Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2283

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 26 1961

:
ME_&
ZOON C.V.o.A,

CARGADOORS
SEDERT

1820

ROTTERDAM

AMSTERDAM

DORDRECHT

Adviezen

bij de keuze

van

beleggingen

en het sluiten
van alle

verzekeringen

R. MEES & ZOONEN

ROflERDAM

weftelijke

aansprakelijkheids-

verzekering

condities gebaseerd op meer

dan 60 jaar ervaring.

DENTiAJ

N.V. ALGEMEENE

VERZEKERING-MAATSCHAppIJ
h
PROVIDENTIA

AMSTERDAM.C.

II
HERENGRACHT 376
1.
TELEFOON 222120

414

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 529 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
f.
2.

Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Postkantoor
We.zeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesteli
of
3).

Advertentie-tarief
f0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

26-4-196 1

– ••-

‘.;t’çf-

‘-‘.

-.

ECON’OMIS CH-STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

46e JAARGANG

No. 22’83

26 APRIL 1961

Noordbrabant

Dit speciale nummer is het vijfde’ in de reeks, gewijd aan de re’gionaal-economische en ruimtelijke vraagstukken

van Nederland

*

INHOUD

Blz

De hoofdlijnen van het gewestelijk welvaartsbeleid, door Dr. C. N. M. Kortniann

……………………
417

De plaats van Noordbrabant in Nëderland,
door Drs. H. A. G. Moonen

………………………….
420

Regionaal -economische verschillen in Noordbrabant,
door Drs. B. P. Speetjens
…………………….
423

De achterstand van het westen van Noordbrabant,
door Ir. J. G. Gooden

…………………………
426

Het pendelverschijnsel in West

Noordbrabant,
door Drs. R. de Moor

……………………………
429

Centraal-Brabant, een gebied met een stagnerende werkgelegenheid,
door Drs. J. W. Kurstjens

…………
431

Oost-Brabant; het vraagstuk van een expanderende regionale economie,
‘door Drs. F. J. W. Gijzels en Drs.

J
.

M.

C.

Teppema

…………………………………………………………………
435

De positie van de landbouw in Noordbrabant,
door Ir. A. L. G. M. Bauwens

……………………..
438

De hoofdlijnen van het sociale beleid,
door Drs. A. Verdijk en Mr. P. Kuijpers

…………………….
441

De planologische ontwikkelingen en problemen; beschouwingen inzake de ontwikkeling van het verkeer, de

wegen, de waterwegen en de spoorwegen,
door Ir. L. A. L. Han’,ers en W. A. S. van Meel
…………..
445

Het Brabantse land en de nationale recreatie,
door Drs. N. P. J. de Vries en H. J. Verwiel

……………..
452

Het Brabantse perspectief; van Nederlands grensgebied naar Westeuropese middenzone,

doorIr.

J. P.

J. Margry ………………………………………………………………..
455

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.

Redacteur-Secretaris:

de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
M.
Hart.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIi:
F.
Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen;
R.
Vandeputte; A. J. Ylerick.

*

26-4-1961

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
415

VOOR INDUSTRIE-VESTIGING

NIET OFFICIEEL AANGEWEZEN

MAAR TOCH

ST.

S

e
.

I

.

aangewezen

w
AV

• MARKANT BRANDPUNT

DER PLANMATIGE LIJNEN
VAN EEN RECHTVAARDIG

EN VERANTWOORD WEL-

VAARTSBELEID.

DAARO1VE

BOUWT HET GEMEENTEBESTUUR OP HET

AANWEZIG EN EVENWICHTIG STRAMIEN

VAN KRACHTIGE POTENTIELE ONTWIKKE-

LINGSMOGELIJKHEDEN AAN EEN VER-

STERKTE ONTPLOOIING VAN DE INDUSTRI-

ALISATIE IN EEN-NATUURLIJK EN ECONO-

MISCH EXCELLENT VESTIGINGSKLIMAAT.

WILT U ZICH HIERVAN OVER-

TUIGEN? HET VEGHELS GE-

MEENTEBESTUUR IS BEREID U

DAARTOE ÂLLE GELEGENHEID

TE BIEDEN. TEL. (04130) 3335

416

‘S
.

26-4-1961

De hoofdlijnen van

het gewestelijk welvaarisbeleid

Het huidige Noordbrabant kenmerkt zich door een snelle

bevolkingsaanwas, een sterke verstedelijking en een snel

en krachtig groeiende industrie. De Brabantse bevolking

is van 550.000 in 1900 tot 1.500.000 in 1960 gestegen;

naar verwachting zal in 1980 de 2.000.000 worden bereikt.

Deze bevolkingsgroei steekt ver uit boven die van het gehele

land. Op basis 1900 = 100 bedraagt het indexcijfer van de

bevolkingsgroei thans 269, terwijl dit cijfer voor Nederland

224 bedraagt.

De vrstedeljking van Noordbrabant voltrekt zich in

een snel tempo. In 1900 woonde 82 pCt. der bevolking in

gemeenten beneden 15.000 inwoners, in 1930 was dat nog

61 pCt., in 1960 45 pCt. Thans woont
55
pCt. der Bra-

banders in plaatsen boven 15.000 inwoners met een meestal

stedelijk karakter. Slechts 13 pCt. woont nog in plaatsen

beneden 5.000 inwoners, tegen
54′
pCt. in 1900.

Met betrekking tot de werkgelegenheid voor deze snel

groeiende bevolking
kan worden geconstateerd, dat deze

tot nu toe een bevredigend verloop heeft vertoond, al moet

hieraan worden toegevoegd, dat de gunstige conjuncturele

ontwikkeling van de voorbije jaren vele onevenwichtig-

heden heeft gecamoufleerd. De recessies, welke wij hebben

meegemaakt, waren even zovele ernstige waarschuwingen.

Dan liepen de cijfers van werkloosheid op tot waarden, die

vaak uitgingen boven het landsgemiddelde.

Bezien wij deze werkgelegenheid naar de onderscheidene

sectoren, dan, constateren wij in de landbouw een aan-

merkelijke daling: Dit verschijnsel doet zich vrijwel overal

voor, en is op zich niet ongunstig. In veel gebieden, met

name op de zandgronden en de rivierkleigebieden, bestond

geen evenwicht tussen de arbeidsbehoefte en de arbeids-

bezetting van de boerenbedrijven. Hier was veelal sprake

van een verborgen werkloösheid, nI. een groot aantal

gezinsleden, dat in het bedrijf meewerkte, zonder dat er

voldoende emplooi voôr deze arbeidskrachten was. Een

gezonde afvloeiing van dit teveel aan arbeidskrachten naar

andere beroepen zal noodzakelijk zijn. Dit proces zal echter

nog verder voortgang moeten vinden om te bereiken, dat

de produktie en het inkomen per werker in de landbouw

op een aanvaardbaar niveau blijft. Naar een voorzichtige

schatting viden thans nog 55.000 mannen werk in de

Brabantse landbouw.

Een verbetering van de externe produktieomstandigheden
door groots opgezette ruilverkavelingen in enkele delen van

Noordbrabant – in liet Land van Heusden en Altena en in

de oostelijke Langstraat en het Bovenland van Heusden –

is thans in uitvoering genomen.

De groei van het aantal arbeidsplaatsen in de industrie

is bevredigend te noemen. Niet alleen hebben de reeds

vôôr 1945 gevestigde bedrijfstakken een opmerkelijke

vlucht te zien gegeven, ook tal van nieuwe bedrijven hebben

zich gevestigd, welke een grote bijdrage hebben geleverd

aan de industriële werkgelegenheid.

In 1950 bedroeg de personeelsbezetting in de industrie
(gerekend naar de industriële bedrijven met meer dan 10

werknemers en exclusief de bouwnijverheid) rond 158.000,

in 1959 was dit aantal gestegen tot rond 193.500, een stijging

derhalve in tien jaar met 35.500. Plaatsen wij dit cijfer

tegenover het overeenkomstige landelijke cijfer – ca.
117.000 arbeidsplaatsen méér in deze tien jaar — dan

blijkt Noordbrabant ruim 30 pCt. van de groei van de

industriële werkgelegenheid in Nederland te hebben opge-

bracht.

Deze vermeerdering van de industriële werkgelegenheid

was niet regelmatig over de provincie gespreid. Zo blijkt

Z.O.-Brabant ruim 50 pCt. van de groei voor zijn rekening

– te hebben genomen, N.O.-Brabant 29 pCt. en West-Brabant

ca. 15 pCt. Relatief sterk achtergebleven is Midden-Bra-

bant, waar de vermeerdering van het aantal arbeidsplaatsen

slechts ca. 3 pCt. van het genoemde totaal heeft bedragen.

De groei in de metaalnijverheid is in de periode, welke

wij op het oog hebben, het meest spectaculair geweest.

Niet alleen was de toename van het aantal bedrijven in

deze sector het grootst, nI. 16 op een totale toename van

27 bedrijven, ook de personeelsbezetting steeg hier zeer

opmerkelijk, nl. van 48.000 tot 72.000, een stijging derl’alve

van 24.000.

De ontwikkeling in de andere bedrijfstakken mag even-

eens tot bevrediging stemmen. Naar een voorzichtige schat-

ting van de mannelijke werkende beroepsbevolking is de

werkgelegenhëid voor mannen in het ambacht van 29.000

tot 36.000, d.i. met 7,000 gestegen in de periode van 1950

tot 1960; in de bouwvakken bedroeg de stijging 5.000, nl.

van 30.000 tot
35.000,
en in de dienstensector met 41.300

van 84.000 tot 125.300.

Door de Provinciale Planologische Dienst en het Eco-

nomisch-Technologisch Instituut voor Noordbrabant is

een studie gemaakt van de toekomstige ontwikkeling van

dc bevolking en de werkgelegenheid. Aan de hand van

ervaringscijfers omtrent de totale bevolking, de bevolkings-

opbouw en de beroepsbevolking kan deze laatste in 1980

– bij een totale bevolking van 2.000.000 – oj ca. 750.000

personen worden gesteld. Het scheppen van voldoende

werkgelegenheid hiervoor zal een grote opgave zijn, welke

slechts met inspanning van alle krachten kan worden be-

reikt. De totale mannelijke beroepsbevolking per 1januari

1960 kan op 410.000 worden gesteld. Houden wij rekening

met een vrouwelijke beroepsbevolking, welke 150.000

personen omvat, dan bedraagt de totale beroepsbevolking

560.000 personen. In 1980 zal dus voor ca. 200.000 personen

méér werk beschikbaar moeten zijn.

‘Deze vergroting van de werkgelegenheid zal niet in de

laatste plaats afhangen van het particulier initiatief, dat de

vestiging van nieuwe bedrijven en de uitbouw van bestaande

bedrijven tot stand zal moeten, brengen. Hiervoor zullen

grote bedragen moeten worden geïnvesteerd en zal een

uitgebreide staf van deskundigen beschikbaar moeten zijn.
Noordbrabant mag zich daarom gelukkig prijzen naast een
onderwijsinstituut op economisch en sociaal terrein nu ook

de beschikking te hebben gekregen over een belangrijk

technisch onderwijsinstituut in de Technische Hogeschool

in Eindhoven.

De Overheid, en met name de provincialè Overheid, kan

slechts die maatregelen nemen, welke als een noodzake-

lijke voorwaarde voor het verkrijgen van de gewenste

externe vestigingsfactoren moeten worden beschouwd. Als

26-4-196 1

417

één der grote plannen, welke de provincie heeft opgezet,

moet het West-Brabantplan worden genoemd. Dit plah,

in januari 1959 aan de Staten der provincie voorgelegd in

de brochure ,,Noord-Brabant in het Nieuwe Westen”, is

een welvaartsplan om te komen tot ontwikkeling van liet

westelijk deel der provincie. Onder andere wordt hierin

naar voren gebracht de aanleg van een haven aan de Wes-

terschelde in het gebied tussen Bath en Woensdrecht, en

van industrieterreinen aldaar, het zgn. ,,Kreekrakplan”.

De uitvoering van dit plan zal in fasen moeten geschieden,

waarbij als eerste fase is gedacht aan de bouw van een sluis

bij Bath voor coasters en kleine zeeschepen en de aanleg

van een industrieterrein van 100 ha.

In het plan is ook opgenomen het zgn. Beneluxkanaal

tussen Antwerpen en de Oosterschelde, met een oost-west,

lopend kanaal naar de sluis bij Bath. Zowel langs laatst-

bedoeld kanaal als langs het Beneluxkanaal zijn industrie-

terreinen geprojecteerd. In een verdere toekomst wordt in
de brochure de mogelijkheid naar voren gebracht van een

zeehavengebied onder Ossendrecht, dat toegankelijk zal

zijn via de Frederiklqis bij Zandvliet.

In verband met de Nederlands-Belgische onderhande-
lingen over een Schelde-Rijnverbinding, welke naar alle

waarschijnlijkheid door dit gebied zal lopen, wordt omtrent

een begin van uitvoering van deze plannen nauw overleg

gepleegd-met het Rijk.

Vanzelfsprekend zijn aan dit plan ook consequenties

verbonden ten aanzien van het scheppen van een goed

woon- en leefklimaat in de betrokken gemeenten. De

omvang van het woongebied zal worden bepaald door het

aantal arbeidskrachten, dat werk zal vinden’in de bedrijven,

welke op de aan te leggen haventerreinen zullen worden

gesticht. Gebaseerd op de ervaringen, welke in dit opzicht

in binnen- en buitenland zijn verkregen, mag nâ volledige

bezetting der terreinen op een primaire werkgelegenheid

voor 77.000 arbeiders worden gerekend, welke naar schat-

ting een- even grote secundaire werkgelegenheid zal mee-

brengen, dus in totaal ca. 150.000 arbeidsplaatsen.

Behalve op dit project is in de brochure de aandacht even-

eens gericht op het tot ontwikkeling brengen van de noord-

west-hoek. Verbetering van de waterwegen, de aanleg van

grote (rijks)wegen én de aanleg van industrieterreinen zul-

len ook daar de mogelijkheden tot opgang scheppen.

Doch niet alleen zal
,
West-Brabant door een oordeel-

kundige planning en de uitvoering van belangrijke Open-

bare werken geroepen worden om een belangrijke functie

te gaan vervullen in het ,,Nieuwe Westen”, d.i. de Rand-

stad Holland met zijn grote economische activiteiten, uit-

gebreid met de gebieden in Zeeland en Noordbrabant,

welke hier economisch-geografisch 6p aansluiten. Ook

in de overige delen van de provincie zal de in gang zijnde

ontwikkeling zich krachtig moeten voortzetten. De situatie

in het noord-oostelijk deel van de provincie is thans be-

vredigend. De grote structurele werkloosheid, welke hier

reeds lang bestond; was aanleiding voor de Regering dit

gebied tot officieel ontwikkelingsgebied, later tot zgn.

probleemgebied te verklaren, waar met krachtig stimule-

rende middelen de industriële ontwikkeling wordt gesteund.

Deze politiek is hier niet .zonder succes gebleven. In het

kader van de premieregeling ,,Bevordering Industrialisatie

Ontwikkelingskernen” waren in Noordbrabant per 8

februari 1961 17 nieuwe bedrijven gevestigd, en hadden

24 bedrijven een belangrijke uitbreiding ondergaan (Memo-

rie van Antwoord van de Minister van Economische Zaken

aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal). De vermeer-

418

dering van het aantal arbeidsplaatsen als gevolg van deze

vestigingen en uitbreidingen zal binnen 2 â 3 jaar ca.

4.570 bedragen, dit is ruim een vierde gedeelte van het

totaal aantal nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in het totale

Nederlandse probleémgebied., Hiervan zullen naar schat-

ting in het noord-oostelijk deel der provincie ca. 3.000

arbeidsplaatsen tot stand komen. In dit aantal is niet begre-

pen de toename van de secundaire werkgelegenheid; deze

is moeilijk te meten, doch zal naar verwachting niet onaan-

zienlijk zijn geweest.

Het is echter bij de huidige hoogconjunctuur, nu aller:

wegen een abnormale vraag naar arbeidskrachten bestaat,

moeilijk na te gaan, in hoeverre deze industriële expansie

heeft bijgedragen tot dë oplossing van het van ouds bestaan-

de probleem van de structurele werkloosheid in dit gebied.

In het zuid-oostelijk deel van de provincie mag de situatie

gunstig worden genoemd. De expansie van de aldaar

gevestigde bedrijven geeft goede hoop, dat ook in tijden

van een recessie hier voldoende werkgelegenheid zal blijven.

Het verloop van de werkgelegenheid in Midden-Brabant

daarentegen geeft wel zorgen. De geringe groei van het

industriële apparaat geeft reden tot de vrees, dat hier

ernstige werkloosheid zal optredën, als de huidige hoog

conjunctuur een einde nëemt. De vraag naar arbeidskrach-

ten in het omringende gebied versluiert thans het geringe

groeitempo van de werkgelegenheid. Gelukkig zijn hier

reeds verstrekkende plannen ontwikkeld, welke erop gericht
zijn de economische groei krachtige impulsen te geven.

Er zijn thans in Noordbrabant gebieden aan te wijzen

welke een grote concentratie van bevolking en werkgelegen-

heid te zien geven (,,stadsgewest Eindhoven”) en waar-

schijnlijk zullen in de naaste toekomst nieuwe concentraties

aan de bestaande worden toegevoegd, als de uitvoering

van het West-Brabant-plan zal zijn voltooid. Toch is over

het algemeen- een redelijke spreiding van de industriële

werkgelegenheid in de provincie bereikt. Toen de provincie

na de oorlog voor de taak stond de wederopbouw aan te
pakken, zweefde het provinciaal bestuur als ideaal voor
ogen het scheppen van werkgelegenheid op een redelijk

bereikbare afstand van de woonplaatsen voor dat gedeelte

der bevolking, dat buiten de landbouw een bestaan moet
vinden. De bijna onoverkomelijk lijkende moeilijkheden

in de woningvoorziening, de gebrekkige vervoersmoge-

lijkheden e.d. gaven geen reden tot de verwachting, dat

de bestaande cèntra in dit opzicht een grote taak zouden

kunnen vervullen. Sindsdien is echter veel gewijzigd. De
bestaande centra zijn, tegen de druk der omstandigheden

in, verder uitgegroeid, en nieuwe centra van industriële

activiteit zijn ontstaan. Het is voor het provinciaal bestuur

van nu de vraag, in welke richting dit proces zich verder

als de meest gewenste zal moeten voortzetten. Voorshands

lijkt het meest .aanvaardbare een gematigde centralisatie,

waardoor de typische voordelen van een combinatie van

belangrijke industriële bedrijfstakken
en het gehele daarbij

behorende dienstenvrlenende apparaat behouden blijven,

zonder dat van congestie kan worden gesproken. Deze

ontwikkeling zal- haar invloed op andere plaatsen doen

gelden. Enerzijds zullen vele gemeenten hun taak als vesti-

gingsplaats voor industriële bedrijven e.d. moeten vervullen

waarbij de noodzakelijke voorzieningen voor een goed

leef- en woonklimaat aanwezig zullen moeten zijn, ander-

zijds zal voor sommige gemeenten van een functieverlies

kunnen worden gesproken, dat wellicht een pijnlijke en

moeizame aanpassing zal vergen. Een verdergaande schei-

ding van woon- en werkgemeente lijkt in de rede te liggen.

26-4-196 1

r~
I

De vele verkeersontsluitingen, de moderne vervoermiddelen,

die steeds meer binnen het bereik van een groot deel van de
bevolking komen, brengen een zekere schaalvergroting met

zich, welke in onze maatschappij niet meer valt weg te

denken.

Een met bovengeschetste ontwikkeling nauw samen-

hangend sociaal en cultureel beleid wordt door de provincie

met kracht gevoerd. Ter advisering van het provinciaal

bestuur is een Commissie Sociaal Plan Noord-Brabant

ingesteld, welke tot taak heeft een sociaal plan c.q. een

deelplan samen te stellen. In deze commissie zijn de ver-

schillende sociale groeperingen van onze provinci
1
e vertegen-

woordigd. Een der werkgroepen uit deze commissie houdt

zich bezig met het vraagstuk van de openluchtrecreatie,

welk vraagstuk steeds meer de aandacht gaat opeisen. Als

voornaamste oorzaken hiervan kunnen worden genoemd

de bevolkingsaanwas, de snelle verstedelijking van Noord-

brabant, de gewijzigde standenindeling (o.a. daling van de
arbeidersgroep, aanmerkelijke vergroting van de diensten-

verlenende groep) en de veranderde tijdsbesteding. De

mogelijkheden voor openluchtrecreatie zijn thans in Noord-

brabant nog voldoende aanwezig. De provincie beschikt
thans nog per inwoner over 475 m
2
woeste grond en bos

geschikt voor recreatie. In vergelijking met bijv. Noord- en

Zuidholland – resp. 120 en 40 m
2

is dit cijfer hoog; in

vergelijking met piovincies als Gelderland – 800 m
2

en Drenthe – 1.000 m
2

zijn de mogelijkheden gering.

Om het behoud van belangrijke gebieden te verzekeren is
een facet-streekplan Natuurschoon- en Recreatiegebieden

in voorbereiding. Dit behoud zal niet alleen van belang zijn

voor de eigen Brabantse bevolking, doch zal mede van nut

zijn voor de velen uit andere delen van Nederland, die hier

rust en ontspanning komen zoeken. De aanleg van zwem-

baden, toeristische rijwielpaden en goede kampeergelegen-‘

heden zal nodig zijn om zoveel mogelijk in de behoefte
aan openluchtrecreatie in al haar schakeringen te voor-

zien.

Op het stuk van de woningvoorziening bestaan nog vele

wensen. De krachtig groeiende bevolking, de hier en daar

stormachtig verlopende industriële ontwikkeling, het in-

halen van de nog steeds bestaande achterstand en de sane-
ring van de woningvoorraad vergen de uiterste inspanning
op het gebied van de woningbouw. De jaarlijkse produktie

van woningen heeft zich in de afgelopen jaren rond de

12.000 bewogen. Bij een jaarlijkse toename van de behoefte

van 7.700 woningen, voortvloeiend uit de bevolkingsgroei,

resteert een aantal van 4.300 voor het inhalen van het

woningtekort (thans nog ruim 13.000) en de sanering van

de woningvoorraad (waaronder 17.000 krotwoningen vol-

gens officiële telling!).

Met betrekking tot de verbetering van de infrastructuur

bestaan eveneens veel verlangens. Verdere verbetering van
de verbindingen met het centrum van het land, de Randstad

Holland, en met het oostelijk deel van Nederland, de ver-

betering van de verbindingen met het achterland, met name

België, en de verbetering van kanalen en rivieren staan

sinds lang op het programma.

‘s-Hertogenbosch.

Dr. C. N. M. KORTMANN.

(advertentie)

centrum

van

t’s-HERTOGENBOSCH

handel

industrie
cultuur

26-4-1961

419

t

De plaats van Noordbrabant in Nederland

Inleiding.

Wie voor de taak gesteld wordt in weinig woorden de

sociaal-economische kwaliteiten van de provincie Noord-

brabant uiteen te zetten, doet bij de vele voortreffelijke

eigenschappen die dit gewest heeft, goed zich tot enkele

bijzonder opvallende te beperken.

Wat nu deze provincie in het Nederlands geheel bijzonder

kenmerkt is haar belangrijk en nog regelmatig toenemend

aandeel in ‘dë Nederlandse bevolkingsgroei. Hieronder

züllen wij zij het in het kort – nader op deze positie

ingaan.

Een ander in het oog vallend kenmerk van Noord-

brabant is zijn industriële betekenis en de ontwikkeling

daarvan. De betekenis van zijn industrie als bestaansbron

voor zijn bevolking gaat ver uit boven het aandeel van

zijn provinciale bevolking in het nationale geheel. Is on-

geveer 12 pCt. van de Nederlandse bevolking in Noord-

brabant woonachtig, van de Nederlandse industrie is in

arbeidsplaatsen gemeten 16 â 17 pCt. in dit gewest geves-

tigd. –

Een derde kenmerk van Noordbrabant vormt zijn ruimte

en de, ondanks zijn in Nederlands en Europees kader

grote bevolkingsgroei, geringe bevolkingsdichtheid. Ge-

lukkig is hier nog geen sprake van de verscheidene moei-

lijkheden, die elders met het wonen en werken van zeer

velén samenhangen. Moge een gelukkige en verstandige

leiding en een aanvaarding daarvan dit voor het welzijn

van de bevolking zo grote goed doen behouden.

Als laatste kenmerk van Noordbrabant is in het kader

van dit inleidend artikel toch zeker ook zijn ligging te

noemen. Lag aanvankelijk deze provincie als grenspro-

vincie wat ongelukkig en misschien wat in een uithoek,

in het kader van een Benelux en van een integrerend West-

Europa
is deze ligging meer. centraal geworden en zullen

belangrijke internationale verkeersroutes over het grond-

gebied van deze provincie gaan. Dat zulks een belang-

rijke vestigingsfactor betekent, behoeft geen betoog.

De bevolkingsgroei

In 1900 bedrQegen de geboorten in Noordbrabant

18.000 personen, tegenover die van Nederland in totaal

163.000. Het Brabantse aandeel in het Nederlands totaal

was toen 11,4 pCt. Voor
1959
zijn de geboorten in Brabant

verdubbeld tot 36.000, terwijl Nederland in totaal met

ongeveer de’hefft toenam tot ca. 242.000, waardoor het

Noordbrabantse aandeel in het Nederlands totaal in 1959

was gestegen tot bijna 15 pCt.

Door een relatieve en zelfs absolute daling van de Noord-

brabantse sterftecijfers – in 1900 stierven er jaarlijks

in Noordbrabant ca. 12.000 personen, terwijl dit in 1959

ca. 9.600 bedroeg – werd het Noordbrabantse geboorte-

overschot in de afgelopen 60 jaren ongeveer verviervoudigd

en steeg van 6.600 in 1900 tot ruim. 26.000 in 1959. Hier-

door steeg.het aandeel in de natuurlijke groei van Neder-

land van 9,3 in 1900 tot 16,8 in
1959.
Bedroeg in 1900 de

natuurlijke aanwas dus ongeveer / deel van de Neder-

landse natuurlijke aanwas, in
1959
was dit aandeel ge-

stegen tot
1/7
van het nationale totaal.

420

TABEL 1.

Geboorten,
slerJ’ten,
geboorte-overschotten per 31 december

Noordbrabant

Nederland

Jaar

Geboor-

Sterften
Geboorte- Geboor-
I
Sterften
Geboorte- –
ten

overschot

ten

overschot

1900 ..

18.506

11.918

6.588

162.490

91.846

70.644
1920 ..

23.972

10.741

13.231

192.987

81.525

111.462
1940 ..

26.920

10.159

16.761

184.846

87.722

97.124
1950 ..

33.557

8.805

24.752

229.369

75.580

153.789
1959
.

35.976

9.656

26.320

242.198

85.752

156.446

Noordbrabant in pCt.
van Nederland
Jaar

.

Geboor-

Sterften Geboorte-
ten

overschot

1900
……….
…………………
11,4

13,0

9,3
………………..
1920
….. … ..
.
12,4

13,2

11,9
1940
………………………….
14,6

.11,6

17,3
1950
………………………….
14,6

11,6

16,1
1959
………………………….
14,9

11,3

16,8

Wat de totale bevolking van het gewest aangaat zij

gemeld dat’ deze toenam van ca. 560.000 personen in

1900 tot ca. 14 miljoen personen in 1959.

TABEL 2.

Bevolking per 31 december

Jaar

Noordbrabant
I

.

Nederland

Mannen
Vrouwen
I

Totaal
Mannen
Vrouwen
I

Totaal

1900

.,
279.910
279.391
559.301
2.560.360
2.618.873
5.179.233
1920

..
368.163
365.773
733.936 3.410.262 3.455.052
6.865.314
1940

..
530.903
521.031
1.051.934
4.453.725
4.469.320
8.923.245
1950

,.
639.222 628.022 1.267.244
5.083.759
5.116.521
10.200.280
1959

..
749.611
735.06e
1.484.671
5.686.152 5.731.102 11.417.254

Noordbrabant in. pCt.
Jaar

.

,

van Nederland

Mannen
1
Vrouwen
1
Totaal

10,9

10,7

10,8

1920
………………………….
10,8

10,6

10,7

1940
………………………….
11,9

11,7

11,8
1950
…………………………

12,6

12,3

12,4
1959
…………………………

13,2

12,8

13,0

Was in 1900, wit de totale bevolkingsgrootte betreft,

Noordbrabant nog gelijk aan Groningen en
3/4
van Fries-

land, in
1959
was de totale bevolking van Noordbrabant

gelijk aan die van Groningen, Friesland, Drenthe en

ongeveer
1/3
deel van Overijssel. Geconcludeerd kan

derhalve worden dat Noordbrabant een in bevolkings-

aantal belangrijk groeiende provincie is met een steeds

toenemend aandeel in. het Nederlandse geheel.

Industriële betekenis.

Om de industriële betekenis van het gewest te schetsen, niet

alleen in zijn belangrijke ontwikkeling van de laatste tien

jaren, maar ook in zijn relatieve positie ten opzichte van

Nederland als geheel, is het wellicht dienstig te vermelden

dat de personeelssterkte van de Noordbrabantse industriële

bedrijven met meer dan 10 arbeidsplaatsen exclusief de

26-4-1961

bouwnijverheid in september 1950 ca. 158.000 bedroeg op

een Nederlands totaal van 943.000; de Nederlandse indus-

trie was in dat jaar dus voor 16 â 17 pCt. in Noordbrabant

gehuisvest.

Van 1950 tot 1959 nam de personeelssterkte, door

nieuwe vestigingen en. uitbreiding, toe met ca.
35.500

personen, terwijl de personeelssterkte van de Nederlandse

industrie met 117.000 personen toenam, m.a.w. ongeveer

30 pCt. van de Nederlandse industrialisatie vond in de

betreffende periode plaats in Noordbrabant, hetgeen een

uitbreiding betekende, die even groot was als die van de

gezamenlijke provincies Noordholland, Zuidholland,

Utrecht, Groningen, Friesland en Drenthe.

In de totale personeelssterkte van de Noordbrabantse

industriële bedrijven, die in september ruim 194.000 per

sonen bedroeg, neemt de metaalnijverheid met 72.000 pel-

sonen de voornaamste plaatsin, gevolgd door de textiel-

nijverheid met 35.000 personen en de voedings- en genot-

middelenindustrie met 31.000 personen, de schoen- en

ledernijverheid met 21.000 en de confectie-industrie met

10.000 personen.

Wat de groei in de afgelopen tien jaren betreft is het

vooral de metaalnijverheid geweest, die voor een zeer be-

langrijk gedeelte de Noordbrabantse industriële kar heeft

getrokken. Van de toeneming met 35.500 industriële ar

beidsplaatsen heeft dan ook bijna 50 pCt. betrekking op
Zuid-Oost-Brabant. Mede als gevolg hiervan en van het

praktisch constant blijven van de werkgelegenheid in de
textielindustrie is de spreiding van de industriële werk-

gelegenheid van Noordbrabant over het gebied van de

provincie in de loop dèr laatste tienjaren enigszins gewijzigd,

in die zin, dat het westen van Noordbrabant zijn relatieve

positie in de industriële werkgelegenheid in het gewest kon

handhaven, Centraal-Brabant een veer moest laten, welke

veer overigens niet geheel op de hoçd van Zuid-Oost-

Brabant terecht kwam maar deze moest delen met Noord-

Oost-Brabant. Centraal-Brabant staat daardoor stellig

voor een probleem en men zou het dan ook in zekere zin

– zij het dat deze mening niet algemeen gedeeld wordt

– een probleemgebied kunnen noemen.

2
1
/
4
maal zo groot werd. Voor de periode 1950 – 1959

werd hèt accres nog groter. Het jaar 1900 op 100 stellende

is het indexcijfer voor Noordbrabant voor 1959: 267,

tegenover dat van Nederland 220.
S,

Evenredig aan de relatief grootste bevolkingsgroei van

de Europese landen is Nederland in’het Europees kader

tot een land geworden met de grootste bevolkingsdichtheid.

TABEL 4.

Bevolkingsdichtheid per km
2
van ‘Europese landen (1957)

Nederland
…………………………
340
België
…………………………….
295
Groot-Brittannië
…………………….
212
Duitsland (B.R.) a)
………………….
208
Italië

…………………………….
161
Zwitserland
………………………..
124
Denemarken
……………………….
105
Portugal
………………………….
97
Oostenrijk
…………………………
83
Frankrijk

…………………………
80
Joegoslavië

……………………….
70
Griekenland

………………………
61
Spanje

…………………………..
58
Ierland
……………………………
41
Zweden

………………………….
16
Finland

………………………….
13
Noorwegen
………………………..
11

a) Exclusief west-Berlijn.
Bron:
verenigde Naties, Demographic Yearbook 1957.

Men. zou nu kunnen verwachten dat Noordbrabant,

dat qua bevolkingsgroei in zo belangrijke mate uitsteeg

boven het hoge groeipercentage van Nederland, ook in

bevolkingsdichtheid boven Nederland zou uitsteken. Niets

is minder het geval. Door de uitgestrektheid van het ge-

west is deze dichtheid, hoevel door de bevolkingsgroei
uiteraard stijgende, nog steeds niet aan het Nederlands

gemiddelde toe. Noordbrabant neemt onder de Neder-

landse provincies, ondanks zijn in bevolkingsaantal be-

langrijke positie daarin, eerst de vijfde plaats in.

TABEL
5.

Bevolkingsdichtheid van Noordbrabant en Nederland

Aantal inwoners per km
2

Jaar Noordbrabant

I

Nederland

Ruimte.
.

Als de bevolkingsgroei van Nederland als geheel in
105
122 139

vergelijking met die in andere Europese landen snel is

1909
125


180

te noemen, dan is zulks in nog meerdere mate in Noord-

::
: : :
:::
: : : : : :
::::::

S
211

………………..
brabant het geval.

‘4g
1959
303
352
TABEL 3.

Bevolkingsgroei in Europese landen 1900 – 1950

(indexcijfer 1900 = 1)’

Landen

Groei-indices

2,00
Denemarken

……………………………
1,75
1,56

Nederland

……………………………..
..
.

Finland

……………………………. . …
1,52 1,50

….

Noorwegen

………………… . …………
1,46

Portugal

………………………………
..
..

1,42

..
..

1,41

Spanje

…………………………………
..
..

1,37

..
.
Zwitserland

……………………………..
..
.
Italië
………………………………


.
.

1,31
Zweden

………………………………..
..
Groot-Brittannië

…………………………
..
1,29
België
…………………………………
.
.
Frankrijk

………………………………
.
.
1,07
ierland
………………………………..
.
0,92

Bron:
Verenigde Naties, Demographic Yearbook 1955.

In de periode 1900 – 1950 verdubbelde immers de Neder-

landse bevolking, terwijl in diezelfde periode de Brabantse

26-4-196 1

TABEL 6,

Aantal inwoners in 1959 per km
2

Zuidholland

……………………….
958
Noordholland

……………………..
781
Utrecht

…………………………..
511
Limburg

…………………………..
398
Noordbrabant

………………………
303

Gelderland

………………………….
253
Overijssel

.- ………………………..
237
Groningen

………………………..
211
Zeeland

…………………………..
166
Friesland

………………………….
148
Drenthe

……………………………
lt9

Blijkens tabel 6 is de Brabantse bevolkingsdichtheid,

om enkele verhoudingen te noemen, slechts 32 pCt. van

die van Zuidholland en 40 pCt. van die van Noordholland,.

Ook binnen de provincie, dus in de afzonderlijke gemeenten,

bereikt de bevolkingsdichtheid nergens hoogten, die on-1
aanvaardbaar zijn of, tot bijzondere moeilijkheden aan-

leiding geven. Door een gelikkige spreiding ook van de

421

t,

grotere gemeenten over het gebied van de provincie en

grondgebied van deze provincie voltrekken. Voor de ver-

door een daarmede samenhangend uit de historie geboren

dere economische ontwikkeling van dit gewest is deze zich

spreiding van de verschillende bestaansbronnen over het

zo fundamenteel wijzigende ligging van bijzondere bete-

gewest, is tot nog toe nergens van bevolkingsdichtheden

kenis omdat het daardoor in nog meerdere mate dan

sprake, ‘die bijzondere moeilijkheden met zich brengen.

thans reeds het geval is, en gevoegd bij de vele gunstige

Geconcludeerd mag dan ook worden dat, ondanks zijn

reeds aanwezige factoren, een bijzonder aantrekkelijk ves-

in Nederlands en Europees kader grote bevolkingsgroei,

tigingsgebied zal worden.

de bevolkingsdichtheid, die daarmede in Nederland in de

Behalve dit zal de ligging van Noordbrabant ten op-

eerste plaats en ook zij het in mindere mate in België en

zichte van de Randstad en vooral met name het veste-

Duitsland samenhangt, in Noordbrabant niet aanwezig is,

lijk deel der provincie, de invloeden van de uitstraling

evenmin als zulks het geval is in zijn afzonderlijke delen.

van deze Randstad over haar gebied in toenemende mate

Ligging.

ondervinden. Dat ‘hiertoe een verbetering van de in-

Bij een verdergaande integratie van West-Europa krijgt

frastructuur nodig is om deze potentieel gunstige ligging

Brabant in het Nieuwe Westen

’50km

0

\

06
God

)
i

0

• •:•» .’._• •••

4
4l
eel

j,

BEL

SCHE

1′

MAAS

:::
::::::::.:.:,

•.-.——————-

Noordbrabant van een
randligging,
die het in de achter

ons gelegen tijd van min of meer zelfstandige volkshuis-

houdingen had, een
centrale ligging.
Centraal in die zin

dat het in het centrum ligt van een gebied dat gevormd

wordt door grote handels- en industriegebieden van West-

Europa. De handels- en verkeersrelaties die bij een verdere

integratie tussen deze gebieden in toenemende mate ont-

staan, voeren over Noordbrabant, waardoor het een lig-

ging verkrijgt op de knooppunten van de aslijnen die deze

gebieden verbinden. Dat dit een belangrijke vestigings-

factor is spreekt voor zich.

De te verwachten verbetering en uitbreiding van het

internationaal systeem van wegen te land en te water zal

zich zonder twijfel voor een belangrijk gedeelte op het

tot realiteit te maken is evident. Gedeeltelijk zijn deze

werken reeds in uitvoering.

Tenslotte is wat de ligging betreft nog de aandacht te

vestigen op de plaats die Noordbrabant, met name Zuid-

West-Brabant, kan vervullen bij het elders in den lande

tot ontwikkeling brengen van de nationale zeehaven-

functies. Met name de Westerschelde biedt in dit opzicht

grote mogelijkheden. De zee dringt hier over een breed

front diep het achterland in waardoor enerzijds een moge-
lijkheid ontstaat tot het diep landinwaarts maken van zee-

havens toegankelijk voor grote schepen, anderzijds de
verbindingen met het achterland op bijna ideale wijze

kunnen worden verwezenlijkt.

Al met al mag naar ik meen worden gesteld dat ook de

422

26-4-1961

Regionaal-economische verschillen in

Noordbrabant

Inleiding.

Het ontwikkelen van een betrouwbaar beeld inzake de

economische situatie en. ontwikkeling van een bepaalde

streek is bij de huidige stand van de statistiek in Neder

land een moeilijke zaak. Stellen de nationaal-economische

plannen en de jaarrekeningen in staat een redelijk ver-

antwoorde visie op te bouwen met betrekking tot de stand

en de gang van zaken van de Nederlandse volkshuis-

houding als geheel, zolang een ,,intra comptabele” regio-

nale differentiatie van de nationale jaarrekeningen niet

Voorshands
zijn
in Nederland met betrekking tot deregio-

naal-economische verhoudingen slechts fragmentarische

gegevens voorhanden. Ten aanzien van Groningen is men

erin geslaagd onder leiding van Prof. Rijken van Olst een

incidentele opname te maken van de regionale produktie-

en inkomensvorming en met betrekking tot Amsterdam

heeft Dr. Venekamp het onderzoek van de stedelijke

economie in een zodanig stadium van ontwikkeling ge-
bracht dat een werkelijke lokaal-economische diagnose

met redelijke betrouwbaarheid kan worden ondernomen.
bestaat is het niet mogelijk een wetenschappelijk verant-

woord oordeel te vellen met betrekking tot de streken

waaruit de volkshuishouding is opgebouwd.

(vervolg van blz: 422)

ligging van de provincie Noordbrabant vele aspecten biedt,

die het tot een gewest maken, dat een belangrijk aandeel

zal vervullen in hetgeen in het nationale kader in de ko-

mende decennia tegemoet kan worden gezien.

Geconcludeerd mag dan ook worden dat door bevol-

kingsaa’ntal en -groei, door industriële betekenis en ont-

wikkeling, door ruimtelijke situatie en de daarmede samen-

hangende bewoonbaarheid en door ligging, Noordbrabant

een gewest is, waarvan, zoals het reeds tal van jaren deed,

de vervulling van een belangrijke functie in het nationale

geheel is te verwachten.

Tilburg.

Drs: H. A. G. MOONEN.

In Noordbrabant, met zijn omvangrijke en veelsoortige

vormen van economische bedrijvigheid, staat het werk

met betrekking tot de samenstelling van een provinciale

jaarrekening nog nauwelijks in een beginstadium. Eerst

zodra het C.B.S. tot regionale uitsplitsingen van de natio-

nale jaarrekeningen kan overgaan kan hieraan – serieus

worden gedacht.

Wanneer wij dan ook thans enige aspecten willen be-

lichten van de regionaal-economische verschillen, welke

zich binnen Noordbrabant voordoen, zijn wij genoodzaakt

af te gaan op die verschijnselen welke enigermate sympto-

matisch kunnen worden geacht voor de rol welke een

bepaald gebied economisch gezien speelt. In aansluiting

op het voorgaande artikel waarin Noordbrabant werd

bezien in het nationale kader, projecteren wij het wes-

telijke, het centrale, het noordoostelijk en het zuidoos-

teljk deel van Noordbrabant volgens bovenstaand kaartje

26-4-1961

.

423

in de totale Brabantse ontwikkeling gedurende de jaren

vijftig.

Wij beperken ons hierbij tot het aspect der industriële

werkgelegenheid. Deels vanwege de ruimte welke ons ter

beschikking staat, deels omdat wij menen, dat in een

provincie als Noordbrabant bij het gevoerde nationale

loonbeheersingsbeleid de groei van de regionale economie

zich in hoge mate identificeert met de groeitendenties

van de industriële erkgelegenheid. Als de enige bestaans-

bron met autonome expansiemogelijkheden wordt in de

industriële bedrijvigheid in alle Brabantse streken dè stu-

wende bestaansbron gevonden waaromheen zich in stad

en platteland vrijwel alle andere bestaansbronnen groe-

peren.

De ontwikkeling van Noordbrabant heeft gedurende de

jaren na de tweede wereldoorlog sterk in het teken ge-

staan van de industrialisatie. De hoofdintentie van het

gewestelijk welvaartsbeleid in meerdere daartoe strekkende

plannen was de industrieel-economische groei zodanig te

bevorderen, dat minstens een zekere mate van evenwichtig-

heid werd bereikt tussen de groei Van de beroepsbevolking

en de werkgelegenheidspotenties van het gewestelijke be-

drijfsleven. Een dergelijk evenwicht was, rekening houdend

met de teruggang van de werkgelegenheid in de landbouw

en de begrensde werkgelegenheidsperspectieven in lokaal-

en regionaalverzorgende branches, slechts mogelijk via de

industriële sectoren. Onze beschouwing aanvangend, ligt

het dan ook voor de hand, dat het thema wordt gevormd
door, de vraag naar de rol, welke de onderscheiden Bra-

bantse gebieden hebben gespeeld, wat betreft de groei van

de industriële werkgelegenheid.

De werkgelegenheidsfunctie van de
industriële economie.

Gedurende de periode 1951 t/m
1959,
waarop deze be-

schouwing in hoofdzaak betrekking heeft, zijn ten aanzien

van de expansie van de industriële werkgelegenheid mar-

kante verschillen waarneembaar tussen de onderscheiden

gebieden. In deze jaren steeg de werkgelegenheid in de

totale Brabantse industrie met 35.500 arbeidsplaatsen.

Tabel 1 toont duidelijk aan, dat het centrale gedeelte

onzer provincie in deze ook uit nationaal oogpunt zeer

sterke opgang praktisch geen aandeel heeft gehad, dat

het westelijk deel slechts een beperkte expansie heeft ge-

kend, terwijl het overgrote deel van de uitbreiding van

de industriële werkgelegenheid in het oostelijk deel van

Noordbrabant is terecht gekomen.

TABEL 1.
Omvang en ontwikkeling van de industriële werk-

gelegenheid in Noordbrabant; 1951 t/m 1959

Uitbreiding

31-12
2
50
1
31-12
2
59
1
absoluut
I
in pCt.

west-Brabant
…………..
28.595

34.073

5.478

15,4
Centraal-Brabant
………..
41.503

42.466

963

2,7
Noord-Oost Brabant
……..
23.570

33.936

10.366

29,1
Zuid-Oost Brabant
……….
64.216

82.869

18.653

52,8

Provincie Noordbrabant
….

157.884
1
193.344
1
35.460
1
100,0

Bron: Algemene Industrie Statistiek.

Bovenstaande cijfers geven de resultaten weer van de

expansie van het bestaande bedrijfsleven, dat zich in deze

jaren handhaafde, van de terugval die ontstond doordat

bepaalde bedrijven hun activiteiten staakten en van de

groei, welke werd geïnfiltreerd door de. opneming van

nieuwe industriële bedrijven. Teneinde met betrekking tot

424

deze componenten nader inzicht te verschaffen bezien wij

thans eerst de werkgelegenheidsontplooiing van die be-

drijven nader welke in 1950 reedsbestonden en eind
1959

nog deel uitmaakten van dè Brabantse industriële struc-

tuur.

De rol van de
bestaande industrie.

Sprekend over de bestaande industrie aan het begin

van de jaren vijftig lijkt een beknopte regionale typologie

vooraf gewenst.

In West-Brabant blijkt de industriële structuur aan het

begin van dit tijdvak beheerst door de suiker- en con-

servenindustrie, met haar sterk seizoenmatige inslag, voorts

door de zware metaalindustrie van Bergen op Zoom,

enige grote metaalindustrieën il Breda, in welke stad ook

de rayonindustrie H.K.I. van oudsher een belangrijke

plaats inneemt, last but not least door de industrie van

Roosendaal waaronder het sinds 1950 volop in expansie.

zijnde spreidingsobject van de N.V. Philips, de sigaren-

industrie, de rubberindustrie en de borstelfabricage.

Centraal-Brabant stond dominant in het teken van de

wollenstoffen- en de schoen-lederindustrie, in Tilburg ge-

secondeerd door het Philipsbedrijf N.V. Volt en de Cen-

trale werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen en enige

middelgrote metaalindustrieën.

Noord-Oost Brabant werd in zijn industriële structuur

rond 1950 voornamelijk bepaald door de voedings- en

genotmiddelenbranche met enige uitlopers in de chemische

sector. Rond deze sector trof men zowel in de grotere als

in de kleine gemeenten enige belangrijke bedrijven aan

in de textiel- en in de metaalbranche.

Zuid-Oost Brabant tenslotte steunde primair op de be-

drijven van de N.V. Philips, voorts op de textielindustrie,

‘in sterke mate geconcentreerd te Helmond, en de sigaren-

industrie.

Van de 1.595 industriële bedrijven, welke eind
1959
in

Noordbrabant volgens de Algemene Industrie Statistiek

werden geregistreerd, bestonden er 1.360 reeds in 1950.

Gedurende de jaren vijftig bracht deze bestaande industrie

haar werkgelegenheid van 147.000 op niet minder dan

ca. 176.400 arbeidsplaatsen. Voor niet minder dan bijna

29.500 personen werd aldus in deze tien jaren additioneel

een functie gecreëerd. Regionale uitsplitsing van deze

cijfers toont blijkens tabel 2 aan hoezeer de groeikracht

van de bestaande industrie in haar werkgelegenheids-

effect verschillen te zien heeft gegeven.

TABEL 2.

Omvang en ontwikkeling van de werkgelegenheid

in de bestaande industrieën in Noordbrabant;

per ultimo 1950 en per ultimo 1959

Aantal

plaat
Uitbreiding

bedrijven 31-12
2
50
1
31-12
2
59 absoluut
I
in pCt.

west-Brabant . …

297

25.827

27.865

2.038

7,9

Centraal-Brabant .

516

38.005

39.680

1.675

4,4

NO. Brabant
….

205

21.445

28.337

6.892

32,1

ZO. Brabant . . -.

342

61.757

80.477

‘18.720

30,3

0V.

Nobrdbrabant .

1.360

147.034

176.359

29.325

19,9

Bron: Algemene Industrie Statistiek.

Zeer duidelijk tekenen zich belangrijke regionale ver-

schillen af. Terwijl de bestaande industrie van West- en

Centraal-Brabant zich kenmerkt door de beperktheid van

de vergroting van hun werkgelegenheidspotenties, is de

26-4-1961

uitbouw van de bestaande industrie zowel in Noord-Oost

als in Zuid-Oost Brabant gepaard gegaan met een zeer

aanzienlijke vergroting van haar arbeidspotentieel. In tien

jaren tijds werd in beide gebieden het aantal industriële

arbeidsplaatsen met om’- en nabij een derde vergroot. In

Zuid-Oost Brabant heeft hiertoe ongetwijfeld de grote op-

gang van ‘de D.A.F. en de onophoudelijke expansiedrang

van het Philipsconcern in zeer sterke mate bijgedragen.

Beide groot-industrieën bewerkstelligden ca. 75 pCt. van

de weergegeven uitbreiding van de werkgelegenheid in de

bestaande .industrie. Ook zonder Philips en D.A.F. gaf

de bestaande industrie in Zuid-Oost Brabant evenwel een

werkgelegenheidsexpansie te zien die ruim 1
1
/
2
maal zo

groot was als die van de 813 bestaande industriële be-

drijven in West- en Centraal-Brabant tezamen.

Tonen zich Noord- en Zuid-Oost Brabant dè expansie-

gebieden voor. zover, het de bestaande industrie aangaat,

hoe liggen nu de verhoudingen wat de lokalisering van

de nieuwe industrie betreft?

Brabants regionen en de nieuwe industrie.

Gedurende de jaren 1951 t/m 1959 kwam het in Noord-

brabant tot de vestiging van 235 nieuwe industriële be-

drijven. Deze industrieën verschaften eind 1959 aan 16.061

mensen werkgelegenheid. De nieuwe industrievestiging is

dus voor dee provincie ‘een uiterst belangrijke zaak ge-

weest zeker indien men haar effect beziet tegenover de

groei van de werkgëlegenheid in de bestaande industrie, die

zoals wij zagen ca. 29500 arbeidsplaatsen omvatte.

Het wegvallen van industriële werkgelegenheid als ge-

volg van’ opheffing van bedrijven werd door de nieuwe

vestigingen verre gecompehs’eerd. De industriële bedrijven

die in de jaren vijftig ‘als gevolg van opheffing, verplaatsin

of faillisement verdwenen, verschaften in 1950 aan ruim

9.900 mensen éen bestaan. De komt van de nieuwe indus-

triè vulde dit verlies aan en droeg daarnaast nog in ruime

‘mate bij tôt de economische groei van het gewest.

West-Brabant en Noord-Oost Brabant blijken de ge-

bieden ,te zijn gewest waar, bezien vanuit hun werk-

gelegenheidieffect, de nieuwe industrie in hoofdzaak een

onderkomen’ heeft gevonden. Slechts van de centrale Bra-

.bantse gebieden kan worden gezegd dat de betaande in:

dustrie nâuwelijks een groeikracht uit ‘een oogpünt van
werkgeiegehheid vertoonde, terwijl de nieuwe industrie

zich slechts in zeer beperkte,mate tot deze gebieden aan-

getrokken voelde.

TAflEL 3.

De werkgelegenheid geschiipen door de vestiging van

• nieuwe industriële bedrijven in vergelijking inet de

• groei van de bestaande industrie en het ‘gevolg van hét

wegvallen ‘an industriële’ bedrijven; J951 t/m 1959

1′
2
1

3

1

4
1

5

West-Brabant
….,..,.,
75
5.844
2,038
2.404
5.478
Centraal-Brabant
….,…,
54
2.283
1.675
2.995
963
Noord-Oost Brabant-
……..
60
.
5.542
6.892 2.068
10.366
Zuid-Oost Brsbant

……….
46
.
2.392
18,720
2.459
18.653

Provincie-Noordbrabant

….
235

1
16.061
29.325 9.926-
35.460

aantal nieuwe industriële bedrijven. arbeidsplaatsen in de nieuwe industriële bedrijven ultimo 1959.
uitbreiding bestaande -bedrijven.
arbeidsplaatsen in de opgeheven industriële
bedrijven
ullimo 1950.
totale groei industriële werkgelegenheid.

Ongetwijfeld heeft het- regionaal-economisch ontwik-

kelingswerk van de Rijksoverheid er in,belangrijke mate

toe bijgedragen dat zowel in West- als in Noord-Oots

Brabant de nieuwe industrie in zo ruime mate en met zulk

een groot resultaat een bakermat heeft kunnen vinden.

Plaatsen als Etten en Leur, Uden, Cuyk, Oudenbosch en

Boxmeer, vlak na de tweede wereldoorlog nog oorden

van stilstand en weinig perspectief, zijn hierdoor gemo-

duleerd tot plattelandsgemeenten van allure met gunstige

uitgangspunten voor verdere deelneming aan de econo-
mische ontwikkeling van ons land. ‘Als de belangrijkste

vestigingsgemeenten kunnen verder worden genoemd het

vergaand, vernieuwde en volop in ontwikkeling gekomen

‘s-Hertogenbosch, Oosterhout en Oss dat thans ook tot

de rijksontwikkelingskernen behoort.

Besluit.

In een provincie als Noordbrabant waar een uit nationaal
oogpunt relatief sterke natuurlijke bevolkingsgroei een der

economisch relevante data vormt, behoort, naast het stre-

ven naar een zo hoog mogelijk inkomen van streek tot

streek, de zorg voor een voortdurend expanderende indus-

triële werkgelegenheid tot de primaire taken.

De praktijk leert dat men hierin in West-Brabant slechts

in beperkte mate is geslaagd. De sterke uitgaande pendel

naar Zuidhollands havenbekken, welke economisch alleen

verklaarbaar is uit regionale toleraties met betrekking tot

het nationale loonplafond, maar welker maatschappeijke

gevolgen alle aandacht vërdienen, leert dat men hier in
de overgangsfase verkeert. Een overgangsfase met be-

trekking waartoe men mag vertrouwen dat zij zal uit-

monden in de fase waarin de regionale industriële economie

haar werkgelegenheidsfuncties aanzienlijk nauwer zal kun-

nen aanpassen bij omvang en samenstelling van het ar-

beidspotentieel dan thans het geval is.

Centraal-Brabant heeft onder de Brabantse gebieden een

duidelijke achterstand. Beschikkende over een aanzien-

lijke ,industrieel-economische apparatuur neemt het nog
nauwelijks deel aan de alleszins imposante gewestelijke

ontwikkeling. -Het kenmerkt zich, over de jaren vijftig

bezien, door stagnatieverschijnselen als yertrekoverschotten,

een relatief laag woningbouwtempo, een toenemend uit-

gaand pendelverkeer e.d.

Noord-Oost Brabant is het Brabants ontwikkelings-
gebied bij uitstek. De bestaande industrie geeft er een

vrijwel bnafgebroken voortgaande expansie te zien. Het

merendeel der daarvoor in aanmerking komende gemeenten

heeft zich in dit gebied onmiddellijk na de tweede wereld-

oorlog opgemaakt om een actieve rol te spelen in het

kader van het nationale industrialisatiebeleid. De binnen-

komst van vele nieuwe bedrijven met aanzienlijke werk-

gelegenheidspotenties heeft dit streven als niet ijdel ge-

stémpeld.

Zuid-Oost Brabant tenslotte is het grote econotiiische

expansiegebied van Noordbrabant, wellicht zelfs van

Nederland. In de weergaloos snelle opgang van zijn cen-

trum Eindhoven tèkent zich de groeikracht van het groot-

industriële bedrijfsleven van dit gebied duidelijk af. Grijpt

het Rotterdamse havenbekken, met zijn op internationale

dieristenverlenende industrie gericht bediijfsleven met zijn

arbeidsvoorziening ver over de grenzen van wat men –

geografisch als zijn gebied zou beschouwen, hetzelfde geldt

voor Zuid-Oost Brabant. Ook -hier is met betrekking tot
de door ons getrokken lijnen het papier geduldig in deze

zin, dat in werkelijkheid de arbeidsvoorziening van het

economisch gebeuren in dit gebied ondenkbaar zou zijn

zonder aanzienlijke ‘contingenten uit andere delen van

Noordbrabant, uit Limburg en, uit België.

26-4-1961

425

De achterstand van
het westen van

Het westen van Noordbrabant is in velerlei opzicht een

typisch gebied. De grens tussen alluviale en diluviale gron-

den loopt er dwars doorheen. De hoge gronden zijn sinds

tientallen eeuwen bewoond; de alluviale werden vroeg be-

dijkt, dikwijls verzwolgen en efficiënt herwonnen. Dit

laatste vooral omdat de heren van Breda en Bergen op

Zoom o.a. konden beschikken over een Andries Vierlingh,

die wist wat bedijken was.

Bergen op Zoom, Breda en Geertruidenberg; Willem-

stad, Zevenbergen, Klundert en Steenbergen waren van

oudsher vestingen van allure, waar weinig groei mogelijk

was omdat de vestingwet dat verbood, totdat rond 1870

de poorten van de meeste vestingen werden opengestoten.

De polders zijn sedert hun ontstaan voor agrarische

doeleinden gebruikt; de hoge gronden bestonden honderd

jaar geleden hoofdzakelijk uit heide en moeras met wat

verspreide woonkernen en daaromheen gelegen esgronden.

Door natuurlijke omstandighedén bleef het westen van

Noordbrabant praktisch volledig geïsoleerd. Weliswaar

verbraken de spoorlijnen Breda – Dordrecht, Tilburg –

Breda – Vlissingen en Moerdijk – Roosendaal – Antwerpen

dat isolement enigermate; waren de Mark en de Roosen-

daalse en Steenbergse Vliet bevaarbare waterwegen voor

kleine schepen; werden postverbindingen onderhouden

naar Gorinchem, Dordrecht en Zeeland en waren er enige

heirbanen voor landverkeer, doch al met al had het westen

van Noordbrabant
25
jaar geleden een uiterst slecht tot

ontwikkeling gek,men infrastructuur, vooral – en nu

nog – op het gebied van de waterwegen.

De aanleg van het Markkanaal betekende een wezen-

lijke vooruitgang van beperkte betekenis. De autosnelweg

via
de Moerdijkbrug bracht Holland en het westen van

Noordbrabant dichter bijeen. Ruim een maand geleden

is daar dan eindelijk de Merwedebrug bijgekomen, terwijl

;de streek van Roosendaal en Bergen op Zoom en een deel

van Zeeland verlangend uitzien naar het gereedkomen van

de nieuwe rijks1ieg Moerdijk – Roosendaal, die al vele

jaren op het rijkswegenplan stond.

De zeer gebrekkige waterverbindingen hebben de indus-

trialisatie van het westen van Noordbrabant sinds mensen-

leeftijden ernstig belemmerd. De juistheid van deze be-

wering is niet gemakkelijk te
bewijzen.
Waar echter overal

in West-Europa duideljk blijkt dat goede waterverbin-

dingen tot industrievestiging hebben geleid, mag wel

worden gesteld dat aan westelijk Noordbrabant tal van

onbekende kansen voorbij moeten zijn gegaan.

Noordbrabant

Hoe droevig de toestand in het westen van Noordbrabant

is, werd onlangs duidelijk. De meer dan 100 jaar oude

sluis in Dintelsas bleek met een shutlengte van 24 m

echt te klein voor een vlot zandtransport, dat voor de

aanleg van de weg Roosendaal – Moerdijk daarlangs moest

geschieden. Alleen voor dat zandtransport werd de sluis

toen verlengd tot
65
m, opdat normale zandbakken zouden

kunnen worden geschut. Dat was blijkbaar economisch

verantwoord. Grotere binnenschepen hebben er ook baat

bij gevonden, want die behoeven nu niet meer op gelijk

tij te wachten om door de sluis heen te schuiven.

Op het stuk van waterwegen was het westen van Noord-

brabant, voor degenen die een verbinding Antwerpen –
Rijn wensten, een papieren operatieterrein; zo goed als

voor degenen die het nut daarvan bestreden. De kaart

van westelijk Noordbrabant staat vol tracés. Over voor

en tegen van ieder plan is mondeling en schriftelijk ein-

deloos gediscussieerd, herhaaldelijk onderhandeld en nog

is geen overeenstemming bereikt. Hoewel de scheepvaart-
weg Antwerpen – Rijn voor een groot deel de grenzen van

westelijk Noordbrabant volgt, is er nergens in het westen

van Noordbrabant een haven waar grote binnenschepen

kunnen laden en lossen. Technisch zou havenaanleg aan

de Zeeuwse wateren en het HollandschDiep geen proble-

men van betekenis scheppen, doch wat zijn de rea1isatie-

kansen van een industriehaven als er geen bevolkings-

agglomeratie van betekenis in de buurt ligt?

Bergen op Zoom komt nu eindelijk zo ver dat het een

industriehaven krijgt voor grotere binnenschepen. Dat

heeft eindeloos veel voeten in de aarde gehad. Breda en

Roosendaal, de twee belangrijkste industriekernen van het

westen van Noordbrabant, zullen het voorlopig nog moeten

doen met Kempenaars, maar dan niet afgeladen.

Toen het •Maikkanaal in 1915 gegraven werd – de

eerste plannen dateren van rond 1890 – is de kans gemist,

Breda een behoorlijke scheepvartverbinding te geven,

omdat de daarin voorkomende sluis afmetingen kreeg, die
van weinig toekomstvisie getuigden. Er zijn thans plannen

in de maak die sluis te vervangen. Het is te hopen dat de

les uit het verleden niet zal worden vergeten.

Voor een goede waterwegontsluiting is een verbinding

tussen de Mark en’ de Roosendaalse – Steenbergse Vliet

noodzakelijk. Dat plan werd al in 1812 geopperd, slui-

merde 100 jaar enis sinds 50 jaar in studie.

Lgeve
er

De spoorwegverbindingen in westelijk Noordbrabant –

100 jaar geleden tot stand gekomen – zijn redelijk

(vervolg van blz. 425)

Samenvattend kan de conclusie van dit beknopte over-

zicht luiden dat Noordbrabant op het stuk van de indus-
triële werkgelegenheid aanzienlijk versterkt uit de jaren

vijftig te voorschijn is gekomen. Er zijn evenwel duidelijke

onevenwichtigheden. Centraal-Brabant en ook West-Bra-

bant zijn niet tot een zodanige ontplooiing gekomen, dat

het woord bevredigend gepast zou
zijn.
Wil Noordbrabant

in bepaalde zijner gebieden niet binnentreden in het mo-

derne stenen tijdperk, dat kenmerkend is voör zovele

Europese industriële aggiomeraties en haar bevolking ook

bij een vrije woningmarkt een optimaal gebruik waar-

borgen van zijn uitgestrekte natuurschoonrjke gebieden,

dan zullen met name in West- en Centraaï-Brabant ster-

kere economische impulsen teweeg moeten worden ge-

bracht dan in de jaren vijftig werkzaam waren.

Tilburg.

Drs.
B. P. SPEETJENS.

426

26-4-196 1

goed. Er zijn wel eens stemmen opgegaan voor een lijn
Breda – Utrecht en zo’n verbinding zou ook wel passen

in het Nederlandse spoorwegnet, maar per spoor zijn de

omwegen naar Utrecht niet zo dramatisch.
Wat wel overweging verdient is het tijdig weer openen

van stations op plaatsen die van betekenis worden. Dat

Gilze-Rijen, Boxtel, Heeze-Leende wel een station hebben

en Etten niet, is niet voor iedereen te begrijpen. Nu er

geen station is, zijn er geen passagiers en krijg zonder

passagiers maar eens een station terug. Het is als met

de grotere kanalen. Zonder grote kanalen geen grote

schepen en waarom grote kanalen als er toch geen grote

schepen komen?

Bij landverkeerswegen ligt de kaart heel anders. De

eenheden die van landverkeerswegen gebruik maken zijn

betrekkelijk klein en worden in hun bewegingsvrijheid

nauwelijks belemmerd. Het meten van de verkeersbehoefte

is een eenvoudige zaak. Het stellen van prognoses is moei-

lijker, zoals uit discussies in dit blad wel blijkt. De aanleg

van nieuwe wegen holt door allerlei oorzaken wel eens

achter de feiten aan, maar de verkeersbehoeften op dat

gebied zijn zo evident, dat vooral het beschikbaar zijn

van geld en personeel bepalend zijn voor de achterstand.

Te dien aanzien zijn de Deltawerken, hoewel primair

van belang voor de veiligheid, van enorme betekenis.

Via de Volkerakdam zal het westen van Noordbrabant

met de weg Rotterdam – Antwerpen een nieuwe noord-

zuidverbinding krijgen. Die dam zal ook aansluitingspunt

zijn voor een nieuwe oost-westverbinding waaraan het

provinciaal bestuur de naam Maasroute gaf. Breda, maar

ook Tilburg en Eindhoven, zullen attent moeten zijn op

het verkrijgen van goede aansluitingen aan de Volkerak-‘

dam, vanwege de relatie met het Botlek- en Europoort.

gebied.

De doortrekking van de autoweg Moerdijk – Breda

naar Antwerpen en Brussel is voor westelijk Noordbrabant

van groot belang. Evenzeer de spoedige totstandkoming

van een autoweg ter vervanging van de route Zeeland –

Bergen op Zoom – Roosendaal – Breda – Tilburg. En zou
het leggen van een verbinding Breda – Hasselt niet voor-‘

treffelijk passen in het Europese wegennet?

De openbare nutsvoorzieningen, voor zover die een

monopolistisch karakter hebben en bovendien rendabel

zijn, hebben nooit moeilijkheden van betekenis opgeleverd.

Water en elektriciteit worden overal gebracht, waar die

artikelen verkocht kunnen worden, zelfs in onrendabele

gebieden, want daar betalen de anderen wel voor. Dat

met de politiek der onrendabele aansluitingen landschaps-

aantasting en bodemvervuiling in de hand gewerkt worden,

wordt op de koop toe genomen, vooral ook door de ver-

kopers van kleine bosjes en waardeloze akkers aan zoekers

van bungalowterrein.

Eén
openbare nutsvoorziening loopt altijd achteraan.

Dat is de vuilwaterafvoer. Sommige kleinere. gemeenten

hebben hun problemen terzake reeds kunnen oplossen,

andere zijn daarmee doende. Een grote afvoerleiding voor

het afvalwater van Breda en omstreken naar het Hollandsch

Diep komt in uitvoering. Roosendaal, Bergen op Zoom

en nabijgelegen gemeenten pogen een gezamenlijke afvoer-

leiding naar de. Westerschelde’ tot stand te brengen. De
kosten van dit soort werken zijn bijzonder hoog. Menig

gemeentebestuur weet niet, hoe de lasten van rente, af

lossing en exploitatie te dekken, zodat financiële problemen

de uitvoering dikwijls ingrijpend vertragen. Vestiging van

nieuwe industriële bedrijven met sterk verontreinigd afval-

water is zonder uitvoering van de afvalwaterprojecten

praktisch ontoelaatbaar.

De aanwezigheid van geschikte industrieterreinen in

voldoende omvang is bij iedere industrialisatiepolitiek een

noodzakelijke voorwaarde. Zoals elders in dit nummer te

lezen valt heeft het westen van Noordbrabant aan de

industriële expansie van de gehele provincie, in arbeids-

plaatsen gemeten, slechts in beperkte matebijgedragen.

De oorzaak daarvan moet hoofdzakelijk worden gézocht
in het achterblijven van Breda en vooral ook van Bergen

op Zoom, omdat in Breda tot enige jaren geleden en in

Bergen op Zoom tot nu toe onvoldoende volledig geëqui-

peerde industrieterreinen ‘aanwezig waren, respectievelijk

zijn. Breda heeft jaren lang de moeilijkheid ondervonden

dat er aan de noordzijde van de stad een. rjkswegtracé

voor een noordelijke rondweg te dicht bij de stad lag (het

tracé was dan ook afkomstig van het rjkswegenplan uit

de jaren dertig) en Bergen op Zoom had binnen haar

gemeentegrenzen geen reële mogelijkheden van betekenis.

Voorts is de door het provinciaal bestuur gestimuleerde

na-oorlogse industrialisatiepolitiek aanvankelijk van de

veronderstelling uitgegaan, dat de grotere centra zelf wel

voor hun aandeel zouden zorgen. De stimulerende zorg

concentreerde zich daardoor op de nieuwe kleinere con-
centratiepunten, waarbij vooral in Etten (dank zij kuhst-

matige maatregelen en een efficiënt beleid) en in Oosterhout

(dank zij gunstige natuurlijke omstandigheden en een even

efficiënt beleid) spectaculaire resultaten werden bereikt.

Langzamerhand dringt het inzicht door dat het toch
VOO’
al
de grotere centra moeten zijn, welke de uitbreiding van

de werkgelegenheid zullen moeten dragen, zonder dat zulks

zal behoeven te leiden tot het ongebruikt laten van de

potenties der kleinere centra of incidentele projecten.

De industrie in westelijk Noordbrabant is van origine

vooral gebaseerd geweest op de verwerking van agrarische

1. produkten. Suikerfabrieken, conservenbedrijven, bierbrou-

werjen, suikerwerkfabrieken, leerbedrijven etc. bestaan er

al lang. Daarnaast is er een vanouds bestaande metaal-

industrie met gieterjen, machine- en apparatenfabrieken

te Breda en te Bergen op, Zoom.

Het militair karakter van steden als Breda is er bijv.

oorzaak van dat daar textielbedrijven, gespecialiseerd op

uniformkleding, zijn ontstaan en zijn blijven bestaan.
De H.K.I.-vestigingen te Breda en Steenbergen (thans

opgenomen in het A.K.U.-concern) en andere door ter

plaatse gevestigde ondernemers genomen initiatieven, leid-

den reeds voor de oorlog tot een meer gevarieerd werk-

gelegenheidspatroon.

Van de totale industriële werkgelegenheid is die in de

metaalsector veruit de belangrijkste, waarna – vooral in

de campagnetijd van de suikerfabrieken te Breda, Roosen-

daal, Steenbergen, Dinteloord en Zevenbergen – de voe-

‘dings- en genotmiddelen volgen. In beide bedrjfsklassen

tezamen wordt 62,5 â 65 pCt. van de industriële werkge-

legenheid geboden (maart 1960).

De tabel op blz. 428 geeft een beeld van de spreiding

der industriële werkgelegenheid in het westen van Noord-

brabant en de grootste vijf werkgelegenheidscentra.

In Noordbrabant, exclusief het westen van Noord-

brabant, is bijna 15 pCt. van de bevolking in industriële

beroepen werkzaam. Zou westelijk Noordbrabant ‘eenzelfde

cijfer halen dan zouden er ongeveer 58.000 industriële

arbeidsplaatsen moeten zijn in plaats van de aanwezige

33.452, welk cijfer in de campagnetijd van de suiker

fabrieken oploopt tot bijna 36.000. Daaruit blijkt duidelijk

dat er een belangrijke achterstand aanwezig is t.o.v. Noord-

26-4-1961

427

TILBURG
ETTEP’l-LEUR

\/

ANTWERPEN
E RUS5EL

BERGEN1
op
z
00,11

ANTWIRPEN

t-

Inwonertal en industriële arbeidsplaatsen in de drie

deelgebieden van het westen van Noordbrabant en in

de grootste vijf werkgelegenheidscentra

Industriële arbeidsplaatsen
Gebieden Inwonertal december 1959
maart 1960
(mannen
+
vrouwen)

absoluut
PCI.
absoluut
pCt.
3aronie a)
231.626

.
59,68
19.643
59,62
Breda
107.127
27,60
11.060 33,06
Oosterhout
24.831
6,40
3.837
11,47
Etten
14.024
3,61
1.533
4,58

lv6arkiezaat b)
122.918
31,67


12.041
35,09
Roosendaal
38.186
9,84
5.886
17,60
Bergen op

Zoom

34.984
9,01
3.834
11,46

Westhoek c)
33.582
8,65
1?168
5,29

lietwesten
van Noord-
1388.126
33.452

liet westen
.inpCt.van
geheel N.-
brabant
(
26,11
(195.516)
17,11

Baronie: Breda, Oosterhout, Made, Geertruidenberg, Raamsdonk, Ter-
heijden, Teteringen, Chaam, Prinsenbeek, Nieuw-Ginneken, Etsen, Ouden-
bosch, Hoeven, Rucphen, Rijsbergen, Zundert.
Markiezaat: Bergen op Zoom, Roosendaal, Putte, Ossendrecht, Woens-
drecht; Wouw, Halsteren, Steenbergen, Oud- en Nieuw Gastel, Nieuw
Vossemeer.
De Westhoek: Zevenbergen, Hooge- en Lage Zwaluwe, Klundert, Stan-daardbuiten, Fijnaart, Willemstad, Dinteloord.

brabant als, geheel. De beroepsbevolking werkt dus
in

andere dan industriële beroepen – waarvan de land- en

tuinbouw en debouwnijverheid niet te verwaarlozen zijn –

en vooral ook elders, dus buiten het westen van Noord-

brabant. Beschouwingen daarover vallen buiten het bestek

van dit artikel.

Het niet in voldoende mate aanwezig zijn van vestigings-

mogelijkheden in het recënte verleden is zonder twijfel
mede oorzaak geweest van deze ontwikkeling. Met een

te verwachten jaarlijkse aanwas van de industriële beroeps-

bevolking Inet 1.200 tot 1.400 personen biedt westelijk

Noordbrabant ook voot omvangrijke industriële vesti-

gingen goede mogelijkheden, mits de knelpunten op het

gebied van waterwegen, landwegen, afvalwaterafvoer. en

voldoende voorraad industrieterrein, zoals’ hierboven ge-

signaleerd, op korte termijn worden opgeheven.

In velerlei opzichten is westelijk Noordbrabant bezig

deel van de randstad te worden. De op korte termijn te
verwachten verbeteringen in de verkeersmogeljkheden

zullen dit zonder
twijfel
nog sterk in de hand wrken. –

Voor de consequenties van die ontwikkeling is in het

algemeen te weinig begrip aanwezig. Het is
bijv.
onvoor-

stelbaar dat het westen van Noordbrabant t.a.v. het loon-

niveau een goedkoop gebied kan blijven tussen Rotterdam

en Antwerpen. –

Resumerend kan worden gesteld dat de knelpunten

voor het westen van Noordbrabant gelegen zijn in:
het nog niet voldoende onderkennen van de ontwik-

keling van westelijk Noordbrabant tot deel van het Noord-

zeehavengebied;

de bijzonder gebrekkige waterverbindingen;

de om aanpassing vragende landverkeersverbindingen;

de oplossing van de vuilwaterafvoer;

de beschikbaarheid van voldoende volledig geëqui-

peerde industrieterreinen, vooral in de grotere centra.

Breda.

Ir. J. G. 000DEN..

(advertentie)

de gemeente

Etten en Leur

AANGEWEZENALS KERNGEMEENTE

biedt u de voordelen van:

de rands!ad Holland

de Benelux en

de Euronuarkt

Vandaar:

prachtig industriepark’ met spoorwegraccordement en riante

woonwijken met stedelijke voorzieningen als

* gevarieerd onderwijs ook op middelbaar niveau

* uitstekende accommodatie voor alle vormen van
sportbeoefening ook in overdekte sporthal

*. moderne schouwburg met ruimten voor congressen
en dergelijke

* veemarkthal, de grootste veemarkt van West-Brabant

* overdekt zwembad

*
leeszalen enz. enz.

“4

w

0


ROTTEROAK


SPOORWEGEN

VERKEERSWEGEN

¶baarorn iô het in Qtten en eur çjoed u,onen, cjoed werken en cjoed bouwen

‘IIIlIIIIIlIIlIIIIIIIII
428

264-1961.

Het pencielverschijnsel in

West-Noordbrabant

Het verschijnsel waarin de problematiek van West-

Nöordbrabant het duidelijkst tot uitdrukking komt, is

de grote omvang van de uitgaande pendel uit de gemeenten

van dit .gebied. In dit artikel analyseren wij het pendel-

verschijnsel in zijn kwantitatieve aspecten. De gegevens

hiervoor werden ontleend aan: ,,Het pendelverschijnsel

in West-Noordbrabant en Noord-Noordholland”, een

interimrapport van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut (1960) en ,,Arbeidsproblemen in het ontwikke1ins-

gebied Z.W. Brabant”, een rapport in april 1960 uitge-

bracht door het Instituut voor Arbeidsvraagstukken te

Tilburg (rapporteur: Drs. J. M. van den Broek). Tot

West-Noordbrabant rekenen wij de R.A.B.-rayons: Breda,

Etten, Roosendaal, Zevenbergen, Steenbergen en Bergen

op Zoom.

De omvang van de pendel in West-Noordbrabant.

De berekeningen in het N.E.I.-rapport zijn gebaseerd op

schattingen, door de
Rijksarbeidsbureaus
in
1959
gemaakt

dmtrent de omvang van de pendel naar en uit hun respec-

tievelijke rayons. Deze schattingen zijn uitgedrukt in een

percentage van de totale mannelijke beroepsbevolking

in het expulsiegebied.

Vergelijkt men nu het pendelpercentage
1)
voor West-

Noordbrabant als totaal
(10,35
pCt.) met het landelijke

percentage (9,24 pCt.), dan kan hieraan geen grond voor

ongerustheid worden ontleend. Wel blijkt het percentage

pendelaais over lange afstand (meer dan 50 km), nl.

2,89 pCt., aanmerkelijk boven het landelijke gemiddelde

(0,70 pCt.) te liggen. Op zich genomen is evenwel ook dit
percentage niet onrustbarend hoog.

Meer tekening komt er evenwel -in de problematiek,

indien wij de pendelpercentages voor de afzonderlijke

rayons bezien.

TABEL 1

De procentuele omvang van de uitgaande pendel in West-

Noordbrabant, onderscheiden naar de R.A.B.-rayons en

de afstand

Pendelafstand
Dan De omvang van Totale omvang

beneden 50 km boven 50 km van de pendel
R.A.B.-rayon
Bergen op Zoom

3,92

3,61

7,53
Steenbergen

6,02

5,75

11,77
Breda
…………….
5,60

1,08

6,68
Etten
…………….
17,84

8,66

26,50
Roosendaal

4,72

2,97

7,69
Zevenbergen

16,86

1,41

18,27

west-Noordbrabant

7,46

2,89

10,35

Hele land

8,5

0,70

9,2

Uit deze tabel kunnen wij de volgende conclusies trekken:

Het pendelverschijnsel in zijn totale omvang is vooral

het probleem van de niet-stedelijke West-Noordbrabantse

gebieden en met name van de rayons Etten en Zevenbergen.

De percentages voor de lange-afstandspendel liggen

‘)
N.E.L-rapport, bijlage no. 1.
2)
N.E.I.-rapport, bijlage no. 3.

in heel West-Noordbrabant boven het landeÎijke gemiddel-

de, maar vooral in de rayons Etten en Steenbergen. Indien

men evenwel het probleem van de lange-afstandspendel

gelegen ziet in de zuigkracht van het Waterweggebied,

dan valt ook het rayon Zevenbergen onder de proble-

matiek van deze zuigkracht. Omdat dit rayon minder dan

50 km van het Waterweggebied verwijderd ligt, behoren

de pendelaars op Rotterdam eo. in dit rayon namelijk

tot de korte-afstandspendelaars.
De percentages vodr de pendl op korte afstand liggen
alleen in de rayons Etten en Zevenbergen boven het lande-

lijke gemiddelde, maar hier ook aanzinlijk.
De slotconclusie, welke uit tabel 1 kan worden getrok-

ken, is dat de pendelproblematiek van West-Noordbrabant

vooral de problematiek van de rayons Etten en Zeven-

bergen is. De grote omvang van de pendel uit deze rayons

wijst er evenwel op, dat naar alle waarschijnlijkheid de

zuigkracht van het Waterweggebied slechts één aspect

van de zaak is. Het andere aspect is de noodzaak van de

uitgaande pendel wegens een aanzienlijk tçkort aan werk-
gelegenheid in het eigen rayon. Wij zullen deze conclusie

toelichten door een meer gedetailleerde analyse van het

rayon Etten, waar de problematiek het grootst is.

De ‘omvang van de uitgaande pendel in het rayon Etten.

In het N.E.I.-rapport zijn de pendelpercentages berekend

met de totale mannelijke beroepsbevolking als uitgangs-

punt. Tot deze beroepsbevolking behoren evenwel ook
mannen, die uit hoofde van hun beroep niet buiten hun

rayon werkzaam kunnen zijn, met name: de meeste van

hen, die zelfstandig werkzaam zijn en de werknemers in de

landbouw. In tabel 2 zijn deze personen uit de totale be

roepsbevolking geëlimineerd. Verder is de beroepsbevol-

king beperkt tot de mannelijke hoofden van huishoudingen.

TABEL 2
3),

De mannelj/ke hoofden van huishoudingen in loondienst bij

niet-agrarische bedrijven in juni 1956, ondericheiden naar

woongemeente en het al of niet pendelen (cijfers ontleend aan

de Woningtelling 1956)

Mannelijke hoofden van huis-
houdingen

bij

niet-agrarische
Gemeente
bedrijven
Totaal

Pendelenci
Niet-pendelend
Etten-Leur
.
………….
Hoeven
…………….
Rucphenc.a.
……

753

57 pCt.

371

79 pCt.

.1.235

77 pCI.

578

43 pCt.
97

21 pCt.
366

23 pCI.
1.331 (100 pCt.)
468 (100 pCt.)
1.601 (100 pCt.)

Totaal
…………..
J
2.359

69 pCt.
1.041

31 pCt.
3.400 (100 pCt.)
Aan deze tabel kan worden, toegevoegd, dat ce helft

van deze pendelaars werkte in gemeenten buiten de pr&

vin’cie Noordbrabant, hetgeen in feite betekent in Zuid-

holland.

Men kan zich nu afvragen, of deze cijfers uit 1956 door

de industrialisatie in genoemd rayon sedertdien niet

3)
I.V.A.-rapport, blz. 3.

26-4-1961

1
, .

429

geringer zijn geworden. De laatst beschikbare cijfers,

welke in het I.V.A.-rapport worden genoemd, dateren van

15 september 1959. Volgens een opgave van het Geweste-

lijk Arbeidsbureau te Etten bedroeg het aantal pendelaars

toen 2.522 mannen, terwijl er 614 mannen werkloos waren.

De cijfers van
1956
en 1959 zijn echter niet vergelijkbaar,

omdat de laatste cijfers alle mannen, dus niet alleen de

hoofden van huihoudingen, betreffen, maar aan de andere

kant alleen betrekking hebben op personen, die bij het

G.A.B. bekend zijn. Waarschijnlijk is het percentage

pendelaars verminderd.
In ieder geval wijzen de laatste cijfers nog op een abnor-

maal groot aantal pendelaars. Bovendien wijst deze

omvangrijke pendel tdamen met het aantal werklozen op

een aanzienlijk tekort aan werkgelegenheid in de streek,

ook al bestond er tezeifdertijd een officieel geregistreerde

vraag naar 150 mannen in de industrie binnen het rayon.

Deze conclusie wordt ondersteund door de cijfers uit

tabel 3
4).

TABEL 3.

Het aantal mannelijke werkzoekenden, geregistreerd bjj het

G.A.B. te Etten, op verschillende tijdstippen

Tijdstip

Aantal mannelijke werkzoekenden voor zover
bekend bij G.A.B. Ellen

1951: juni
638.
december
….
1.626
1952: juni
1.096
december
….
1.692
1953: juni
159
december
….
1.745
1954: juni
427
december
….
745
1955:

juni
……….
196
december
….
1.031
1956: juni
169
december
….
703
1957: juni
289
december
….
1.258
1958: 31juli
847
1959:

1januari
….
1.468
31juli
614

zomergemiddelde….
439
wintergemiddelde

1.284

Ter interpretatie van deze cijfers diene, dat de totale

mannelijke beroepsbevolking in het rayon Etten in juni

1955 uit 8.121 personen bestond
5).
Dit betekent, dat in

de periode 1951-1959 het aantal werkzoekenden ‘s zomers

gemiddeld ruim
5
pCt. van de totale beroepsbevolking

bedroeg en ‘s winters bijna 16 pCt. Deze cijfers samen

met de hoge pendelpercentages wijzen duidelijk op een

groot tekort aan werkgelegenheid in eigen rayon.

De oorzaken van de pendel.

In het N.B.I.-rapport worden belangwekkende conclusies

gegeven omtrent de oorzaken van de pendelomvang. Met

behulp van regressie-analyse is berekend in hoeverre de
pendelafstand, de werkgelegenheid ter plaatse en elders

en het verschil in geldinkomen bij al of niet pendelen, de

omvang van de pendel verklaren.

De belangrijkste conclusies
6),
welke uit de analyse

voor West-Noordbrabant voortvloeiden, zijn, dat de

omvang ,van de pendel over een afstand beneden de 50 1cm

mede woi.1t bepaald door het tekort aan werkgelegenheid

in dit gebied, doch dat de pendel over een langere afstand

voor een belangrijk deel wordt verklaard door het hogere

I.V.A.-rapport, blz.
5.
I.V.A.-rapport, blz. 1. N.E.I.-rapport, blz. 38
e.v.

inkomen, dat met pendelen is te verdienen. Dit laatste

betekent, dat industrialisatie alleen niet voldoende is om

de lange-afstandspendelaars in eigen streek te houden;

er zal tevens iets gedaan moeten worden om het verschil

in geldinkomen te verminderen.

Ook uit het I.V.A.-rapport
7)
blijkt, dat de arbeid buiten

eigen streek voor het merendeel der pendelaars niet alleen

noodzaak, doch ook eigen voorkeur is. Als grootste aan-

trekkelijkheid van het pendelen noemden de geïnter-

viewde pendelaars zelf het hogere inkomen. Zou het

inkomensverschil evenwel minder worden, dan zou aan

werk in eigen streek de voorkeur worden gegeven. Overigens

blijkt het loonverschil niet het enige motief te zijn, dat de

keuze van het werk bepaalt. Veel pendelaars zeggen een

afkeer van fabrieksarbeid te hebben. Van de 58 pendelaars

uit het betreffende onderzoek waren er slechts 15 fabrieks-

arbeider.

Beide rapporten leiden tot de conclusie, dat om de

omvang van de lange-afstandspendel te verminderen – en

dit is vooral het in West-Noordbrabant gevoelde probleem

– industrialisatie alleen niet voldoende is, maar dat er

tevens pogingen moeten worden gedaan om het inkomens-

verschil te verminderen.

Begeleidingsverschijnselen van het werken buiten de woon-

gemeente.

Uit het onderzoek van het Instituut voor Arbeidsvraag-
stukken bleek
6),
dat er een vrij hoog verband is tussen

I.V.A.-rapport, blz. 36. I.V.A.-rapport, blz. 23
e.v.

(advertentie)

VESTIGT UW INDUSTRIE IN

BERGEN OP 1OOK

INDUSTRIETERREINEN

•1

gelegen aan

spoor- en waterwegen

beschikbaar.

Goede verbindingen

Gunstige vestigingsmogelijkheden

Hét gemeentebestuur verstrekt gaarne de

gewenste inlichtingen. Telef. (01640) 39 20

430

26-4-1961

Centraal- Brabant,

een gebied met een

stagnerende werkgelegenheid

Economische karakteristiek.

Wanneer wij Centraal-Brabant ruwweg omgrenzen als

de streek rond Tilburg en de Langstraat, dan valt het zelfs
voor een niet-ingewijde niet moeilijk om de economische

signatuur van dit gebied te bepalen. De Langstraat is

immers bekend om haar schoenen- en ledernijverheid, ter-

wijl Tilburg zeker niet ten onrechte de Wolstad van Neder-

land wordt genoemd. Ruwweg kan men stellen, dat de

helft van de Nederlandse schoenen- en lederproduktie en

dat ongeveer 60 pCt. van de nationale produktie van wollen

stoffen in Centraal-Brabant wordt voortgebracht.

Deze twee bedrijfstakken hebben van oudsher de indus-

triële structuur van dit gebied beheerst. Zij hebben Tilburg
gemaakt tot de achtste stad des lands wat betreft het aantal

inwoners en met een aantal industriële arbeidsplaatsen
(22.300) dat overeenkomt met een stad als Utrecht die

tweemaal zoveel inwoners telt. Verhoudingsgewijs kan

hetzelfde worden gezegd van het andere centrum van deze

streek: Waalwijk dat met zijn 4.600 arbeidsplaatsen in de

industrie van gelijke industriële betekenis is als bijv.

Amersfoort en Zwolle, steden die beide meer dan driemaal
zoveel inwoners tellen.

Het is overigens niet geheel juist om in Centraal-Brabant

alleen Tilburg ën Waalwijk te noemen als industriële cen-

tra. Het typeert juist dit gebied, dat ‘vrijwel elke plaats

in industrieel opzicht van belang is. Hier kan worden vol-

staan met het noemen van Kaatsheuvel, Loon op Zand,

Moergestel en Hilvarenbeek met flinke schoenfabrieken,

Oisterwijk met de grootste leerfabriek’van het land, Gilze-
(vervolg van blz. 430)

het percentage var de tijd, dat iemand .werkioos is ge-

weest in de periode
1950-1957
en het percentage van de

tijd, dat hij in die periode heeft gependeld (y = 0,55).

Welke verklaring voor dit verband moet worden gegeven,

is niet zonder meer te zeggen. Worden pendelaars het

eerst door de bedrijven afgestoten? Ligt het aan het feit
dat veel pendelaars voor beperkte tijd in dienst worden

genomen? Of is er sprake van een zeker persoonlijkheids-

type, dat zich zowel tot pendelen voelt aangetrokken als

tot periodieke vrijwillige werkloosheid?

Ook werd een verband gevonden tussen het percentage

van de
tijd,
dat werd gependeld en het aantal maanden dat

men gemiddeld
bij
één werkgever in dienst bleef (stabili-

teit). Hoe langer men ,,in de lange pendel” had gewerkt,

des te geringer was het aantal maanden, dat men gemiddeld

bij één werkgever in dienst was. Tussen de tijd dat men in

de korte pendel werkte en de stabiliteit werd evenwel geen

verband gevonden. Ook uit dit gegeven blijkt, dat de

pendel over lange afstand van een ander karakter, meer

problematisch is dan de pendel over korte afstand.

Conclusie.

Het bovenstaande kan in de volgende eindconclusie
worden samengevat. Het pendelprobleem voor West-

Noordbrabant als geheel bestaat in een duidelijk boven

Rijen een ander centrum van leerfabrieken en met een

Ievenskrachtige elektrotechnische industrie, het tweede

textielcentrum Goirle, en tenslotte Drunen dat naast de

bkende Lips Scheepsschroevenfabriek ook bekende

sch oenfabrieken herbergt.

Stagnatie van de werkgelegenheid in
de wolindustrie en in
de schoenen- en
lederindustrie. –

Niet ten onrechte schreven wij in het voorgaande, dat

de gang van zaken in de te*tielindustrie en in’de schoenen-

en lederindustrie de economische ontwikkeling van Cen-
traal-Brabant beheerst. Deze twee bedrijfstakken hebben

de streek het huidige aanzien gegeven maar zijn eveneens

de voornaamste aanleiding tot de stilstand welke om-

streeks 1950 een aanvang nam.

Over de vraagstukken waarmede deze twee bedrijfs-

takken te kampen hebben kunnen wij kort zijn. Nadat

de inhaalvraag naar kleding en schoeisel, die vlak na de

oorlog de activiteit in deze sectoreh tot ongekende hoogte

opstuwde, was weggeëbd, kwam de structurele zwakte in

deze industrieën aan de oppervlakte. De ontplooiings-

mogelijkheden van beide worden geremd èn door de con-

currentie in en met het buitenland èn doordat het binnen-

lands verbruik geen belangrijke stijging ondergaat. Dit

alles heeft aanleiding gegeven tot een geringe expansie van

de produktie. Aangezien deze ontwikkeling gepaard gaat

met een rationalisering van de voortbrenging en een ver-

hoging van de arbeidsproduktiviteit werd de werkgelegen-

heid in deze branches sedert 1950 vrijwel niet uitgebreid.

het landelijk gemiddelde liggend percentage pendelaars

over lange afstand., Het demonstreert de zuigkracht van

het Waterweggebied. Dit percentage betreft evenwel slechts

een relatief klein deel van de mannelijke beroepsbevolking

Het blijkt dat de pendelproblematiek vooral de

problematiek van de ‘rayons Etten en Zevenbergen is. Een
excessief hoog percentage van de beroepsbevolking wêrkt

hier buiten de woongemeente en wel voor een aanzienlijk
gedeelte in het Waterweggebied. Al prefereren de lange-

afstandspendelaars het werken in dit gebied vanwege de

financiële voordelen, anderzijds is dit pendelen nood-‘

zkeUjk vanwege het grote tekort aan werkgelegenheid in

eigen streek.

Het problematische karakter van het pendelen komt naar

voren ‘door een vrij hoge associatie met werkloosheid en

frequent wisselen van werkgever. Hoe deze verbanden

ook geïnterpreteerd kuniien worden, de pendelarbeid

maakt een aanzienlijk deel van de mannelijke beroeps-

bevolking uit de betreffende rayons tot arbeidsnomaden,

wier werkgelegenheid naar alle waarschijnlijkheid zeer

kwetsbaar is bij een neergaande conjunctuur. Dit betekent,

dat deze rayons welke momenteel als arbeidersreservoirs

voor het Waterweggebied fungeren, bij, een recessie tot

aanzienlijke werklozènreservoirs zullen worden.

Tilburg. ‘

Drs. R. A.DE MOOR.

26-4-1961

431

De volgende tabel geeft zowel een beeld van de samen-

stelling van de industriële werkgelegenheid in Centraal-

Brabant als van de ontwikkeling van de personeelsbezetting

in de hier gevestigde industriële bedrijven. De gegevens

zijn ontleend aan de Algemene Industrie Statistiek en

hebben dus betrekking op industriële
bedrijven
met meer

dan 10 werknemers exclusief de bouwnijverheid.

TABEL 1.

Aantal arbeidsplaatsen in de industrie van Centraal

Brabant per december 1950 en december 1959 alsmede
de groei van 1950 tot 1959

December
1950
1 December
1

1959
I

Groei
1
1950/1959

14.737
14.778
+

41
5.480
7.043
+

1.563
Schoen- en lederindustrie

………….

Textielindustrie

…………………
13.812

654
Metaalnijverheid

…………………..

Overige

………………………..
14
..466
6.820
6.833
+

13

Totaal

…………………………
41.503

1

42.466

1

+

963

De totale industriële werkgelegenheid in Midden-Brabant

werd dus de afgelopen 9 jaren met ongeveer 2 pCt. uitge-

breid. Wanneer men zich realiseert, dat de industrie in

Nederland als geheel een groei met 12 pCt. te zien geeft

en Noordbrabant een groei met bijna 23 pCt., dan kan

men zich voorstellen dat Centraal-Brabant het ernstigste

,,probleemgebied” van de provincie wordt genoemd.

Andere indicaties
voor de
economische stagnatie.

In een bepaald opzicht verkeert de bevolking van Cen-

traal-Brabant in een wezenlijk andere en betere positie

dan de inwoners van de ,,officiële” probleemgebieden die

in het kader van het regionale industrialisatiebeleid door

de Rijksoverheid werden aangewezen. Terwijl de officiële

probleemgebieden namelijk alle nogal geïsoleerd gelegen

zijn op vaak aanzienlijke afstanden van industriële centra,

ligt Centraal-Brabant in de onmiddellijke
nabijheid
van

Oost-Brabant waar een industriële expansie plaatsvindt

die haar weerga niet vindt in ons land.

Hieruit is het te verklaren dat de stilstand in de ontwik-

keling van het aantal arbeidsplaatsen in Centraal-Biabant

geen hoge werkloosheidscijfers tot gevolg heeft gehad.

Wel zijn er twee ‘verschijnselen te noemen welke eèn

duidelijke indicatie geven van het func’tieverlies dat ‘dit

gebied de laatste jaren heeft ondergaan.

In de eerste plaats moet dan worden gewezen op dë

vet trekoverschotten die Centraal-Brabant in de laatste

jaren geboekt heeft in het binnenlandse migratieverkeer.

Wij kunnen namelijk stellen dat Noordbrabant als geheel

sedert 1950 vrij belangrijke aantallen personen van buiten

de provincie heeft aangetrokken. Alle streken van Noord-

brabant zijn hierbij betrokken met uitzondering van Midden-

Brabant dat gedurende deze jaren bevolking heeft afge-

stoten naar andere streken van het gewest en van het land.

Over de jaren 1951 t/m
1959
boekte Centraal-Brabant in

het binnenlandse migratieverkeer een vertrekoverschot van
4.680 personen. Dit komt overeen met het afstoten van een

kleine 2.000 beroepsbeoefenaren.

Daarnaast zijn de verschuivingen in het pendelverkeer

eèn duidelijk symptoom van het tekortschieten van de

uitbreiding der werkgelegenheid. In 1947 kwamen in Cen-

traal-Brabant ca. 2.500 personen meer werken dan er

%MSTERDAMSCHE BANK

239 kantoren in Nederland

waarvan 31 in Noord-Brabant

Bédrijfskredieten,
huurkoopfinanciering

en persoonlijke leningen

Binnen- en buitenlandse

overboekingen, incassi

en accreditieven

Rekening-courant;

deposito’s en

AB renteboekjes

I

• WAALWIJK

• UDEN

.1

JNDEL

ZEVENBERGEN

OSTERHOUT

KAATSHEUVEL
VEGHEL

BOXMEER

GEMERT
(2kntO,’,

‘ROOSENDAAL

ETVEN.LEUR •

RIJEN

• ‘
GOIRLE

2LBEE

HELMOND
BERGEN OP ZOOM

EINDHOVEN

•GELDROP

ASTEN

i/iidA

VALKENSWAARD

• KANTOR

o
ZITOAGE

Handelsvoorlichting

en -bemiddeling

Vreemd geld en

reischeques
Effectenzaken:

bewaarneming,

aan- en verkoop,

coupons en lossingen

Beleggingsvoorliçhting

en vermogensbeheer
Kluizen en safeloketten.

Assurantiezaken

432

26-4-1961.

elders hun brood verdienden. Volgens de opgaven van

het Gewestelijk Arbeidsbureau Tilburg en Waalwijk is er

thans ook nog sprake van een inkomend pendelsaldo,

maar dat was in 1959 teruggelopen tot in orde van grootte
van 900 â 1.000 personen.

in Centraal-Brabant heeft zich, blijkens deze indicatie,

dus niet het proces voorgedaan dat wel in andere centra

is te onderkennen. In de grote steden in het westen des

lands vindt men eveneens een constant blijvende c.q. terug-

lopende personeelsbezetting van de industriële bedrijven.

Daar is dit toe te schrijven aan een,verschuiving in de

ecohomische structuur ten nadele van de industrie en ten

voordele van de dienstensector. In Midden-Brabant is

hiervan geen sprake. Het is weliswaar waarschijnlijk dat

de bezetting van de dienstenverlenende bedrijven en in-

stellingen in dit gebied is toegenomen, maar zeker niet

zodanig dat het achterblijven van de industriële sector kon

worden gecompenseerd.

Herstelprogramma.

Het zal overbodig zijn om op deze plaats omstandig

uiteen te zetten waarom men zich in deze streek bezonnen

heeft op maatregelen om deze structurele stagnatie in haar

tegendeel te doen verkeren. Voor elk gebied dat zichzelf

respecteert, is een proces van economische afbraak als men

sedert 1950 hir meemaakt een doorn in het oog. Een

zorgvuldige analyse van de sociaal-economische structuur

maakte het duidelijk dat de streek zich niet langer meer

kan verlaten op de uitbreiding van de traditionele bestaans-

bronnen.

in Tilburg – het centrum van dit gebied – werd dan

ook resoluut het besluit genomen om zich open te stellen

voor industriële initiatieven van buiten de stad. De aanleg

van industrieterreinen werd energiek aangepakt en met

medewerking van de Kamer van Koophandel voor Tilburg

e.o. werd de N.V. ,,Maatschappij ter bevordering van

Industrievestiging Tilburg” opgericht die in verschillende

vorm financiële faciliteiten kan verlenen bij de industrie-

vestiging, in de vrij korte tijd dat deze maatschappij werk-

zaam is heeft zij – op overigens commercieel volkomen

verantwoorde wijze – belangrijke steun verleend aan ver-

schillende industriële ondernemingen diezich op het nieuwe

industrieterrein hebben gevestigd.

Van minstens even grote betekenis is echter het ‘meer-

arenprogramma dat het actieve gemeentebestuur heeft

opgezet om de secundaire vest igi ngsvoorwaarden die -Til-

burg kan bieden op een hoger plan te brengen. Het stede-

bouwkundige saneringsplan dat momenteel in uitvoering

is, is erop afgestemd aan Tilburg alle accommodatie te
geven waarop de achtste stad des lands recht heeft. De

nieuwe schouwburg die onlangs werd geopend is slechts

een onderdeel – zij het een belangrijk onderdeel – van

dit programma. Inmiddels vorderen de hoogspoorwerken

gestadig. Daardoor zullen de twee stadsdelen, ieder van

meer dan 50.000 inwoners die thans nog. van elkaar ge-

scheiden zijn door de spoorweg, binnen afzienbare tijd

nauwer met elkaar worden verbonden.

Het tekent de verhoudingen in dit gebied, dat Tilburg

niet alleen staat bij •haar ijveren voor een nieuwe bloei

van Centraal-Brabant. Sedert enkele jaren hebben de om-
liggende gemeenten samen met de centrale stad zich aan-

eengesloten in een streekraad waarin gezamenlijk initia-
tieven worden ontwikkeld en uitgevoerd ter veraangena-

ming van het wonen en werken in deze streek.
De concretisering van voorzieningen die op deze wijze

tot stand komen kan natuu,lijk vaak.slechts in één van

de gemeenten plaatsvinden. Zij krijgen echter een meer

dan lokale betekenis omdat de gehele streek zich erachter

heeft gesteld. Zo wordt de Tilburgse schouwburg geëx-

ploiteerd door een stichting waarin naast Tilburg ook de

randgemeenten vertegenwoordigd zijn. Zo zal ook het

nieuwe stedelijke recreatiegebied, tot de opzet waarvan

de gemeenteraden van Tilburg en Hilvarenbeek onlangs be-

sloten, worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen

beide gemeenten.

Tilburg is overigens niet. de enige gemeente in dit gebied

die in een snel tempo een vérjongingskuur ondergaat.

Ook Waalwijk heeft al geruime tijd ingezien dat het een

levensbelang is om de eenzijdige oriëntering op de schoenen-

industrie te doorbreken. Uit het complex van voorzie-

ningen dat daartoe werd getroffen lichten wij hier de ver-

betering en de vergroting van de haven. ‘Thans is dit nog

een getijhaven die slechts moeilijk bereikbaar is en dan.

nog slechts voor schepen tot 300 ton. Er zijn echter werken

in uitvoering waardoor de Waalwijkse haven rechtstreeks’
verbonden zal worden met de Bergsche Maas en dan toe-

gankelijk zal zijn voor schepen tot 1.000 ton.

Vanuit de streek wordt dus alles gedaan om de,indus-

triële infrastructuur te verbeteren en het geheel van secun-

daire vestigingsvoorwaarden ,,up to date” te maken. Van

de steun van het provinciale bestuur weet men zich ver-

zekerd hetgeen onder andere blijkt uit de aanleg c.q. her-

constructie’van de Langstraatweg, die het oost-west ver-

band van Waalwijk en van de Langstraat aanzienlijk zal.

verbeteren. Het noord-zuid verband van Centraal-Brabant

op het terrein van de verkeersverbindingen is echter vol-

komen afwezig. Men hoopt dan ook op een spoedige

aanleg van de Rijksweg Tilburg – Waalwijk op de nieuwe

brug bij Gorinchem, welke weg als weg no. 62 op het rijks-

wegenplan voorkomt. Het doortrekken van deze weg in

zuidelijke richting (Turnhout – Brussel – Parijs) naar de
voornaamste centra in West-Europa kan yan zeer groot

belang worden geacht.

Een tweedè verkeérsvoorziening die dringend verbe-

tering behoeft’is het Wilhelminakanaal, dat de aansluiting

vormt van Tilburg op. het Nederlandse net van water-

wegen. Dit kanaal laat thans slechts schepen toe met een

laadvermogen van 400 tot 600 ton. Wil Tilburg inderdaad

huisvesting kunnen gaan verlenen aan zwaardere industrie,

dan zal vergroting van de capaciteit van deze vaarweg

niet achterwege mogen blijven. Wanneer men zou kunnen

bereiken, dat de doorlaatmogelijkheden van de sluizen

zou kunnen worden vergroot dan zou al veel gewonnen

zijn. Van grote betekenis zou ook zijn wanneer een verbin-

ding zou tot stand komen tussen het Wilhelminakanaal

en het Belgische systeem van waterwegen. Een provinciale

‘commissié is momenteel doende met de bestudering van

deze verbinding die nu al de naam ,,Postelkanaal” hëeft

vèrkregen. Het behoeft geen betoog dathet karakter van

het Wilhelminakanaal en de ligging van Tilburg een

essentiële wijziging zal ondergaan wanneer deze vaarweg.

‘een schakel zou worden in het Benelux binnenvaartverkeer.

Het is juist deze verbetering in de verkeersligging, zowel

te land als te water, die Centraal-Brabant en. Tilburg”

zozeer behoeven voor de reconstructie van de economische

structuur. Wanneer men erin kan slagen deze voorzieningen

binnen afzienbare tijd tot stand te brengen, dan kan men

erop rekenen, dat deze streek wederom de haar toeko-

mende rol zal spelen in het nationale industrialisatieproces.’

Tilburg.

Drs. J. W. KURSTJENS.

26-4-1961

.

433

IN EEN WISSELENDE WERELD’

T
oen George Washington nog een jon-
gen was van vijf, en Catharina de Grôte

van Rusland. een meisje van acht; toen

Lodewijk de Vijftiende nog de scepter

,

– . .

zwaaide in Frankrijk, en Holland zich in –

het Tweede Stadhouderloze Tijdperk be-

/

vond; toen de oude Herman Boerhaave’

nog de meest beroemde medicus ter we-

reld. was •en Johann Sebastian Bach een bescheiden musicus te Leipzig.
in 1737… werd in ‘s-Hertogenbosch de grondslag gelegd voor het Bankiers-

huis F. van Lanschot, een particuliere,

bank die een belangrijke rol speelt in

bankzaken op nationaal en internatio-

naal niveau.

‘s-HERTOGENBOSCH, H. STEENWEG 27-31, TEL. (04100) 22321

EINDHOVEN, KEIZERSGRACHT 17, TEL. (04900) 27442

TILBURG, STATIONSTRAAT 17, TEL: (04250) 30300

AFFILIATJE IN AMSTERDAM: VERMEER & CO., BANKIERS,

HERENGRACHT 199-201, TELEFOON (020) 24.84.86

434

.

26-4-1961

Oost-Brabant

Het vraagstuk van een ,expandçrende regionale economi.e

Algemene oriëntatie.

Wanneer ergens in Nederland gesproken kan worden

van een expanderende economie dan is dit in Oost-Brabant.

In een gebied dat ongeveer 700.000 inwoners telt, dat wil

zeggen ongeveer 6 pCt. van de Nederlandse bevolking, werd

de laatste tien jaar niet minder dan een kwart van het

nationale industrialisatieprogramma gerealiseerd. Een op-

gave van de Algemene Industrie Statistiek van het C.B.S.

registreert imrnes voor Nederland als geheel een groei

van het aantal werknemers in de industrie met 117.000.
Hiervan werden er ruim 29.000 in Oost-Brabant tewerk

gesteld.

Met deze cijfers is èn de kracht èn de problematiek van

dit gebied getekend. Aan de ene kant illustreren zij de

economische dynamiek die Oost-Brabant in haar greep

heeft en die geleid heeft tot een ontwikkeling

zeker

niet alleen op industrieel terrein

die na de oorlog in
Nederland niet haar weerga kent. Aan de andere kant

doen zij iets vermoeden omtrent de vraagstukken die deze

gang van zaken met zich brengt. Vraagstukken voor het

bedrijfsleven om de nieuwe investeringen te bezetten met

de benodigde mankracht. Vraagstukken vati de lokale

overheden om te zorgen voor de huisvesting van het per-

soneel en om de capaciteit van het verkeerswegenstelsel

aan te passen aan de vergrote behoefte. Zoals elke medaille

zo heeft ook deze haar keerzijde: de opgave om een kwart

van de Nederlandse uitbreiding van de industriële werk-

gelegenheid te persen in een gebied dat 6 pCt. van de

Nederlandse bevolking bevat.

In deze bijdrage stellen wij ons voor een beeld te geven

van de economische expansie, die na de oorlog in gang

werd gezet en van de maatregelen die werden getroffen

om deze explosieve ontwikkeling op te vangen en in goede

banen te houden.

De wind in de zeilen; verandering van koers.

Wanneer men de industriële• ontwikkeling van Oost-

Brabant analyseert, dan tekent zich vrij duidelijk een

tweetal gebieden af, die onderling nogal grote verschillen
vertonen zowel wat betreft hun economische structuur als
ten aanzien van de gangmakers bij de expansie.

Het noordelijk deel van Oost-Brabant, met als belang-

rijkste centra ‘s-Hertogenbosch, Oss, Boxtel, Veghel, Uden,

Cuyk, Boxmeer, St. Oedenrode en Schijndel, had vlak na
de oorlog nog een lage industrialisatiegraad. Het was een
overwegend agrarisch gebied waarin het commerciële en

administratieve centrum Den Bosch, alwaar natuurlijk wel
enkele en zelfs belangrijke industriële bedrijven waren ge-

vestigd, volkomen overheerste. Alhoewel Oss ook toen af

een flinke industrieplaats was met bekende industriële

grootbedrjven als Philips, Zwanenberg, Unox, Organon

en Bergos had het toch de allure van een wat uit de kluiten

gewassen dorp.

Daartegenover was het zuidelijk deel van Oost-Brabant

toen al een industrieel hoog ontwikkeld gebied. Niet alleen

Eindhoven en Hehnond, de belangrijkste centra, waren

in dit opzicht van belang. In Valkenswaard en de daaraan

26-4-196 1

grenzende Kempen was een groot gedeelte van de Neder

landse sigarenindustrie gevestigd. Best was toen al de ves-

tigingsplaats van een schoenfabriek, die behoorde tot de

grootste des lands. Beek en Donk was ee
~
n centrum van

metaalindustrie, Geldrop telde verschillende textielfabrie-
ken en diverse andere plattelandsgemeenten waren geens-

zins verstoken vn industriële vestigingen.

De twee onderdelen van Oost-Brabant hadden dus ge-

heel verschillende uitgangspunten voor de economische ont-

plooiing, die na de oorlog op gang kwam. Zuid-Oost

Brabant kon steunen op een gevestigde industriële appa-

ratuur, die ondanks de tegenwind van de depressie der

jaren dertig gestaag was gegroeid in personeelsbezetting
en produktie
1).
Na de windstilte gedurende de oorlogs-

jaren kreeg men rond 1950 de wind weer goed in ae zeilen.

De sedert 1950 aanhoudende hoogconjunctuur, gevoegd

bij de aanwezigheid van industriële bedrijven in expansieve

bedrijfstakken, ontketende een bij na onvoorstelbare groei

van de industriële werkgelegenheid.

In het noordelijk deel van Oost-Brabant was de uit-

gangspositie een geheel andere. Hier was niet zozeer sprake

van een heropleving van bestaande bedrijven maar veeleer
van een radicale koersverandering in het regionaal econo-

misch beleid. Natuurlijk hebben de van oudsher in dit

gebied gevestigde industrieën een zeer belangrijke bijdrage

geleverd tot de groei van de werkgelegenheid. Zo steunde

de industriële ontwikkeling van Oss, Boxtel, St. Oedenrode

en Schijndel tot op heden vrijwel alleen op onderne-

mingen die daar reeds v66r de oorlog waren geestigd.

Zelfs in ‘s-Hertogenbosch, dat na de oorlog vele en b’e-

langrijke nieuwe vestigingen wist aan te trekken, hebben

de ,,oude” bedrijven een groot aandeel in de industriële

expansie.

Toch liggen hier de accenten anders. Verschillende ge-
meentebesturen uit deze streek hebben bijtijds het inzicht

opgebracht dat hun verstarde economische structuur (hetzij

landbouw, hetzij dienstenverlening) noodzakelijk nieuwe

injecties behoefde wilden zij de groei van hun beroeps-
bevolking een bestaan verschaffen. In ‘s-Hertogenbosch

en Uden werden al in een
I
vroeg stadium maatregelen

genomen gericht op het aantrekken van nieuwe indus-

trieën. Zij behoren zeker tot de gemeenten in Nederland

waar het eerst vanwege de (lokale) overheid industrie-

gebouwen op huurbasis ter beschikking van het bedrijfs-

leven werden gesteld. In een later stadium werden deze

initiatieven ondersteund door dë regionale industrialisatie-
politiek van het Ministerie van Economische Zaken, waar-

van, naast Uden, ook Cuyk en Boxmeer konden pro-

fiteren. Begin 1959 kon ook in Oss worden gebruik ge-

maakt van de nieuwe premie- en prijsreductieregeling.

In dit verband moge ook worden gewezen op de grote

vooruitgang, welke in de gemeente Veghel (zonder facili-

teiten vanwege de Rijksoverheid) op het terrein van de

industriële bedrijvigheid werd bereikt.
1)
,,Ondanks tegenwind vooruit”, is de titel van
een
publikatie
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor oostelijk
Noordbrabant te Eindhoven (1942).

435

Het verschil in de economische structuur in de beide

delen van Oost-Brabant en het daaruit voortvloeiende

onderscheid in het gevoerde regionaal economisch beleid

heeft met zich gebracht dat de industriële expansie in

Noord-Oost Brabant ‘veel meer .steunde op nieuwe ves-

tigingen (bedrijven, die na 1950 in het betreffende gebied
werden gevestigd) dan in Zuid-Oost Brabant.

TABEL 1.

Uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen in de

industrie van Oost-Brabant, verdeld over bestaande

bedrijven en nieuwe vestigingen

Bedrijven die bestonden in 1950
Bedrijven
Gebieden
opgeheven
gevestigd
Totale
in
1959
nog 1
tussen
saldo
tussen
groei
bestaand
1950/1959
1950/1959

NO. Brabant…
L

6.892
2.068
+
4.8241
5.542
10.366
ZO. Brabant
•..
18.720 2.459
+16.424j
2.392
18.653

Oost-Brabant

25.612
4.527′
21.058
1

7.934 28.992
Dit vet schil in uitgangspositie heeft vanzelfsprekend ook

zijn invloed uitgeoefend op de bedrijfstakken die de Stu-

wende elementen waren in deze ontwikkeling. Wij zien

dan ook Vrij ingrijpende verschillen op dit punt in de twee

gebieden. In Noord-Oost Brabant hebben diverse bedrijfs-

takken tot de ontwikkeling bijgedragen. De personeels-

uitbreiding van de voedings- en genotmiddelenindustrie –

de grootste bedrijfstak – is weinig minder dan die van de

metaalindustrie, die toch elders in de provincie en het

land praktisch bepalend is voor de indtistriële expansie.

Hoe verheugend het ook. moge zijn dat de bestaande

bedrijven in de voedingsmiddelenbranche een belangrijke

expansie aan de dag hebben gelegd, de vergroting van de

betekenis van de metaalsector in de industriële structuur

van dit gebied – die grotendeels door nieuwe vestiging tot

stand kwam – is toch zeker een winstpunt. Ook de che-

mische sector gaf hier een grote groei te zien.

Zuid-Oost . Brabant had minder behoefte aan nieuwe

vestigingen omdat bestaande bedrijven krachtig groeiden,

terwijl daarom hier ook vrijwel geen buitenlandse ves-

tigingen werden gerealiseerd. De gegevens over dit gebied

laten zien, dat het niet alleen Philips en D.A.F. zijn, die

het economisch leven beheersen. De metaalindustrie, die

ook belangrijke representanten in Helmond en Beek en
Donk heeft, maakt toch nog niet nieer dan ongeveer de

helft van de werkgelegenheid in de industrie uit. De textiel-

industrie van Eindhoven, Helmond, Geidrop en diverse

kleinere gemeenten en de sigarenindustrie in Eindhoven,

Valkenswaard en de Kempen zijn zeker niet te verwaar-

lozen. In de groei van de industriële werkgelegenheid

domineert echter de metaalindustrie zeer sterk. Hierbij

moet overigens niet uit het oog worden verloren, dat de

andere bedrijfstakken nog altijd ruim 3.000 arbeidsplaatsen

aan de bestaande hebben toegevoegd en dat is toch nog

bijna evenveel als de industriële groei van de gehele pro-

vincie Overijssel of Utrecht.

Tenslotte zij erop gewezen dat de expansieve ontwik-

keling van de Helmondse katoenindustrie in deze opstel-

ling niet volledig tot haar recht komt, omdat het totaal

van de bedrijfstak werd gedrukt door het teruglopen van’

de personeelsbezetting van andere textielverwerkende be-

drijven in ‘dit gebied.

436

TABEL 2.

Aantal arbeidsplaatsen in de industrie van Oost-Brabant

per december 1950 en 1959, alsmede de groei van –

1950 tot 1959, verdeeld naar de voornaamste bedrijfstakken

Noord-Oost Brabant
1

Zuid-Oost Brabant

Bedrijfstâ

groei
kkeu

groei

195.0

1959

1959
1950
1
1959

1950/’59j

‘Chemie
…………..
1.217

1.961 +

744

616

587 –

29
Houtbewerking

-t-
1.420

1.198 – 222 2.266

2.600

334
Kleding/Reinigen ,,

1.732

2.532 + 800 1.607

2.443 + 836
Schoenen/Leder

1.591

2.119 + 528 2.443

2.425 –

18
Metaalindustrie
……
4.010

8.406 + 4.396 31.327

46.863 + 15.536
Textielindustrie

3.941

3.708 – 233 13.927

14.405 + 478
Voed.- en genotmid-


• delenindustrie
…..
.7.530

11.152 + 3.622

7.431

7.89I +

460
0v. bedrijfstakken .

2.129

2.860 + 731

4.599

5.655 + 1.056 –

Totaal

j 23.570

33.936 1+10.366 64.216
1
82.869 +18.653

Ontwikkeling op ander terrein.

Wanneer men uit het voorgaande de indruk heeft ge-

kregen, dat Oost-Brabant – zoals overigens de gehele

provincie – wel eig sterk wordt overheerst door de indus-

trie en dat er een achterstand bestaat op het terrein van de

verzorging met economische en sociale diensten, dan is

dit slechts ten dele juist.

Het is juist voor zover het betrekking heeft op de dag

van vandaag en voor het gebied Zuid-Oost Brabant. In

noordelijk Oost-Brabant is ‘s-Hertogenbosch reeds vanaf

de middeleeuwen een waarlijk stedelijk centrum. De indus-

triële ontwikkeling welke daar na de oorlog in gang werd
gezet was juist gericht op het opheffen van de structureel

eenzijdige oriëntering van de stad op de dienstensector.

Bewust werd de industrie toegevoegd aan de stedelijke

bestaansbronnen om daaraan een nieuwe dynamiek te ge-

ven. Oss, dat met zijn 30.000 inwoners een uitgesproken –

centrale betekenis krijgt in het Maaskantgebied, zag.zijn

zeer belangrijke gevestigde industrie sterk uitbreiden.

in Zuid-Oost Brabant daarentegen ziet men duidelijk

– maar hier als gevolg van het particuliere initiatief –

dat de betekenis van de dieistensector snel toeneemt. Het

is vooral Eindhoven dat zich in een snel tempo ontwikkelt
tot een werkelijke metropolis van het zuiden. In dit proces

is ongetwijfeld de industrie als gangmaker opgetreden

maar thans ziet men hoe het winkelapparaat, het onderwijs,

het verkeers- en bankwezen en het particuliere admini-

stratieve ‘apparaat slagvaardig de kansen waarneemt die

deze explosieve ontwikkeling hen biedt .In vergelijking

hiermede is de ontwikkeling van de dienstensector in Hel-

mond natuurlijk minder spectaculair maar ook hier zien

wij ‘duidelijk een uitbouw van de centrumfunctie.

Begeleiding van de ontwikkeling is zeer urgent.

Aan het begin van deze bijdrage vestigden wij er ai de

aandacht op dat de stormachtige economische expansie

van Oost-Brabant haar eigen vraagstukken met zich brengt.

De opgave’ namelijk om een kwart van de industriële

groei van Nederland onder te brengen in een streek die

6 pCt. van de Nederlandse bevolking herbergt. Dat dit

met grote spanningen gepaard gaat behoeft geen betoog.

Spanningen op de arbeidsmarkt, resulterende in omvang-

rijke vestigingsoverschotten en een intensief pendelverkeer.

Spanningen op het gebied van de volkshuisvesting: in

OostBrabant concentreerde zich ongeveer 11 pCt. van de

Nederlandse bevolkingsaanwas, terwijl de uitbreiding van

26-4- 196 1



1

de woningvoorraad nauwelijks 7 pCt. van het nationale

cijfer omvatte.

Overheid en bedrijfsleven moeten ziçh dus de grootste

inspanningen getroosten om de industriële groei te be-

geleiden met alle infrastructurele voorzieningen die daar-

voor’nodig zijn. Veel is er al bereikt. Wij denken in dit

verband aan het technisch onderwijs, dat in alle regionen

sterk in de belangstelling staat. De steun van overheids-

wege die het particulier initiatief mocht verkrijgen heeft

ertoe bijgedragen dat de uitbreiding van scholen en

vakrichtingen hand in hand kon gaan met de groei

van het leerlingental. De vestiging van de Tech-

nische Hogeschool te Eindhoven zette de kroon op het

werk. Dat de vestigingsplaatskeuze. van dit instituut

van technisch hoger onderwijs een juiste is geweest moge

blijken uit het feit dat thans reeds ruim duizend studenten

zijn ingeschreven waardoor meer dan het dubbele is be-

reikt van de aanvankelijk opgestelde prognoses. Het aantal
hoogleraren beliep einde vorig – jaar
53.
Continu wordt

dan ook met voortvarendheid gewerkt aan de verdere

uitbouw.

Knelpunten blijven nog de lacunes in de verkeersverbin-

dingen. Uiteraard hebben wij begrip voor de grote inves-

teringen die in het noorden des lands worden gedaan om

de infrastructuur aldaar op peil te brengen. Dit neemt

echter niet weg, dat daar belangrijke bedragen worden

besteed aan verkeersvoorzieningen in de hoop – desnoods

in de verwachting – dat daardoor een halt wordt toe-

geroepen aan het proces van economische afbrokkeling

dat daar gaande is. Met hoeveel meer recht kan dan Oost-

Brabant, waar een zeer belangrijk gedeelte van het nationale

industrialisatievraagstuk wordt opgelost, aanspraak maken

op een snelle en doeltreffende verbetering van de verkeers-

verbindingen.

Met voldoening en dankbaarheid maken wij gewag van

datgene dat tot stand kwam of in uitvoering werd genomen.

Wij vermelden hier de gedeeltelijke verdubbeling van de

rijksweg Den Bosch-Eindhoven – dringend noodzakelijk

is dat ook het resterende gedeelte op zeer korte termijn

zal worden verdubbeld – en Den Bosch-Tilburg. Voorts

de rechtstreekse verbinding Eindhoven-Tilburg, die dit

jaar nog voor het verkeer zal worden opengesteld. Verder

de Peelweg die het meest oostlijke deel van dit gebied een

doorgaande verbinding moet verschaffen en die gedeeltelijk

gereed is. Ook het provinciale wegennet, dat soms de

allure van rijkswegen heeft, werd uitgebreid en verbeterd.
Daarmede zijn de vra’agstukken van de verkeersontslui-

ting echter niet opgelost. Zowel in Eindhoven als in

‘s-Hertogenbosch ondervindt ht doorgaande verkeer em-

stige stagnatie. Een systeem van-wegen dat rondom deze

steden voert is broodnodig. Weliswaar is een gedeelte

van de .E3-weg inmiddels in uitvoering maar het laat zich

aanzien, dat de gereedkoming van deze verbinding van
Eindhoven met West-Düitsland en Antwerpen e.o. nog
te lang op zich zal laten wachten. Ook het oostverband

van ‘s-Hertogenbosch, dat thans wordt verzorgd door de

eenbaansweg naar Grave en Nijmegen is nu al overbelast.

Hoezeer wij ons erover veiheugen dat thans voorberei-
dende werkzaamheden worden getroffen voor een ver-

dubbeling van het tracé, eigenlijk is het nu al te laat.

Hierbij spreken wij nog niet van de weg Eindhoven-Hel-
mond en de rijksweg Eindhoven-Ravenstein-Gelderland,
waarvan de realisering nog niet eens in het verschiet ligt.

Ook op het punt van de. verbetering der waterwegen

bestaan er concrete wensen. De medewerking van het

26-4-196 1

Ministerie van Economische Zaken bij de aanleg van de

haven te Oss juichen wij toe. Even hard is het echter nodig
dat de capaciteit van de Zuid-Willemsvaart wordt vergroot

en dat dit kanaal rond Helmond wordt omgeleid. Noemen

wij tenslotte de wens van een aansluiting op het geheel van

luchtvaartverbindingen. Reeds in 1934 werd in Einhoven

begonnen met de exploitatiè van het vliegveld Welschap.

Er werden van daaruit geregelde, diensten onderhouden

op Rotterdam en Amsterdam, met aanluiting op de inter

nationale luchtlijnen. :De heliport te Eindhoven, die be-

diend wordt door de Belgische Sabena, is alles wat daarvan

over is. Het eigenlijke vliegveld is volledig gereserveerd

‘oor militaire doeleinden en bezorgt de stad meer last

dan voordeel. Het wordt nu toch waarlijk tijd om althans

voor Zuid-Nederland minstens de situatie van een kwart

eeuw geleden te herstellen. –

Er is een tweetal vraagstukken waaraan nog, zij het in
het kort, aandacht moet worden gewijd. Allereerst geldt

dit de woningsituatie. Reeds werd vermeld dat, hoewel

1 l,pCt. van de Nederlandse bevolking zich in dit gedeelte

van Oost-Brabant concentreert, de woningvoorraad slechts

met 7 pCt. van het nationale totaal werd uitgebreid. Deze

discrepantie wordt nog markanter als men bedenkt, dat de

industriële ôntwikkeling in dit gebied een structurele is in

die zin, dat zij goeddeels gedragen wordt door dât deel van

de Brabantse bevolking dat tot nu toe verankerd was in de

agrarische sector. Deze factor heeft consequenties. ten

aanzien van,het woningbouwvraagstuk, met name in die

plaatsen, die als jong industriegebied zich spectaculair

ontwikkelen. Een aanzienlijk gedeelte van de woningvoor

raad (boerderijen en plattelandswoningen) kan niet voor

zien in de behoeften van de moderne industriearbeider.

Daardoor is het kwalitatieve woningtekort in deze gemeen-

ten bijzonder groot.

Voor verschillende gemeenten in dit gedeelte van Noord-

brabant is daarom versnelde oplossing van het vraagstuk

van de woningnood een kwestie van ,,to be om not to be”.
Tenslotte moet worden gewezen op een probleem dat in

dit gebied van Noordbrabant, met name wat de mogelijke

financiële consequenties betreft, zeer ernstig moet worden

genoemd. Dit is namelijk de verontreiniging van de open-

bare wateren, te weten de Dommel (Eindhoven), de Aa

(Helmond) en de Hertogswetering (Oss). Voor de water-

schappen die het stroomgebied van de Dommel en van de

Aa omvatten zijn weliswaar noodzakelijke doch zeer

kostbare zuivéringsinstallaties ontworpen, welke een totale

investering vergen van meer dan f. 60 mlii. Vermeden zal

moeten worden dat de hieruit voortvloeiende financiële

consequenties voor het bedrijfsleven leiden tot zodanige

lasten dat ten gevolge daarvan onredelijke concurrentiever-

houdingen ontstaan t.o.v. elders gevestigde bedrijven,

Herhalen wij het nogmaals: het gaat hier niet om een

programma van wenseil waarmede een wissel wordt ge-

trokken op de toekomst. Hier is sprake van voorziehingen

waaraan thans de grootste behoefte bestaat. Oostbrabant

heeft bewezen te behoren tot de belangrijkste economische

krachtpunten vanhet land; laat men de inspanningen, die

door het bedrijsleven en de regionale overheden zijn

geleverd’honoreren met de noodzakelijke complementaire

werken. Dan kan men ervan verzekerd zijn dat deze streek
haar enorme bijdrage tot de economische expansie van ons

land zal blijven leveren.

Eindhoven.

.

Drs. F. J. W. GIJZELS.
‘s-Hertogenbosch.

Drs. J. M. C. TEPPEMA.

437

De positie van de landbouw

in Noordbrabant

De confrontatie van de landbouw met ingrijpende struc-

turele veranderingen is allerminst een specifiek Brabants

verschijnsel. Als gevolg van de snelle bevolkingsgroei, de

regionale industrialisatie en de verstedelijking van het
platteland is deze confrontatie in Noordbrabant echter

sterker dan in de meeste andere provincies. Bijna de helft

van de Brabantse plattelandsbevolking woont in geïndus-

trialiseerde plattelandsgemeenten
1).
In deze gemeenten is

de bevolking van 1947 tot
1956
met 22 pCt. toegenomen;

in dezelfde periode is het aantal in de landbouw werk-

zame mannen met 30 pCt. gedaald. In de overwegend

plattelandsgemeenten zijn deze cijfers resp. 14 pCt. en

25 pCt.

In de afgelopen 10 â 15 jaar zijn er dan ook grote ver

anderingen opgetreden in de omvang, de samenstelling
en de sociale positie van de agrarische bevolking, in de

verhoudingen in het gezin en in het bedrijf en, met de

sterk toegenomen communicatiemogelijkheden met het

niet-agrarische milieu, in de mentaliteit en levensstijl van

de boerenbevolking. Dit proces is nog niet afgesloten; het

zal ook in de komende jaren de positie en de proble-

matiek in de Brabantse landbouw bepalen. In deze bij-

drage worden derhalve, heel globaal, enkele ontwikkelings-

lijnen aangegeven, die bij dit proces kunnen worden waar-

genomen.

Bijna 80 pCt. van de cultuurgrond in Noordbrabant
bestaat uit zandgronden met een, in het kader van het

gemengde bedrijf, gevarieerd bedrijfstype. Het volgende
overzicht heeft derhalve vooral betrekking op de situatie

in de zandgebieden en in de rivierkleigebieden, waar

eveneens het gemengde bedrijf en het gezinsbedrijf over-

wegen. Aan het einde van dit artikel worden nog enkele
opmerkingen gemaakt over de landbouw. in het zeeklei-

gebied en over de tuinbouw.

De ontwikkeling sinds 1945.

Tot 1947 ziet men een toeneming van de agrarische

beroepsbevolking; deze groei was als gevolg van de crisis-

en oorlogsjaren, van de traditionele gebondenheid aan de

landbouw en van een tekort aan niet-agrarische werk-

gelegenheid sterker dan met het oog op de werkgelegen-

heid in de landbouw verantwoord was. De hieruit voort-

vloeiende te dichte arbeidsbezetting ging gepaard met een
lage arbeidsproduktiviteit. Een ander gevolg was een ern-

stig opvolgingsvraagstuk; veel in de landbouw werkzame

boerenzoons hadden geen uitzicht op een• eigen bedrijf.

Na 1947 is de omvang van de agrarische beroepsbevol-

king aanzienlijk teruggelopen, zoals blijkt uit tabel 1.

De vermindering heeft aanvankelijk vrijwel alleen be-

trekking op de landarbeiders en de zoons van kleine boeren.

Bij het overgrote deel van de boerenbevolking bleven de

veerstanden tegen een niet-agrarisch beroep nog sterk.

Het uitzichtloze van hun positie dwong echter een aantal

boerenzoons tot het kiezen van een ander beroep. Deze

1)
,,Typologie van de Nederlandse gemeenten naar urbani-
satiegraad mei
1947
en juni
1956″.
Centraal Bureau voor de
Statistiek.

438

TABEL 1.

Het aantal in de landbouw werkzame mannen in

Noordbrabant in 1930, 1947 en 1959

1
1930
1
1947
1
1959

Bedrijfshoofden
………………………….
31.132

33.957

31.697

Medewerkende zoons
……………………
41
848

23.088

14.950

Landarbeiders
……………………………….
21.133

8.700

Totaal

……………………………..
72.980

78.178

55.347
In procenten van de totale mannelijke beroeps.
bevolking
………………………….
27,6

1

23,8

1

13,5

Bron: 1930 en 1947: Volks- en Beroepstellingen, C.B.S. 1959: C.B.S. – L.-E.I1

overgang was van grote betekenis voor het verdere beloop

van de afvloeiing uit de landbouw. Een toenemend aantal
boerenzoons raakte vertrouwd met het werkmilieu buiten

de landbouw. Door de- ervaringen van deze personen,

zowel gunstige als ongunstige, gingen de boeren anders

denken over de beroepskeuze van hun zoons. De grotere

afvloeiing leidde ook tot een sterkere confrontatie en

communicatie met de buitenwereld en daarniee ook

tot veranderingen in de mentaliteit en de levensstijl van
de agrarische bevolking. Dit alles resulteerde de laatste

jaren in een vermindering van de weerstanden tegen het

werken buiten de landbouw, in een meer verantwoorde

beroepskeuze en in een grotere belangstelling voor het

niet-agrarisch voortgezet onderwijs.

De daling van het aantal bedrijven heeft nog vrijwel

alleen plaats bij de kleinere, marginale bedrijven. Deze

daling heeft uiteraard cnsequenties voor de bedrijfs-

groottestructuur.

TABEL 2.

-Het aantal landbouwbedrjven (hoofdberoep landbouwer)
per groorteklasse in Noordbrabant in 1947, 1955 en 1959

1947

1955

1959

1- 5 ha

– ………………………….9.341

6.229

4.436

5-10 ha

…………………………

12.270

13.466

12.277

10-20 ha

………………………….
8.528

8.396

9.313

20 ha

………………………….
2.320

2.136

2.121

Totaal

…………………………

32.459

30.227

28.147

Bron:
C
.
B
.
S.

Tegenover de’ kleiner geworden agrarische beroeps-

bevolking staat een niet onaanzienlijke vergroting van de

agrarische produktie. In de periode 1950 tot
1959
kon een

sterke uitbreiding van de rundveestapel en van het aantal

varkens en kippen worden geconstateerd. Het aantal melk-

koeien nam toe van 180.000 tot 190.000 en het aantal

stuks mestvee van 7.000 tot 49.000. Het aantal mest-

varkens steeg van 143.000 tot 244.000 en het totale aantal

kippen van 3.647.000 tot 9.087.000
,2)
Voor de Neder-

landse zandgronden is berekend, dat van 1949 tot 1958

de arbeidsproduktiviteit met
5
pCt. per jaar is toe-

genomen
3).
-Aangenomen mag worden, dat dit in Noord-

brabant niet of nauwelijks minder is geweest.

Gegevens ontleend aan het C.B.S.
,,Het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden
1949-
1959″.
Landbouw-Economisch Instituut.
1960.

26-4-196 1

.,;-

De hogere produktie per man kon worden gerealiseerd

door een toegenomen gebruik van machines en werk-

tuigen, door een meer efficiënte benutting van de arbeid

en door een betere bedrjfsorgamsatie. Ook de verbetering

van de bedrijfsvoering, tot uiting komend onder andere

in een verhoging van de produktiviteit van het grasland,

een’ meer efficiënte voederwinning en een doelmatiger

veevoeding, heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Dit

alles was mede mogelijk, doordat een aantal boeren door

de grotere welvaart buiten de landbouw werd gestimuleerd

tot een verbetering van de bedrijfsvoering en tot een ver-

hoging van de produktie.

Uit een en ander moge blijken, dat in de afgelopen

10 â 15 jaar grote veranderingen hebben plaatsgevonden.

Het inkomen van de agrariërs in deze provincie i§ des-

ondanks achtergebleven bij dat van de niet-agrarische

bevolldngsgroepen. Dit is voornamelijk een gevolg van
de verscherping van de afzetmoeiljkheden voor de pro-

dukten van het Brabantse landbouwbedrijf en van de stij-

‘ging van het welvaartsniveau buiten de landbouw.

De toekomst.
De uitbreiding van de industriële werkgelegenheid en de
verstedelijking van het platteland zullen zich, naar het zich

laat aanzien, in een snel .tempo voortzetten. De hieruit
te verwachten stijging van de arbeidskosten maakt een

verdere opvoering van de arbeidsproduktiviteit in de Bra-

bantse landbouw noodzakelijk. Dit temeer, daar een achter

blijven van de welvaart in de naaste toekomst door de

boeren veel.moeilijker te accëpteren zal zijn dan in het

verleden.

De agrarische produktietechniek en de mechanisatie

bieden ruimschoots gelegenheid’tot een verdere opvoering

van de arbeidsproduktiviteit. Het is dan ook een gunstig

verschijnsel, dat de Brabantse boeren over het algemeen

veel belangstelling tonen voor de nieuwe ontwikkelingen

in de bedrijfsvoering, zoals onder andere de kunstmatige

beregening, de open loopstal, de maaikneuzer en de toren-

silo en voor de nieuwe inzichten bij de varkens- en kippen-

houderj. Het streven naar een efficiënter benutting van

de arbeid komt ook tot uiting in de grote belangstelling

van de boeren voor de ruilverkaveling.

De verhoging van de arbeidsproduktiviteit wordt in

Noordbrabant echter in veel gebieden in ernstige mate

bemoeilijkt door een aantal structurele knelpunten, zoals

de onvoldoende waterbeheersing, de ongunstige verkave-

lingstoestand, de slechte bereikbaarheid van de kavels,

de vele te kleine bedrijven, de verouderde en ondoelmatige

bedrijfsgebouwen en bedrjfsinrichting en – ondanks een
toenemend tekort aan arbeidskrachten – een in veel ge-

vallen nog te dichte arbeidsbezetting.

Een belangrijk onderdeel van het agrarisch structuur-

beleid bestaat uit het vergroten van de bereidheid van

de boerenzoons om de landbouw te verlaten. Deze

bereidheid is de laatste jaren sterk toegenomen. De belang-

stelling voor een niet-agrarisch beroep zal de komende

jaren naar alle waarschijnlijkheid nog groter worden, voor-

namelijk als gevolg van het relatief lage inkomensniveau en

de ongunstige werkomstandigheden in de landbouw, de

lagere maatschappelijke waardering van het boer zijn –
oök bij de boerenbevolking -, de onzekere toekomst en

de zware financiële lasten bij bedrijfsovername. Het is dan

ook niet uitgesloten, dat het opvolgingsvraagstuk in de

Brabantse landbouw binnen niet al te lange tijd tot het

verleden zal behoren.

26-4-196 1

Een verdergaande vermindering van de agrarische be-

roepsbevolking is echter eveneens mogelijk. De regionale

industrialisatie, geëntameerd mede vanwege de stagnatie

in de agrarische werkgelegenheid, gaat na verloop van

tijd, via de veranderingen in de mentaliteit en levensstijl

van de agrarische bevolking, een sterke zuigkracht uit-

oefeneii op de boerenbevolking. Dit geldt ook voor

Noordbrabant met zijn verspreide industriële ontwikke-

ling en zijn snelle bevolkingsgroei. Een. dergelijke situatie
biedt gunstige uitgangspunten voor een verbetering van de

andere elementen van. de agrarische structuur.’

De sterkere afvloeiing zal leiden tot een verdere ver-

betering van de bedrjfsgroottestructuur. Het is echter ver-

geleken met het opvolgingsvraagstuk niet zo zeker, dat

het vraagstuk van de relatief lage arbeidsproduktiviteit

op de kleinere bedrijven ,,vanzelf” zal verdwijnen. De

kleinere bedrijven kunnen waarschijnlijk in mindere mate

dan de grotere bedrijven profiteren van de mechanisatie

en rationalisatie. Bij de meeste andere onderdelen van de

agrarische structuur is geen.. ,,spontane” verbetering te

verwachten. De uitvoering van cultuur-technische werken,

met name van ruilverkavelingen, zal dan ook een belang-

rijke bijdrage moeten leveren tot de verbetering van de

agrarische structuur in deze provincie.

De ter verhoging van de arbeidsproduktiviteit nood-

zakelijke vervanging van arbeid door kapitaal vereist grote

investeringen. Hierbij vormt niet alleen de verkrijging van

de benodigde financiële middelen een probleem, maar ook

de, niet geheel onbegrjpeljke, reserve van veel boeren

tegen het opnemen van krediet. Een belangrijke voorwaarde

voor de verhoging van de arbeidsproduktiviteit is vervol-

gens de verbetering van het bedrjfs-economisch en -orga-

nisatorisch inzicht van de boeren. Deze voorwaarde vloeit

onder andere voort uit de grotere investeringen, de toe-

nemende mechanisatie en uit de noodzaak tot samen-

werking bij het gebruik van machines en werktuigen. De

meeste boeren zijn nog opgeleid in een tijd, dat genoemde
capaciteiten nog niet zo belangrijk waren.

Het akkerbouwbedrijf
op de zeeklei.

In het zeekleigebied met zijn met landarbeiders werkende

grote akkerbouwbedrijven wordt de situatie gekenmerkt

door een vermindering van het aantal landarbeiders en

een sterke toeneming van de mechanisatiegraad. Er is

onder de jongere generatie, mede als gevolg van de lage

maatschappelijke waardering, weinig animo voor het be-

roep van landarbeider. De tijd, dat naar believen lossé

arbeiders konden worden aangetrokken en ontslagen is

mede onder invloed van de pendel naar Zuidholland,

voorbij.

Een verdere daling van het aantal landarbeiders ligt

in de lijn der verwachting. Bij een realisering van de ont-

wikkelingsplannen in dit gebied is zelfs een zeer sterke

vermindering mogelijk. Een verbetering van het loon-
niveau, van de werkomstandigheden en van de sociale

positie van de landarbeider is dan ook noodzakelijk om

de arbeidsvoorziening op deze
bedrijven
veilig te stellen.

De mechanisatie biedt wellicht perspectieven voor ‘een
sterkere binding van de landarbeider aan de landbouw.

Met de toenemende mechanisatie zullen de produktiviteit

en de verantwoordelijkheid van de landarbeider groter

worden. Hij zal in staat moeten zijn de steeds ingewikkelder

wordende machines te bedienen en te onderhouden en om

– onder de huidige omstandigheden – kostbare stag-

naties in de werkzaamheden te voorkomen. Het is aldus

439

I,.

t

1′

niet uitgesloten, dat de mechanisatie en motorisatie het

werken in de landbouw aantrekkelijker zullen maken,

waardoor het landarbeidersberoep de concurrentie met het

beroep van industrie-arbeider wellicht met meer succes

kan weerstaan.

De tuinbouw in Noordbrabant.

Een groot deel van de Brabantse tuinbouw komt nog

voor in combinatie met het landbouwbedrijf en op exten-

,sieve klein-fruitbedrijven. De voornaamste teelten zijn hier

aardbeien, frambozen, bessen en enkele grovere groenten:
Gevarieerder is het teeltplan op de intensieve opengronds-

groentebedrijven, waarvan er reeds veel met een rolkas

zijn ‘uitgerust. De tuinbouwbedrjven met, al dan niet

verwarmd, staand glas vormen nog een minderheid.

.In de periode 1950-1960 is de omzet van de Brabantse
tuinbouwveilingen gestegen van f. 20 mln, tot bijna f. 43

mln. De laatste jaren valt echter, als gevolg van de achter-

uitgang van de extensieve tuinbouw op de landbouw-

bedrijven en op de klein-fruitbedrijven, een vertraging

van de groei te constateren. Deze achteruitgang werd ver-

oorzaakt door ziekten en andere tegenslagen, in het bij-

zonder bij de aardbeien. Van betekenis lijkt voorts ook

de geringere belangstelling van de jongere generatie voor

d.itbedrijfstype. in de toekomst is een verdere af brokkeling

van de extensieve tuinbouw dan ook niet onwaarschijnlijk.
Bij de meer intensieve teelten van het opengrondsbedrijf

en van het bedrijf onder glas ziet men daarentegen een

uitbreiding van de aanvoer welke zich naar alle waar-

schijnlijkheid in
de’ naaste toekomst zal voortzetten. Er

zijn in de tuinbouw in Noordbrabant dan ook nog moge-

lijkheden tot uitbreiding van de werkgelegenheid. Dit te-

meer daar er reeds enkele niet onbelangrijke concentratie-
gebieden aanwezig
zijn.
Maar ook hier moet rekening

worden gehouden met de toenemende invloed van de

industriële ontwikkeling. Een uitbreiding van de tuinbouw

op wat langere termijn is alleen te verwachten, wanneer

het inkomensniveau en de werkomstandigheden in de

tuinbouw niet achterblijven bij die an de andere be-

staansmogelij kheden.

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn, dat nog ingtij-

pende veranderingen in de Brabantse landbouw te ver-

wachten
zijn.
Een daling van de agrarische beroepsbevol-

king met 15 â 20 pCt. in de komende tien jaar isniet on-

mogelijk. Desondanks blijft de landbouw nog een belang-

rijke stuwende bestaansbron in deze provincie. Om de

positie van deze. bedrijfstak te verstevigen is een verbe-

tering van de agrarische structuur onmisbar. Het regio-

nale werkgelegenheidsbeleid is niet volledig zonder een

actief agrarisch structuurbeleid. Met het oog op de nood-

zakelijke investeringen in het landbouwbedrijf kan èen

markt- en prijsbeleid vooralsnog niet worden gemist. Men

mag erop vertrouwen, dat de 13rabantse boer bereid en in

staat is de hem geboden mogelijkheden om zich aan de

veranderende omstandigheden aan te passen zal benutten.

Tilburg.’

Ir. A. L. G. M.
BAUwENs.

(Advertentie)

Â0.
1788.

AMSTERDAMS CIIE

WORD OIT011t11VEN BY

M A A N 1) A •G

N°.
109

EXTRA- COURANT.

II E N D R T I( L’
irs
E
N.

DEN
8
SEPT3XiR.

A

l\i STERD’vMden Seplêul’er. ,, Inonze twee oerg
aU.’

., zeU eenigarmaic het gehslder v

c
fcut wrdnofd hb.

J
,, den vn den en 4 dcez’r, gneen
wy
Le-n Lzeer
CC.0
– –

, hen teedt e.edurende den ian1hen (b w.uten refl,cg(n en
,. Kerte Scicrs van het een
efl
ander,
Wn*’
tt’e-e tera

Idjcheip algemeen;
It
IVsrnpe/rocren \’ pronitte toet iteur ,.
Srens lQtune, het vrblyr nHenetUOttLcC llft.E

»

t Vtuege

iu top gehaald, en .ulks zag tnet ook van min.

J
» EN KONINGLY1E fiOOiIEDi , lnneo c.nue Vett
t

» de Vaarutgen in de Sta& vooral der Zeeuwf’che Sc:,uken,
» getrechi hefr • op aitnrleie wv’z:, :e vCra39enatiafl. lIet

,, in de hinre Cr.egt ligndr.
S-
Na hat eerfle betoon ”
Vut

de 1uaoees

…. .’.Y!’J_ S’Qt.s reuin)e. horcbtevoordj

Au,jid

J
» aUetlel rang en ftn1 . hI

.

DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVING
WETTIGE OiCJl

De berichtgeving anno 1788 bood weinig

finanieel-economisch.terrein verschijnen
lyk en wy zyti

economisch fiieuws. Plaatselijke gebeur-

dagelijks. Ook Van Mierlo en Zoon N.V.
»
gegeven
c/eh ii

tenissen waren toen nog aanleiding •tot

heeft haar eigen actuele berichtgeving
– » eta eau iç vul:eu. Wet

.

»

zyta en verzed

een extra-courant .

op zakelijk en financieel terrein. Onze
“2o’ras men oidr I

Onze eeuw geeft daarentegen een geheel

kantoren verschaffen U hiercver gaarne
dat de ERFSI’A
0
.
80
1

berwuards ilond
te
do
ander beeld te zien en berichten op

nadere inlichtingen.

VAN

1illE1tL0 IN ZOON L.
4 –
tuigcn
»
dat de w.etee

V4n
Gobswensrev Vey
1

de Bank voor Brabant
,, rt’c/tvimrd;,-ho1irn , ÎI
»
LYÎ( klUiS
fla”
*f
dorof
,
fcr.eiffe
alg
ook
Onrkr vnder’ni dgar dnor, dE
Zenaag
lIfaétCB

,,
gemaklyk
te tr.aeen, vrdttnden dankbaren lof dat Irgezetenu.
den 3
t
Angusiu, een incthlyk neer
vhtv
ewoon
getal
Schuben

13y
het
uhflappen tin di.tK
aetfen,
wdtd h-ai Fioo, CzeUhtp
.Jkeren

.440

.

.

:26-4-196:1

De hôofclljnen van

het sociale beleid

Dat een artikel over het sociale beleid in dit Noord-

brabant-nummer een bescheiden plaats inneemt temidden

van een aantal hoofdzakelijk anders georiënteerde be-

schouwingen, behoeft geen verwondering te wekken. Het

sociale beleid vertoont immers in vergelijking met buy.

het economisch en ruimtelijk beleid nog een duidelijke

achterstand. Hiervoor zijn o.i. twee redenen aan te voeren.

In de eerste plaats het feit, dat het sociale beleid pas

relatief kort geleden in een systematische en op. weten-

schappelijke uitgangspunten gegronde benaderingswijze is

opgenomen. In de tweede plaats het feit, dat het sociale

beleid en de daaraan ten grondslag liggende feiten zich

minder gemakkelijk dan economische en technische data

in cijfers laten vastleggen. Hiermee wil overigens niet

gezegd zijn dat er alleen maar een sociaal beleid gevoerd

zou kunnen worden op basis van wetenschappelijke kennis.

Zoals elke vorm van beleid wordt ook het sociale beleid

in belangrijkê mate bepaald door voorwetenschappelijke

feiten en uitgangspunten.

Tussen het economisch en ruimtelijk beleid enerzijds en

het sociale beleid anderzijds bestaat in dit laatste opzicht

dan ook weinig verschil. Verschil is er alleen in zover

men de bepaling van het beleid in de beide eerstgenoemde

sectoren bewust op basis van een systematische planning

poogt te doen geschieden, waarvoor men gebruik maakt

van wetenschappelijk verzanilde gegevens. Bij het sociale

beleid ontbreekt deze planmatige aanpak nog in vele

gevallen, hetgeen niet in het minst moet worden toegè-

schreven aan het feit, dat men over onvoldoende weten-

schappelijke gegevens beschikt om een dergelijke aanpak

te motiveren. –

Dit cbnstaterend voor het sociale beleid in zijn algemeen-

heid moet overigens onmiddellijk worden vastgesteld dat

er verschillende sectoren van dit beleid zijn, waarvoor

deze algemene stelling zeker niet (meer) op gaat. Op het

gebied van bijv. onderwijs, maatschappelijk werk, Vrije-

tijdsbesteding en recreatie, wordt zowel op landelijk als

op provinciaal niveau, een bewuste planning nagestreefd,

terwijl ook op andere hier niet genoemde terreinen een

dergelijke ontwikkeling duidelijk valt waar te nemen.

De plaats van het sociale beleid in de na-oorlogse – ontwik-

keling van Noordbrabant.

In de brede zin van het woord, zoals wij hierboven

hebben aangegeven, heeft het sociale beleid in de na-

oorlogse ontwikkeling van Noordbrabant een belangrijke

rol gespeeld. Wanneer men namelijk het provinciale wel-

vaartsplan van 1947 nog eens naleest, blijkt dat het terrein
van het sociale beleid in dit welvaartsplan en in de daarop

betrekking hebbende preadviezen een zeer behoorlijke
plaats heeft ingenomen. Rond het thema van de indus-

trialisatie van Noordbrabant zijn in dit welvaartsplan

verschillende bijdragen opgenomen, waarin de sociale as-

pecten vah dit vraagstuk aan de orde worden gesteld.

Meestal is dat nog tastenderwijs en meer vanuit een

intuïtieve kennis van de provincie en haar bevolking dan

vanuit exaète cijfers en gegevens.

Er- zit

echter in al deze beschouwingen een leidende

26-4-196f

gedachte – welke in de latere jaren verder is uitgewerkt

– ni. dat de in Noordbrabant plaatsvindende economische

structuurveranderingen een begeleidend antwoord vragen

vanuit het sociale beleid. Het welvaartsplan geeft dit ant-

woord nog maar vaag en summier en werkt het slechts

voor bepaalde sectoren wat nader uit, maar duidt wel de

lijnen aan, waarlangs zich de toekomstige studie en plan-

ning zal bewegen. In het algemeen komen hierbij twee

aspecten naar voren. In de eerste plaats het sociale beleid

als onderdeel van een breder welvaartsbeleid en in de

tweede plaats de functie van het sociale beleid als auto-

nome activiteit op het vlak van het sociale welzijn. Ten

aanzien van deie beide aspecten maken wij hier enkele

opmerkingen.

Wat het eerste punt betreft mogen wij beginnen met
te stellen dat onze moderne welvaartsplanning uit ver-

schillende componenten is opgebouwd. De vraagstukken,

waarop deze planning zich richt, vertonen een veelheid

van aspecten, welke slechts vanuit een meer-dimensionale

visie kunnen worden benaderd. In aanleg ligt hier meestal

wel ergens een hoofdaccent dat ook in het beleid dominant

is maar dat complementair andere aspecten bevat, welke

een benadering vanuit verschillende beleidssectoren vragen.

In dit verband kan men bijv. wijzen op vraagstukken als

stadsontwikkeling en stadssanering, ruimtelijke planning

(uitbreidingsplannen en streekpianrien), industrialisatie,

cultuurtechnische werken. Bij al deze vraagstukken ligt

er in het beleid ergens een beginpunt; dit kan zijn in de

ruimtelijke ordening, in de economische planning, in het

huisvestingsbeleid of in de agrarisch-technische sfeer, maar

hiermede is het vraagstuk niet uitgeput.

Er blijken namelijk nog andere facetten te zijn welke

een benadering op een breder front noodzakelijk maken.

Om deze stelling voor de sector van het sociale beleid te

verduidelijken wijzen wij bijv. op het probleem van de

kleine plattelandskern. In eerste instantie wordt dit vraag-

stuk meestal benaderd in de sfeer van de ruimtelijke orde-

ning, maar er is duidelijk een sociale of sociologische

dimensie aan dit probleem,. welke in breder verband ook

wel wordt aangeduid met de term ,,de leefbaarheid van
het platteland”. Hier komen vragen van gemeenschaps-

opbouw en sociale verhoudingen aan de orde, welke alleen

vanuit het sociale beleid in samenhang met de ruimtelijke
planning kunnen worden benaderd.

Ditzelfde kan men zeggen van de andere hier genoemde

vraagstukken op het terrein van de planologie en mutatis

mutandis ook van de overige sectoren van economisch
of technisch beleid. In de ontwikkeling zoals deze zich

nu in Noordbrabant voltrekt, is het verheugende dat het

hier bedoelde soort verbindingen tussen de verschillende

beleidssectoren steeds duidelijker naar voren komt, waar-

bij met name het sociale beleid naast de economische en

ruimtelijke planning als een – zij het nog bescheiden –

partner wordt geaccepteerd. De samenwerking tussen de

provinciale instituten – het Economisch Technologisch

Instituut, de Provinciale Planologische Dienst en het Pro-

vinciaal Opbouworgaan – vormt hiervoor een duidelijk

bewijs. –

441

• /
S

‘-4

1-4
Cd

Eli

L
ell
J’7

r-2

Ço

1

0
!

0
0

4
t
tot
/

4

t

l
ot

t

00

t

00

CL

(
1
.

4
0
C

0
t
14

.5
t
t,

t
t


EE

to
0


0

t

t
CL


.
x

1.D
i

.5

o


=:


o

t

.
oo.t-
t

0

0

t°•-

C

0
•’4
0
.
.
1
4

I•iI!i
i
ll

(

o

iiij
trI
to3

.

be
Ix
44

26-4-1961

1

••,

1cTN

-ri
‘4
o
o

z.

1-4
1-4

FA

0.
Cd

E


S
1-4

9

•-


S
‘4
(.1

r.

Cd

4-4

i

—–S
t

442

Behâlve als een onderdeel van een breder welvaarts-

beleid heeft het sociale beleid, zoals wij hebben opgemerkt,

ook een eigen autonome functie. Men mag deze zoals nog

wel eens pleegt te gebeuren niet versmallen tot alleen maar

gemeenschapshuizen bouwen of maatschappelijk werk-

sters ,,laten ôpereren”. Hoe gewichtig en aantrekkelijk

deze functies soms ook zijn, zij vormen beslist niet het

sociale beleid in de hier bedoelde betekenis. Dit bestaat

namelijk niet in het treffen van een aantal min of meer
op zichzelf staande voorzieningen, maar veeleer in het

ontwerpen van maatregelen voor• de verschillende sociale

sectoren in hun interne en externe samenhangen.

Aan de ene kant richt het sociale beleid zich dus op de

verschillende sectoren afzonderlijk (onderwijs, maatschap-

pelijk werk, volksgezondheid), aan de andere kant heeft

het een integraal karakter en tracht het de onderscheidene

sectoren binnen een gecoördineerd beleid te betrekken

(sociale planning in ontwikkelings- en probleemgebieden).

In beide gevallen is het doel van het sociale beleid: te

komen tot een systematische beïnvloeding van de maat-

schappelijke processen en de maatschappelijke structuur,

meestal in aansluiting op ontwikkelingen in de econo-

mische of technische infrastructuur. Dikwijls zijn deze

laatste zeer concreet gegeven met verschijnselen zoals

migratie, industrievestiging of agrarische sanering; maar

vaak zijn zij ook terug te voeren tot een meer algemene

beweging, welke men kan aanduiden met het begrip ver-
stedelijking. Vooral voor Noordbrabant is dit laatste ver-
schijnsel, mede als gevolg van de zeer snelle’ industriali-

satie, een centraal gegeven, dat yoor het sociale beleid

als een primair uitgangspunt moet gelden.

Enkele hoofdlijnen van het sociale beleid.

De lijn volgend, welke in het provinciale welvaarts-

plan van 1947 is getrokken, kunnen wij een aantal hoofd-

punten onderscheiden, welke de ontwikkeling van het

sociale beleid in Noordbrabant markeren. Wij wijzen dan
met name op de volgende sectoren:

onderwijs;

maatschappelijk werk en de sociale begeleiding van

de iridustrialisatie;

vrije-tijdsbesteding.

Chronologisch gezien moet punt b. eigenlijk eerst wor-

den gesteld. In de beginfase van de industriële ontwikkeling

van Noordbrabant bestond vooral belangstelling voor het

maatschappelijk werk en de sociale begeleiding van de

industrialisatie. Wanneer men er de betreffende pre-

adviezen op naleest richtte de aandacht zich destijds vooral

op het opvangen van de nogal negatief geachte conse-

quenties van de industrialisatie. Hiervoor werd een samen-

hangend geheel van maatregelen voorgesteld, dat zich op

alle terreinen van het individuele en sociale welzijn zou
richten. In dit kader is eén hele scala van activiteiten tot

ontwikkeling gekomen, waarvan wij in dit verband noemen:

de beroepskeuze en beroepenvoorlichting; het werk van de

vormingsinstituten voor de bedrjfsjeugd in de vorm van

mater amabiis- en levensscholen en het voorlichtings-

en vormingswerk van de .standsorganisaties.

Een ander terrein dat eveneens een snelle ontwikkeling

heeft gekend is het maatschappelijk werk met als neven-

instituut de gezinszorg. Gespreid over de provincie bevindt

zich momenteel een net van instellingen voor maatschap-

pelijk werk en gezinszorg, dat vanuit verschillende levens-

beschouwèlijke toporganen in Breda, Eindhoven en

‘s-Hertogenbosch is opgebouwd (zie bijgaand overzicht).

Bij de optredende structuurveranderingen vervult het maat-

schappelijk werk een begeleidende functie in die zin dat

het zich richt op de aanpassingsmoeilijkheden van personen

en groepen, terwijl het zich met name de laatste tijd ook

gaat bezig houden met de problemen van de samenleving

zelf. Deze verschuiving in de richting van wat men het

maatschappelijk opbouwwerk noemt, is vooral in de ont-

wikkelingsgebieden naar voren gekomen, waar een inte-

grale aanpak van de samenlevingsproblemen in het kader

van een snelle industrialisatie geboden was.

Het accent in het werk is door deze ontwikkeling enigs-

zins verschoven van de zuiver individuele hulpverlening
naar een breder veld van sociale actie. Hiermee heeft het

maatschappelijk werk ook een duidelijke functie gekregen

als onderdeel van het sociale beleid. Dit manifesteert zich

o.a. in de oprichting van regionale organen’ voor maat-

schappelijk werk en maatschappelijk opbouwwerk. In ver-

schillende delen van Noordbrabant zijn de laatste jaren

in dit opzicht enige initiatieven tot ontwikkeling gekomen.

Hierbij vallen twee vormen te onderscheiden’ organen

op particuliere basis(regionale centra of opbouwstichtin-

gen) met een opdracht welke zich beperkt tot het sociale

terrein en daarnaast de welvaartsstichtingen welke een

ruimere welvaatsplanning beogen.

Het onderwijs.

De aandaçht voor het onderwijs loopt als een rode

draad door het gehele na-oorlogse beleid van de provincie.

Tegen de achtergrond van het gevoerde welvaartsbeleid

behoeft dit geen verwondering te wekken. Een industriële

ontwikkeling zoals in Noordbrabant noodzakelijk werd

geacht, vraagt een hoog ontwikkeld en sterk gedifferentieerd

onderwijsapparaat. Met het oog op de ontwikkeling van

een dergelijk apparaat heeft de provincie Noordbrabant

een systematische onderwijsplanning nagestreefd, ten be-

hoeve waarvan zij een groot aantal onderzoekingen heeft

laten uitvoeren.

Reeds onmiddellijk na het verschijnen van het welvaarts-

plan is hiermee een aanvang gemaakt door aan een com-

missie op te dragen een rapport uit te brengen betreffende

de toestand en de gewenste ontwikkeling van het nijver-

heidsonderwijs. Dit rapport, dat in 1954 is verschenen, is

in 1955 gevolgd door een rapport over de stand van het

v.h.m.o. in Noordbrabant. Inmiddels was ook een aan-

vang gemaakt met een onderzoek naar de stand van het

gewoon lager onderwijs door een commissie onder leiding

‘van Drs. C. G. M. H. Souren. Dit rapport – in de wan-

deling genoemd ,,het rapport Souren” – werd in 1957

aan de Provinciale Staten aangeboden.

Voortbordurend op de rapporten over het nijverheids-

onderwijs én het v.h.m.o. was het Katholiek Sociaal

Kerkelijk Instituut intussen opgedragen een nadere studie

te maken over de stand van het gehele voortgezet onderwijs

in Noordbrabant. Deze studie verscheen in 1957 en werd

in het kader van een bredere provinciale onderzoekodracht

nog gevolgd door studies over de doorstroming naar en

het rendement van het v.h.m.o. en het u.l.o. (K.S.K.I.

1958) en de maatschappelijke functie van het u.l.o. (K.S.K.I.

1959). Ter afsluiting van deze opdracht loopt momenteel

nog een onderzoek naar de integratie in het v.h.m.o. dat

door het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut tezamen

met het Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste

Psychologie te
Nijmegen
wordt uitgevoerd.

Om de in deze rapporten neergelegde inzichten in prak-

tische beleidsmaatregelen te vertalen werd door het Pro-

26-4-1961

443

CE PR0YEA’TEEiW
CEPROJ(KTEEA’Zi

vinciaal Bestuur in het kader van de provinciale Commissie

Sociaal Plan – een commissie welke door het Provin-

ciaal Bestuur met de opstelling van een sociaal welvaarts-
plan is belast – een sectie onderwijs in het leven geroepen.

Deze sectie heeft haar visie op de gewenste ontwikkeling

van het onderwijs in Noordbrabant in een aantal plannen

en adviezen neergelegd welke als richtsnoer voor het pro-

vinciale beleid worden gehanteerd. Door de werkzaam-

heden van de ‘sectie is een vaste basis gegeven aan de

onderwijsplanning in Noordbrabant, welke’ nog voort-

durend verder wordt uitgebouwd en ten aanzien waarvan

de verwachting bestaat dat zij definitief in een provinciale

onderwijsraad gestalt zal krijgen.
Van de onderwerpen welke de sectie momenteel bezig

houden vermelden wij:

– een plan voor de spreiding van scholen over de pro-

vincie voor verschillende typen van onderwijs. Voor

het katholiek v.h.m.o. en het uitgebreid technisch

onderwijs is een dergelijk plan reeds gereed gekomen;

– een plan inzake het in het leven roepen van advies-

instanties voor het onderwijs; –

– het geven van systematische school- en beroepskeuze-

voorlichting met betrekking tot het voortgezet onder-

wijs;
– suggesties omtrent de verbetering van de integratie van

leerlingen in het voortgezet onderwijs;

– de ontwikkeling var plaatselijke en regionale onderwijs-

organen;

– het vraagstuk van de intellectuele en ludische vorming

met betrekking tot het voortgezet onderwijs.

Het laat zich aanzien dat de bestudering van deze en

andere onderwerpen een op verdere differentiatie en uit-

bouw van het ‘onderwijsstelsel gericht beleid mogelijk

zullen maken. Hiertoe zullen de voorwaarden mede worden

geschapen door de mogelijkheden, welke met de nieuwe

wet op het voortgezet onderwijs zijn gegeven.

Vrije-tijdsbesteding.

Een drde facet van het sociale beleid, waarop wij

tnslotte nog even het licht willen laten vallen, is de vrije-

tijdsbesteding: Vooral de laatste jaren is dit vraagstuk –

overigens niet alleen in Noordbrabant – in het middel-

punt van de belangstelling gekomen. In het kader van de

eerdergenoemde provinciale onderzoekopdracht is door

het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut “een onderzoek

gedaan naar de besteding van de vrije tijd in Noord-

brabant. Dit onderzoek is voor de eerder genoemde

Commissie Sociaal Plan aanleiding geweest om een drietal

facetproblemen van het vraagstuk van de vrije-tijds-

besteding in studie te nemen, t.w. de lectuurvoorziening,

openlucht-recreatie en sport.

Over de beide eerste onderwerpen zijn door de com-

missie plannen uitgewerkt; de opstelling van een plan
inzake de sport wordt momenteel nog voorbereid. Het
plan betreffende de lectuurvoorziening (zie bijgaande

kaart), dat vooral betrekking heeft o de vernieuwing van

het, bibliotheekwerk ten plattelande, is inmiddels in uit

voering genomen. In het recreatieplan is vanuit de ge-

zichtshoek’van het sociale beleid een aantal desiderata ge-
formuleerd met betrekking tot de recreatieve ontwikkeling

van Noordbrabant. Tezamen met de-momenteel in voor-
bereiding zijnde ruimtelijke plannen zullen deze de basis

vormen voor het in de toekomst in de provincie te voeren

recreatiebeleid. –

Ten aanzien van de hier genoemde sectoren merken wij
op dat men terzake bedacht zal moeten zijn op een zekere

OVERZICHT 1JE5T4ANDE £4′ CEP/?0-

Jgx7

EgPl,ç N1B110TrCff
Vooz/EN/rn
EN
IN N0ÔR-&fA4#7

PROVINCIAAL OPBOUWORGAAN NOORD-BRABANT
1

444

26-4-1961

De planologische ontwikkelingen en problemen

Beschouwingen inzake de ontwikkeling van het verkeer,

de wegen, de waterwegen en de spoorwegen

SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN

RUIMTELIJKE
PLANNEN

Algemeen.

En de voorafgaande artikelen is uiteengezet dat de groei

van de bevolking in Noordbrabant zeer groot is, en dat in

het bijzonder de industriële ontwikkeling bepaald storm-

achtig verloopt.

Om deze ontwikkeling in goede banen te kunnen leiden

is een actief overheidsbeleid nodig. Dit overheidsbeleid

concretiseert zich op de verschillende staatsrechtelijke ni

veaus (gemeente, provincie en rijk) in bepaalde ruimtelijke

vormen: woonwijken, recreatieterreinen, industriegebieden,,

verkeerswegen, spoorwegen, scheepvaartwegen en. De

ruimtelijke plannen die deze verschillende activiteiten bun-

delen vereisen een vergaande coördinatie – èn vanwege

de grootte en de duurzaamheid van de investeringen in

de private en de publieke sfeer, èn vanwege de grote

sociale belangen die ermee gemoeid zijn, èn vanwege de

beperktheid van de ruimte waarop de vele en veelsoortige

belangen aanspraak maken. De ontwikkeling van de mo-
derne maatschappij brengt een steeds verdere toespitsing
mee van de strijd der verschillende ruimtebehoevende en

in de ruimte zich manifesterende belangen; zij brengt

daardoor ook mee dat het planologische beleid een steeds

groter aandeel zal gaan nemen in het geheel van bestuur-

lijke activiteiten van de Overheid.

De plaats van de provincie hierin is voornaam. Niet

alleen door de eigen directe deelnemingin de vorm van

wegenplannen e.d., maar vooral door de coördinerende

taak die zij wettelijk bezit. Volgens de Woningwet is de

provincie het orgaan dat de plannen van de gemeenten

(uitbreidingsplannen) goed- of afkeurt. Volgens de Wet

op het nationale plan en de streekplannen is zij belast

met het vaststellen.van ruimtelijke plannen voor de pro-

vincie of gedeelten, daarvan (streekplannen). Streekplannen

zijn nodig voor de gemeenten bij het samenstellen van hun

uitbreidingsplannen; zij zijn het provinciaal bestuur be-

hulpzaam bij het uitoefenen van het goedkeuringsreçht ten

aanzien van gemeentelijke plannen.

De ontwikkeling in Nederland heeft ertoe geleid dat

op rjksniveau wel planologische studies worden verricht

maar geen nationale plannen in de werkelijke zin tot stand

kwamen. De taak van de provincie is daardoor extra be-

langrijk omdat in de provinciale plannen in sommige ge-

vallen nationale belangen in meer of minder sterke mate

betrokken zijn. Met andere woorden: de planologische

coördinatie van de nationale, provinciale en gemeentelijke

belangen vindt in veel gevallen plaats op het niveau van

de provincie.

Het planologische beleid.

Het provinciale planologische beleid, is méér dan het

concipiëren van streekplannen. Het schept immers de

ruimtelijke voorwaarden voor het realiseren van het alge-

mene maatschappelijke beleiden vormt anderdeels van

dit algemene beleid het ruimtelijke beeld. Het is duidelijk
dat het planologische beleid op dezelfde sociale, bestuur-

lijke en andere opvattingen gebaseerd moet zijn als alle

andere vormen van het overheidsbeleid, en dat dit beleid

het algemene kader zal moeten geven waarbinnen de pro-
vinciale ruimtelijke plannen tot stand komen. Een typisch
voorbeeld daarvan is het zgn. ,, Welvaartsplan van de pro-
vincie Noord-Brabant” (1947).

Deze studie, in feite minder een plan danwel een plano-

logisch beleidsprogramma, een ,,beginselverklaring”, is als
zodanig zeer waardevol. Zij is direct gericht op slechts één

doel: de industrialisatie, en behandelt daarvan in feite

slechts één aspect: de gematigde concentratie. Dit wil

zeggen dat de nagestreefde industrialisatie – behalve in

de aanwezige
7
grote centra van werkgelegenheid – vooral

diende te worden gerealiseerd in een 38-tal in het weivaarts-

plan aangewezen kleine centra. Uit de overwegingen blijkt

hoezeer sociale beweegredenen in verbinding met econo-

mische motieven het planologische programma hebben

bepaald.

In
1959
is het welvaartsplan gedeeltelijk herzien, nI.
in het zgn..
,,Wesf-.Brabanrplan”.
Het beginsel van de ge-

matigde concentratie onderging hierin in zoverre een wij-

(vervolg van blz. 444)

wij verder een beeld gegeven van de hoofdlijnen, welke
continuïteit in het beleid; het opstellen ‘van een plan is

het sociale beleid in de na-oorlogse periode hebben be
slechts een eerste fase, welke gevolgd moet worden door

een regelmatige planning. Dit is alleen mogelijk, wanneer
hiervoor duidelijke organisatievormen worden gevonden,

waarin de betrokken belangensferen genoegzaam tot hun

recht komen.

Besluit.

.

in het voorgaande hebben wij getracht in grote lijnen
een beeld te geven van de functie die het sociale beleid

in het kader van de welvaartsontwikkeliig van Noord-

brabant inneemt. Wij hebben er hierbij op gewezen dat.

deze functie steeds duidelijker wordt gezien en ook meer

bewust vanuit een wetenschappelijke achtergrônd wordt

benaderd. In aansluiting op deze beschouwingen hebben

paald.

Wij zijn hierbij uiteraard zeer globaal te werk gegaan
waardoor dikwijls bepaalde – ook belangrijke – nuances

zijn weggevallen. Door de beperking tot enkele hoofd-

lijnen zijn andere elementen, zoals bijv. het culturele werk

en de volksgezondheid, niet in het tableau opgenomen.

Binnen dë beschikbare ruimte was dit alleen maar mogelijk

geweest, wanneer deze beschouwingen zich hadden be-

perkt tot een opsomming zonder meer van activiteiten en

voorzieningen. Dat dit het inzicht in deze materie niet

bevorderd zou hebben, mag wellicht een verontschuldiging

zijn ‘voor de beperkingen die wij hier noodzakelijkerwijze
moesten aanbrengen.

Drs.
A. VERDIJK.
Tilburg.

Mr. P.
KUIJPERS.

26-4-1961
445

WELVAARTSPLAN 1967

WO

WE

Mi

I
t

AL
BESTAANDE GROTE CENTRA

• BE5TAANOE KLEINE INDUSTRIECENTRA

o
NIEUW TE ONWIKKELEN KLEINE INOUSTRIECENTRA

ziging dat thans meer belang werd gehecht aan de grote
centra, de steden
1).
Het ,,West-Brabantplan” is in ma-

teriële zin stellig een plan te noemen, aangezien er vele

projecten in zijn opgenomen betreffende verkeerswegen,

scheepvaartwegen, havens enz. Hiëarchisch gezien zou men

het een basisplan kunnen noemen aangezien het met zijn
globale traceringen grondslagen legt waarop provinciale

streekplan nen en/of gewestelijke structuurplarmen kunnen

worden uitgewerkt.

De
streek als planologisch object.

Beschouwd vanuit de gezichtshoek der wettelijke moge-

lijkheden is de streek als zodanig een probleem. Als

staatsrechtelijke figuur bestaat de streek namelijk niet.

Dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom er in ons

land nog zo weinig streekplannen zijn vastgesteld. Wel

is de provincie het door de wet aangewezen orgaan voor
de vaststelling van streekpiannen, maar de realisatie van

die plannen ligt goeddeels in handen van de gemeenten.

Een streekplan kan in de gemeentelijke sfeer niet meer

doen dan een bepaalde ontwikkelingsljn aangeven. De

uitvoering is aan de gemeenten zelf voorbehouden. Dat

wil zeggen dat minstens voor dd uitvoering van streek-

plannen een samenwerking van gemeenten in veel gevallen

onmisbaar is, nl. daar waar gemeenschappelijke belangen

moeten worden behartigd.

De moeilijkheid bij de planning is echter dat een aantal

gemeenten tezamen niet de streek vertegenwoordigen. Wat

in het belang van de streek is, wordt niet altijd door alle

deelnemers als een direct gemeentelijk belang gezien –
en is het in sommige gevallen ook niet. En daar er ver-

schillende streekbelangen en verschillende gemeentelijke

belangen in het geding kunnen zijn, met tal van corn-

binatiemogelijkheden in deze belangensferen, is de samen-

werking in het algemeen vaak een tere ‘zaak. Het vergt

1)
,,Noord-Brabant in het Nieuwe Westen”, uitgave van het
provinciaal bestuur, 1959.

dan veel stuurmanskunst opdat het spel van geven en

nemen niet tot een koehandel wordt. Van groot belang

is het dan ook dat de streekplanning kan plaatsvinden

aan de hand van door de provinciale overheid en/of rijks-

overheid verstrekte richtlijnen. Concreet gesteld: een ge-

westelijk structuurplan dient te steunen op en moet een

nadere uitwerking geven van een provinciaal of regionaal

basisplan.

Het is verheugend dat de drang tot samenwerking op

het ogenblik in verschillende delen van de provincie Noord-

brabant tot uiting komt. Voor deze samenwerking wordt
niet overal dezelfde weg gevolgd, maar de positieve be-

doelingen verdienen alle steun en aandacht. Werkzaam

zijn op het ogenblik: de streekraad voor het’ land van.

Heusden en Altena, de Kempenlandstïchting, de W.E.B.

(West-Nooi dbrabant), de Streekraad Midden-Brabant

(Tilburg e.o.), Breda e.o., en Eindhoven met randgemeen-

ten.

De stadsgewesten.

In de ‘streekplanproblematiek nemen de stadsgewesten

een aparte plaats in. in de stadsgewesten raken de belangen

zo nauw met elkaar verweven dat de afzonderlijke ge-

meenten tezamen een zodanige sociaal-economische een-

heid gaan vormen dat de zelfstandige oplossing van stede-

bouwkundige en andere vraagstukken onvoorziene en

soms ongewenste gevolgen in de andere gemeenten te-

weeg brengen, tot schade van het geheel. Het sterkst komt

dit naar voren in conglomeraties di onder een grote

economische en demografische druk staan, en waar de

ruimtelijke distantie tussen de betreffende gemeenten ge-

ring is.

In sterke mate is zulks het geval rond de stad Eindhoven.

Van de toeneming van het aantal industriële arbeids-

plaatsen in geheel Nederland gedurende de laatste tien
jaar, werd ruim
1/7
deel gerealiseerd in het stadsgewest

Eindhoven. Het is niet onwaarschijnlijk dat de huidige

krachtige bevolkingsgroei in dit gewest – thans nog ge-

446

26-4-1961

temperd door pendel en woningschaarste – nog storm-

achtiger zal worden. Dit schept grote problemen ten aan-

zien van de woonvoorzieningen, industrieterreinen, onder-

wijs, de verkeerswegen en de onderlinge verbindingen enz.

Doch ook in andere ‘delen van de provincie werpen de

gebeurtenissen hun schaduw vooruit. Het ziet ernaar uit

dat het nuttig effect van de enorme potenties van Zuid-

Nederland in de volgende decennia nog zeer,
veel groter

zal zijn dan in het verleden het geval was, en het is dan ook

goed zich de gevolgen daarvan vrcegtijdig te realiseren.

Deze zullen zich in de naaste toekomst op grote of kleine

schaal ook gaan manifesteren bij de andere industriele

centra: ‘s-Hertogenbosch, Oss, Breda, Tilburg e.a. Het is

niet een typisch Brabants verschijnsel want het doet zich

in meer delen van Nederland voor, in het bijzonder in

het westen des lands. Het verschil met het westen is ener-

zijds dat de ruimte tussen de grote centra in Noordbrabant

toelaat om de problemen vooralsnog binnen de deel-

gebieden op te lossen, en anderzijds dat deze problemen
nog zo vroegtijdig onderkend kunnen worden dat de op-

lossing niet te laat behoeft te komen.
DE CENTRALE LIGGING VAN NOORDBRABANT

Y66r de tweede wereldoorlog speelde de ligging van

Noordbrabant tussen de economische concentratiegebieden

WESTJBRABAT

ONTWIKKELINGSPLAN

zul
0-HOL I.

van Nederland, België en Duitsland nauwelijks een rol.

Deze begint eerst thans – onder de invloed van ingrij-

pende internationale staatkundig-economische veranderin-

gen (Benelux, E.E.G., E.G.K.S.) -. effect te sorteren.

Het vervagen der staatkundige grenzen veroorzaakt een

toeneming van het economisch verkeer tussen deze ge-

bieden.

Dit brengt op zijn beurt de noodzaak mee van goede

verkeersverbindingen, die – gelukkig gevolg van de centrale

ligging – goeddeels door Noordbrabant moeten gaan.

Intussen staan wij in dat opzicht nog slechts aan het begin.

Noch wat betreft de waterwegen, noch ten aanzien van de

verkeerswegen en evenmin op het stuk van de spoor-

wegen zijn de verbindingen van Noordbrabant
.
met de

toch zo nabij gelegen Belgische en Duitse economische

centra vergelijkbaar met die naar de gebieden van Neder-
land ten noorden van de rivieren.

De eerste autosnelweg over de rijksgrens heen (rijksweg

nr. 67, E 3-weg) is thans nabij Eindhoven in uitvoering

genomen. Van de aanleg van autosnelwegen over de

Belgische grens schijnt op korte termijn helaas nog geen

sprake te zijn, waarbij toch reeds opvalt dat de in de plan-

nen opgenomen grote verkeersverbindingen in aantal vrij

beperkt zijn. Op het gebied van de waterwegen begint het

nog steeds achterwege blijven van een korte en moderne

/

OORPSBESOUW
ING

INDUSTRIETERREIN

PRIMAIRE VERKEERSWEGEN

PRIMAIRE
VERKEERSWEGEN
(NOG
IN
STUDIE)
SECUNDAIRE VERKEERSWEGEN

10km

TERTIARE VERKEERSWEGEN

TERTIARE VERKEERSWEGEN
(NOG IN STUDIE)

SPOORWEGEN

•+ PROVINCIEGRENS

W 619

4.61.. P.P.D.
N.S.R

26-4-1961

447

1

Schelde-Rijn verbinding twijfels te wekken aan de Benelux.

De noodzaak – in internationaal verband – van een ver-

binding tussen Maas en Rijn komt eveneens steeds meer

naar voren. Deze verbinding, van belang voor het vervoer
van het Luikse bekken en het gehele Maas-Sambregebied

naar en van het Ruhrgebied, zal een grote stimulans geven

aan de verdere ontplooiing van Oost-Brabant indien Noord-

brabant daarop met zijn waterwegen aansluit. Op spoor-

weggebied bestaan eveneens nog leemten welke voorzie-

ning behoeven. Onder andere is dit het geval ten aanzien

van een korte spoorwegverbinding van Eindhoven met

Antwerpen-Brussel.

Uit deze summiere opsomming blijkt de invloed van de

veranderde internationale omstandigheden op de ontwik-

kelingskansen van Noordbrabant. En het kan niet anders

of de gewijzigde verkeersgeografische ligging – van rand-

gewest tot middengebied – moet in de planologische pro-

gramma’s tot uiting komen. Dit is inderdaad reeds het

geval in het zgn. ,,West-Brabantplan”. Het bevat projecties

voor een internatio.nale vaarweg (Beneluxkanaal), een

ititernationale spoorlijn (Beneluxlijn) en een internatio-

nale verkeersweg (Zoomweg). Het is liet eerste plano-

logische programma dat duidlijk en bewust gebaseerd is

op het staatkundig-economisch samengaan en samen-

werken van gebieden aan weerszijden van de rijksgrens –

vooral belichaamd in het grote zeehavenproject aan de

Westerschelde (het Kreekrakplan).

Naast dit internationale aspect vertoont het West-

Brabantplan ook nog een belangrijk nationaal âspect. Het

berust namelijk voor een deel op de voorgenomen ont-

wikkeling van de Westerschelde, een door de provincies

Ver 01 in e

Schéepswerf

Heusden n.v.

Postbus 3

Heusden

Nieuwbouw van vracht- en

passagiersschepen

Tankers met een draagvermogen

tot 20.000 ton

Zeeland en Noordbrabant gemeenschappelijk geëntameerd

initiatief. Naast het mondingsgebied van de Nieuwe Water-

weg (Rotterdam) en van het Noordzeekanaal (IJmuiden)

ligt hier de enige mogelijkheid voor een verdere ontplooiing

op grote schaal van de internationale zeehavenfunctie van
Nederland, welke thans nog geheël in het zgn. westen des

lands is geconcentreerd. Deze Westerschelde-ontwikkeling

is o.a. nodig om de door ruimtegebrek bedreigde potenties

in het oude westen zo doelmatig mogelijk en zolang mo-

gelijk te kunnen blijven realiseren – een probleem dat

hier kortweg kan worden omschreven als het randstad-

probleem.
ONTWIKKELING VAN HET VERKEER

Algemeen.

De
toename van het motorrijtuigenverkeer in Noord-

brabant ligt over het algemeen hoger dan het gemiddelde

in Nederland; bedroeg dit laatste op 18 telpunten van de

Rijkswaterstaat, verspreid over geheel Nederland, over

de jaren 1955-1960: 52 pCt., voor de rijkswegen in Noord-

brabant bedroeg dit:

Breda-Tilburg
………………………………..
61,5 pCt.


‘s-Hertogenbosch-Eindhoven
……………………
73,5 pCt.
Roosendaal-tten (Breda)
……………………..
57,9 pCt.
Grave.Heesch (Oss)
…………………………..
65,7 pCt.
,

Voorlopige berekeningen tonen aan, dat deze toename

op de provinciale wegen eveneens gemiddeld boven de

50 pCt. ligt, enyoor sommige wegen, voornamelijk in het

Oosten van de provincie, zelfs aanzienlijk hoger: –

veghel-Uden (onderdeel van de verbinding Eindhoven-
Nijmegen)
………………………………..
95 pCt.
Oeffelt.Gennep (opening van de nieuwe Maasbrug tussen
deze plaatsen in 1956)
……………………….
122 pCt.

Was in 1955 de intensiteit per gemiddeld etmaal voor

25,9 pCt. van de wegen van het rijkswegenplan in Neder-

land meer dan 4.000, in Noordbrabant was dit voor niet

minder dan 47 pCt. van die wegen het geval. ‘ –

Bij het bovenstaande dient bedacht te worden dat, of

schoon het aantal inwoners van Noordbrabant 13 pCt.

bedraagt van dat van Nederland, het automobielpark van

Noordbrabant slechts 10,4 pCt. is van dat van Nederland.

Er is dan ook een achterstand in autodichtheid aanwezig

ten opzichte van alle andere provincies. Wellicht bestaat

er een verband met het feit dat het aantal inwoners van

Noordbrabant in de leeftijd van 18 jaar en ouder minder

dan 13 pCt. van het Nederlandse totaal bedraagt, ni.

10,9 pCt.

Voor zover bekend vertoont het grensverkeer, als ge-

volg van de hierboven geschetste vervaging van de staat-

kundige grenzen, een stijging die eveneens sshommelt

tussen 50 en 100 pCt. De gegevens van de laatst gehouden

tellingen zijn helaas nog niet beschikbaar. De ontwikkeling

van het verkeer met België verdient, echter alle aandacht

omdat verwacht mag worden dat in de komende jaren in

zekere zin een achterstand.zal worden ingehaald. De aan-
tallen motorvoertuigen die de Belgische grens passeerden

resp, die welke de Noordbrabantse rivierengrens passeerden

verhielden zich in 1955 ongeveer als 1 : j.
Het grensoverschrijdende goederenvervoer van en naar

België en Luxemburg is sedert 1952 met 60,7 pCt. gestegen.

Naar verkeerswijze is die toename voor het scheepvaart-

verkeer 57,2 pCt., per spoor 22,3 pCt. en langs de weg

177,7 pCt.

Wat het binnenlands personenvervoer per trein betreft

steeg het aantal vertrokken reizigers in Noordbrabant van

9,67 pCt. van dat in Nederland in 1955 tot 10,2 pCt. in

448

1

26-4-1961-

1

\/RPURRPÇ
/RflFN

IMMIlU
•.
OVERIGE
4
—- IN UITVOERING

N’
8193 4.61 P. P.D. N.BR
BELANGRIJKE WEGE……..ONTWORPEN

1958. Wat het scheepvaartverkeer, aangaat .nemen wat

Moerdijk-Rotterdam
betreft het binnenlands vervoer’ de”lassin’gen in’ Nord

‘2. Antwerpen-Breda Geertruidenberg – Gormchem
brabant sneller toe dan het•rjksgemiddelde. Werd in 1948

Utrecht
in Nederland gelost 28.741.500 ton (100 pCt,) en in Noord-

brabant 2.350.100 ton (100 pCt.), in 1956 was dit onder-

een oost-west verbinding:

sclieidëïil’ijk ‘46418.200’töii (1615′ pCt) éi

i

4.Ö29′;166 “fJff'”

..’

– ”

‘s-Hertogenbosch –

(171,4 pCt.); alle cijfers exclusief campagne- en beurtvaart.

Zeeland-Bergen op Zoom-Tilburg Nijmegen

• Ten aanzien van het binnenlands goederenverkeei te

Emdhoven.

water neemt Noordbrabant ongeveer 10 pCt. van het ,

Aan dit bestaande net zijn
nationaal vervoerd gewicht voor zijn rekening. •Het Bra-

i. Roosendaal-Moerdijk bantse aandeel in de buitenlandse bevrachtingen bediaagt

2. Gorinchem-Tilburg ongeveer 4,5 pCt. (in 1958 ongeveer 800.000 ton).

3. Antwerpen-Eindhoven-Venlo
De Zuid-Willemsvaart (met een scheepvaartbeweging

van 3,8 mln, ton te ‘s-Hertogenbosch) is in de ,categorie

der secundaire vaarwegen een der drukst bevaren kanalen

van Nederland, ondanks het feit dat de outillage ver

ouderd raakt.

Verkeerswegen.

Gezien de bovengeschetste toename van het wegverkeer,

vraagt de verbetering en uitbreiding van het wegennet

alle aandacht. Dit net omvat naast de doorgaan,de hoofd-

verbindingen, waarvan ca. 300 km voorkomen op het

rijkswegenplan 1958, een net van ca. 600 km secundaire

wegen, voorkomende op het provinciale wegenplan 1960,

voorts 485 km tertiaire wegen, evenals de secundaire

wegen grotendeels in onderhoud bij de provincie en ten-

slotte kwartaire wegen,’ grotendeels in onderhoud bij ge-

meenten en waterschappen.

‘Het bestaande’rijkswegennét ziet er,’ schematisch voor-

gesteld, als volgt uit:

twee noord-ziid verbindingen:

Tilburg-Turnhout

1. ‘Utrecht-‘s-Hertogenbosch

.

Leende-Weert

Eindhoven Valkenswaard-

België

enkele wegen toegevoegd:

24 km in aanleg
35 km in ontwerp

42 km in ontwerp en

12 km in aanleg.

De bovengenoemde 300 km bestaande rijkswegen, vera

meerderd met laatstgenoemde 113 km in aanleg of in

ontwerp zijnde wegen en met 31 kin bij dé provincie in

onderhoud zijnde wegen, welke voorzien in op het rijks-

wegenplan voorkomende verbindingen, leveren de totale

lengte van 444 km welke op het rijkswegenplan 1958 voor

Noordbrabant voorkomt en 13,2 pCt. vormt van de totale
op dat plan voorkomende wegen.

Van de bestaande rijkswegen is ca. 42 km als autosnel-

weg met vrije kruisingen uitgevoerd; daarnaast heeft nog

ca. 41 km twee rijbanen (vier rijstroken) en ca. 26 km drie

rijstroken. Er wordt met voortvarendheid aan de verbe-

tering van dit wegennet gewerkt; gewezen moge niet alleen

worden naar de boven reeds genoemde 36 km in aanleg

zijnde autoweg en naar de bovengenoemde baanverdub-

belingen, maar tevens naar de nieuwë weg Tilburg-Eind-

hoven, die dit jaar gereed komt, naar de nieuwe toegangs-

weg naar de onlangs geopende brug in Gorinchem en naar

de omlegging Vught, welke laatste thans in uitvoering is

en na voltooiing waarvan een hinderlijke traverse met een

daarin gelegen meestal gesloten spoorwegovergang voor

het doorgaande verkeer vervalt.

26-4-1961

449,

ROTTERDAMSCHE BANP

332
vestiginen

in Nederland

waarvan –

, –

41
vestigingen in

37 plaatsen in N-Brahant

Ook hier: waar U ook woont of werkt, de

ROTTERDAMSCHE BANK
is altijd binnen Uw

Het ligt in de bedoeling bij de he1ziening een tweetal

nieuwe verbindingen op het rijkswegenplan te brengen, ni.:

– jdh
oven
Nijmegen via een bij Ravenstein te bouwen

nieuwe
Maasbrug en
AntwerpenRotterdam via de omstreeks 1967 te vol-

tooien Volkerakdam.

Daarnaast zijn in studie nieuwe wegen:
– van de brug in Hedel bij ‘s-Hertogenbosch naar de te

bouwen brug in Wessem (zuidélijk van Roermond) ter

ontlasting van de bestaande weg ‘sHertogenbosCh-Eifld-

hoven, welke, ondanks de b
aa
nverdubbeliflg, het toene-

‘mende verkeer in de toekomst niet meer zal kunnen ver-

werken en ter vermijding van de .traversen door ‘s-Her-

togenbosch en door Eindhoven;
– Tilburg-Breda ten zuiden van de bestaande weg en ter

vervanging van deze driestrooksweg.

Het provinciale wegenplan 1960 omvat naast wegen,

welke tot doel hebben de kleinere agglomeratieS onderling

en met het net van hoofdwegen te verbinden, enkele be

1 angrjke wegen, welke een aanvulling beogen te zijn van

het bovengeSchetste net van hoofdverbindingen, terwijl er

tevens enige wegen op voorkomen, welke het lange-afstands-

verkeer bedienen, zolang de betreffende wegen van het

rijkswegenplafl nog niet zijn aangelegd.

Als zodanig kunnen worden genoemd:

in de eerste categorie:

– de als autosnelweg deels in aanleg en deels in voor

bereiding zijnde weg
bergenVo1kerakdam, de zgn. ,,Maasroute”, welke een be-
langrijke verbinding zal vormen van de provinciale hoofd-
‘450

stad n de Langstraat enerzijds met het westen van Noord-

brabant en Zeeland via rijksweg 17 (Zevenbergen-RooSen-
daal) en anderzijds met het gebied langs de Nieuwe Water-

weg via de Volkerakdam;
– de éveneens in aanleg zijnde verbinding van de ,,Maas-

route” bij Druneh via de brug over de Bergse Maas bij

Heusden met rijksweg Waalwijk-Gorinchem bij Giessen

en via deze met de bmgbij Gorinchém;

in de tweede categorie o.a.:

– de weg Belgische grens (bij Reusel)Eindhoven-Hel

mondDeurne-VéflraY;

– de weg Eindhoven-St.
– de weg Bergen op Zoom-Korteven (riçhting Zeeland).

Naast het provinciale wegenplan 1960 dat een lengte

heeft van 623 km, is er een tertiair wegenplan, dat, zoals

de MotorrjtuigenbelaStinet dit voorschrijft, 490 km

wegen omvat ,,welke naast de wegen van het rijks- en

provinciaal wegenplan, nodig zijn voor het verkeer met

rnotorrijtuigen”.
Voor bovengenoemde wegen, voor zover deze bij de

provincie in onderhoud zijn, is in 1956 een plan opgesteld,

dat beoogt in ongeveer 14 jaar ca. 465 km wegen, welke

nog niet aan de eisen van het tegenwoordige verkeer vol-

doen, met die eisen in
o
vereenstemming te brengen door

verbreding,, rectificatie, aanleg van vrijliggende rijwiel-

paden, verbetering van kruispunten en vervanging van

wegvakken, welke zich niet voor aanpassing aan’ boven-

genoemde eisen lenen. Tot en met 1960 is 152 km ver-

beterd; jaarlijks wordt aan deze werken ca. f. 12 mln. ten

koste gelegd.
26-4-1961

Waterwegen.

Van de grens met Limburg bij Maashees tot Heusden

wordt Noordbrabant aan de oost- en noordzijde begrensd

d9or de Maas, welke bovenstrooms van Grave geschikt

is voor de vaart met 2.000 tonsschepen; de daar gelegen

sluis, berekend voor schepen van ca.
450
tôn laadvermogen,

kan door het opzetten van het peil door middel van de

lager gelegen sluis bij Lith, schepen schutten tot een laad-

vermogen van ca. 1.350 ton.

Daar op de Maas, zowel boven- als benedenstrooms

deze sluis, 2.000 t,onsschepen kunnen varen, zal in Grave

te eniger tijd schutgelegenheid voor die schepen moeten

worden geschapen. Het grootscheep-vaarwater zet zich in

westelijke richting voort via de Bergse Maas, Amer en

Hollandsch Diep naar de Zuidhollandse en Zeeuwse stro-

men en in noord-westelijke richting via de afgedamde Maas

naar de Merwede. De vaart met coasters is op deze vaar-

wegen mogelijk voor zover de vaste bruggen de doorvaart

niet beperken. De vaste bruggen te Moerdijk, Keizersveer,

Heusden en Nederhemert vormen een hinderpaal voor de

ontwikkeling van de scheepswerven achter die brüggen.

De internationale vaarroute van Antwerpen naar Noord-

Nederland en de Duitse industriegebieden – tot welke

vaarroute onder andere behoren Westerschelde, Ooster-

schelde, Volkerak, Hollandsch Diep en de Dordtsche Kil,
– loopt gedeeltelijk langs en gedeeltelijk op korte afstand

van de west- en noord-westgrens van Noordbrabant.

De ligging van Noordbrabant ten opzichte van de boven-

omschreven grote vaarroutes, gelegen op en’nabij de pro-

vinciegrenzen, is gunstig. Het net van scheepvaartwegen

(advertentie)

ZOEKT U

INDUSTRIETERREIN

MET EEN
VASTE ONDERGROND

EN GELEGEN AAN:

*
GROTE SNELVERKEERSWEG

(Utrecht – Maastricht)

(Rotterdam – Eindhoven – Maastricht)

*
SPOORLIJN

(Amsterdam – Venlo)

(Rotterdam – Maastricht)

*
VAARWATER

(Wilhelmina- en Beatrixkanaal)

Wenst u
te
beschikken over bekwaam en goedwillend

personeel?

Zoekt u een voonplaats
“Buiten”
en toch in de

direçte omgeving van de dynamische grootstad?

Dient u dan een desbetreffend verzoek in bij het

GEMEENTEBESTUUR VAN BEST

over de mogelijkheden.

‘LINTERUNIk” OR

LAAT U DELEN IN

DE WERELDWELVAART

Vraag Uw bank of

commissionair nadere

gegevens over

It

0

vg;

R
-011
SI
INTERUNIE”

(advertentie)

N

binnen de provincie zelf is naar omvang en capaciteit

echter beperkt. Dit net wôrdt in hoofdzaak gevormd door

de Roosendaalse en Steenbergse Vliet, de Mark en Dintel

en de Roode vaart, het Wilhelminakanaal, dat door middel

van het Markkanaal met de Mark in verbinding staat en

door middel van het Beatrixkanaâl is verbonden met Eind-

hoven en tenslotte de Dieze met de Zuid-Willemsvaart en

het Eindhovens kanaal. Over het algemeen kunnen..opleze

waterwegen schepen van 450 tot 600 ton varen.

Er wordt naar gestreefd de mogelijkheden voor de

scheepvaart te vergroten door zowel de vaarwegen in de

provincie zelf en de havens als de aansluitingen op de

vaarwegen’ buiten de provincie te verbeteren c.q. nieuwe
vaarwegen, havens en aansluitingen tot stand te brengen.

De plannen voorzien o.a. in het geschiktmaken van een

gedeelte van de bestaande vaarwegen voor een frequente

vaart met schepen van 600 ton en een incidentele vaart

met schepen van 1.350 ton en in de aanleg van een ver-
binding ter hoogte van Stampersgat tussen de Dintel en

de Roosendaalse en Steenbergse Vliet. Gedacht wordt

voorts aan het doortrekken van het Wilhelminakanaal

van Aarle Rixtel naar de Maas en de aanleg van het

Postelkanaal, dat het kanalenstlse1 in Noord-België (Kem-

pische kanaal en het zijkanaal langs Turnhout) zal ver-

binden met het Wilhelminakanaal.

Spoorwegen.

Het spoorwegennet bestaat in hoofd zaak uit de west-

oost-verbinding (Vlissingen)-Bergen op Zoom-‘s-Hertogen-

bosch- Nijmegen en de noord-zuid-verbindingen Esschen-

Roosendaal-Lage. Zwaluwe (-Rotterdam), (Roermond/

Venlo)-Eindhoven-‘s-Hertogenbosch (-Utrecht) en langs de

uiterste oostgrens (Venlo-) Cuyk (-Nijmegen). Van het
bedoelde net maken voorts deel uit de alleen voor goe-

derenvervoer gebruikte lijnen: ‘s-Hertogenbosch-Lage
Zwaluwe, Tilburg-Baarle Nassau (-Turnhout), Boxtel-

Gennep en Eindhoven-Valkenswaard (-Neerpelt).

Bij een beschouwing van het bestaande net van spoor-

wegen in Zuid-Nederland valt het op, dat dit net tussen

Roosendaal en Eysden op geen enkele plaats met een lijn

voor personenvervoer is aangesloten op het Belgische net

van spoorwegen, terwijl voorts in het oog springt de weinig

gunstige verbinding van westelijk Noordbrabant en Zee-

land met Noord- eii Zuidholland.

Gestreefd wordt naar de verbetering Nyan de verbinding

Eindhoven-Brussel en naar de aanleg van de Benelux-

lijn.

Vught.

Ir. L. A. L. HAMERS.
‘s-Hertogenbosch.

W. A. S. VAN MEEL.

26-4-1961

.

451

/

.
S

Het Brabantse land

en de nationale’ recreatie

Men steile zich Noordbrabant niet voor als het iude
wellicht kenmerken die aanspreken. Zij zijn terug te vinden

gewest van verre heide, bosrand, beek en torenspits boven
in Al die versëhilleiide landsôhapstypen. De actuele ver-

de einder. Ook hetsuppleren van dit idyllische beeld met
schijningsvorm van onzevrje-tijdsbesteding, de openlucht-

wat rokende schoorstenen• als fiankering van de kerk-
recreatie, vaart daar wel bij. Dit land kan de geest ver-

toren geeft geen afspiegeling van de sealiteit. Noordbrabant kwikken, de dagelijkse sleur en het geregiementeerde leven

is anders, misschien minder romantisch, doch voor zijn doen vergeten en nieuwe kracht schenken. Het land èn”

eigen volk waardevolie

en voor ons land vân méér be-
de mensen van Brabant lenen zich daartoe. Weliswaar

tekenis. Beschouwingen eldeis in dit nummer bewijzen
bieden ‘niet alle streken van deze grote provinciè gelijke
zulks. Evenwél is de huidige en toekomstige waarde van
recreatieve mogelijkheden, wèl zijn er in Oost en west,
Noordbrabant voor de recreatie van zo grote betekenis,
langs de rivieren en in de grensstroken alom waardevolle

dat een beknopte verhandeling hierover in dit nummer
landschappen.

niet mag ontbreken.

Een provincie, van west naar Oost gemeten 120 km
.
Recreatiegebieden.

,

In Noofdbrabant is de laatste ëeuw veel veranderd.
breed, met eën oud rivierdal in het iioorden, een delta in

het westen en hoge zandruggen in het zuiden, biedt land-
Het ,,bruine” Brabant, het heideland van het midden van

schappelijk zeker geen homogeen beeld. De natuurlijke
de vorige eeuw is verdwenen en vervangen door een

gegevens zijn van streek tot streek anders: in het noord-
,,groen” cultuurland, volgeprikt met
nijvere
dorpen, ver-

westen lage polders, in het midden gesloten bos- en boom-
stedeljkte industriegementen en bruisende steden. In 1850

rijke landschappen, in het zuidoosten de Peel en téch
werden ndg 180.000 ha woeste gronden’ gemeten; in 1920
alom een land dat een eigen karakter hecft en als Brabants
was de helft al verdwenen; in 1940 resteerde nog 50.000 ha

is te onderkennen. Brabants zijn ook overal de bewoners,
en thans minder dan de héll’t daarvan. Dat betekent
5
pCt.

hoezeer hun streek, hun taaleigen of hun maatschappelijk
van het provinciaal oppervlak. En desondanks zijn dé

klimaat eveneens uiteenlopen. Wat is dan wel karakteristiek
recreatieve mpgelijkheden van deze provincie in nationaal

voor dit gewest?

.
verband bezien Van de grootste betekenis! Men is geneigd
Een

landschappelijke

ongedwongenheid,

een

vrijer
te denken aan het spreekwoord van éénoog in het land

lévensstramien, een zekere mate van blijrnoedigheid zijn
der blinden, doch dit is niet juist. Want woeste grond is ook

UTRECHT

4..

ARNHEM

ROTTERDAM

/
1
S
S
S S
S
DORDRECHT
S

NIJMEGEN
1′
S’
,OS

t

/

S
S HERTOGE OSC

S
1

/
BP

R005ENDAAL

BE9Q
N
OP 0

INOH EN
.

/

t
RECREATIEGEBIEDEN

/

Ø
/ POTENTIELE RECREATIEGEBIEDEN

/

ANTWERPEN

BESTAANDE RECREATIEGEBIEDEN
0

S

ID

15

20K
II’ 8I07 4:61 P. P. D.N.BR.

452′

26-4-1961

en -opstanden tooien deze streek. De populier bezet met

vele duizenden gelederen deze streek waar zelden het ver-

gezicht en bijna altijd een besloten landschap verrukt.
Naar Eindhoven gaande wordt het land weer hoger en

droger, de beken stromen er dieper in hun beddingen en

er is daar weer meer’hei. Mensenhand heeft hier echter

ook bebost en grote landgoederen getuigen daar nog van.

Het oostelijk deel der provincie mist de spectaculaire

natuurschoonobjecten van het middendeel; evenwel zijn

er vele aantrekkelijke complexen bos en hei verspreid,
vooral in het oude Peelland. En ook hier is, zoals alom

in Noordbrabant, het cultuurland boeiend door zijn hout-

opstanden.

Recreatie en toerisme.

Het is nog slechts enkele decennia geleden dat een eerste

Brabantse stad de 50.000ste inwoner mocht begroeten.

De steden waren er niet groot, zeker niet grootsteeds met

etagebouw en wat dies meer zij. De burger en arbeider

(toen gescheiden standen) hadden of weinig behoefte of

weinig gelegenheid voor openluchtrecreatie. De grootste

steden Eindhoven en Tilburg kenden bovendien niet het

keurslijf van oude wallen en hun bouw had langegrenslijnen

met het omliggende landschap. De grond was niet kostbaar

en iedereen had zijn tuintje. De oude industrie zetelde

vooral in deze beide steden en verder verspreid ovôr véle

dorpen, vooral in de Langstraat, de buurgemeenten van

Eindhoven en in kernen als •Breda, Oss en Helmond.

Véér de jaren dertig zijn reeds enkele centra van toerisme

tot ontwikkeling gekomen. Oisterwijk trok belangstelling

vanwege zijn unieke bosvennen, vooral na de spectacu-

laire verwerving door Natuurmonumenten. Dit ,,aan ‘t

spoor” gelegen dorp was in de eerste en niet minder in

de tweede wereldoorlog bovendien een plaats waar men

als vakantieganger beter kon eten dan in de stad! Ook

Valkenswaard genoot deze faam van natuur en proviand

en vanuit Breda kon men dorpen als Ulvenhout bereiken.

De grote stoot tot de toeristische en recreatieve ontsluiting

en uitrusting is pas in het laatste decennium gekomen. De

industriële uitbouw van Noordbrabant was spectaculair,

de bevolking en de steden groeiden snel aan, vele dorpen

vertedeljkten. Eindhoven naderde 170.000 inworiers, Til-

burg 140.000, Breda 100.000 en de andere industriecentra

stegen evenredig. Met de expansie nam de welvaart toe

en de hiermede gepaard gaande recreatiebehoefte. De

Overheid, vooral de gemeentelijke, zag hier een nieuw

terrein van zorg én mogelijkheden en het particulier ini-

tiatief bleef niet achter.

Opvallende initiatieven kwamen alom tot ontwikkeling.

Breda en de Baronie werden een begrip in kringen van

toerisme. De Efteling in het toenmaals nog onbekende

Hart van Brabant groeide als de paddestoel die zijn handels-

• merk werd en trok in tien jaar tijds bijna 7 mln, bezoekers!

Alom werden zwembaden gebouwd of gemoderniseerd,

• de meeste primair voor de eigen bevolking doch verschil-

lende tevens met toeristische oogmerken: Bosbad Hoeven,
Waalwijk, St. Oederode en Westerhoven. Stromen dagjes-

mensen, op de been gebracht door welvaart, drang naar

buiten, mobiliteit en nieuwe leefgewoonten, trekkn zuid-

waarts vanuit de Randstad of noordwaarts vanuit een

agglomeratie als die van Antwerpen Het losgeslagen

,,Wirtschaftswunder” drijft Duitsers naar Hollandse kusten

en steden, dwars door Noordbrabant,dat zij tegelijk ont-

deklcen als plezierig gebied voor winkelen, eten en verblijf. Ald
us
ontstaat een steeds grotere behoefte aan verblijfs-

/-.

herschapen in bos, in vele gevaflen weliswaar produktie-

bos, maar ook dat heeft betekenis voor de recreatie zoe-

kende mens.

Bezuiden de verkeersader Bergen op Zoom – Roosen-

dial – Breda is het land hoog eb zanderig met vele bos-

en heideterreinen. Statige landgoederen, ten dele nog min

of meer gesloten bezit van (o.a. Belgische) adel en patri-
ciaat wisselen er af met speelse beekdalen, zorgeloze hei
en cultuurland’ dat nog iet
s van zijn oude luister behield.

Eikenhakhoutwallen op de erfscheidingen, beplantingen

van wegen, dreven en erven geven een stofferiig die het

landschap vermenselijkt, meer aftastbaar vobr ons visuele

vermogen maakt, een intimiteit oproept die het toeven

daarin tot een weldadige belevenis maakt.

Bosrijk
t
de Baronie van Breda, de Oranjestad met een

prinselijke bebossingshistorie. De namen zijn bekend:

Mastbos, Liesbos en Prinsebossen bij Chaam. Ook in de

richting Oosterhout, oude zetel van landadel, zijn veel bos-

complexen. In Midden Brabant is het al niet anders, hoewel

er toch verschillen zijn. De’Baronie heeft zijn markante

beekdalen: Mark en Galder; in de streek rond Tilburg

blinken de vennen, op hun mooist in Oisterwijk. Daar blin-

ken ook duintoppen, die der wijdse Loonse en Drunense

Duinen, daar blinken heideplassen, als meren zo groot

in de grote houtvesterj bezuiden Hilvarenbeek. Vergist

U niet met de IJzeren Man in’.Vught, die is gegraven door

de zégenaamde machine. Toch heeft deze plas plezierige

oevers, thans als recreatiestranden gewaardeerd!

De Bossche Meyerij is al evenzeer gevarieerd. Daar

waar de beken van zuid naar de lage noordkant stromen

is de zandgrond vaak sompig nat. Rijke loofhoutbossen

(advertentie)

26-4-1961

453

accommodatie endannogspeciaal in de moderne sectoren

van kamperen en bungalow. Noordbrabant is ook op dit

punt zijn voorzieningen gaan treffen en ook hier gaan

Overheid en particulier initiatief samen aan de slag. De

Gemeente Drunen bouwde zijn Klinkaertcomplex met

veelzijdige uitrusting en boekte alspoedig tienduizenden
overnachtingen per seizoen. Oisterwijk schakelt over op

deze nieuwe vakantievorm en investeert grote particuliere

bedragen. Verzekeringsmaatschappijen zien hier nieuwe

kansen en stichten zulke bedrijven, o.a. in Herperduin.

In Deurne en Oosterhout zijn ondernemende zakenmensen

actief en de welvarende Efteling tenslotte bouwt in Loon

op Zand, ‘s lands kostbaarste en meest luxe vakantie-

oord.

Nog zal er veel moeten gebeuren, wil Noordbrabant

voor zijn eigen groeiende en nijvere volk en voor zijn

stroom vanbuitengewesteljke recreanten, voldoende capa-

citeit blijven bieden. De moderne hang naar het water
vraagt nog vele voorzieningen, kostbaar in dit relatief

droge gewest. Tilburg gaat een greep doen met het project

Beekse Bergen dat een investering van f.8 mln, vergt en

plots een wijds meer met allerlei vakantie- en recreatie-

mogelijkheden zal brengen aan de grens van deze stad.

Daar zal zelfs de zeiler terecht kunnen, hoewel de echte

sportsman liever naar de moderne jachthaven van Drim-

melen gaat. Van daaruit opent zich het perspectief van

de Biesbos, straks een enorm watersportgebied met minder

zware eisen aan de bezoeker dan thans. Willemstad lonkt

naar de Deltameren; Waalwijk, Heusden, Woudrichem en

‘s-Hertogenbosch hebben reeds voor de rivierzeiler bete-

kenis en peinzen over nieuwe mogelijkheden.

Perspectief.

Indrukwekkende cijfers zijn de Brabantse instanties voor-

gelegd ret betrekking tot de functie van hun provincie in

het kader van de nationale recreatie. De Randstadbevol-

king met name zal zuidwaarts moeten uitwijken voor zover

de volle kust en gebieden als de Veluwe hun verzadigings-

grens naderen. Er. is becijferd dat Noordbrabant naast de

eerder genoemde resterende 25.000 ha ,,woeste grond”

nog over 57.000 ha bosgebied beschikt. Van dit totaal

van 82.000 ha is
bijna
70.000 ha geschikt als recreatie-

ruimte. Noordbrabant wordt in dezen slechts overtroffen

door Gelderland met 97.000 ha, die evenwel reeds groten-
deels een volledige functie in het huidige recreatiepatroon

vervullen. Het is duidelijk dat Noordbrabant in dezen een
grote taak èn kans heeft. Die kans houdt in een mogelijk-

heid van toeristisch-economische expansie met verruiming
van ‘werkgelegenheid, ook in deze soms veronachtzaamde

sector.

Noordbrabint wil echter ook denkei aan zijn centrale

ligging in Benelux en de banden met het zuiden, die zo

oud zijn ah het eermalige hertogdom, dat de huidige

staatsgrens niet kende, niet alleen
blijvend
behouden doch

krachtig versterken. Toerisme is een waardevol middel

hiertoe en reeds zijn er opvallende voorbeelden van noord-

zuid-bindingen in het economische vlak, gesproten uit

toeristische bewegingen en instellingen. Noordbrabant zal

derhalve nationaal en internationaal zijn recreatieve functie

dieren te bezien en uit te bouwen, zich bewust van zijn

mogelijkheden op dit en ander gebied in noord èn zuid!

Rosinalen.

Drs. N. P. J. DE VRIES.
Loon op Zand.

H. J. VERWIEL.

(advertentie)

een aantrekkelijke plaats voor

DEURNE(N8)vesffg1ng van INDUSTRIE

Voor (ndustrievestiging in dit ,,probleemgebied” biedt DEURNE U bijzondere voordelen.

• Gemeente
van bijna 20.000 inwoners
met groot bevolkingsoverschot.

• Aanwezigheid van .een grote, hardwerkende beroepsbevolking.

• Gunstig gelegen industrieterreinen.


lndustriehallen,
naar keuze
te koop of te
huur.

• Aangenaam woonklimaat in mooie omgeving.

• Deurne is verzorgingscentrum van 4e streek.

• Alle soorten
onderwijs (w.o.
technische school,

e
u.l.o.,
h.b.s.,
gymnasium).

ROTTERC

Deurne is gunstig gelegen in centrum van het
Beneluxgebied, op geringe afstand van het Ruhrgebled.
Er ziin goede weg- en roilve’rbindlngen.

Nadere
inlichtingen worden t)
gaarne verstrekt

door:
GEMEENTE DEURNE
en

STICHTING INDUSTRIEBEVORDER!NG DEURNE

Ak

V

GRONINGEN
GEN)

DEURNE

DUSSELDORF

ANTWERPEN
106
iZM

BRUSSEL

(J

F
BEVORDERING

NG

RIE-

Stotionsstraat
43,
TEL
04930 . 653

‘454

26-4-1961

Het Brabantse perspectief
Van Nederlands grensgebièd naar Westeuropese middeûzone

In de vöorgaande artikelen in dit speciale nummer is

Noordbrabant getoond zoals het was en zoals het is.

De artikelenreeks zal besloten worden met een toekomst-

visie; een perspectief van de toekomstige ontwikkeling.

Een bewonderaar van de heer Luning Prak moet dit

artikel maar overslaan, want het zal hem wel irriteren.

De lezer met enig vertrouwen in de planologen kan zich

wellicht met ons verheugen over het hieronder geschetste

toekomstbeeld van Noordbrabant.

Het Brabantse volk beleefde in de Middeleeuwen een

bloeiperiode als deel van het dominerende Hertogdom

Brabant dat zijn zwaartepunt had in Brussel met als neven-
centra op het huidige Noordbrabantse territorium de steden

‘s-Hertogenbosch en Breda. In de 17e eeuw krijgt echter

de scheiding der Nederlanden haar definitief beslag. ,,Bra-

bant” als centraal gewest der Nederlanden houdt op te

bestaan, ,,Noordbrabant” is geboren met echter een lange

periode yan ,,wingewest” der Noordelijke Nederlanden

in het verschiet.

In deze periode speelt Holland tegenover de randprovin-

cies economisch en cultureel een overheersende rol. Des

te scherper tekent zich die verhouding af als het gaat

tussen het Calvinistische Holland en het Katholieke Bra-

bant.
In
deze geïsoleerde positie ontbeert Noordbrabant

elke betekenisvolle evolutie en kan men stellen dat Middel-

eeuwse maatschappelijke structuur en levenspatroon in dit

gebied gecontinueerd werden tot in de 19e eeuw.

De emancipatiq van Brabant vindt dan haar eerste grond-

slag in de 19e eeuwse industrialisatie, die de provincie

maakt tot vestigingsgebied van bedrijven gericht op goed-

kope en overvloedige arbeidskrachten (textielindustrie,

schoen- en lederfabricage, sigarennijverheid). Door de ont-

wikkeling van deze overwegend nationaal-gerichte functie

wordt Brabant langzamerhand geïntegreerd in het Neder-
landse geheel. Voorwaarde daartoe was de opname in het

nationale verkeerswegennet, voor die tijd het spoorwegnet.

De ontwikkeling in de 20e eeuw toont het beeld waarbij

het huidige Noordbrabant overschakelt van de positie van

randprovincie van een nationaal geheel, naar die van

geïntegreerde middenzone ten aanzien van de grote be-

volkingsconcentraties van Noord-West Europa.
Aan deze ontwikkeling liggen drie factoren ten grond-

lag:

het gevolgd worden van de bovenaangeduide 19e

eeuwse economische emancipatie door een 20e eeuws pro-

ces van emancipatie in de sociaal-culturele sector, met

name door de opbouw van een volwaardig apparaat van

verzorgende instellingen;

de sterke expansie van de Brabantse industrie, waarbij

het accent van nationaal gericht zijn verlegd wordt naar

de internationale oriëntering;
naast de beide intern-Brabantse aspecten, het externe

aspect van de politiek-economische structuurwijziging van

nationale gehelen naar internationale verbanden als Bene
lux en Euromarkt.

Hiermede is het uitgangspunt gegeven voor de hierna

volgende globale schets van het perspectief voor de Bra-

.bantse ontwikkeling. Er kan naar aanleiding van het

bovenstaande op worden gewezen dat maatschappelijk

leven en mentaliteit van de Brabantse bevolking zich in

toenemende mate wijzigen. Waar in het verleden de Bra-

bantse ,,eigenheid” een duidelijke realiteit was, zal deze

specifieke signatuur van het gewet zich steeds minder

geprononceerd voordoen. Dit betekent echter geenszins

kleurloze nivellering. Bepaalde tradities die de grond-

slag vormen van de Brabantse bevolking kunnen werk-

zaam blijven ook bij de steeds groeiende openheid ten

aanzien van de ,,buitenwereld”. Een toekomstig Noord-

brabant met een veranderende bevolking behoeft aller-

minst inferieur aan datyan het verleden te zijn.

Aanknopende bij het hierboven gestelde externe aspect

van de Brabantse ontwikkeling kan erop worden gewezen

dat de operilegging naar het zuiden

(België) reeds volop

aan de grn is in de Benelux. Zij zal alzijdiger worden door

de Europe e samenwerking. Het perspectief van het Ver-

enigd Europa lijkt nog ver weg, maar wel zijn de inter-

nationale contacten, afspraken en overeenkomsten reeds.

werkelijkheid: E.E.G., E.G.K.S., Euratom. Denk aan de

uitwisseling op het gebied van de Spoorwegen; aan de

koppeling van onze elektrische centrales, waarbij een ge-

sloten 380 KV circuit alle Westeuropese landen onderling

zal verbinden; aan de overeenkomst op het gebied van

de posterijen en het internationale autdmatisch telefoneren;

aan het net van E(uropa)-wegen. Al deze tekenen wijzen

erop dat de grenzen tussen de landen nog wel bestaan,

mar in de geesten reeds zijn geslecht. In het Europa van

de toekomst zal de drang naar samenwerking ongetwijfeld

nog sterker worden en vanzelfsprekend tot een eenheid

uitgroeien, totdat als laatsteook eenpolitieke eenheid zal

ontstaan (of is dat een onbereikbaar ideaal?).

In dat toekomstig West-Europa zal het ruimtelijke

beeld worden bepaald door de
conurbaties langs de kust,
de
conurbaties langs de grote rivieren
en het daartussen
• gelegen
middengebied
(figuur 1). Het overgrote deel van
Noordbrabant behoort met delen van andere provincies

en delen van België en Duitsland tot de
middenzone,
ter-

wijl het westelijk deel van de provincie Noordbrabant deel

uitmaakt van de kustconurbatie.

Het kenmerk van de
Westeuropese middenzone
is dat

zij nauw betrokken is bij de ontwikkeling van de om-

liggende cohurbaties en daartussen een bemiddelende po-

sitie inneemt. De zelfstandige industrieën en de toeleve-

ringsbedrijven die hun produkten slijten aan de grote be-

volkingsgroepen Qf de basisindustrieën aan de kust en

langs de rivieren vinden hier uit een oogpunt van centrale

ligging een uitermate geschikt terrein. Voor de diensten-

verlenende functies is dit gebied al bij uitstek geschikt.

Bezien wij. nu
de provincie Noordbrabant vanuit dit

gezichtspunt dan blijkt zich een ontwikkeling voor te doen

waarbij Eindhoven een duidelijk centrum wordt. Gegroeid

uit een aantal dorpjes bedroeg het aantal inwoners na de

annexatie in 1920: 46.000. In 1960 bedroeg het aantal

inwoners van Eindhoven met zijn randgemeenten rond

275.000 inwoners; Eindhoven zelf telt thans 166.000 inwo-

ners. Aanmerkelijk v66r het einde van deze eeuw zullen

in dit stadsgewest rond een half miljoen mensen wonen

en werken. Deze snelle ontwikkeling tot een werkelijk

26-4-1961

455

grootstedelijk centrum is o.a. het gevolg van de uitermate

gunstige ligging, zoals uit tabel 1 volgt.

TABEL 1.

Ligging van Eindhoven to.v. omliggende agglo,neraties

Kustconurbati

Oostelijke conurbatie

agglomeratie Amsterdam .. 125km

agglomeratie Luik
……..
130km
agglomeratie Rotterdam…. 106km

agglomeratie N. Ruhrebied
(Düsseldorf) .. 124km
agglomeratie Antwerpen .. 85 km

agglomeratie Z. Ruhrgebied
(Keulen) . . . . 142 km
agglomeratie Arnhem-
Nijmegen
…..
82km

.NOORDBRABANT iN DE

F1G.1

WEST EUROPESE MIDDEN ZONE

RANDSTADS
1// 1/HOLLAND fUiecht

sCravenha e

.•..

Rotterdam
(
OôrLm011d

*

usseldort
Gent

Antwerper

CE8IL.f
(eeten

……………….

Brus
r

sçI
B4ÇGI5cH/’
.

,,•An

SCHLDE B.2
.)Luk.:ji

to
K.m. –

V7 N 0E ..M A AS
P.P.D.N.BR

Het westelijk deel van Noordbrabant maakt deel uit

van de
kustconurbatie,
lopende van Amsterdam over Rot-

terdam naar Antwerpen en Brussel. Door de tot nu toe

geïsoleerde ligging van West-Noordbrabant en Zeeland is

dit gedeelte (nog) niet tot ontwikkeling gekomen. Het

ruimtegèbrek in het noordelijke deel der conurbatie zal

ertoe leiden dat de nog open plaatsen snel zullen worden

benut. In die gedachte is de ontwikkeling van de Wester-

schelde met het
Kreekrakplan
een schakel in deze grote

uitgroéi (fig. 2). .

Het ruimtelijke beeld van de provincie Noordbrabant

als zelfstandig geheel zal in de toekomst twee duidelijke

zwaartepunten vertonen, ni. Eindhoven en de Kteekrak-

haven met daaromheen een rijk geschakeerd patroon van
grote steden, kleinere streekcentra en dorpen, alle onder-

ling verbonden naar hun aard door autosnelwegen, pri-

maire en secundaire wegen, waterwegen en spoorwegen

(figuren 3 en 4).

Wanneer de aanleg van deze verkeerswegen gelijke tred

houdt met de ontwikkeling zullen de eerste decennia de

volgende autosnelwegen door Noordbrabant tot stand zijn

gebracht:

E 3 weg (Antwerpen-Eindhoven-Ruhrgebied)

456

E 9 weg (Amsterdam-Eindhoven-Maastricht)

E 10 weg (Rotterdam-Breda-Antwerpen)

E 36 weg (Amsterdam-Utrecht-Breda-Antwerpen)

E 39 weg (Vlissingen-Bergen op Zoom-Breda-Tilburg-

Eindhbven-Ruhrgebied) –

Zoomweg (Rotterdam-Bergen op Zoom-Antwerpen)

– weg Arnhem

Nijmegen-Eindhovn-Hassëlt-Luik
– weg Rotterdam-Tilburg-Eindhoven-Ruhrgebied

– weg Rotterdam-Breda-Luik. .

Bijzonder treffend is de opmerking die de heer W. A.
S. van Meel in het tijdschrift ,,Noord-Brabant’ heeft ge-

maakt over de bruggen over -de grote rivieren naar aan-

leiding van de opening van de brug bij Gorcutn, nl. dat

na de eerste periode van de bouw’vani bruggen over de

grote rivieren tussen 1927-1939 (Grave-Keizersveer-Moer

dijk-Hedel) die diendën voor
ontsluiting
van de streek,

thans een tweede periode van bouw van bruggen is aan-

gebroken die noodzakelijk is geworden om het grote ver-

keersaanbod té kunnen verwerken. In het bedoelde artikel

berekent de heer Van Meel dat er omstreeks 1975 alleen

reeds aan de Brabantse rivierengrens een 8 â 9 tal bruggen

nbdig zal zijn. –

Het isnu nodig-onze blik te richten naar de Belgische

provincies langs de grens. Daar is een soortgelijke ont-

wikkéling-als in Noordbrabant gaande. Er behoeft slechts –

te worden gewezen op de industriële ontwikkeling langs

hèt Albertkanaal en de Kempische kanalen; op het groei-

ende centrum Turnhout; op het atoomcentrum te Moli

en op de steenkoolmijnen -in Genk. Weliswaar heeft de

industriële ontwikkeling in het Belgische middengebied

nog niet de omvang bereikt van die in de provincie Nord-

brabant, toch wijzen de cijfers ook hier op dezelfde ten-

dentiës. In Noordbrabant nam in de periode 1950-1959

het aantal arbeidsplaatsen met ca. 35.000 toe tegèn ca.

15.000 in het betreffende Belgische gebied. Relatief is dé

industriële werkgelegenheid in het Belgische middengebied

toegenomen met 14 pCt. (België: 4 pCt.) Voor Noord-

brabant en Nederland zijn deze cijfers voor dezelfde période

resp. 23 pCt. en 12 pCt.

Naast dit beeld van – de industriële ontwikkeling staat

de demografische ontwikkeling. In dezelfde pericde nam

de bevolking in het Belgische middengebied toè met 16 pCt.

Voor Noordbrabant was dit cijfer 17 pCt. Uit de beide

gegevens kan geconcludeerd worden dat de industriële

werkgelegenheid in dit deel – van België nog niet geheel

gelijke tred houdt met de bevolkingsgroei. De ontwik-

keling doncentreërde zich hier in de driëhoek Brussel-

Antwerpen-Gent, rond Luik en in de Borinage. klet grens-

gebied tegen Nederland was tot voor kort een randgebied

waarin weinig of geen activiteiten werden ontplooid. Dit

gebied is thans opgenomen in het Belgische industriali-

satieplan, hetgeen betekent dat ten behoeve van dit gebied

ontwikkelingsplannen worden opgesteld. Ook hier blijkt

de relatie met de rondom liggende industriële concen-

traties van groot belang. Gelet op de ontwikkeling welke

reeds is ingezet, mag worden verwacht dat de potentiële

mogelijkheden van dit middengebied steeds beter zillen

worden benut. – –

Ook in Duitsland is eenzelfde
verschijnsel
waar
tz
ne-

men. Het gebied tussen het Ruhrgebied en de Nederlandse

grens, in het algemeen de strook tussen Maas en Rijn,

blijkt zijn randpositie te verliezen en te worden opgenomen

in de internationale contacten (Venlo-München Gladbach-

Krefeld). –

26-4-196 1

.0 0
57 EA 5
C Ftf-
L
,

6
E

r

WESTER
5
CHELDE$4

:T;
1

rn

roosendaal

groningen

*
arn
ams

roerdarn.

:

oosendaat

“–
‘t-

.
••

an werpen
ruhrjebued.

busseL
2.
1
rijsel

/ /
..
,
.1•

/
………….-…
••
.,•_.tuzmburg.
1′

reums

1

.PayJs

fr
.
.


kruispunt van spoorwegen


dynamische stad in zuid-west-

nederland

• uurdiensten per trein in alle

richtingen


rechtstreekse verbindingen

met belgië en frankrijk

• hart van de
beneluxianden


industrieterrein aan spoor-,
water- en wegverbindingen


uitstekende wegverbindingen

met de havensteden

rotterdam en antwerpen

-J_

1-

rIIJ
hTh1F

It

All

-•-
1
,•

458

.

26-4-1961

ROTTERDAM

UTRECHT

VLISSINGEN

EINDHOVEN

t

ANTWERPEN

PP.D—N.BR.

FIG. 3. ILIGGING KREEKRAKHAVENI

Keren wij terug tot onze beschouwing over de wegen en

bruggen over de grote rivieren, en betrekken wij daarbij

de ontwikkeling in het kader van de groeiende E.E.G., dan

kan het niet anders of hetzelfde verschijnsel dat de ver-

vanging van pontveren door vaste bruggen heeft teweeg-

gebracht zal ook de openstelling der grenzen veroor-

zaken. De.contacten tussen deze zich snel ontwikkelende
grensgebieden zal een (Westeuropese) middenzone doen

ontstaan die vele nieuwe ,,grensbruggen” noodzakelijk zal

maken. Vbor het contact met België en Duitsland zijn

thans de volgende grensovergangen in de rijkswegen ter

beschikking (figuur
5):

TABEL 2.

Grensovergangen in rijkswegen

Belgiö

1

Duitsland

Breda-Zundert-Antwerpen

Nijmegen-Kleef
Tiiburg-Goirle-Turnhout

Venlo-auhrgebied
Eindhoven-Valkenswaard-Hasselt

Roermond-München-Gladbach
Venlo-Ittervoort-Hechtel

Heerlen-Aken
Maastricht-Tongeren

Maastricht-Aken
Maastricht-Luik

Van deze grensovergangen is er geen enkele als autosnel-

weg uitgevoerd. Door de aanleg van primaire autosnelwegen

naar België en Duitsland zal het aantal grensovergangen

zeker met 8 h 9 worden uitgebreid. Tegen de geschetste

achtergrond is het moeilijk te begrijpen dat er van rijkswege

overgedacht wordt enkele rijkswegen die op de grens zijn

gericht van het rijkswegenplan af te voeren.

Met betrekking tot het spoorwegverkeer is de situatie

bekend. Van de ,,spoorbruggen” over de grenzen heeft

men er zes voor personenvervoer gesloten, ni. de lijnen

Tilburg-Turnhout; Eindhoven-Hasselt; Weert-Budel-Ha-

mond; Maastricht-Hasselt; Veghel-Gennep-Goch; Roer-

mond-Dalheim, zodat het thans alleen mogelijk is via

Maastricht en Roosendaal naar België, en via Nijmegen,

Venlo en Maastricht naar Duitsland te gaan. Gelukkig

zijn de zes overige lijnen nog aanwezig (figuur 6). Over enige

decennia zal blijken dat de betere openstelling der grenzen

de gebieden ter weerszijden daarvan zo nauw met elkaar

in contact heeft gebracht dat deze spoorwegverbindingen

in een dringende behoefte zullen voorzien.

Ook ten aanzien van de waterwegen geldt dezelfde

situatie. Een goed geoutilleerd scheepvaartnet bestaat aan

– AMSTERDAM

ROTTERDAM
RNHE M

VLISSINGEN ________

VENLO –

RUHRGEBIED

/MAASTRIHT-1
ANTWERPEN

KEULEN

LUIK
/

FI6.4. ILIGGING EINDHOVENI
PPD-N.BR.

beide zijden van de Belgische en Duitse grens. Nu de stop

van Ternaaien is opgeheven en de scheepvaartweg Gent-

Terneuzen verbeterd wordt, zullen er met de Zuid-Willems-

vaart en de Schelde twee contacten in het uiterste westen

en twee in het uiterste oosten des lands met België zijn,

alle buiten de provincie Noordbrabant om, terwijl in de

buurt van Tilburg de waterwegsystemen elkaar tot op

20 km raken! Het Postelkanaal zal hier uitkomst brengen

in de richting België evenals het Arcen-Ruhrortproject,

met de doortrekkmg naar het Wilhelminakanaal bij Beek

en Donk, een betere verbinding in de richting Duitsland

zal geven (figuur 7). Het spreekt vanzelf dat de Brabantse

kanalen dan zullen zijn aangepast aan het moderne scheep-

vaartverkeer, d.w.z. bereikbaar zullen zijn met schepen

van 1.350 ton.

De vraag kan tenslotte worden gesteld, of een centraal

Europees vliegveld, vergelijkbaar met Idlew.ild aan de

oostkust van Amerika, niet in deze centrale middenzone

een plaats zal moeten vinden.

In dit perspectief van de infrastructuur van de West-

europese middenzone zal Noordbrabant omstreeks 1980

ruim 2 miljoen inwoners tellen. Telt deze provincie thans

drie steden met een inwonertal van boven de 100.000, in

1980 zal naast Eindhoven (thans vijfde stad van het land>,

Tilburg eis Breda ook ‘s-Hertogenbosch deze mijlpaal

hebben overschreden. Terwijl er thans nog geen steden

tussen de 50 en 100.000 inwoners zijn zullen er dan vier

zijn, t.w. Bergen op Zoom, Roosendaal, Helmond en

Oss. Het aantal stéden boven de 25.000 inwoners zal met

zes toenemen.
In dit zo dicht bevoikte gewest zal het echter goed wonen

zijn omdat bij de planning de bijzonder gunstige geogra-

fische opbouw is uitgebuit. De ligging van de grote steden

op de zgn. stedenrug (op onderlinge afstanden van de

city’s van ongeveer 20 km) waarborgt zowel de gewenste

concentratie als voldoende openheid. Deze openheid wordt

gevormd door de gevat ieerde fraaie landschappen en de

daarop• naar het zuiden aansluitende grote recreatie-

gebieden. Aan de noordi and van de provincie sluit daarop

langs het grote vaarwater een band van secundaire indus-

triële kernen aan. Als bijzondere attractie bestaat hier

gelegenheid tot het beoefenen van de watersport (figuur 8).

26-4-1961

t
459

(advcrentie)

Typisch voor het Brabant van de toekomst zal ook zijn

het geurbaniseerd platteland. Van een ,,leeglopen” van

agrarische dorpen, waarvan op een ogenblik de eerste

symptomen zich voordeden, zal nauwelijks sprake zijn.

integendeel, reeds nu blijkt dat met uitzondering wellicht

van de Noord-West hoek van de provincie, de dorpen als

woonfunctie nabij de stedelijke werkgelegenheidscentra

buitengewoon in trek zijn. Recente onderzoekingen hier-
omtrent rond Eindhoven en ‘s-Hertogenbosch hebben dit

duidelijk doen uitkomen. Door het verbeterde lokale en

internationale wegennet liggen deze woonoorden alle bin-

nen een straal van nog geen 15 km van de grote werk-

gelegenheidscentra.

In het bovenstaande is reeds duidelijk gesteld dat de

ontwikkeling van de werkgelegenheid primair zal plaats-

vinden in de industriële sector en in de dienstensector.

Voor een belangrijk deel zullen deze sectoren geconcen-

treerd zijn in de grote en middelgrote stedelijke centra.

De oorspronkelijk nogal agrarisch getinte provincie zal

tot de industriële provincies gaan behoren. Was in 1900
nog 40 pCt. van de mannelijke beroepsbevolking werk-

ROTTERDAM

DORDREC

zaam in de landbouw, thans bedraagt dit percentage nog

slechts 14 en in 1980 zal het gedaald zijn tot 8 â 9.

Is er dan voor de landbouw geen perspectief? Naar

mijn mening zeer zeker. De structuur zal echter een geheel

andere zijn en vooral gekenmerkt zijn door meer op

industriële basis gevormde en gespecialiseerde bedrijven.

Naast de tuinbouw in verschillende vormen zullen de

varkens- en pluimveebedrijven het toekomstig agrarisch

land beheersen.

Voor de tuinbouw liggen grote mogelijkheden vooral

in het westen van Noordbrabant, terwijl de gespecialiseerde

fokkerjen en mesterijen zich meer uitsluitend op de zand-

gronden zullen ontplooien. Deze ontwïkk9ling zal bijzonder

in het oog moeten worden gehouden, niet in het minst

om de landschappelijke gevolgen.

Een volgend toekomstbeeld is dat van het gebruik van

Brabants mooie en terecht geprezen landschap. In de

stormachtige ontwikkeling die de provincie doormaakt

dreigen vele feitelijke en potentiële recreatieruimten en

bijzonder fraaie landschappen waarover Noordbrabant in

zo rijke mate beschikt ten offer te vallen aan stadsuitbrei-

NIJMEGEN

KLECF

ROOSENDAAL

TILBURG

BERGE

BREDA

x
ZOOM

4

NTWERPEN
0

(
HERTO0ENBOSCH

3
t
‘t

CELDERN

HELMOND
0

EINDHOVEN

– –

– P.N LO

)
RT

MÜNCHEN
t GLADbACH
+

\+-RORNOND

k
‘S
).
ir
r

t

k

x
.&+

HEERLEN.î

YAASTRICHT

KEN

.


P.PP-
NBR.

26-4-196 1

RIJKSWEGEN

BESTAANDE AUTOSNELWEGEN

AUTOSNELWEGEN IN AANLEG

ANDERE BESTAANDE RIJKSWEGEN

GEPROJECTEERDE RIJKSWEG

FIGUUR
5.

460

‘-..

t
t


t

1

•9

TILBURG

EINDHOVEN

MUNCHEM\.
ANTWERPEN

*flRNO

,GLAO8ACW

SPOORLIJNEN

MET PERSONENVERVOER
GOTEN 100 000 INWONERS
PERSONENVERVOER OPGEHEVEN


S

50.000 -.100.000 INWONERS


25000 -50.000

INWONERS

4.

RECREATIE

GEBIEDEN


r•CVUR 6

PPD -N.RR.
.Y,….,

AREN

TIAONR 3
/

PRO –
Hen.

dingen, wegenaanleg, ,,het buiten wonen” enz. Anderzijds
Bergen op

Zoom (1.500 ha),

aansluitend

op

de Bel-

heeft het gebrek aan recreatieve ruimten in de Randstad
gische Kalmthoutse heide (2.000 ha), alsmede de :Biesbos;

recreanten naar Noordbrabant gelokt. Verwacht wordt

in Midden-Brabant: de Loonse en Drunense duinen

dat de Kempen het derde nationale toeristengebied zal
e.o. (3.000 ha), de Campina e.o. (1.500 ha), de landgoe-

worden naast de Veluwe en Zuid-Limburg. deren Gorp en Rovert en de Utrecht (ten zuid-oosten van

Gelukkig heeft het Provinciaal Bestiur zojuist afge-
Tilburg) (4.000 ha) en de Chaamse bossen (2.000 ha);

kondigd dat een streekplan voor de recreatie en natuur-

in Oost-Brabant: de Oirschotse heide e.o. (1.000 ha),

bescherming in voorbereiding is zodat ongewenste ont-
/
de Strabrechtse heide
(2.500
ha) en de Malpie e.o. (3.000 ha).

wikkelingen kunnen worden tegengegaan. Het toekom-
Deze gebieden zijn voldoende groot om nog min of

stige Noordbrabant kan dan ook verzekerd zijn van een
meer ,,stïltereservaten” tekunnen blijven. Bezien wij deze

schat van gunstig verdeeld gelegen natuurgebieden. Als
gebieden in verband met de woöngebieden dan blijkt van

grote complexen zijn te noemen: welke onschatbare waarde deze gebieden voor de stede-


in het westen: het Grote Meer e.o. ten zuiden van
lingen zullen zijn (figuur 8).

WATERWEGEN

=ESTAAND

GEPROJECTEERD

FIGUUR 7.

26-4-196 1

H ECRLEP9
0

t’
RICHT

4
AKEN
0
PRO – N.BR.

461

t

t

t

t

Edoh, een provincie kan over nog zo’n gunstige

ligging beschikken, op zich zelf nog zo’n gunstige infra-

structuur bezitten en beschikken over vele natuurlijke

rijkdommen, dit alles zal nog niet tot verhoging van de

welvaart en, wat belangrijker is, tot het menselijk geluk

leiden als de culturele voorzieningen daarop niet zijn af-

gestemd. Ook hier is het programma in volle ontplooiing.

De Economische Hogeschool in Tilburg, de T.H. in Eind-‘

hoven; nieuwe schouwburgen in Tilburg (zojuist geopend)

en in Eindhoven (eerste paal zojuist geslagen) en de bouw

van tientallen kerken, wijkgebouwen enz. getuigen ervan.

Een hiërarchisch opgebouwd onderwijsstelsel waarin de

nog ontbrekende schakels zullen zijn aangebracht (H.T.S.

in het westen van Noordbrabant) zal naast de tot stand

gebrachte nbodzakelijke culturele en sociale voorzieningen

het toekomstige Noordbrabant maken tot een provincie

met kenmerken die typisçh eigen zijn aan die van haar

ligging, nI. een midden tussen de extremen:

een geïndustrialiseerd gebied zonder de nadelen van

de grote basisindustrie;

een gebied met grote steden zonder de nadelen van de

metropolen;

– een gebied dat voldoende open ruimte bezit zonder de

nadelen van isolement;

– een gebied met een gemengde bevolking zonder de

nadelen van eenzijdigheid.

Het spreekwoord ,,De deugd ligt in het midden” is op

haar volledig van toepassing.

Koninklijke Kousen- en

Sokkenfabriek

M. JANSEN DE WIT
N.Y.

SCHIJNDEL

OPGERICHT 1830
SCHIJNDEL

HOLLAND

‘s-Hertogenbosch.

Ir. J. P. J. MARGRY.

Maak gebruik van de rubriek

,,VACATU RES”

Hierdoor delen wij’onze donateurs, leden en abonnees

mede, dat dezer dagen gebruik zal worden gemaakt van

de verleende toestemming tot automatische giro-afschrij-

ving van aan ons verschuldigde bedragen. Voor zover

ons geen formulier voor automatische afschrijving werd

toegezondeii en de donatie, de contributie of het abonne-

mentsgeld voor het jaar 1961 nog niet werd overgemaakt,

verzoeken wijbeleefd dit thans zo spoedig mogelijk te

doen door storting np onze postirorekening no. 8408

of op onze rekening bij fa. R. Mees en Zoonen te Rotter-

dam.

,Stichting

Het Nederlandsch Edonomisch Instituut

voor het oproepen van sollicitantn voor leidende

functies. Het aantal
reacties,
dat
deze annonces

ten gevolge
hebben,
is doorgaans uitermate

bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!

OP DE SOCIOGRAFISCHE AFDELING

DER GEMEENTE HEEMSKERK

is
een
vacature voor een

mannelijke medewerker

Salariëring zal liggen tussen
f1. 5300,-
en
f1.
6500,-

Gevraagd wordt een kracht met een middelbare
schoolopleiding, een diploma statistisch onalyst

van de Vereniging voor Statistiek, terwijl ervaring

in sociaal-economisch onderzoek noodzakelijk
is.

Sollicitaties te richten aan het College van Burge-

meester en Wethouders der gemeente Heemskerk

binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad.

462

26-4-196 1

f

Elf iciericy

bespoedigt uw contacten met, gegadigden.

Indien uw telefoonnummer in uw annonce moet

worden opgenomen, vermeld dan tevens het N
ET NU MME R

Het nog al maar snel toene-

men van het aantal abon-

nees van het weekblad

wijst er wel op hoezeer dit

beleggingsadvies-orgaan, dat

specifiek de belangen van

de particuliere belegger be-

hartigt, in een behoefte

voorziet.

Te verwonderen behoeft dit

eigenlijk niet, want ‘Bel-Bel

tracht volledig objectief te

zijn; het is in begrijpelijke

taal geschreven en zeer

overzichtelijk van indeling.

Vraagt toezending van gratis

proefnummer.

*

Abonnementen (per jaar

f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)

kunnén elk kwartaal ingaan

en dienen te worden opge-

geven bij de Administratie

van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,

Schiedam.

26-4-196 1

.
Ø
.

L4JZ41.)
J. F. SC4OLTEN & ZONEN N.V.

te Enschede

De direktie wenst in kontakt te treden met gegadigden voor
de funktie van

HOOFD

van de

ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE

Deze funktionaris zal verantwoordelijk worden ge’steld voor het
gehele terrein van de administratieve organisatie. Hij zal recht-
streeks onder de direktie ressorteren.

De meest belangrijke a&pekten van zijn funktie zijn:

• Het coördineren van de administratieve handelingen van
diverse afdelingen.

• De verdere uitbouw van de ingevoerde mechanische admini-
stratie (Bullsysteem).

• Het richting geven en adviseren t.a.v. mogelijke nieuwe
administratieve ontwikkelingen.

• Het organiseren en bewaken van de interne kontrole.

• Het onderhouden van kontakten naar buiten op administratief-
organisatorisch gebied.

Van gegadigden wordt verlangd:

• Vorming als ekonoom of als accountant (NIVA of VAGA).

• Vertrouwdheid met moderne administratieve systemen.

• Ervaring in een analoge funktie.

Zij worden uitgenodigd
een sollicitatie (gaarne
in eigen handschrift en
onder
nr.
1022 )
te
richten aan de direktie, die bij de behandeling van deze vakature wordt bijgestaan door het
Twents
Instituut voor
Bedrijfs-
psychologie te Hen gelo (0v.).

J. F. SCHOLTEN
&
ZONEN N.V.,

Haaksbergerstraat 65, Enschede.

463

Een nieuwe
tijd –
. . een nieuwe vorm

(LIP.S)
Dordrecht

Stalen meubelen
11

464

1

1

26-4-1961

Pakistan, India, Thailand, Hongkong,

Op

Japan…. II n’y a qu’un
pas

Lufthansa brengt u r met de BOEING

JET INTERCONTINENTAL op de

+
het

snelste en meest comfortabele wijze.

De bijzondere Senator Service, inter

nationaal toonaangevend, zorgt ervoor

dat u als ‘n vorst reist.

verre

Voor inlichtingen en boekingen: de erkende
reis- en/of passagebureaus….

zij zijn uw
beste schakel met de Lufthansa.

Lufthansa’s

Boeing Jet

00sten
vliegen
2
x per week (maandag en woensdag)
vanuit Frankfurt op het verre oosten.

LUFT HANSA

Keizersgracht 727, Amsterdam. Tel. 020-249189/249180

ec. drs.
37 jaar

ERVARING IN INDUSTRIE, HANDEL, MARKTONDERZOEK,
WIL VAN BETREKKING VERANDEREN

Srieven
no. E.S.B. 27-1, postbus 42. Schiedam
Leeft met Uw tijd mee!

Leest de
,,E.-S.B.”

HOLLANDSCHE

VAN LEVENSVERZEKERINGEN

.meer dan anderhalve

j

1

Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel
221322

eeuW levensverzekering

Is
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto
5

7

PHILIS

1

1

-..

29

32

33

34

35

t .


– – –

– -.

-. .-.. –

/ –

Voor elke omgeving de juiste lichtkleur…

Voor elke omgeving de juiste kleur.
Philips’TL’fluorescentielampen zijn verkrijg-

baar in
5
lichtkleuren. Voor elke speciale toepassing’ i er steeds de geëigende

kleur en het gewenste type. Philips’TL’fluorescentielampen geven een zeer hoge

lichtstroom en hebben een lange, constante levensduur. Er zijn Philips’TL’ buizen

voor wissel- en gelijkstroom. Voor ruimten met grote vervuilingsfactoren lenen

zich vooral de typen’TL’F en’TL’M. Nadere inlichtingen worden gaarne ver-

strekt door Philips Nederland n.v. – Eindhoven.

PHILIPSVOOR
LICHT

GLOEJLAMPEN – ‘TL’ FL UORESCENTIELA MPEN – A
R MA TUREN – NEON

26-4-1961

465

.

lnformatie’erwerkende systemen brengen de moeilijkste administratieve en Organisa-

torische opgaven en de meest gecompliceerde mathematische problemen in onvoor

SIE M E NS,
stelbaar kote tijd tot oplossing. Ze leveren resultaten, welke tot op heden voor de

mens onbereikbaar waren. De ontwikkeling van informatieverwerkende systemen is

van overweldigend belang voor wetenschap en techniek, voor administratie en

organisatie, zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven. Met het

SIEMENS INFORMATIEVERWERKEND SYSTEEM 2002

werd bij Siemens de eerste fase van deze ontwikkeling met succes afgesloten.

In de projekten-afdeling: Deze medewerkers bestuderen ter plaatse de bedrijfs-

omstandigheden van onze relaties om in nauwe samenwerking met de projekten-

aldeling van de fabriek de beste technisch-organisatorische oplossing voor het

gebruik van onze apparatuur te vinden. Het is tevens hun opgave de gevonden

oplossing tezamen met de toekomstige gebruiker te realiseren.

In de verkoop-afdeling: Deze medewerkers leggen nieuwe kontakten, bespreken met

directies en staffunctionarissen van daarvoor in aanmerking komende bedrijven en
instellingen de te volgen procedure, onderhouden een nauw kontakt met de fabriek

om zich van nieuwe ontwikkelingen en tendenzen op de hoogte te stelten en geven

bovendien leiding aan de projekten-afdeling.

e

Voor beidé functies zijn inventiviteit, exactheid, accuratesse, snel bevattingsvermogen

n kennis van administratie en bedrijfsvoering onontbeerlijk. De medewerkers voor

de. verkoop afdeling dienen bovendien’ te beschikken over een ruime algemene

2002

ontwikkeling en een goed commerciëel inzicht.

In eerste instantie gaan onze gedachten uit naar technisch georiënteerde economisten,

assistent-accöuntants en SPD-ers, doch ook anderen van gelijkwaardig niveau kunnen
in aanmerking komen. Met de hand geschreven sollicitatiès onder letters T/NV worden

gaarne ingewacht bij de directie.

NEDERLAN’DSCHE S I E M E N S MAATSCHAPPIJ N.V.

HUYGENSPARK38-39

‘s-GRAVEN HAGE . POSTBUS 1068 . TEL. 183850

ALLEENVERTEGENWOORDIGING VAN

SIEMENS&HALSKE A K T I E N G E S E L L S C H A F T

BERLINMUNCHEN

26-41961

VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

WET- RISICO

Bedrijfs-w.a. – verzekering.
Motorrjtuigverzekering: w.a. – dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevailenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.

BRAND

RISICO

industriële en andere objecten. Belangrijke
Bran

j
d- en bedrfsschadeverzekering voor

besparingen op de premie. Verzekerd bedrag 2,5 miljard gulden.

MOLEST

RISICO

Molestverzekering:ingeschreven bedrag
8,4 miljard gulden. Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,2 miljard gulden.

VERVOER

RISICO

Transportverzekering van goederenzendingen
in binnen- en buitenland.

PENSIOEN

RISICO

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-
teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag 1,5 miljard gulden.
Belegd vermogen 325 miljoen gulden.


BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1

LEM

AMSTERDAM WEST
TEL. 13497*

POSTBUS 8400

26-4-1961
467

Shuit•
uw verzekering
bij de

Âigeneene
Friesche Levensverzèkering-Maatschappij

VREN]GING VAN
LËVËNSVËRZËKËRINÖ EN LÏIFkËNÏE

,,Oe Groot-Noordhoflandsèhe van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering»Maatschappij N.V.

LËEU’VARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRIIENENHUIS

ROTrERDAM – DEN HAAG UTRECHT – GRONiNGEN – HENGELO .- HAARLEM

GEMEENTI BREDA

Bij de sociografische dienst kunnen worden
geplaatst:

een middelbaar planologisch onderzoeker

en

een aankomend planologisch onderzoeker

Voor a) véreist be±it van het diploma
rn.p.o. en/of zeer ruime ervaring. Hij kan met de dagelijkse lèiding van het
onderzoek worden belast en moet de
sociograaf bij ontstentenis kunnen ver-
vangen.

Voor b) vereist het bezit van het diploma
algem. statistiek en/of ruime ervaring.
Aanstelling kan geschiedenvoor functie
a) in de rang van commies le klas
(salaris f 6.900,—tot f9.068,—) o( hoofd-
commies (salaris f7.913,—tot f10.408,—);
voor functie b) in de rang van schrijver
1
é
klas (sdlaris f4.333,— tot f5.214,—),
adjt-commis (salaris f 4.321,— tot
f6.367,—) of adjunct-cômmies 1 e klas (salaris f 5.214,— tot f 7.140—).

Sollicitaties onder opgave van verlangd salaris binnèn 14 dagen
na verschijning van dit blad aan de directeur van Openbare
werken, Wilhelminapark 27, Breda.

HANbËI-MAATSCHAPPIJ

.c416ert de’Bar9 &

9Z
3
•CL.

Alle Bank. en Effectonzakéfl

Beleggingsadviëzen

Herengracht
448.4549
Amsterdai

Telef.:
2211 55

DE VEREtIIGItG VAVI STEBIIFABRaKANTEN

AAN BENEDEN WAAL-MAAS EN UNGE,

WAALKADE 6 TE ZALTBOMMEL

vraagt voor haar laboratorium
te
Oosterbeek een jönge

Natuurkuridij of
Physisch/Chemisch
Ingenieur

niet belangstelling
voor physlsche problemen

Het betreft éen research-functië op het gebied

van de kleitechnoIogie droog- en stooktechniek

in het algemeen en de aérodynarnica in ovens in

het bijzonder.

Eignhdndig geschreven sollicitaties
met
uitvoerige vermelding van

personalia te zenden aan: Mr. G. A. van Hulstijn, secretaris der

Vereniging.

468

‘2-4-i96i

Auteur