interpersonele nutS- en offervergelijking is onmogelijk,
of, om het precies te zeggen: de hypothesen die men daar-
omtrent maakt zijn niet verifieerbaâr. Langs deze weg
komen we dan ook niet verder.
Dit is de reden waarom ik bij mijn beschouwing geen
gebruik heb gemaakt van interpersonele nuts- en offer-
vergelijking. Men kan de afwijzing van belastingprogressie
voor inspanningsinkomens baseren op de wèl verifieerbare
hypothese. dat voor éénzelfde subject het maiginale nut
van het inkomen afnemend is en de marginale ,,disutility”
van de inkomensverwerving toenemend, zodat een propor-
tioneel tarief het meest in aanmerking komt. Omdat er
geen discriminatie kan plaatsvinden tussen inkomens uit
éénzelfde bron, betekent een proportioneel tarief tevens
een uniform tarief. Zo kan men langs deze weg voor niet-
inspanningsbeloningen de wenselijkheid van progressie be-
pleiten door een beroep te doen op het afnemende margi-
nale nut van het inkomen van één subject, welke afneming
– in dit geval niet gecompenseerd wordt door de toenemende
marginale ,,disutility” van de inkornensverwerving. Het is
dus naar mijn mening mogelijk, de zeer aanvechtbare
interpersonele nutsvergelijking te omzeilen.
De instrumenten der inkomensnivellering.
Laat ik echter even niet mijn opponenten meegaan en
met hen aannemen dat uit interpersonele nutsvergeljking
inderdaad de wenselijkheid volgt van een inkomens-
nivellering die verder gaat dan op grond van de nuts- en
offercurve van één subject kan wotden bepleit. Is hiermee
dan een argument verkregen voor herverdeling door middel
van sociale verzekéring en van progressieve belasting van
inspanningsbeloningen? Dat behoeft helemaal niet. Men
moet dan namelijk bovendien nog aantonen dat dit relatief
efficiënte instrumenten zijn om het beoogde doel te be-
reiken
;
en dat is nu juist wat ik ontken. Van het her-
verdelingselement in de sociale verzekering meen ik reeds
te hebben aangetoond dat het niet goed werkt. Progres-
sieve belasting op inspanningsbeloning is niet aanbevelens-
waardig, omdat naar alle waarschijnlijkheid de produktieve
inspanning nadelig wordt beïnvloed (op dit punt kom ik
zo meteen nog afzonderlijk terug).
Vraagt men het mij, dan zou ik de inkomensnivellering
veeleer willen bereiken door een veel verdere doorvoering
van de democratisering van het ondérwijs en in verband
daarmee een relatieve uitbreiding van het aanbod van
hoger gekwalificeerde arbeid. Op deze wijze bereikt men
een inkomensnivellering die niet gaat ten koste van de
produktieve inspanning, doch die deze juist opvoeit. Dit
is meteen ook een antwoord op de motivering voor be-
lastingprogressie die Hessel ontleent aan de ongelijké
spreiding van het universitaire onderwijs over de verschil-
lende inkomensklassen. Volgens mij is dit niet anders dan
symptoombestrijding. Men moet de ongelijkheid in onder-
wijskansen zelf wegnemen en daarmee het kwaad in de
wortel aantasten.
Progressie en inspanning.
Voor Hessel is het nog geen uitgemaakte zaak dat be-
lastingprogressie de produktieve inspanning straft. Hij
maakt daartoe een vergelijking tussen ingenieur Jansen en
bankwerker Pietersen. Hiermee begeven we ons echter weer
op de weg van interpersonele vergelijking van offers, en
daarmee komen we nergens. Wij moeten éénzelfde suhject
in ogenschouw nemen. Hoe kan iemand die’ zijn inkomeui
uit arbeidsprestaties haalt, door verdere inspanning tot
een hoger inkonien geraken? Op lange termijn door scho-
ling, en op korte termijn door intensiever te werken (bij
prestatiebeloning), door op onregelmatiger tijden te werken
loegenstelsel), door langer te werken (overuren), door
zijn vrouw te laten werken, door kranten Le bezorgen,
door bijlessen te geven e.d. Dit alles eist extra inspanning,
terwijl het marginale nut van het daarmee verworven in-
komen lager is dan het gemiddelde. Het moet zeer waar-
schijnlijk worden geacht dat het evenwichtspunt, waar
marginale inspanning en marginaal nut van het inkomen
aan elkaar gelijk zijn,
bij
een sterk progressief belasting-
tarief veischuift ten nadele van de inspanning, ik noem
dit inderdaad een straf op extra inspanning, en een be-
lastingsysteem dat hierop is gebaseerd keur ik ten sterkste
af. Zo sterk dat ik geneigd ben, de grens waarboven de
progressie mag beginnen, op het Vrij hoge niveau Van
f. 25.000 per jaar te stellen. Deze grens is zodanig ge-
trokken dat alle functies in het arbeidsproces waaiin be-
trekkelijk onzelfstandig werk wordt verricht daarbinnen
vallen. Ongetwijfeld bestrijken we op deze wijze ook een
stuk niet-inspanningsbeloning, doch ik vind de kans dat
bij progressie beneden deze grens inspanningen worden
getroffen zo groot en acht dit een zo ernstige zaak, dat ik
de ontsnapping van een stuk niet-inspanningsbeloning op
de koop toe neem. Daarom houdt het trekken van deze
grens nog niet in dat iemand die minder dan f. 25.000
verdient lui is, zoals Hessel het stelt (blz. 78). Dit zou alleen
juist
zijn
als
alle
inkomens beneden f. 25.000 inspannings-
beloningen zouden zijn, omdat ieder zich dan door in-
spanning zou kunnen opwerken tot het maximum. Boven-
dien magmen ook dan nog alleen van luiheid spreken bij
afwezigheid van fiscale bestraffing van inspanning. De
sterke proglessie maakt dat in vele gevallen extra in-
spanning niet de moeite waard wordt geacht. Als men dat
luiheid noemt, is het juist de belastingprogressie, die de
mensen lui maakt. Zo komen we dus weer uit bij een ver-
oordeling van het bestaande helastingsysteem.
Progressie en afwenteling.
Er is tenslotte nog een interessant punt dat door Bakker
wordt aangevoerd, over de afwenteling van directe be-
lastingen. Hij stelt dat voorar beoefenaars van intellectuele
Vrije beroepen in staat zijn, in de prijzen van de diensten
die zij verlenen een flink stuk directe belasting af te wente-
len op hun cliënten. Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat dit
inderdaad het geval is. Als iets dergelijks over de hele linie
zou gelden zou de progressie als herverdelingsinstrument
geen zin hebben, zodat we met een vêel eenvoudiger be-
lastingstelsel zouden kunnen volstaan, zulks vooral ter
besparing van inningskosten. Wij komen dan’langs andere
weg toch weer tot een veroordeling van de prdgressie. Ik
betwijfel echter of juist de
progressie
zo gemakkelijk kan
•worden afgewenteld. Nemen we daartoe de hiervoor ge-
noemde mogelijkheden tot opvoering van het inkomen door
extra prestaties. Afwenteling van de progressie zou met
zich brengen dat de bruto ontvangsten uit additionele
prestaties progressief zouden moeten toenemen. Dit is voor
het merendeel van deze gevallen niet mogelijk. Het prijs-
systeem kent in hoofdzaak uniformiteit.
Gemiddelde
ver-
schillen in belastingdruk kunnen misschien op lange termijn
ten dele worden afgewenteld, doch de neiging tot in-
spanning wordt juist nadelig beïnvloed door de hoge
inar-
ginale
druk.
E.-S.B. 27-2-1963
213
Op wie drukkennieuwe rijksuitgaven?
Ten laste van de
algemene middelen.
Bij discussies over nieuwe
rijksuitgaven
wordt er vaak
zonder meer van uitgegaan dat de last op een bepaald punt
terecht komt.
Bijv.
wordt soms gedacht dat hulp aan onder-
ontwikkelde gebieden gaat ten koste van onze eigen infra-
structuur, of van hulp aan arme groepen in ons land:
Anderen denken dat nieuwe uitgaven vooral drukken op
hogere inkomens. Een voorbeeld is een recent artikel in
,,Hollands Maandblad”
1),
waarin staat:
,,Mede daarom verzet men zich tegen een gedeeltelijke finan-
ciering uit de belastingen, hetgeen juist een middel is om de
premielast op vooral de lagere inkomenstrekkers te verlichten. Financiering uit de belastingen betekent i m m e r s (spatiëring
van mij, W.D.) dat een deel van de kosten der sociale verzekering
wordt verhaald op de hogere inkomenstrekkers”.
Op wie zal een nieuwe uitgaaf drukken? Dat hangt af
van de, in verband met de uitgaaf, genomen beslissing
tot beperking van bestedingen (,,compensatie”, ,,dekking”).
In het citaat wordt gesproken over ,,financieiing uit de
belastingen”. Dit kan doelen op een gelijktijdige verho-
ging van belasting, maar kan ook betekenen ,,uit de over-
heidsbegroting” zonder dat aan een onmiddellijke belas-
tingmaatregel wordt gedacht.
Er
zijn
verschillende maatregelen in verband met een
uitgaaf mogelijk, zoals:
niets doen;
compensatie buiten het overheidsbudget
(bijv.
af-
remm’en van woningbouw of andere investeringen van be-
drijven);
compensatie buiten het rijk
(bijv.
afremmen gemeen-
telijke investeringen);
andere rijksuitgaven achterwege laten
(bijv.
voor
minder ontwikkelde gebieden, infrastructuur, onderwijs of
hulp aan zwakke groepen in het binnenland);
verhoging indirecte belastingen;
verhoging c.q. achterwege laten van een voorgenomen
verlaging van directe belastingen.
Wat is het gevolg, waar drukt de nieuwe uitgaaf? In het
besproken voorstel wordt de premielast van de sociale
J)
Dr. W. Hessel: ,,Toenemende weerstand tegen de vak-
beweging” in ,,Hollands Maandblad” van 17 januari 1963.
(vervolg van blz. 213)
Slotopmerkingen.
Ik ben mijn opponenten dankbaar voor het feit dat zij
mij gedwongen hebben tot een grondig doordenken van
de verschillende problemen die aan de orde zijn gesteld.
Dat de uitkomst voor mijzelf niet veranderd is moge uit
het voorgaande blijken. Wie met ons heeft meegedacht zal
nu wel voldoende materiaal hebben om zijn eigen stand-
punt te bepalen.
Groningen.
F. HARTOG.
RECTIFICATIE
Er is in mijn naschrift bij het ingezonden stuk van de
heer J. de Wit in ,,E.-S.B.” van 30 januari 1963 nog een
zetfout blijven zittendie in de drukproef was gecorrigeerd.
Op blz. 108, le kolom, 2e regel van boven staat ,,schande”.
Dit moet zijn ,,schade”.
verzekering verlaagd. Dit is een voordeel voor hoge
2)
en
lage inkomens. De consumptie zal daardoor
stijgen
(een
deel van de sociale verzekeringen ten laste van de algemene
middelen te brengen is economisch analoog aan belasting-
verlaging, is anti-Galbraith, vergroot in eerste instantie
de particuliere .bestedingsruimte).
Gevolgen van de
compenserende maatregel.
De gevolgen van de daartegenover genomen maatregel
zijn – uitgaande van volle bezetting van het produktie-
apparaat en stabiel prijspeil – al naar de gedane keuze bij:
Groter tekoit op de overheidsbegroting. Achter-
uitgang van de betalingsbalans. Het buitenland levert
meer goederen aan ons, kan minder van ons lenen. De
nationale besparingen dalen. De groei wordt geremd. De
minder goede ontwikkeling van het overheidsvermogen is
een nadeel in de toekomst voor hen die dan zouden hebben
geprofiteeid van de anders mogelijke overheidsactiviteit
c.q. voor hen die meer belasting moeten betalen nu de
rentelast hoger wordt.
en 3. Remmen van de groei, dus van de welvaart in
de
nabije
toekomst.
De last valt op de als marginaal beschouwde uitgaaf.
Stel dat voor politieke
partijen
in de praktijk de hulp aan
onderontwikkelde gebieden, komt mi binnenlandse ver-
langens, dan ligt de diuk bûiten onze grenzen.
De druk valt bij sommige indirecte belastingen vooral
op lagere inkomens, bij andere meer op hogere, meestal
ongeveer proportioneel met het inkomen
3).
Belasting-
maatregelen zullen – gezien de hoge talieven van de in-
komstenbelasting en de E.E.G. – vermoedelijk vooral in
deze hoek terecht komen en dan veelal degressief drukken.
Ook hier hangt het van de gekozen maatregel af op
wie de druk valt. Had men
bijv.
in 1960 de verlaging van
het vrijgezellentarief uitgesteld in verband met een extra
uitgaaf, dan had deze uitgaaf vooral op lagere inkomens
gedrukt. De marginale belasting is niet het marginale
tarief van de hoogste groepen die onder de inkômsten-
belasting vallen maar de belasting die door volksvertegen-
woordiging en kabinet als eerst aangewezen voor verhoging
of verlaging wôrdt beschouwd.
Conclusie.
De last van een nieuwe uitgaaf kan drukken buiten onze
grenzen, of op onze toekomst,of op ons ni. Ook in het
laatste geval behoeft de druk niet progressief naar inkomen
te zijn. Pleidooien voor het brengen van uitgaven ten laste
van de algemene middelen ter wille van een meer recht-
vaardige inkomensverdeling winnen aan inhoud als tege-
lijkertijd de daaraan te verbinden gevolgen worden ver-
meld. In elk land zal er vaak een neiging zijn om de last
op de schouders van het buitenland of van de toekomst te
schuiven.
‘s-Gravenhage.
W.
DREES
Jr.
Het accent verschuift geleidelijk steeds meer naar volks-
verzekeringen, waarbij ook hogere inkomens premie betalen
(zij het tot een bepaalde grens, dus degressief).
C.B.S.: ,,Belastingdruk op gezinnen”, Statistische en Eco-
nometrische Onderzoekingen, 2de kwartaal 1959, blz. 66 en 70.
214′
1
E.-S.B. 27-2-1963
Spanningen in het Oostduitse bedrijfslevèn
De Oostduitse regering streeft reeds jarenlang hard-
nekkig naar het verlagen der produktiekosten in de indus-
trie en het verzachten van het nijpend tekort aan arbeids-
krachten door het aantrekken van vrouwen. De econo-
mische taak, die Oost-Duitsland. als lid van de ,,Raad
voor wederzijdse economische hulp”
1)
moet vervullen,
stelt zeer hoge eisen aan zijn industrieel apparaat. In ge-
noemd gremium is Oost-Duitsland na de Sowjet-Unie de
belangrijkste producent en exporteur van machines en
chemische produkten, zodat de industriële ontwikkeling
der overige leden-landen in sterke mate wordt beïnvloed
door de graad van vooruitgang, die de Oostduitse nijver-
heid zelf weet te behalen. Slaagt zij er niet in haar doel-
stellingen op het gebied van de produktie te bereiken, dan
brengt zij daarmede tevens de verwezenlijking van de
industriële plannen der overige landen in gevaar. Boven-
dien worden door de modernisering van het leger, die de
laatste jaren in versneld tempo wordt doorgevoerd, steeds
grotere eisen aan het produktie-apparaat gesteld, daar de
militaire uitrustingsstukken met industrieprodukten moeten
worden betaald.
De verplichtingen op economisch terrein jegens de
ledenlanden van de ,,Raad voor wederzijdse economische
hulp” en de lasten, clie een modern uitgerust leger aan het
land oplegt, dwingen het Oostduitse bewind krachtdadig
een politiek door te zetten, die erop gericht is meer pro-
dukten te vervaardigen voor minder geld en het percen-
tage vrouwelijke arbeidskrachten in de industrie te ver-
sterken. Vooral in het afgelopen half jaar werd deze poli-
tiek met verdubbelde energie nagestreefd, getuige de tal-
rijke economische conferenties, die aan de dringendste
aspecten hiervan werden gewijd, getuige ook de sterke be-
langstelling, die heel de pers hiervoor in de laatste maanden
aan de dag legt.
Ongunstige bevolkingsstructuur.
De moeilijkheden, waarvoor de overheid zich geplaatst
ziet, zijn gedeeltelijk van structurele, gedeeltelijk van poli-
tieke en economische aard. Wat de structurele kant bctreft,
springt de ernst van de situatie meteen in het oog, wanneer
men weet, dat de bevolking de laatste tien jaar is ver-
minderd van 18.388.000 tot 17.125.000. Voor een gedeelte
is het algemeen bekende feit, dat vele Oostduitsers in het
verleden naar West-Duitsland vluchtten, hier de oörzaak
van, voor een ander gedeelte echter ook de sociale en eco-
nomische politiek van de regering zelf, die de gezins-
vorming financieel weliswaar bevordert, economisch echter
weer doorkruist. Dit blijkt duidelijk uit de omstandigheid,
dat slechts 721.657 van de 6.723.704 gezinnen in Oost-
Duitsland uit vijf of meer gezinsleden bestaan en niet min-
der dan 2.052.865 gezinnen slechts twee personen tellen
2).
Dit verklaart ook, waarom het aantal inwoners beneden
de 21 sinds
1955
daalde van 31,6 pCt. tot 29,8 pCt. Boven-
dien leven in 131.299 gezinnen man en vrouw om beroeps-
redenen van elkander gescheiden.
Organisatie voor de economische integratie van de Euro-
pese bondgenoten der Sowjet-Unie en tevens van de Mongoolse
Volksrepubliek:
Indien niet anders vermeld, zijn de gegevens ontleend aan
het ,,Statistisches Jahrhuch der DDR”, jaargang 1956 en 1962.
In feite is de situatie nog ernstiger dan zij op het eerste
gezicht lijkt. Het percentage inwoners, dat tot werken in
staat wordt geacht, nam in het afgelopen decennium na-
melijk voortdurend af en wel van 63,3 tot 58,5 pCt., terwijl
het percentage pensioentrekkenden steeg van 13,8 tot 17,9.
Dit is begrijpelijk, omdat niet minder dan 45,4 pCt. der
bevolking ouder dan veertig jaar is. Deze ongunstige be-
volkingsstructuur weerspiegelt zich nu al jar’en in hevige
spanningen op de arbeidsmarkt. Vooral het tekort aan
mannelijke arbeidskrachten is uiterst nijpend. Het streven
van de regering om pensioengerechtigden te bewegen te
blijven doorwerken heeft hierin weinig verlichting kunnen
brengen. Daarom is de overheid ertoe overegaan haar
toevlucht te nemen tot de reserves, die nog onIer de vrou-
welijke bevolking schuil gingen. Vrouwen gingen mannen
zoveel
mogelijk
vervangen. Uit artikelen in de Oostduitse
pers en uit brieven van lezers blijkt, dat er tegen dit streven
in brede lagen van de bevolking verzet werd geboden. Vele
jonge meisjes verklaren onomwonden, dat zij na hun
huwelijk hun baan opgeven om beter voor man en kinderen
te kunnen zorgen. Van de andere kant wordt hen in de
pers voortdurend voor ogen gehouden, dat zij niet alleen
verplichtingen hebben ten opzichte van man en kinderen,
maar ook ten opzichte van de maatschappij, dat ook de
gehuwde vrouw haar bijdrage moet leveren tot hetgeen
,,de opbouw van het socialisme” wordt genoemd.
Het is echter niet alleen bij propaganda gebleven. Er
werden tegelijk concrete maatrgelen getroffen om de
vrouwelijke bevolking sterker voor de industriële produktie
te mobiliseren. Zo werden gehuwde vrouwen, die weigerden
hele dagen te werken, in de gelegenheid gesteld fabrieks-
werk voor halve dagen aan te nemen. Er bestaan in talrijke
fabrieken afdelingen, waar de dagtaak door twee ploegen
gehuwde vrouwen wordt verricht. Het probleem, wie in
afwezigheid van de moëder voor de kinderen moest zorgen,
werd gedeeltelijk ondervangen door de capaciteit der
zuigelingenkribben en kinderbewaarplaatsen van 1 januari
1961 tot 30juni1962 te verhogen van 90.490 tot 102.855
kinderen
3).
Staat en bedrijven financieren dergelijke in-
richtingen. –
Inschakeling van vrouwen.
De politiek, in sterke mate vrouwen voor de industrie
aan te trekken, is inmiddels niet van succes ontbloot ge-
bleven. Terwijl het aantal in de industrie tewerkgestelden
de laatste tien jaar namelijk slechts met 6,5 pCt. van
7.309.659 tot 7.786.687 personen steeg, nam het aantal in
de industrie werkzame vrouwelijke arbeidskrachten toe-
vari 3.122.532 tot 3.561.087, d.i. een stijging van 14 pCt.
Niet minder dan 46 pCt. der arbeidskrachten in de industrie
zijn vrouwen en deze maken 37,9 pCt. uit van de totale
vrouweljke bevolking, die 9.402.000 zielen telt. Uit deze
cijfers kan men ook afleiden, dat het toenemen van het
aantal arbeidskrachten in de industrie met 6,5 pCt. uit-
sluitend te danken is aan het aantrekken van vrouwelijke
arbeidskrachten en dat het vrijwel uitsluitend de vrouwen
zijn geweest, die een achteruitgang van het aantal in de
industsie tewerkgestelden hebben voorkomerL
Zij
hebben
,,Die Wirtschaft” van 28 november 1962, no. 46, blz. 12.
E.-S.B. 27-2-1963
215
de door het vertrek van mannen opengevallen plaatsen in-
genomen. Procentueel is de stroom van vrouwen naar de
industriële ondernemingen het sterkst ten goede gekomen
aan de energiebedrijven (stijging 29,3 pCt.), de metaal-
industrie (13,9 pCt.), de grondstoffenindustrie (9,9 pCt.),
de voedings- en genotmiddelenindustrie (7,3 pCt.) en de
lichte industrie (1,9 pCt.). Het is dus niet zo, dat de basis-
industrieën, wat
eigenlijk
normaal zou zijn geweest, hier
–
van het minst hebben geprofiteerd. Zij hebben integendeel
het leeuwedeel voor hun rekening genomen. Bij het inter-
preteren van bovenstaande gegevens mag men niet over
het hoofd zien, dat het hier alleen om vrouwen gaat, die
in de industrie werkzaam
zijn.
Voegt men de vrouwen in
alle andere sectoren hieraan toe, dan blijkt dat ca. 70 pCt.
van alle vrouwen, die tot werken in staat zijn, in het eco-
nomisch leven zijn ingeschakeld
3)•
– Op een der consequenties van de regeringspolitiek om
in toenemende mate vrouwen voor tewerkstelling in de in-
dustrie te mobiliseren, werd reeds in een der eerste alinea’s
over de ongunstige bevolkingsstructuur van Oost-Duitsland
de aandacht gevestigd. Deze mobilisatie vermindert echter
eveneens de bereidheid om kinderen te bezitten, terwijl zij
ongetwijfeld tevens invloed uitoefent op het aantal echt-
scheidingen. Ondanks de groeiende, financiële steun voor
kinderrijke gezinnen is het geboorte-overschot de laatste
tien jaar constant gebleven, namelijk 4,6 per duizend in-
woners, nuar het aantal echtscheidingen per tienduizend
inwoners steeg de laatste vier jaar van 13,3 tot
15,2.
Nuchter
gezien, leeft men nu demografisch ten koste van de toe-
komst; dusdoende is men druk bezig de vaars op te peu-
zelen, die over enkele jaren de zo broodnodige melk zou
kunnen leveren. –
Daar het arbéidsreservoir steeds geringer wordt, heeft
de Oostduitse regering de problemen, verband houdende
met de werkende vrouw, ter bestudering voorgelegd aan
verschillende groepen deskundigen. In een rapport van
een dezer groepen, die onder leiding stond van Prof. Dr.
Neubert
4),
wordt het idee geopperd, dat de werkende
vrouw haar baan van haar twintigste tot dertigste jaar op-
geeft en aansluitend slechts vier tot vijf uur gaat werken..
Zonder een dergelijke maatregel wordt het niet mogelijk
geacht de bevolkingsstructuur te verbeteren en de gespannen
verhoudingen op de arbeidsmarkt te verminderen. Neubert
stelt de Oostduitse regering dus voor, momenteel offers te
brengen wat betreft het inschakelen van de vrouw in het
bedrijfsleven om aldus gunstiger voorwaarden in het leven
te roepeh voor het vergroten van de arbeidsreserve in de
toekomst. Hij wil het kwaad klaarblijkelijk bij de wortel
aantasten, maar de regering schijnt hierop onmogelijk te
kunnen of te willen ingaan. Dit blijkt uit een artikel, dat
onder de titel: ,,Antwoord van en werkesde vrouw en
moeder op het artikel van Prof. Dr. Neubert: ,,Vrouw,
moeder en werken buitenshuis” “, van di hand van Dr.
Rosemarie Waither in ,,Die Wirtschaft” van 28 november
1962 verscheen. Waither verwijt Neubert in haar vier-
koloms bijdrage ,,zich niet te oriënteren naar de gelijk-
berechtiging van de vrouw”. Daarnaast legt hij ,,voor het
4)
Gepubliceerd in ,,Die Wirtschaft” van 25juli 1962.
verblijdende proces om alle vrouwen op alle terreinen van
het maatschappelijk leven in te schakelen” te weinig begrip
aan de dag. Dr. Walther roept de vrouwen daartegenover
op in nog sterkere mate aan het economisch leven deel te
nemen. ,,Elke medestrijder is ons in dit verband ten zeerste
welkom. Elke gedachte, die oude vooroordelen en ge-
woonten bestrijdt, is nuttig”, roept zij uit.
Opvoering arbeidsproduktiviteit.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de overheid haar
politiek om elke vrouw, die tot werken in Staat is, in het
bedrijfsleven in te schakelen met alle gevolgen van dien
zal voortzetten. Evenzeer staat het echter vast, dat de
overheid zich van de consequenties hiervan zeer wel be-
wust is.
Zij
weet, dat de toevoer van jonge arbeidskrachten
de behoefte, ook in de toekomst, lang niet zal kunnen
dekken. Welke uitweg
wijst
zij nu aan om de elk jaar hoger
gestelde produktiedoeleinden desondanks te bereiken?
Het antwoord op deze vraag geven de talloze appels van
regering, partij, vakbond en andere maatschappelijke orga-
nisaties uit de laatste maanden om ,,voor hetzelfde geld
mér te produceren”. Met andere woorden: de arbeids-
produktiviteit moet toenemen en wel in veel sterkere mate
dan het loonpeil. Of, om de in het ,,Besluit over het volks-
economisch plan voor 1963″ gebezigde formulering te
gebruiken: ,,We moeten een sterke stijging van de arbeids-
produktiviteit en een
belangrijke
verlaging Çan de pro-
duktiekosten bereiken”.
Dit streven is niet nieuw. Nieuw is alleen, dat het de
laatste tijd zeer nadrukkelijk wordt gepropageerd en door-
gezet, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle middelen
die ter beschikking staan. Hoewel klaarblijkelijk niet in
toereikende mate, werden met dit streven in het verleden
reeds
opmerkelijke
resultaten bereikt. Zo steeg buy. de
index van de industriële bruto produktie sinds 1955 van
100 tot 221. In hetzelfde
tijdvak
nam de industriële bruto
produktie per produktie-arbeider toe met 65 pCt., terwijl
de lonen in de industrie slechts -met 34,7 pCt. omhoog
gingen. De in het verleden en heden
bij
voorkeur toe-
gepaste methode om de arbeidsprestaties op te voeren
wordt gedragen door de zgn. ,,socialistische wedkamp”,
door de ,,gemeenschappen van de socialistische arbeid”
en de zgn. ,,Neuerer”. Par. 15 van het Oostduitse wetboek
van arbeidsrecht zegt van de ,,socialistische wedkamp”,
dat zij ,,de meest omvattende vorm is om het initiatief
van de massa’s met het oog op de stijging van de arbeids-
produktiviteit tot ontwikkeling te brengen”. En over de
,,gemeenschappen van de socialistische arbeid” kan men
in par. 16 lezen, dat ,,deze gemeenschappen strijden voor
het maximaal opvoeren van de arbeidsproduktiviteit”.
Dezelfde betekenis wordt aan de zgn. ,,Neuerer-beweging”
toegekend, die het invoeren van speciale swjetwerk-
methôden
5)
propageert.
5)
Het sterkst gepopulariseerd wordt momenteel de zgn.
Mitrofanow-methode, die het mogelijk maakt grotere series op
te leggen. Produkten, die qua vorm veel
op
elkaar lijken, worden
in groepen samengevat en gemeenschappelijk bewerkt. De ma-
chines behoeven daardoor niet meer zo veelvuldig opnie’iw te
worden ingesteld, hetgeen tijd bespaart.
(1. M.)
216
.
E.-S..B. 27-2-1963
Volgens de Oostduitse statistieken brengt
momenteel 80 pCt. van alle produktie-
arbeiders dergelijke arbeidsmethoden in toe-
passing. Maar ook de overige ,,hef bomen
ter vergroting van de arbeidsproduktiviteit”
hebben hun uitwerking niet gemist. Zo steeg
het aantal arbeiders, dat in de socialistische
wedkamp” wedijvert om de titel ,,brigade
IYt
van de socialistische arbeid”, van
982.655
in
1960 tot 1.752.059 op 30juni 1962, terwijl op
dat tijdstip 268.516 arbeiders deel uitmaakten
van de ,,gemeenschappen van de socialistische arbeid”
tegen 242.286 in 1960. En passant zij in dit verband nog
vermeld, dat in de chemische industrie 93,9 pCt. van alle
produktie-arbeiders volgens een der bovengenoemde
methoden werkt, in de mijnbouw en de spoorwegen
89,9 pCt., in de staatshandel en de industrie voor
voedings- en genotmiddelen 89,6 pCt. en in de metaal-
nijverheid 88,7 pCt. Bij de kunstenaars en de ambtenaren
bedragen deze percentages slechts 62,8 en 47,9.
Nieuwe normen.
Welke zijn nu de voornaamste taken, die de regering
het bedrijfsleven in het jaar 1963 heeft gesteld om de ar-
beidsproduktiviteit te verhogen en de produktiekosten te
verlagen? Welke weg wijst
zij
aan om dit doel concreet te
bereiken? In de richtlijnen voor het planjaar 1963 staat te
lezen, dat de arbeidsproduktiviteit in vergelijking met
1962 met 9,2 pCt. moet stijgen, terwijl de lonen slechts
met
0,5
pCt. mogen toenemen. De middelen om dit
doel te bereiken worden in genoemde richtlijnen, op
economische ,conferenties
6)
zomede in gespecialiseerde
rublikaties, als volgt geformuleerd:
De ervaringen van de beste arbeiders moeten in elk
bedrijf door middel van de ,,socialistische wedkamp” en
,,het socialistische gemeenschapswerk” permanent worden
gegeneraliseerd en toegepast.
De normen moeten voortaan worden vastgesteld op
basis van de prestaties der besten.
De bestaande tegenstrijdigheden in het loonsysteem
dienen drastisch te worden beperkt.
Genoemde drie punten vormen min of nieer één geheel;
in elk geval zijn zij sterk met elkander vervlochten. Praktisch
gaat het in eerste instantie om het verhogen van de arbeids-
normen, zonder dat dit een dienovereenkomstige stijging
van de lonen tot gevolg heeft. In welke omvang dit in
beginsel dient te geschieden heeft de directeur voor arbeid
van de Staatsfabriek ,,Jenapharm”, Ing. G. Strube, aan-
gegeven in een verklaring
7),
waarin hij zegt, dat voortaan
voor een stijging van de produktie met 1 pCt. een loon-
toeslag wordt uitbetaald van 0,1 pCt. ei dat deze ver-
houding van 10 : 1 overal als richtsnor moet worden
aangehouden. De lonen mogen in geen geval zo stijgen,
dat de mogelijkheden van het loonfonds worden over-
schreden, terwijl de premies zich eveneens binnen deze
perken dienen te houden. Hij adviseert daarom, een plan
met zeer hoge arbeidsnormen uit te werken, zodat het
moeilijker wordt de vereiste eenheden te halen. Dat ver-
hindert dan aitomatisch een verhoging van het loonpeil
en drukt het bedrag, dat wettelijk aan premies moet worden
uitbetaald, indien de economische doelstellingen van het
plan worden bereikt of overtroffen.
Discussies over het planjaar
1963
door vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven in Oost-Berlijn in september
1962.
Gepubliceerd in ,,Die Wirtschaft” van
28
november
1962.
(1. M.)
In andere bedrijven, zoals de ,,Werkzeugfabrik” Berlin-
Treptow, is men erreeds toe overgegaan het uitbetalen
van premies niet alleen te koppelen aan de voorwaarde,
dat het plan kwantitatief wordt verwezenlijkt, maar even-
eens aan de conditie, dat de werktijd door de arbeiders zo
effectief mogelijk wordt benut, dat het percentage voor na-
bewerking in aanmerking komende produkten wordt ver-
laagd en dat ec minder uitschot wordt geproduceerd. Even-
eens is men er nu algemeen toe overgegaan de normen
op te trekken tot het peil van de in het verleden effectief
benodigde tijd. Werd de voorgeschreven norm dus met
20 pCt. overschreden, dan wordt deze 120 pCt. de basis
voor de nieuwe norm van 100 pCt. Al deze maatregelen
en voorstellen zijn er duidelijk op gericht, het bereiken en
overtreffen van de voorgeschreven normen te bemoeilijken,
daardoor het uitbetalen van toeslagen en premies dras-
tisch in te krimpen, hetgeen, naar men hdopt, voor.de
arbeiders een stimulans zal zijn harder te gaan werken,
daar zij alleen op deze wijze in staat zijn hun inkomsten
in de vorm van loon en premies te handhaven.
Hoe komt de vereiste riormverhoging op basis van de
prestaties der besten nu in feite tot stand? Als een uit vele
moge hier het voorbeeld worden aangehaald van het
staatsbedrijf ,,Nordthüringer Textilwerke” (Nortex) in
Bleicherode, dat bijzonder wordt geprezen. Over dit be-
drijf schrijft ,,Dïe Wirtschaft” van 7 november 1962:
,,De Nortex-methode leidt tot een besparing van honderden
werkkrachten en miljoenen mark. De Nortex-meisjes be-
studeerden de ervaringen van de weefsters in de Sowjet-
Unie, gingen over tot het bedienen van 30 in plaats van
15 automaten en verhoogden hun arbeidsnormen in be-
langrijke mate. Terwijl de lonen min of meer gelijk bleven,
steeg de arbeidsproduktiviteit met 230 pCt. Vervolgens
overschakelend naar het bedienen van 50 tot 60 weefauto-
maten door één weefster en twee spoeleninzetsters, nam de
arbeidsproduktiviteit opnieuw toe tot 400 pCt. Daardoor
kwamen zoveel arbeidskrachten vrij, dat een derde ploeg
uit henkon worden gevormd. Door het voorbeeld van
Nortex zijn grote verschillen aan de dag getreden, wat het
prestatieniveau in de katoenweverjen betreft. Deze moeten
door systematische vergelijkingen van de onderlinge pres-
taties zo vlug mogelijk uit de weg worden geruimd”.
Nu mag men door dit citaat niet tot de slotsom komen,
dat de nieuwe normen worden vastgesteld overeenkomstig
het peil van de arbeidsproduktiviteit, dat een groep weef-
sters in de Nortexfabriek bereikte. Dit peil vormt een
streefdoel. Maar wel wordt de eis gesteld, dat men ,,de
achterstandtijden moet vaststellen door het bepalen van
het verschil tussen de gemiddelde tijd, die de arbeiders
nodig hebben, en de beste tijd”. Uitgangspunt voor de
nieuwe normen wordt meteen de gemiddelde tijd plus de
helft van het verschil tussen deze tijd en de beste, lees
kortste tijd. Ligt de gemiddelde tijd dus bijv. bij zestig
iiinuten en de kortste tijd bij veertig, dan wordt de nieuwe
E.-S.B.
27-2-1963
217
norm voor ieder vijftig minuten. Zo snijdt het mes on-
middellijk aan twee kanten. In feite komt het voorschrift
vervat in het ,,Besluit over het volkseconomisch plan voor
1963″, dat de lonen in 1963 slechts met gemiddeld 0,5 pCt.
mogen stijgen, bijna neer op een officiële loonstop bij een
gelijktijdige, belangrijke verhoging van de arbeidsprestaties.
Te verwachten resultaten.
De vraag
blijft,
in hoeverre de regering, de bedrijfs-
functionarissen en de ambtenaren van de vakbonden erin
zullen slagen de hierboven uiteengezette richtlijnen in de
praktijk te volgen. Eenvoudig blijkt dit niet te zijn, want
in ,,Die Wirtschaft” van 3 oktober en 28 november 1962
wordt erover geklaagd, dat ,,talrijke fabrieksdirecteuren
discussies met de arbeiders over de nieuwe loonpolitiek
ontwijken” en dat dit feit ,,getuigenis aflegt van ontoe-
reikende politiek-ideologische activiteit onder de werkers”.
Daar de topleiding van partij en regering het gehele pro-
bleem echter zo heeft gesteld, dat ,,de strijd voor het be-
houd van de vrede wordt beslist door het niveau van de
arbeidsproduktiviteit”, lijdt het geen twijfel, dat de werk-
nemers uiteindelijk toch veren zullen moeten laten.
Uit het reeds genoemde ,,Besluit over het volksecono-
misch plan voor 1963′ blijkt, dat de Oostduitse economie,
het jongste krediet van de Sowjet-Unie ter waarde van
560 mln. valuta-mark ten
spijt,
een zeer moeilijke tijd
tegemoet gaat. Het Besluit maakt namelijk gewag van
gr’ote industriële projecten, die niet tijdig gereed zijn ge-
komen, van belangrijke exportschulden, van onverkoop-
bare exportgoederen ter waarde van 145 mln. valuta-mark,
van het handhaven der rantsoenering voor vlees en boter,
van het beperken van het verbruik ten gunste van de in-
vesteringen, van het ,,aanpassen” der consumptie aan de
produktie
8)
enz. Er bestaan dus duidelijk spanningen in
het Oostduitse bedrijfsleven. Zal de toverstaf: sterk ver
–
hoogde arb
9
idsproduktiviteit, bij machte,zijn deze span-
ningen voor het grootste gedeelte op te heffen? Gezien de
situatie op de arbeidsmarkt, gezien ook de achterstand
op het gebied van de produktie en de export, rekening
houdende ook met de omstandigheid, dat de export de
import in 1963 met 50 pCt. moet overtreffen om reeds
ontvangen kredieten af te lossen resp. terug te betalen,
mag men dit op
zijn
minst sterk in twijfel trekken.
Eindhoven.
L. J. M. VAN DEN BERK.
8)
In 1962 overtrof het verbruik de produktie in waarde
met ca. 1 mrd. mark.
1…
•.
S.
Zal Itatie zijn oliekoers gaan wijzigen
De aankoop door Italië van grote hoeveelheden Russische olie brengt
inoeil(jkheden teweeg voor de produktielanden in het Nabije Oosten.
.Russische olie die door Italiaanse raffinaderijen geschikt is gemaakt
voor de verkoop, is Italiaanse olie geworden, heeft een Euromarkt-
status verkregen en bevordert de Russische penetratie in andere Euro-markt-landen. De afhankelijkheid van welk land van de N.A.T.O. ook
van Russische olie bedreigt de veiligheid von de westelijke wereld.
Z
ith holy becoming increasingly bound up in Soviet oh schemes, the
tion is bound to arise os to its probable behavior in the event of
a serious crisis in the cold war”.
Ontleend aan ,,Soviet all in the cold war”, blz. 6,
van de Subcommissie voor binnenlandse veiligheid
van de Amerikaanse Senaat, mei 1961.
De Zes van de Euromarkt.
Zoals wij in een tweetal artikelen, resp. in ,,E.-S.B.”
van 8 februari 1961 en van 4 april 1962, hebben kunnen
uiteenzetten, vormt het probleem van een gecoördineerd
energiebeleid in West-Europa al jaren een onderwerp van
studie en onderzoek. Dat dit alles zo traag verloopt, be-
hoeft in feite niet al te zeer te verwonderen. Het over-
schakelen van zes zelfstandige nationale economieën naar
een gemeenschappelijk internationaal energiebeleid vraagt
immers van de Zes niet alleen een ruime visie op de ver-
dere ontwikkeling van de. Westeuropese eenheid, doch
ook… offerbereiditeid. Zal bijv. Italië, dat zelf geen steen-
kolenmijnen bezit, gemakkelijk bewogen kunnen worden
om West-Duitsland bij te springen, voor welk land het
steenkolenprobleem een probleem van de eerste orde mag
worden genoemd? Toch zijn merkwaardigerwijze de latere
moeilijkheden met Italië niet door de kolensituatie ver
–
oorzaakt.
Over de onderhavige aangelegenheid is een artikel ver
–
schenen van de hand van de Brusselse correspondent van
de ,,Neue Zürcher Zeitung” (in het nummer van 28 augus-
tus 1962) met als titel: ,,Het probleem van een gemeen-
schappelijke Europese energiepolitiek”, waarin hij eraah
herinnert dat er eindelijk, na jaren van voorbereiding, aan
de zes regeringen een reeks voorstellen van de ,,inter-
executieve werkgroep energie”, optredende namens
E.G.K.S., E.E.G. en Euratom, is aangebodeh, welke voor-
stellen konden worden uitgewerkt nadat de Ministers van
Economische Zaken uit de zes landen van klein-Europa
het in april 1962 te Rome ten langen leste over enige grond-
slagen (zie voetnoot 1) eens waren geworden. –
Was vroeger nog de leuze: coördinatie, zo voegt hij
hieraân toe, thans is men wel overtuigd van de noodzaak
van een gemeenschappelijke, institutioneel verankerde
energiepolitiek; men spreekt reeds over een herziening van
het E.G.K.S.-verdrag, dat alleen op kolen en staal be-
trekking heeft. Engeland.s pogingen tot toetreding schijnen
de besluitvaardigheid van de Zes te hebben gemobiliseerd.
Heeft tot nu toe de nationale energiepolitiek gedomineerd,
thans breekt de overtuiging baan dat het juist de schepping
van de gemeenschappelijke markt is, die de opstelling en
het voeren van een gemeenschappelijk energiebeleid nood-
zakelijk maakt. Daarbij zullen – hoe kan het ook anders?
– fundamentele belangentegenstellingen in de zes landen
moeten worden overwonnen.
De Zestien van de Raad van Europa.
Het leek ons nuttig hieraan te herinneren nu er op 3
september 1962 een rapport is uitgebracht met als titel:
,,European energy problems” door een speciale energe-
commissie uit de raadgevende vergadering van de Raad
van Europa, die 16 landen omvat, na een vooronderzoek
dat twee jaar heeft geduurd en waarbij deze commissie
o.a. een zeer erntige bespreking heeft gevoerd met de
onlangs verongelukte Italiaanse petroleumdictator Mattei,
de man van het Italiaanse staatsoliebedrijf, de E.N.I., over
diens gevaarlijke oliepolitiek. Een verslag van deze be
spreking treffen wij aan op de bladzijden 17 tot en met 20
van het rapport.
218
E.-S.B. 27-2-1963
In haar herfstzitting heeft de raadgevende vergadering
van de Raad van Europa dit rapport
1)
zonder enig debat
4
goedgekeurd,
niet echter dan nadat Mattei een scherpe
terecht wjjzing in ontvangst had moeten nemen voor zijn niet
goed te keuren activiteiten op oliegebied.
V66r de stemming
in de voltallige Raad verlieten de Italiaanse afgevaardigden
de zaal. Wij herinneren er in dit verband aan, dat in juli
1961 de Italiaanse vertegenwoordigers in een te Brussel
gehouden bijeenkomst van petroleumdeskundigen uit de
zes landen van de E.E.G. een even sterk afwijzende hou-
ding hadden aangenomen tegen de op hen geoefende aan-
drang om zich ten aanzien van petroleumaankopen in de
Sowjet-Unie aan de regels van het spel te houden. Hun
confraters uit de vijf andere landen hadden bij de be-
sprekingen betoogd, dat men zich niet zozeer yerzette tegen
de invoer van Russische olie op zichzelf, maar dat men er
wel ernstig bezwaar tegen had, dat de goedkope Russische
olie via Italiaanse raffinaderijen en onder dekking nog wel
van het E.E.G.-verdrag naar de landen van de Zes wordt
geëxporteerd. Maar zoals gezegd lieten de Italiaanse ge-
delegeerden deze argumenten langs zich heen gaan.
De Raad van Europa nam verder een resolutie aan,
gericht tegen een nog grotere Westeuropese afhankelijkheid
van Russische olieleveranties. Deze resolutie is daarna
doorgezonden naar de O.E.S.O. en de Europese Commissie
,,ter verdere bespreking en voor het nemen van geëigende
maatregelen”. Ongevcer terzelfder tijd heeft de plaats-
vervangende voorzitter van de ‘Europese Commissie, M ar-
john, een voor alle zes E.E.G.-landen geldend controle-
schema voor olie-importen uit de Sowjet-Unie voorgesteld,
dat in de plaats zal moeten komen van bilaterale overeen-
komsten met Moskou zoals die tot dusverre werden af-
gesloten. Hij wilde beperking van deze iniporten tot 10
pCt. van het eigen verbruik (Italië gaat tot niet minder dan
20 pCt.), doch de eerder genoemde energiecommissie stelt
op blz. 21 van haar rapport vast dat verschillende West-
europese landen 10 pCt. nog te hoog vinden. ,,De heer F.
J. Weale, die m zijn artikel ,,Het rijk van Mattei” in ,,Die
Weltwoche” van 12 oktober 1962
2)
deze zeer moeilijke
aangelegenheid aan een diepgaande beschouwing onder-
werpt, zegt zeer nadrukkelijk; dat Mattei zijn beleid niet
met steekhoudende argumenten heeft kunnen verdedigen.
Men ziet in diens beleid niet alleen een bedreiging van de
Arabische olie, maar ook een gevaar voor de Europese
veiligheid, omdat Moskou ,,im Ernstfall” de oliekraan
direct zou afsluiten.
In het thans volgende, door de beer Weale weer-
gegéven, staatje komt duidelijk tot uitdrukking hoe het
met de olie-importen uit het Sowjetblok is gesteld.
–
in pCt. van het
1955
1959
1960
1961
eigén verbruik
in 1961
xl.000 ton
Italië
……………
200
3.000
5.000
6.500
16 a)
Bondsrepubliek
0
1.200
2.300
3.000
7
Zweden
…………
700
.400
2.000
2.400
20
Frankrijk
……….
300
1.200
1.100
900
3
Engeland
………..
20
100
250
100
0,25
Nederland
……….
0
lOO
50
20
0,50
Noorwegen
0
350
300
300
S
a)In punt 36 van het rapport der energiecommissie wordt gesprken van
een percentage van 20. De commissie uit de Amerikaante Senaat noemt een
percentage van 21,2 (blz. 16). – –
1)
Is
Aanhangsel Vii van dit rapport worden wij uitvoerig
ingelicht over de werkzaamheden van de E.G.K.S., E.E.G. en
Euratom en van de latere interexecutieve werkgroep uit hun
De heer Mattei verweerde zich.
In
de punten 31 t/m 38 van het rapport zijn aanteke-
ningen opgenomen over de bespreking die de commissie
in het laatst van mei 1952 heeft gehad met de heer Mattei,
toen nog de zeer machtige president-directeur van de Ente
Nazionale Idrocarburi. Er gaan enige inleidende be-
schouwingen aan vooraf, waaraan wij ontlenen dat de
Russen
bij
het afsluiten van bilaterale overeenkomsten
meermalen te verstaan hebben gegeven, dat zij meer olie
zouden willen verkopen onder langlopende contracten
tegen prijzen, die belangrijk lager zouden zijn dan de gel-
dende wereldmarktprijzen. Op deze verlokkelijke aan
biedingen is een aantal Westeuropese landen gretig inge
gaan. Maar geen land deed het gretiger dan Italië. In dat
land zijn de handelsovereenkomsten met de Sowjet-Unie
de politiek van de Italiaanse staatsoliemaatschappij E.N.I.
langzamerhand volledig gaan beheersen. Er werden con-
tracten op lange termijn afgesloten tot aankoop.van Rus-
sische ruwe olie die in Italië zou worden geraffineerd. De’
aankopen belopen nu ongeveer 20 pCt. van de in Italië
zelfverbruikte olie. De Russische olie kan goedkoop worden
betrokken met als gevolg dat de E.N.I. de olieprijzen op
de Italiaanse markt omlaag zal kunnen brengen, waardoor
de grote particuliere maatschappijen voor de keus gesteld
worden: meedoen aan de prijsverlagingen of haar aandeel
in leveringen aan Italiaanse afnemers verloren zien gaan.
Deze politiek heeft scherpe kritiek uitgelokt in andere
Westeuropese landen op grond van de overweging, dat het
om veiligheidsredenen niet gewenst is, dat welk West-
europees land ook een te groot deel van zijn importen zou
betrekken van het Sowjetblok. Maar klemmender nog
vreesde men ernstige politieke ontwikkelingen als, ten ge-
volge van goedkope Italiaanse aanbiedingen, de prijs-
afspraken tussen de grote oliemaatschappijen- en de rege-
ringen van de produktielanden in het Nabije Oosten en in
Venezuela in het gedrang zouden komen. Het is bekend
dat deze prijsafspraken voor genoemde, landen van het
allergrootste belang zijn.
Over al deze punten heeft de energiecommissie lang en
breed gesproken met wijlen de heer Mattei, wiens argu-
menten in het rapport objectief zijn weergegeven. Deze
wees er in de eerste plaats op dat de industriële ontwikke-
ling van Italië ten sterkste is vertraagd door het gemis van
goedkope energie en dat de industrie die er was, geconcen-
treerd moest worden in het noordwesten des lands, dat gun-
stig gelegen was voor de aanvoer van steenkolen. Toen hij,
Signor Mattei, in 1953 de oliemaatschappijen vroeg om,
een reductie in de prijzen der in Italië verkochte olie, werd
dit grofweg van de hand gewezen. Hem bleef niets anders
over dan onderhandelingen met de Russen te beginnen.
Goedkope energie in de vorm van ,,low çost” aardgas en
ow cost” olie als door de E.N.I. ten verkoop konden
worden aangeboden, heeft in de laatste jaren een nieuwe
industriële revolutie in het leven geroepen en het aantal
werklozen aanmerkelijk doen teruglopen. Verder voerde
de heer Mattei aan dat de grote maatschappijen in het
Nabije Oosten de winsten op een te hoog peil houden,
omdat zij in andere delen van de wereld met lagere winsten
(vervolg van noot 1)
midden, om te komen tot een gemeenschppeIjk energiebeleid.
De in de conferentie van Rome genomen beslissingen zijn af- –
gedrukt op blz. 139.
1 2)
Een tweede artikel onder de titel: ,,Hoe wordt Mattei’s
‘imperium gefinancierd?” verscheen een week later.
E.-S.B. 27-2-1963
1
219
genoegen moeten nemen. Als men ziôh beperkte tot olie-
winning in het Nabije Oosten alleen, zou men de rege-
ringen van de in aanmerking komende landen van dit
gebied hogere uitkeringen kunnen verlenen en terzelfdcr
tijd de prijzen voor de verbruikers verlagen, zonder de
mogelijkheden voor een goede financiering in gevaar te
brengen.
Deze kant wilde de heer Mattei uit en daarom zoekt de
E.N.I., die zelve geen producente van olie is, concessies in
Egypte, Nooid-Afrika en Perzië tegen zeer gunstige voor
–
waarden voor de produktielanden (75-25 pCt. in plaats
van 50-50 pCt.). De prijzen van in italië geraffineerde olie
– zo zei hij ook nog – zijn niet lager dan die welke hij
voor eigen olie zal gaan berekenen als
zijn
concessie-
gebieden op grote schaal olie zullen gaan opleveren. Met
zijn oliepolitiek streeft hij ernaar de belangen van Italië
te bevorderen en het is niets anders dan
naijver
van andere
landen, die zelve niet actief
zijn
op dit gebied, op het feit
dat Italië daarmede wel succes heeft.
De Commissie verklaart op blz. 19 van haar rapport de
juistheid te erkennen van enkele dezer argumenten, maar
moet er toch wel op wijzen dat de verlaging der olieprijzen
als gevolg van de invoer van goedkope Russische olie niet
zo groot is als wanneer Italië zou hebben besloten, de
belasting op ruwe olie af te schaffen. Te grote afhankelijk-
heid van de invoer van Russische olie zou vooral ingeval
van een wereldtekort aan olie of een stopzetting van Rus-
sische leveringen catastrofaal zijn, omdat dan de grote
particulier’e maatschappijen moeilijkheden zouden hebben,
om plotseling als leveranciers te moeten optreden, nog
daargelaten of dit zou moeten gaan ten koste van andere
Westeuropese landen.
Vooral het optreden van de E.N.I. in het Nabije Oosten
acht de Commissie zeer bedenkelijk wat betreft de politieke –
stabiliteit in dit gebied, alsmede voor de normale ontwik-
keling der produktie én voor het aan de markt brengen
der gewonnen olie. Het argument van Mattei dat de Rus-
sische leveringen zullen ophouden als er voldoende olie
uit Italiaanse concessiegebieden in Noord-Afrika en het
Nabije Oosten beschikbaar komt, acht de Commissie niet
steekhoudend, want afsnijding der Russische importen zou
immers betekenen, dat ook de exporten naar de Sowjet-
Unie (vooral van stalen buizen) zouden moeten worden
stopgezet met al de sociale gevolgen van dien. Een ver-
wijzing naar Zweden dat ook ca. 20 pCt. van
zijn
olie-
behoeften en niet minder dan 50 pCt. van zijn behoeften
aan stookolie uit het Sowjetblok importeert, gaat niet op,
omdat Italië deel van de N.A.T.O. uitmaakt en Zweden
niet, maar toch kan de meerderheid der Commissie ook
de Zweedse cijfers allerminst waarderen.
Het isolement van Italië.
Het oordeel der Commissie over het beleid van de heer
Mattei viel niet gunstig
,
uit, maar dat kon ook nie( anders,
mdat het dwars inging tegen de belangen van de vijf
andere landen van West-Europa. Dit maakte het optreden
van de Italiaanse afgevaardigden in de vergadering, waarin
het rapport der Commissie werd behandeld, des te bevreem-
dender. Dit optreden wekte zelfs de schijn dat zij de be-
langen der Euromarkt waartoe Italië toch behoort, niet
al te hoog aanslaan.
* *
*
Dan wordt de wereld opgeschrikt door het ontstellende
bericht dat de grote man van de Italiaanse petroleum-
politiek, Enrico Mattei, bij een vliegramp is omgekomen
en dadelijk vernemen wij verder, dat zijn dood ontsteltenis
te weeg heeft gebracht in Sowjet-Russische handelskringen.
Men vreest
namelijk
dat de door Mattei afgesloten olie-
overeenkomst, die voor vier jaren geldt, niet zal worden
verlengd. Maar zal Italië
zijn
oliekoers werkelijk gaan
wijzigen? De opvolger van Enrico Mattei als president-
directeur van de E.N.I., de 72-jarige Marcello Boidrini,
tot de dood van Mattei diens plaatsvervanger, verklaarde
op 4 november 1962, dat het zijn voornaamste bedoeling
is, het werk van Mattei door te zetten in de geest van Mattei.
Wij
zijn
thans enige maanden verder en kunnen nu op
gezag van ,,The Christian Science Monitor”, het te Boston
verschijnende blad dat veel aandacht pleegt te besteden
aan het gebeuren in de ptroleumwereld (alleen over de
na Mattei’s dood te voeren politiek nam het artikelen op
in de nummers van 9, 20 en 23 november en 18 december
1962), mededelen dat ,,further Soviet supplies are ruled out
by opposition from the Italian Government itself”. Dit
wijst er wel op dat de Russische vrees dat het lopende olie-
contract te zijner tijd niet zal worden verlengd, wel eens
bewaarheid zou kunnen wordèn.
Ook de investeringspolitiek van de E.N.I. – Mattei
deed zeer ten ongenoegen van zijn regering, die zelve
kapitaal moest aantrekken, meermalen een beroep op de
Italiaanse kapitaalmarkt voor zijn talrijke en vaak zeer
omvangrijke activiteiten – stuit thans op zeer grote moei-
lijkheden. Zo zeer zelfsis dit het geval dat thans al het
mogelijke wordt gedaan, om de Standard Oil en Ameri-
kaanse bankinstellingen tot medewerking te bewegen. Men
heeft verder de Standard Oil ook nodig om de onder be-
heer van de E.N.I. staande raffinaderijen van olie te voor-
zien. De door de Standard Oil in Libye gewonnen olie
zou daarvoor kunnen worden aangewend.
Hoe het zij, de verhoudingen tussen de particuliere olie-
maatschappijen en de E.N.I., die in Mattei’s
tijd
meer dan
slecht waren, zijn zozeer verbeterd, dat lopende eisen in-
zake schadeloosstellingen, welke bij de rechterlijke macht
aanhangig waren gemaakt, konden worden ingetrokken.
Men krijgt de indruk dat Italië een geïsoleerde positie niet
begeert. Tactisch optreden van beide zijden zal geslagen
wonden doen helen.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
TneIèn.soIide
KOLLER & VAN OS
‘Amsterdam
–
Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Breda
–
‘Utrecht – Arnhem – Leeuwarden
220
E.-S.B. 27-2-1963
Surinaamse kanttekningèn
(Vierde kwartaal 1962)
De traditionele Nieuwjaarsprognoses zijn dit jaar te
Paramaribo wel bijzonder somber van toon, hetgeen na de
ontwikkeling van de afgelopen anderhalf jaar niet te ver-
wonderen valt. De President van de Centrale Bank con-
stateerde in zijn prognose voor 1963 en in een daarop
aansluitende radiorede dat de liquiditeitsreserves van de
overheid in het midden van het jaar uitgeput raakten,
waardoor een versterkt beroep moest worden gedaan op
binnen- en buitenlands bankkrediet, hetgeen een veront-
rustende afvloeiing van deviezen ten gevolge had. Ter be-
bescherming van de waarde van de Surinaamse gulden
moesten derhalve tijdelijke monetaire maatregelen worden
getroffen in afwachting van een definitieve beteugeling van
de oorzaak, nI. van de onevenwichtige begroting. Het
herstel van het begrotingsevenwicht moet evenwel nog ge-
beuren en de liquiditeitspositie blijft intussen verder terug-
lopen. De situatie is thans dusdanig, dat zij is te vergelijken
met die vanNederland direct na 1945, waarbij het nood-
zakelijk is geworden dat zwel de investeringen als de
consumptie inkrimpen. Dit dient in de eerste plaats te
geschieden op overheidsniveau en wel door het ten spoedig-
ste in evenwicht bren’en van de begroting voor de gewone
dienst, met dien verstande dat het wederom mogelijk zal
zijn, dat daarop een voldoende overschot zal worden ge-
kweekt voor de financiering van het Surinaamse aandeel
(1/3)
in de uitvoering van het Tienjarenplan.
De Voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fa-
brieken laat zich in dezelfde geest uit. Hij stelt daarbij de
volgende richtlijnen voor het weer gezond maken van de
economische situatie:
onmiddellijke sanering der overheidsfinanciën, mede
door het betrachten van de hoogste efficiëntie, waarbij voor
het ambtenarencorps wederom als grondslagen dienen te
worden aangenomen: integriteit, werklust en deskundig-
heid;
beginnen met een systematische planning op eco-
nomisch gebied, waarbij, directe produktiviteit dient te
prevaleren boven al het andere;
naast 1 en 2 alles te ondernemen om het geschokte
vertrouwen’te herstellen.
Verder constateert hij, dat ,,enorme sommen zowel
binnen als boven de goedgekeurde begrotingen (zijn) uit-
gegeven aan sociale en infrastructurele in-de-watten-pak-
kerij, waarmede hoogstens een deel van onze bevolking
tijdelijk gebaat is geweest”.
De Waarnemend Gouverneur en de Voorzitter van de
Vereniging Surinaams Bedrijfsleven gaan in hun Nieuw-
jaarsboodschappen niet in op de budgettaire en monetaire
situatie en concentreren zich op de toekomstmogelijkheden
binnen E.E.G.-verband, resp. van industrievestiging, waar-
bij evenwel wordt geconstateerd dat de basisindustrieën
(bauxiet en triplex) geen gunstig jaar hadden en dat de
vooruitzichten voorshands niet bemoedigend – zijn.
Ter verduidelijking van de voortdurende verslechtering
van de landsfinanciën kan het beste een kort overzicht
worden gegeven vati de laatste zes jaren. De hieronder
vermelde cijfers komen-voor in de in 1961 en 1962 uit-
gegeven brochures van de Minister van Financiën onder
de titel: ,,De toestand van ‘s lands financiën”. Voor de
jaren 1958 t/nl 1961 zijn de voorlopige cijfers der reali-
saties opgenomen en voor 1962 en 1963 de ramingen, alles
in miljoenen Surinaamse guldens. Evenwel moet daarbij
rekening worden gehouden met een belangrijke over-
schrijding van de uitgaven gewone dienst gedurende die
beide laatste jaren.
‘s Lands financiën sedert 1958
Gewone Dienst Buitengewone Dienst
Totaal Jaar
ontv.
uitg.
saldo
ontv.
1
uilg.
1
saldo
saldo
958
46,9
40,2
+
6,7
15,2
22,8
–
7,6
–
0,9
1959
51,4
46,9
+
4,5
18,7
21,7
–
3,0 +
1,5
1960
57,2
51,9
+
5,3 16,8
31,6
-14,8
–
9,5
1961
58,4
57,9
+
0,5
32,3
34,1
–
1,8-
–
1,3
1962
58,0
55,7
+
2,3
18,3
28,4
-10,1
–
7,8
1963
60,7
60,1 +
0,6
20,5
29,1
–
8,6
–
8,0
/
+ 19,9
1
1
1
-45,9
1
-26,0
Bij de gewone dienst staat derhalve in zes jaar tegen-
over een ontvangstenstijging van 30 pCt. een uitgaven-
stijging van 50 pCI.; een onhoudbare ratio, welke vrijwel
gelijkelijk is verdeeld over de personele en de materiële
uitgaven. Tot en met 1959 was het totale saldo dusdanig,
dat de landsliquiditeit kon worden gehandhaafd. Sedert-
dien is thans reeds ongeveer Sf. 20 mln. ingeteerd, waarbij
het begrijpelijk is, dat na het verbruiken der bestaande
reserves en het opnemen van enkele kortlopende kredieten
deoverheid welbewust in liquiditeitsmoeilijkheden kwam.
Gezien de bestaande begroting voor 1963 en de komende
opeisbaarheid der kortlopende kredieten zullen deze moei-
lijkheden nog snel verergeren. Inmiddels werd van Neder-
land voor de maanden november 1962 t/m maart 1963
een liquiditeits-overbruggingskrediet van Sf. 10 mln, ver-
kregen. Hiermede is in feite alleen bereikt, dat een acute
illiquiditeit is verschoven tot nâ de algemene verkiezingen –
in maart 1963 en dat niet de huidige doch een volgende
regering zich geplaatst zal zien voor een stringente sanering.
Aangaande dit overbruggingskrediet werd een kort pers-
communiqué uitgegeven, waarin niets voorkomt omtrent
de voorwaarden, waaronder dit krediet werd verstrekt.
Daar dit evenmin geschiedde met de voorafgaande korte
bankkredieten kan slechts worden gegist naar de ‘zeker-
heden, welke voor de afbetalingen en hun termijnen zijn
gesteld.
De in december verschenen ,,Financiële en monetaire
statistiek van Suriname over het tweede kwartaal van
1962″ (A.B.S., no. 125) geeft een duidelijk beeld van de
reeds eerder geconstateerde verschijnselen (zie ,,E.-S.B.”
1962, blz. 775). Op 30juni was de totale liquiditeitspositie
van het land teruggelopen tot -Sf. 164.000 tegenover
+Sf. 4.688.000 op dezelfde datum een jaar eerder. Om-
gekeerd steeg de totale geldhoeveelheid gedurende die
periode van Sf. 50,9 mln, tot Sf. 53,4 mln. Gedurende het
tweede halfjaar van 1962 daalde het deviezenbezit van de
Centrale Bank tot v ijwel nihil. In november werd een
deel van de goudvoorraad omgezet in converteerbare
deviezen, waarmede de waarde van de goudvoorraad daalde
van ruim Sf. 23 mln, tot ruim Sf. 18 mln.
Hoewel de hierboven geschetste moeilijkheden duidelijk
hun weerklank vonden in de particuliere bedrijvigheid kan
toch worden geconstateerd dat de situatie daar minder
somber is. Gedurende het derde kwartaal nam de omvang
E.-S.B. 27-2-1963 –
221
van de buitenlandse handel toe, waarbij echter wel rekening
moet worden gehouden met het feit, dat de invoeipiek in
augustus voor een belangrijk deel kan worden toegeschreven
aan een versnelde inklaring van goederen-in-entrepot ten
gevolge van de overgangsbepalingen bij de nieuwe invoer-
maatregelen. Dat ook de uitvoer steeg heeft hiermede niets
te maken en is een verheugender verschijnsel.
1961
1
1962
(in Sf. 1.000)
1
24.425
1
26.208
(telling maand
Invoer derde kwartaal
………….
Biuxietuitvoer derde kwartaal Overige uitvoer derde kwartaal
14.410
1
3.143
1
14.878
1
3.548
1 1
cijfers A.B.S.)
ij de overige uitvoer had 1e ondernemingslandbouw
het belangrijkste aandeel in de stijging.
De scheepvaartbeweging nam eveneens toe, hetgeen
vanzelfsprekend is
bij
de
stijgende
vraag naar lading-
ruimte. Dit geldt zowel voor de bovengenoemde in- en
uitvoer als voor de doorvoerhandel met Brazilië. Ge-
durende de eerste negen maanden bedroeg het aantal
binncngevaren schepen volgens het A.B.S., no. 124:
Aantal schepen
B.R.T. (x 1.000)
1961
1
1962
1961
1
1962
169 177
573
.
589
56 84
158
258
288
273
68
65
268 249
1.452 1.433 68
282
4
IS
200
157
315 343
1.049
1
1.222
1
2.570
1
2.703
Op het gebied van de scheepvaart blijkt duidelijk, dat
de economische ontwikkeling van Suriname gedurende de
laatste jaren toch wel sneller gaat dan men zich midden
tussen de feiten en teveel mislukkingen realiseert. Dëzer
dagen las uw kanttekenaar juist in een bekend Nederlands
opinieweekblad een artikel over de haven
bij
Deifzijl en
het daar te vestigen aluminiumbedrijf, waarin werd be-
toogd, dat de bauxiet uit Suriname zou moeten wordeni
overgeladen op Trinidad, daar de haven van Paramaribo
slechts toegankelijk is voor schepen van 7 â 8.000 ton,
terwijl enkele honderden meters voor zijn raam een Van
de achttienduizendtonners de haven binnenvoer, die sedert
enkele jaren er hun vaste werk van maken, bauxiet te
halen van Smalkalden, 50 km verder dan Paramaribo
binnenwaarts aan de Surinameriviet gelegen. Gegevens en
cijfers van slechts enkele jaren geleden zijn totaal ver-
ouderd ten gevolge van de snelle ontwikkeling. Het is der-
halve van belang, dat men zich steeds van de allerjongste
gegevens bedient.
Ii de mijnbouwscctor vond, zoals uit de uitvoercijfers
reeds bleek, enig herstel plaats. Voor 1963 rekent dé Billiton
Maatschappij op een handhaving van het huidige produktie-
peil. De Suralco verwacht een achteruitgang van de bauxiet-
‘verschepingen, doch is optimistisch gestemd over de ver-
koop van gecalcineerd erts, waarvoor 1962 reeds een top-
jaar was. De teruggang in de goudproduktie duurde voort,
waarbij een nieuw dieptepunt werd bereikt. De aardolie-
exploraties, die tijdelijk waren gestaakt, zullen in 1963
wôrden hervat.
In de landbouwsector zijn de verwachtingen voor het
lopende oogstjaar in het algemeen goed. De goede wereld-
rijstoogst baart thans zorgen voor de afzet van het over-
schot aan bevolkingsrijst. De suikerexport naar Europa
kwam weer enigszins op gang, zij het tegen lage prijzen.
De sitjatie voor de Liberia-koffie verbeterde aanmerleljk,
daar
bij
een
stijgende
vraag de
prijs
verbet’erde tot Sf. 1,07
per kg fob. De oude voorraden zijn thans alle geruimd
en ten gevolge van het invoerverbod van gebrande, onge-
brande en oploskoffie waren er zelfs momenten van
schaarste op de binnenlandse markt. Op de.exportmarkt
blijft de concurrentie van Brits Guyana van belang, zodat
niet verwacht kan worden, dat de gouden tijden van
Sf. 1,75 per kg en hoger zullen terugkeren. De onder-
nemingen, wier kostprijs boven de huidige marktprijs ligt,
zullen derhalve dienen te rationaliseren of op den duur
moeten sluiten. Verscheidene in de afgelopen jaren aan-
gelegde tuinen komen thans in produktie. Van nieuwe aan-
leg is echter nog geen sprake.
De citrusondernemingen hadden met grapefruits een uit-
stekend jaar. Voor de sinaasappelen lag de situatie minder
gunstig. Ten behoeve van de met steun van de overheid
door een Amerikaanse groep opgerichte sappenfabriek
werd de uitvoer van sinaasappelen verboden, ten gevolge
waarvan niet kon worden geprofiteerd van de gunstige
prijzen in Europa. Bovendien geraakte de enige afnemer,
de sappenfabriek, direct na de opening reeds in financiële
moeiijkheder, waardoor het snel afoogsten van de sinaas-
appeltuinen minder aantrekkelijk werd. Voor cacao was
1962 een topjaar. De bananencultuur op grote schaal be-
vindt zich nog in een ontwikkelingsstadium, waarbij veel
zal afhangen van de mogeljkheden die de verdere uit-
voering der ontwikkelingsplannen kunnen bieden.
Bij deze ontwikkelingsplannen speelt thans naast het
Tienjarenplan het Europese Ontwikkelingsfonds een grote
rol. De kansen voor een tijdelijke overbrugging van de
niet-aanwezige Surinaamse
bijdrage
in het’ Tienjarenplan
uit E.E.G.-fondsen lijken momenteel reëel. Daarnaast is de
autorisatie van een eerste E.E.G.-project, de sanering van
de Centrale Markt te Paramaribo, spoedig te verwachten.
De financieringsoverbrugging van het Tienjarenplan zal
ongetwijfeld een zeer tijdelijk karakter hebben. De inte
;
grale heroriëntering van de planning, waartoe o.m. Prof.
Dr. J. Tinbergen in januari 1963 te Paramaribo zal ver-
toeven, zal derhalve alleen zin hebben, wanneer de Gewone
Landsbegroting voor 1963 totaal wordt gewijzigd in meer
evenwichtige zin. Moch dit niet het geval zijn dan dient
rekening te worden gehouden met een spoedig vastlopen
van de financiering, en daarmede van de gehele ontwikke-
lingsplanning.
De ,,Statistiek Inkomenstenbelasting van Lichamen
1960″, welke onder no. 126 in december bij het A.B.S.
verscheen, geeft enkele interessante cijfers met betrekking
tot de particuliere investeringen. Onder meer, in verkorte
vorm (verbeterd cijfer, in Sf. 1.000):
Aantal
”
Vast Liq.
otaa
Bedrag der activa
licha-
ra en
kapi-
nijd.
+
sc,tva
men
taal
vorder.
34
509
656
407
1.572
67
5.015
7.222
8.652
20.889
Tot
100
………………..
00
tot
1.000
…………….
19
15.182
93.900
43.629
152.711
1.000 en meer
…………..
Totaal
……………..
120
20.706
101.778
52.688
175.172
Deze 120 lichamen blijken dus 30 pCt. van hun activa,
ofwel ruim Sf. 52 mln., direct of indirect te gebruiken voor
kredietverlening, hetgeen naar algemene maatstaven zeer
hoog kan worden genoemd. Gezamenlijk maakten deze
lichamen in 1960 een winst van Sf. 42 mln. In het licht
van deze cijfers kan het thans gehanteerde instrument der
kredietbeperking velé mutaties tot gevolg hebben.
Vlag
Nederland
…………………..
Overige EEG-landen
Suriname
Pan.-Lib.-Njc.
………… …….
Brazilië
Overige
……………………..
Totaal
……………………
222
.
E.-S.B. 27-2-1963
S-
Tegen het jaareinde vonden twee gebeurtenissen plaats,
die de stemming nadelig beïnvloedden. Een smokkelcomplot
van ongekend grote omvang werd opgerold, waarbij een
groot aantal ambtenaren en handelaren werd gearresteerd
en twee catastrofale bedrijfsbranden eisten zeven doden.
Mede doordat hierbij een belangrijk deel van het voor
–
radige vuurwerk werd vernietigd was Oudejaarsnacht aan-
merkelijk rustiger dan in voorafgaande jaren. –
Paramaribo, januari 1963.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps. D.
[GELD-TV.KAPITAALMARKT
Geldmarkt.
De kredietverlening der representatieve handelsbanken
aan de binnenlandse private sector is in december vorig
jaar toch nog aanmerkelijk gestegen, nl. met f. 167 mln.,
waardoor de enigszins onverwachte Vrij sterke daling in
november, die zeker van invloed is geweest op het besluit
* van De Nederlandsche Bank om de kredietcontrole op te
schorten, is te niet gedaan. Dat hier seizoenfactoren aan
het werk zijn geweest, is zeker, doch het is zeer wel mogelijk,
dat toch ook een grotere kredietvraag met conjuncturele
oorzaken de kredietverlening omhoog heeft gestuwd. In
geheel 1962 is de kredietverlening aan het bedrijfsleven
met f. 461 mln, omhoog gegaan, hetgeen vergeleken met
1961, toen de stijging f. 682 mln, heeft belopen, een be-
langrijke vertraging in de expansie betekent.
De geidmarkt is in de afgelopen weken ruim geweest.
De inmiddels stijgende bankpapiercirculatie heeft reeds
een verkrappend effect, doch de storting op de Staats-
lening 1963 op 7 maart a.s. zal de markt toch sterker gaan
beïnvloeden. Dit te meer, omdat De Nederlandsche Bank
er niet toe is overgegaan voor de kasreserveperiode, die
22 februari is begonnen, het kasreservepercentage te ver-
lagen. De markt is dus op zichzelf aangewezen.
Kapitaalmarkt.
Het toewijzingspercentage op de Staatslening is op 1,79
pCt. vastgesteld. Alhoewel de voorwaarden dezer lening
enigszins boven de markt lagen, kan men hieruit alleen de
wel bijzonder zware overtekening niet verklaren. Men zal
de psychologen te hulp moeten roepen het sneeuwbal-
effect, dat zich hier heeft voorgedaan, duidelijk te maken.
Na lange tijd van afwezigheid zijn de gemeenten weer
ter kapitaalmarkt verschenen. Eindhoven geniet de pri-
meur met een 30-jarige lening van f. 10 mln, en een uitgifte-
koers van 99 pCt. tegen de rentegamma-rente van 41/4
pCt., op de voet gevolgd door Amsterdam, met een lening
van f. 20 mln., die voor 25 jaar wordt gevraagd. De be-
legger, die prijs stelt op keuzemogelijkheid, zal deze gang
van zaken toejuichen. Voor zover hij de lagere overheid
leningen wenste te verstrekk(5n, was hij immers geruime
tijd op de leningen van de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten aangewezen.
Een tweede punt is het optreden van de Coöperatieve
Centrale Boerenleenbank als emittente, hetgeen erop duidt,
dat de landbouwkredietinstellingen zich niet aan de aller-
wege tot uiting komende parallelisatietendentie kunnen of
willen onttrekken. Het kwam wel voor, dat de Centrale
onderhandse leningen met obligatieclausule in een obli-
gatielening omzette en deze lening ter beurze liet intro-
duceren, doch een emissiebedrijf ten behoeve van niet-
agrariërs, is toch een nieuwe ontwikkeling.
Januari is altijd een gunstige spaarmaand. Dat blijkt
opnieuw uit het spaaroverschot der lokale spaarbanken,
dat ‘in de eerste maand van 1963 f. 50,4 mln. heeft be-.
dragen. Dit lag nog hoger dan in de vroegere januari-
maanden. Het spaarbedrijf der boerenleenbanken bereikte
eveneens met f. 74 mln. spaaroverschot een nieuw hoogte-
punt. Aan spaarzin ontbreekt het ons volk niet.
Indexcijfers aandelen
28 dec.
H.
&
L.
15 febr.
22 febr.
(1933
=
100)
1962
1963
1963
1963
Algemeen
……………….
345
366
–
346 365
359
Intern,
concerns
………….
464
497-469
492
S
481
Industrie
………………
319
342-321
‘
342 336
Scheepvaart
…………….
134
152— 135
148 152
Banken
…………………
237
261 —246
255
246
handel enz
……………..
150
155— 149
154
154
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f.
157
f.
165,60
f. 164,90
Philips G.B
………………
f. 139
f. 154,70
f. 151,40 Unilever
……………….
f. 138,40
f. 144,80
f. 141,90
A.K.0
…. ………………
401+
457+
441
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
.
543
524
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
780
763
zwanenberg-Organon
……..
909′!,
880
850
Van Gelder Zn
…………..
244
268 255
Amslerdamsche Bank
……..
390 375
366
Robeco
…………………
f.208
f.216 f.215
New York.
Dow Jones Industrials
……..
652
686
682
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
………
4.24
4,25
424
Aand.: internationalen a)
.
3,20
.
3,01
lokalen a)
………..
3,86
.
3,73
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
2
1
a)
Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Anssterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
RECENTE PUBLIKATIES
Dr. P. Thoenes: De elite in de verzorgingsstaat. Socio-
logische proeve van een terugkeer naar Domineesland.
H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1962, 268 blz.,
f. 16,50.
In het eerste deel van deze uitgave in de serie ,,Publi-
katjes van het Sociologisch Instituut der Rijksuniversiteit
te Leiden” wordt getracht een theoretisch apparaat te
ontwerpen. De maatschappelijke elite wordt gedefinieerd
als een deelgroep, die de rol opeist de geboden – die de
structuur, functies of ontwikkeling van de grotere samen-
leving (of een sector ervan) bepalen – te kennen, te ver-
wezenlijken, of te handhaven.
De sfeciale aspecten die worden behandeld zijn:
– 1. Het verband tussen het optreden of ontwerpen vai
een elite (concept) en het bestaan van een maatschappelijke
situatie waarin een onvolkomen relatie wordt verondersteld
tussen het behorende en het zijnde.
De speciale pretentie van de elite, dat zij de uit de
geboden voortvloeiende orde beter kan kennen, verwezen-
lijken of handhaven, dan andere groepen. Op welke gron-
den baseert een elite haar superioriteit en waarom vindt
zij het nodig zich zelf als exclusief te stellen?
De aanzet voor een typologie van elites (hierbij wrdt
veel aandacht geschonken aan de gedachten van Pareto,
Mannheim en Geiger). Zijn elites uitverkoren als brengers
van superieure kennis (de profetenrol), zijn zij recht-
vaardigers der bestaande situatie of zijn zij de herauten
der betere toekomst (de voltrekkers van het gègeven plan)?
E.-S.B. 27-2-1963
223
In het tweede deel wordt vnl. één bepaalde politieke
elite – die in de Verzorgingsstaat – nader geanalyseerd.
Deze staat wordt gedefinieerd als een maatschappijvorm,
die gekenmerkt wordt door een op democratische leest
geschoeid systeem van overheidszorg, dat zich – bij hand-
having van een kapitalistisch produktiesysteem – garant
stelt voor het collectieve sociale welzijn van haar onder-
danen.
Achtereenvolgens worden behandeld: Het karakter van
de verzorgingsstaat – De spanning tussen zijn en behoren
(het lot van de erfstukken der liberale periode; nieuwe
spanningen) – vervreemding – terugtredende (ondernemers
en ingenieurs) en opkomende elites (functionarissenelite) –
de apparatuur der wetenschappelijke etite (o.a. een uit-
voerige beschouwing van Prof. Hartogs ,,Democratie en
economische planning) – Naar een ,,politieke” sociologie.
E.PolthofJ, 0. Blurne en II. Duverneli: ,,Zwischenbilanz
der Mitbestininiung”. T. C. B.
Mohr (Paul Siebeck),
Tübingen 1962, 371 blz., DM 24.
Op de vaderlandse ranglijst van actuele maatschappelijke
vraagstukken behoort die van de medezeggenschap sinds
enige tijd tot de ,,kopgroep”. Mede in deze samenhang
lijkt het nuttig kennis te nemen van de buitenlandse ont-
wikkeling ter zake. Met name in West-Duitsland werden
reeds belangwekkende ervaringen opgedaan.
Het onderhavige boek verscheen naar aanleiding van
het tiende jaar na het van kracht worden van de wettelijke
regeling van de medezeggenschap in de sectoren van de
mijnbouw en van de ijzer- en staalindustrie. Van de drie
bijdragen neemt die van Dr. Blume, directeur van het
,,Kölner Institut für Sebsthilfe und Sozialforschung”
een centrale plaats in. Met behulp van schriftelijk in te
vullen formulieren en kwalitatieve interviews van per-
sonen die als representanten de medezeggenschap uit-
oefenen, tracht hij antwoord te geven op de vraag: ,,Wie
arbeiten die verschiedenen Organe der Mitbestimmung
zusammen; wie volzieht sich vor allem die Zusammen-
arbeit der Arbeitnehmervertreter, und weichen Wirkungs-
grad hat die Mitbestimmung in der Montanindustrie
erreicht?” De andere auteurs behandelen o.a.. historische
en juridische facetten.
Dr. Th. C. M. J. van de Klundert: Groei en inkomens-
verdeling. H. E.
Stenfert Kroese N.V., Leiden 1962,
144 blz., f. 16,50.
Uit de inhoud: Enkele macro-economische verdelings-
theorieën (o.m. van Ricardo, Kaldor, Meade) – Het begrip
technische vooruitgang (o.m. van Hicks en Harrod) – De
betekenis van de technische vooruitgang voor de belonings-
structuur – Macro-economische groeitheorie (een synthese) –
Differentiatie naar produkten – De bedrijfstaksgewijze
loondifferentiatie – De regionale loondifferentiatie.
Uit het voorwoord van wijlen Prof.
Dr.
,
L. M. Koyck:
,,De auteur geeft blijk de stand van de wetenschap, daarbij
inbegrepen zeer recente bijdragen, te kennen en kritisch
te kunnen beoordelen. Bovendien worden op vele plaatsen
eigen, originele bijdragen naar voren gebracht. De be-
schouwingen over de bedrjfstaksgewijze en de regionale
loondifferentiatie bevatten de meest eigen bijdragen van
Dr. Van de Klundert en zijn van groot belang voor de
actuele economische politiek in ons land. Hoewel de theo-
rie geen exacte vorm geeft voor de loonpolitiek is het ana-
lyseren van de implicaties van een bepaalde loonpolitiek,
van grote betekenis. De auteur doet dit met, betrekking
tot de loonpolitieke norm zoals die in 1961 in ons land
werd gehanteerd en concludeert dat een consequente toe-
passing van deze norm op de duur tot een oneconomische
allocatie der produktiefactoren zal leiden”.
Dr. C. Steffen: Onderzoek naar psychologische facetten
-van goed en slecht autorijden alsmede de invloed van
alcohol daarop.
Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf,
‘s-Gravenhage 1962, 244 blz.
Deze uitgave van de serie ,,Publikaties van de Rijks
Psychologische Dienst” is het resultaat van samenwerking
van deze dienst met de Prof, A. E. J. Modderman-Stjchting
van de Rijksuniversiteit te Leiden. In het oriënterende
deel komen aan de orde: ,,Analyse van de verkeerssituatie
(o.a. de facetten van machtssymbool en sociale prestige)”,
,,Persoonlijkheidsfacetten van de autobestuurder”, ,,Het
verkeersongeval”, ,,Goed en slecht autorijden”.
Het tweede deel ,,Enipirisch onderzoek” omvat: ,,Onder-
zoek naar de persoonlïjkheidsstructuur van goede en
slechte automobilisten” en ,,De invloed van alcohol op
het gedragspatroon”.
De Directie van de
GOUDSE LEVENSVERZEKERING HAATSCHAPPIJ N.V.
GOUDA
zal gaarne in contact komen met gegadigden
voor de functie van
Adjunct-Directeur
Deze functionaris zal in hoofdzaak
worden belast met de
leiding van de buitendienst.
Aan een energieke representatieve
persoonlijkheid, bij voorkeur van
academisch niveau, die beschikt over
grondige kennis van, en ruime
ervaring in het levensverzekeringbedrijf,
en die in staat is de buitendienst
te leiden en te instrueren, wordt een zelfstandige positie geboden,
waarin initiatief en organisatievermogen
in ruime mate ontplooid kunnen –
worden. De honorering van deze
positie
is
in overeenstemming met de
belangrijkheid ervan.
Aan hen, die voor deze functie belangstelling
hebben, wordt verzocht zich voor nadere inlich-
tingen schriftelijk of telefonisch in verbinding
te stellen met de dlrocfle,tel.(O1820) 7666,
toestel 95. De vereiste vertrouwelijkheid zal in
acht worden genomen.
224
E.-S.B. 27-2-1963
Een moderne middelgrote industriële onderneming – dochteronderneming
van een in de
E.E.G. gevestigd
wereldconcern – in het Zuiden des lands heeft
ons gemachtigd strikt vertrouwelijk contact op tenemen met een
econoom
of
jurist
• die over zodanige beherende en lei
‘
dinggevcnde kwaliteiten beschikt, dat hij
in staat is de niet-technische en niet-zuiver-commerciële belangen van een
bedrijf met circa duizend man personeel in de functie van
algemeen directeur
te behartigen.
Voor deze positie kunnen uiteraard slechts personen in aanmerking komen,
die na hun academische opleiding ruime ervaring hebben opgedaan in een
organisatorische en leidinggevende functie in het bedrijfsleven.
Goede beheersing der moderne talen en een representatief optreden zijn
noodzakelijk. Onze gedachten gaan uit naar een R.K. academicus van
omstreeks 45 jaar, die in staat is door zijn stuwkracht, besluitvaardigheid
en wijsheid, de groei, die in de komende jaren voor het bedrijf is gepland,
te realiseren.
FrJ
Zij, die voor deze functie in aanmerking komen, zullen in een vertrouwelijk onderhoud nadere gegevens kunnen verkrijgen.
Bij schriftelijke sollicitaties dient een proeve van handschrift – niet met
bailpoint – te worden ingesloten.
Zij, die voor deze vacature belangstelling hebben, kunnen onder
no. 884 schriftelijk bij het Amsterdams Psychotechnisch Labora-
* torium, Verdistraat 6, Amsterdam-Z. solliciteren,
of
eerst voor het verkrijgen van inlichtingen telefonisch contact opnemen met
Dr. Ph. M. van der Heijden op 5 maart 1963 tussen 10 en 3 uur,
tel.: 020-798148 en 735197.
haak
gebruik
van
de rubriek
VACATURËS
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze arinonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote inMelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het met circuleert!
11111 1111111111
E.-S.B. 27-2-1963
225
For U N S F Marketing Institute
in Columbia
The Food and Agriculture Organisation seeks:
Marketing Specialist
– Head Teaching Depart-
ment.
–
Marketing Specialist
– Head, Research Tech-
nical Ser”ices and Information Department.
•
– Agricultural Economist
(Marketing).
-.
Business Management
and Sales Methods Specia-
list.
—
Marketing Specialist
(Group and large-scale
retail marketing).
Appointment for 3 or 4 years. Candidates would teach
in Spanish (interpretation available for first year).
Emoluments from US S 8.500 with tax privileges,
allowances travel with dependents. to duty station,
home leave, children’s education grant, etc.
Candidates qualified are requested to. submit full
urriculum vitae to Recnjitment Section, FAO, Via
delle Tenue di Caracalla, Rome, Jtaly, quoting
UNSF/86/COL/EA.
Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer de nog steeds snel groeiende
Ie±erskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
Ie Interessante (hoofd)arcikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent jeu ce mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
Leeft met 1.1w tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!
op het moderne kantoor
ook een moderne machine
7.
Snel een copie op de Focoop M 120.
Copie voor die en copie voor die?Dat
betekent fotocopie. En fotocopieën maakt
u op de Focoop M 120. Al wat geschreven,
gedrukt en geschetst staat: feilloos op de
Focoop M 12.0. Lichtecht, alle kleuren
rechtsgeldig en houdbaar. Vraagt uit-
voerige inlichtingen.
A»B’DICK
HOLLAND N.V.
OÛDENIOORD 1111117- UTRECHT TEL. 030-22441, POSTBUS 184
226
E.-S.B. 27:1963
.
8:1
r1
VOORJAARSBEURS
UTRECHT 11m19, MAART 1963
VREDENBURG
Gebruiksgoederen
Huishqudelijke artikelen – glas, kristal, aardewerk, porselein –
luxe hout-: en metaalwaren, kunstnijverheid – goud, zilver,
bijouterieën – uurwerken – rokersbenodigdheden – koffers en lederwaren – baby- en kleuterartikelen – speelgoed en
sportartikelen – parfumerieën, kosmetika, toiletartikelen – toegiftartikelen, souvenirs, feestartikelen – winkelinrichting,
etalage- en reclameartikelen – tuin- en terrasmeubilair – voorlichting en vakliteratuur.
CROESELAAN
Gebruiksgoederen
Huishoudelijke artikelen – lektrische huishoudelijke
apparaten, verwarmings-, kook- en koelapparaten,
verlichtingsartikelen – huishoudelijke verwarmings- en kookapparaten voor gas-, kolen- en olieverbruik – sanitaire artikelen – gereedschappen en materialen – voorlichting en
vakliteratuur.
Algemene industriële uitrustingen
Algemene machinebouw – machines en apparaten voor diverse industrieën – metaalbewerkingsmachines en
–
gereedschappen – lasapparatuur – verbrandingsmotoren,
stoommachines, stoomketels, turbines, koelers – drijfwerk,
tandwielkasten, lagers – pompen, compressoren, blaas- en
afzuiginstallaties, luchtbehandeling – toeleveringsmaterialen
en -produkten – walserij- en gieterjprodukten, stamp-,
smeed-, pers- en trekwerk – veiligheidsartikelen,
gereedschappen, onderhouds- en hulpmiddelen –
voorlichting en vakliteratuur
hydrauliek en pneumatiek.
Scheepsbouw en scheepvaart
Cascobouw – scheepsmotoren en toebehoren – drijfwerk, i. tandwielkasten, keerkoppelingen, lagers, scheepsschroeven –
• elektrische installaties – hulpaggregaten – appendages, – laad- en losgerel – dekwerktuigen – nautische Instrumenten –
stuurmachines – radar en telecommunicatie – onderhouds-middelen – reddingsmateriaal – visserijbenodigdheden etc. –
voorlichting en vakliteratuur.
Elektrotechniek
Installaties en materialen voor stroomopwekking, overbrenging, verdeling en industriële toepassing,
i zwakstroommateriaal, elektronische apparatuur, industriële
verlichting, etc.
Bezichtig de aiiernieuwste
produkten
op ,,zicht” uit binnen- en
buitenland
overzichtelijk per brânche
opgesteld
aDe beurs is open van 9.00 tot 18.00
uur.
Zondag gesloten. Toegangsprijs
‘ f3.-. Gratis busdienst Station – Vredenburg – Croesèlaan V.V. Voordelige
gecombineerde N.S. reis.toegangsblljetten. Inlichtingen âan de stations.
E.-S.B. 27-2-1963
227
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noördhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche. Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTTERDAM – DEN HAAG .- UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
FRESE, HOGEWEG, MEYER & HÖRCHNER
accountants
hebben plaatsingsmogelijkheid voor
enige
jonge collega’s
o.a. vooi hun vestiging te Brussel.
Oök zij die hun studie bijna hebben
voltooid komen voôr plaatsing in
aanmerking..
Brieven worden gaarne ingewacht op
het nieuwekantooradres Beethoven-
straat,198, Amsterdam.
AMSTERDÂM- DEVENTER – ‘S-GRAVENHAGE – JIENGELO . ROTTERDAM – UTRECHT
BRUSSEL – ANTWERPEN
228
E.-S:B.
27-2-1963