I
ia.i
49ÇO
%
WAMBERSIE & Z
Financiering
en verzekering
van, invoer-
uitvoer,
en•
transito-zaken
R. MEES& ZOONEN
• .
.’
ROTTERDAM.:
ROTTERDAM. AMSTERÔAM. DORDRECHT
ECONOMISCH-
STAT1STISCH.E B:ERIcHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Neder1andsh Economisch Instituut
Adres voor
Nedirland:
Pieter de Hoochweg 118, .Rotterdam-6.
Telefoon redactie: 010
of
01800 52939. Administratie:
010
of
01800 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, posicheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementspijjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
-.
.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nurnner en slechts
worden beëindigd per ultimo’van het kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
f.
2,—.
Aangetekende
stukken
in Nederland aan hei Bijkantoor
‘iv
Wesizeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
Aan bezoekers wrden op
schriftelijk verzoek
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj/ H. A. M. Roelants Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
alle benodigde
inlichtingen
gratis toegezonden
69300, toestel 1
of
3).
doorde
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
0FF. HOLLAND-DIENST, der JAARBEURS
•:’ -.’
vraagt. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
AmsterdC’keizersgracht
796
f.
0,60
kier i»i (dûbbelek.ilom). De administratie behoudt
Tel. 65938-657!iO
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.
—
146
17-2-1960
Voorjaarsbe u rs
U
gebruiktgoedere*n
•
29 FEBRUARI tlm 5 MAART
1
60
– Utrecht, Terreinen Vredenburg en Croeselaan
(maandag tim zaterdag)
U vindt op het Vredenburg:
Textiel, kleding en mode-artikelen – Woningtextiel
*
••..::
en fournituren – Huishoudelijke gebruiksartikelen en
•
-:
onderhoudsmiddelen – Luxe met’aal- en houtwaren,
A
•
4
couverts, kunstnijverheids- en religieuze artikelen –
T’
J
Aardewerk, porselein, glas en kristal –
•
Kleinmeubelen – Goud- en zilverwerk, bijouterieën –
–
Uurwerken – Parfumerieën, kosmetika en
toiletartikeleri – Lederwaren – Rokersbenodigdheden – –
•
Speelgoederen – Sport- en kampeerartikelen – Optische-, foto- en filmartikelen –
Huisvlijtartikelen – Kinderwagens – Papierwaren –
Reclametoegift-, souvenir- en feestartikelen –
– Etalageartikelen en -materialen – Diversen
U vindt op de Croeselaan:
Elektrische huishoudelijke, apparaten, w.o.
stofzuigers, strijkijzers, broodroosters, koelkasten,’
wasmachines, centrifuges – Verwarmings- en
kookapparaten, w.o. kachels, haarden, fornuizen,
geisers en warmwaterreservoirs, (voor het verbruik van elektriciteit, gas, kolen en olie) –
• Verlichtingsartikelen –
Sanitair, w.o. wasbakken, badkuipen, toiletten en accessoires – Gereedschappen en hulpmiddelen voor
k
elektriciteit-, gas- en wateraanleg, timmer-, vrf-
en tuingereedschappen – Handels- en
voorlichtingsdiensten – Buitenlandse collectieve
inzendingen – Voorlichtingscentrum voor de
middenstand
Gratis busverbinding tussen Vredenburg en Croesela.an – Toegangsprijs f2.50
Catalogus f 2.50 – De beurs is geopend van 9-6 uur. Zaterdag van 9-5 uur
LET OP: TECHNISCHE VOORJAARSBEURS – 5-14 APRIL 1960
17-24960
(Advertentie)
1-
147
1
Ho<>2 lichtniveau
lage
Philips ,,TL” fluorescentielampen geven u een maximale en con•
stante lichtstroom tegen veel lagere kosten dan welke andere vorm
van verlichting ook. Met Philips ,,TL” bent u verzekerd van een
economische volkomen verantwoorde lichtinstallatie.
Voordelen van Philips ,,TL” buislampen.
Hoge,, constante ‘lichtstroom. Lange levensduur, vlotte ontsteking.
Vijf wetenschappelijk vastgestelde lichtkleuren, elk met een eigen,
speciaal toepassingsgebied.
Op aanvraag zendt Philips Nederland n.v. Eindhoven u gaarne documen-
tatiemateriaal oyer ,,TL” verlichting. PHL 20 1 – TL 4
P -LI PS
ups
voor licht ‘•
•
gloellampen – ,,TL” uisIampen
–
armaturen – neon
(Advertentie)
• 148
17-2-1960
‘T
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
45e
JAARGANG
No. 2222
–
17 FEBRUARI 1960
OVER’IJSSEL
Dit speciale numner is het tweede in de reeks, gewijd aan de regionaal-economische en ruimtelijke ‘raagsfukken
van Nederland. De diverse landsdelen worden uitgenodigd hun problemen en verlangens op economisch en ruim-
telijk gebied naar vorén te brengen en aan te geven hoe deze problemen zouden kunnen worden opgelost. Het is de
bedoeling dat deze reeks te zijner tijd zal worden afgesloten met een speciaal nummer, waarin de betreffende vraag-
stukken vanuit landelijk gezichtspunt worden bezien.
*
INHOUD
Blz
Problemen en verlangens van Overijssel,
door Ir. J. B. G. M. ridder de van der Schuëren ………………….
151
Het streekplanwerk in Overijssel,
door
Prof.
Ir. A. Kraaijenhagen…………………………………153
Problematiek van de industrialisatiekernen,
door G. J. Steggink…………………………………..
157
De landbouw in
Overijssel,
door B. A. A. Enge/bert ink…………………………………………..
161
De ontwikkeling van de industriële werkgelegenheid na de oorlog,
door A J. L. van den Berg…………….
165
De werkgelegenheid in de Twentse katoenindustrie,
door Dr. W. T. Kroese………………………….
169
De metaalindustrie in Overijssel,
door Ir. A. M. Avées …………………………………………
177
Twente als centrum van Overijssels elektrotechnische industrie,
door J. H. A. Alpherts ………………….
181
De kleine industrie en haar betekenis,
door Drs. W. G. van Dobbenburgh …………………………….
183
Het verkeer met en in Overijssel,
door Ir. A. C. H. Toet …………………………………………
185
Ht midden- en kleinbedrijf in Overijssel,
door W. Meijer ………………………………………
189
Sociale en culturele aspecten,
door Drs. J. van Beekum…………………………………………
193
Overijssel en het Duitse grensgebied,
door W. Thomassen ………………………….
…………..
199
Het afvalwaterprobleem in
Overijssel,
door Mr. A. C. Knook ………………………………………
203
COMMJSSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L.
M.
Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redaëteür-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Ticheten; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
17-2-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
149
t
–
1
1
+
–
4
r
—
LL+
–
r—
+’
-+—
T
:-
–
+T•
‘r eur
–
ve meftt’,
zwoll
–
e’..
–
‘k’
++
+
+
+
–
+-
–‘-+
—
+
een
verkeersknoopunt van auto-, spoor- en giootscheepse water-
wegen, waarmede de industrie-terreinen directe verbmdrng
hebben
een groeiend arbeidsreservoir
–
uitgèbrede onderwijsvoorzieningen
gevarieerd cultureel leven
recreatie aan iivieren, bossen, meren en heidevelden
1
1n diiecte –
omgeving
–
aangewezen als ontwikkelingkern, waardoor financielé voordelen
geboden kunnen wordn bij, vestiging van nieuwe en uitbieidrng
vanbestaande bedrijven
–
geme
.
e
nte zwolle
een stad om uw vleugels met plezier in uit te slaan
150
(Advertentte)
17 2 1960
Problemen en verlangens
van
Overijssel
Het is een gelukkige omstandigheid dat een speciaal
numher van ,,E.-S.B.” over Overijssel volgt op de publi-
katie betreffende de regionale vraagstukken in de drie
noordelijke provinciën. Hoewel de keuze geografisch of
traditioneel reeds gemotiveerd mag
zijn,
wordt zulks nog
versterkt door het gegeven, dat het noordelijke deel van
onze provincie voor dezelfde ontwikkelingsvraagstukken
is gesteld als die, welke de drie noordelijke provinciën in
hun totaliteit bezighötlden. Het gaat hier om vraagstukken,
samenhangende met de vraag naar werkgelegenheid. Tot
op zekere hoogte is dat ook in centraal Overijssel het geval.
Overig Overijssel, namelijk Twente en Salland, wordt met
geheel andere vraagstukken geconfronteerd. Hier gaat het
immers om de middelen, een reeds uiterst gunstige ont-
wikkeling verder te stimuleren.
Over vorenbedoelde vraagstükken, vooral over de mid-
delen om deze op te lossen, is de laatste tijd veel geschreven
en gesprbken. Als zodanig is speciaal voor het noordelijke
deel der provincie een uitgangspunt voor de gedachtén te
vinden in de zesde Industrialisatienota van het Ministerie
van Economische Zaken. Voor de provinciale mening be-
treffende deze ontwikkeling kan worden verwezen naar
een tweetal rapporten van het college Van Gedeputeerde
Staten aangaande de toekomstige ontwikkeling van Over-
ijssel, waarvan één, het introductierapport, kort geleden
in een aantrekkelijke vorm werd gepubliceerd. Daaraan
voorafgaande publiceerde het Econmisch Technologisch
Instituut in deze provincie ,,,De provincie Overijssel ‘en
haar mogelijkheden”. Ook de Provinciale Planologische
Dienst leverde veel materiaal, hetwelk ten bate van de in-
terne discussie kon worden verwerkt.
Uit de omstandigheid dat over deze zaken reeds veel is
geschreven, mag niet worden afgeleid, dat nadere samén-
vattende publikaties in dit tijdschrift overbodig zouden
zijn. Zolang niet van een positieve beslissing tot integrale
aanpak der noodzakelijke voorzieningen gewag kan worden
gemaakt, zal op hetzelfde aambeeld moeten worden door-
gehamrd. In alle toonaarden dient de aandacht te worden
gevraagd van hen, die over de middelen beschikken, welke
voor het ten uitvoer leggen van de in bovengenoemde ge-
schriften vastgelegde minimale – maar daarom zo drin-
gend noodzakelijke – plannen nodig zijn. Al deze plannen
voor de toekomst en de methoden, welke moeten worden
aangewend om deze te realiseren, worden gedragen door
de gedachte – die daardoor ook taakstellend is – dat onze
provincie haar relatieve positie in Nederland ten minste
zal moeten handhaven. Dit houdt dus-in, dat Overijssel
evenredig met de ontwikkeling van ons land zal moeten
meegroeien.
Hoewel Overijssel ongetwijfeld verheugd is over de facili-
teiten, die aan Zwolle en Kampen zijn verleend en voor
Hardenberg (Noord-Oost-Overijssel) werden gecontinueerd,
met betrekking tot het inrichten van terreinen, het bouwen
van industriehallen en het verbeteren van de zgn. infrastruc-
tuur, is het onbegrijpelijk waarom t.o.v. Steenwijk een be-
slissing werd genomen in
afwijking
van gevoerde bespre-
jdngen en met terzijdestelling van het klemmend betoog
van het Provinciaal Bestuur. Anderzijds werd het gebied
van
Noord-West-Overijssel,
waarvan Steenwijk de kein
vormt, wel als \probleemgebied aangewezen. Wanneer in
het aangrenzende probleemgebied, i.c. het noordelijk deel
van Nederland, een groot aantal kernen is aangewezen
waaronder veertien als primaire kernen, dan is het onver-
klaarbaar waarom op een daaraan aansluitend gebied van
eenzelfde structuur, alleen terwille van een provinciale
grens, de cesuur van een geheel andere politiec wordt toe-
gepast.
Het is m.i. juist dat naast sociale overwegingen ook de
economische rentabiliteit bij de aanwijzing van Zwolle en
Kampen een woordje meespreekt. Men zal dan
bij
het
vraagstuk van de al of niet aanwijzing van Steenwijk tot
industriekern omgekeerd de sociale gevolgen niet uit het
oog mogen verliezen. Men -dient duidelijk voor ogen. te
-houden, dat kernaanwijzing, naast positieve gevolgen,
ook negatieve verschijnselen medebrengt. Immers, indien
een plaats als kern is aangewezen, wordt een nabij gelegen
gemeente op het stuk der industrievestiging gedevalueerd.
Door het openen van de mogelijkheid industriegebouwen
met premie te stichten, wordt een bestaand gebouw in
waarde gedrukt. De niet-aanwijzing van Steenwijk betekent –
dan ook niet slechts dat de status quo zou kunnen worden
gehandhaafd, maar dat deze door de aanwijzing van kernen
en subkernen van gelijke grootte en belangrijkheid in de
naaste omgeving van
Steenwijk
sterk wordt gedevalueerd.
Er zijn uiteraard tal van vraagstukken ten opzichte van
de probleemgebieden in Overijssel, waarvan ik gewag zou
kunnen maken. De meeste.liggen evenwel parallel aan die
der drie noordelijke provinciën.
Zij
vonden in, het vorige
speciale nummer van ,,E.-S.B.” reeds uitvoerige en des-
kundige behandeling. Op één punt zou ik echter nog willen
wijzen. Het is vanzelfsprekend dat zoveel mogelijk Minis-
teries zich binnen het terrein van hun eigen verantwoorde-
lijkheid bezighouden met maatregelen die uiteindelijk het
eindeffect moeten opleveren, nl. een verheffing van de pro- –
bleemgebieden in alle onderdelen tot een evenwichtig ni-
veau. Echter,
bij
door het Ministerie van Economische
Zaken genomen en nog te nemen maatregelen, moeten ook
enkele andere departementen worden betrokken, teneinde,
een zo harmonisch mogelijk effect te verkrijgen. Zo moet
worden aangedrongen op versnelde uitvoering van tal van
verkeerstechnische verbeteringen, die de noodzakelijk ver-
eiste aansluiting met het westen en het zuiden van het land
tot stand moeten brengen. Dit laatste geldt niet alleen voor
de probleemgebieden, maar voor de gehele provincie en
met name ook voor de ontwikkelingsmogelijkheden van
de industriële kern Twente. Een soortgelijke opmerking
moet worden gemaakt t.a.v. de woningverdeling. Naast de –
op velerlei overwegingen steunende toewijzing van ,bouw-
17-2-1960
151
volume, is een extra toewijzing voor ‘de ontwikkeling van
nieuw te creëren, maar ook van’ bestaande bedrijven nood-
zakelijk. Wil men werkelijk ernst maken met het pogen in
versterkte mate mensen buiten het Westen vast te houden,
dan zijn zulke maatregelen onvermijdelijk.
Een ander vraagstuk dat sterk de aandacht opeist en dat
van grote waarde voor de gehele provincie is, betreft het
hoger onderwijs. Het is niet voldoende alleen de materiële
voorwaarden te verbeterén door aanleg of verbetering van
wegen, inrichting van industrieterreinen, stichten van in-
dustrie-gebouwen, verbetering van de energievoorziening,
bouwen van huizen enz. Ook het onderwijs moet aân alle
redelijke eisen voldoen, willen al deze materiële zaken op
de juiste wijze worden gebruikt. Nu moetik zeker stellen
dat in het algemeen de onderwijsmogelijkheden in onze
provincie omvangrijk en gedifferentieerd zijn en steeds weer
worden aangepast aan de stijgende behoefte. Slechts op
één punt bestaat er een groot hiaat, een open plek op de
kaart, en dat betreft het hoger onderwijs.
Het rapport ,,Spreiding hoger onderwijs tot 1970″ bevat
voor onze provincie uitermate belangrijke beschouwingen.
Afgescheiden van de benaming, waarbij het tot ontwikke-
ling brengen van een nieuw type van instelling voor hoger
onderwijs voor ogen staat en die ,,in feite de betiteling van
universiteit nog niet rechtvaardigt” gaat het veel meer om
de studierichtingen die hiervoor in aanmerking komen.
Het is belangrijk dat de commissies
van
oordeel zijn, gezien
,,de discrepantie tussen de behoefte aan natuurwetenschap-
pelijke en hogere technische mankracht”, dat zij in het be-
lang van een zo volledig mogelijke mobilisering van het
beschikbare potentieel de vestigingsmogelijkheden voor
de technische wetenschappen en de natuurwetenschappen
vooropstellen. Dit sluit volkomen aan
bij
het streven in
onze provincie om het industriële klimaat zoveel mogelijk
te bevorderen. De vestigingsplaats dient uiteraard dââr te
worden bepaald, waar deze
onderwijsinstelling
de beste
voedingsbodem vindt om tot volledige ontplooiing te ko-
men, waar dus ,,steden van grote allure zullen moeten
voorkomen” en waar de ,,oprichting bij een juiste keuze
van de plaats van vestiging mede zal kunnen
bijdragen
tot
de verbetering van de algemene structuur en de sociaal-
economische ontplooiing van dat gebied”.
Het dwingend naar voren tredend probleem is dat der
industriële werkgelegenheid. De lijn die het Provinciaal
Bestuur in zijn vorenbedoelde rapporten heeft getrokken,
is in haar algemeenheid duidelijk gericht op een concen-
tratie van de industriële werkgelegenheid in de
vijf
grote
steden. Daarnaast verdient een elftal gemeenten met indus-
triële inslag evneens de aandacht. Aangezien deze con-
centratie niet in dezelfde matevoor de woonfunctie geldt,
is deze gedachte in hoofdzaak op economische overwegin-
gen gebaseerd. Blijkens de door het Ministerie van Econo-
mische Zaken voorgestelde maatregelen richten deze zich
in hoofdzaak op de kerngemeente Zwolle, subsidiair op
Kampen en Hardenberg. Hiermede wordt de zojuist aan-
gegeven provinciale gedachtengang doorkruist, c.q. slechts
eenzijdig en ten dele, gevolgd. Met name dient ook aan de
– andere grote steden, t.w. Deventer, Almelo, Hengelo en
Enschede de mogelijkheid te worden geboden zich ten
volle te kunnen ontplooien. Daartoe behoren allereerst al
te knellende financiële banden en besprekingen op het
stuk van de bouw van industriehallen te worden verbroken.
Het is onjuist aan te nemen, dat Twente en Deventer zich
ondanks een nawijsbare ,,handicap” toch wel zullen kun-
nen ontplooien. Integendeel de gevaren van wegtrekken van
industrieën uit deze steden naar elders, zijn in het geheel
niet denkbeeldig. –
In een provincie als Overijssel, waar de agrarische activi-
teit nog een belangrijke plaats inneemt, zou het een omissie
zijn aan de problemen van de landbouw voorbij te gaan.
In de laatste jaren is de landbouw herhaaldelijk zwaar ge-
troffen. Het ene jaar was er teveel, het andere te weinig
water. De waterbeheersingsvraagstukken behoren dan ook
met grote voortvarendheid te worden aangepakt. Het is
duidelijk dat problemen zoals deze hier aan de orde zijn,
niet door de provincie geheel op eigen kracht tot oplossing
kunnen worden gebracht. Daadwerkelijke steun van de
Rijksoverheid is hierbij onontbeerlijk, vooral nu agrarisch
Overijssel reeds op overtuigende wijze de hand in eigen
boezem heeft gestoken, zowel op het gebied van ruilverka-
velingen als op dat van de c’oncentratie van waterschappen.
In de vijftiger jaren is geen enkel ruilverkavelingsobject
afgestemd. Tevens staat deze provincie vooraan wat be-
treft de structuurverbetering in de landbouw.
In aansluiting aan mijn opmerking omtrent het harmo-
nisch coördineren van maatregelen van de
zijde
van ver-
schillende Ministeries, wil ik nog een ander facet naar voren
brengen, dat in de totale maatschappelijke structuur aan-
dacht verdient en niet als sluitstuk mag worden aangemerkt.
Dit is het culturele aspect. Velen menen zich aangetrokken
te moeten gevoelen tot de cultureel veelzijdige samenleving
in. het westen. Hoewel deze provincie in het
bijzonder
ge-
durende het laatste decennium reeds veel heeft tot stand
gebracht, dient aan de milieuverbetering zeker nog veel
aandacht te moeten ‘worden besteed. Het ïs uitermate ver
–
heugend dat zovele leidinggevende personen op velerlei
niveau hier op uitstekende
wijze
bijzonder actief zijn.
Uit het bovenstaande, maar meer nog in de navolgende
artikelen, zal blijken dat deze provincie niet passief afwacht
wat haar van hogerhand zal worden toebedeeld. Integen-
deel, er heerst een grote mate van gemeenschapszin om
de bakens naar het nieuwe getij te verzetten en de moge-
lijke kansen te benutten. De Overijsselse mogelijkheaen
tot versterking van haar structuur, welke geheel ligt in de
lijn van de versterking van onze nationale weerkracht ver-
dienen dan ook veelzijdige en welbegrepen onderteuning.
Een uitgroeiende IJssellinie als brug tussen West en Oost
en een volledige erkenning van de grote waarde van een
industrieel Twente, ook gezien vanuit haar situatie in het
Westeuropese bestel, vormen het grondpatroon van de
verschillende facetten, die in de navolgende
bijdragen
door
een aantal medewerkers nog nader zullen worden beliéht.
Uit de totaliteit van deze bijdragen zullen zich de contouren
van een zich in een veranderende wereld heroriënterend
gewest duidelijk aftekenen.
Zwolle.
Ir. J. B. G. M. RIDDER DE VAN DER SCHUEREN.
152
17-2-1960
Het. streekpianwerk ‘in Overijssel
Terreinverkenning.
Het streekpianwerk in Overijssel is even gevarieerd van
karakter als de verschillende delen van dit in vele opzichten
boeiende gewest zelf. Zowel de landschapstypen als de
psyche van de bewoners, de aard van de bestaansbronnen
als de economische ontwikkelingsmogelijkheden lopen
zover uiteen dat van een kaleidoscopisch beeld kan worden
gesproken. Nergens in Nederland vindt men zoveel varia-
ties op een zo beperkt oppervlak bijeen.
In het plassengebied van Noord-West Overijssel ontmoet
men naast modern ingerichte landbouwgronden nog bijna
ontoegankelijke moerassen, het zgn. Kraggenland, b-
roemd om zijn bijzondere flora en faûna, bekend om zijn
schilderachtige watestreekdorpen. De recreatie is nog maar
in opkomst, doch reeds nu staat vast dat het toerisme in
deze streek voor de toekomst belangrijke perspctieven
•
opent.
De streek langs de Ijssel, behorende tot de mooiste van
onze grote rivieren, sinds de middeleeuwen vermaard om
de Hanzesteden – Kampen, Zwolle en Deventer -, be-
zit de charme van de combinatie van stedelijke cultuur met
een gaaf landbouwgebied, rijk gestoffeerd met kastelen en
buitenplaatsen. Als de voortekenen niet bedriegen zal de
IJsselstreek een bijzondere functie gaan vervullen als op-.
vanglinie in het toekomstige spreidingspatroon van de Ne-
derlandse bevolking.
Het stroomgebied van de.Overijsselse Vecht is van bij-
zondere bekoring en reeds ontdekt door duizenden kam-
peerders en vakantiegangers, die in Ommen hun belang-
rijkste centrum hebben gevonden. Stroomopwaarts ligt
Hardenberg, de ontwikkelmgskern
bij
uitstek van Noord-
Oost Overijssel.
Salland ten zuiden van de Vecht en in het Oosten be-
grensd door de heuvelrug, heeft weer een geheel ander
karakter dan de veenkoloniale gebieden in het noorden
van de provincie. De wegbeplantingen geven, tezamen met
de beken en waterlopen, aan het landbouwgebied van Sal-
land een zekere intimiteit.
Twente, industriegebied van nationale betekenis, hèeft
kans gezien de uitbouw van een modernindustrie-apparaat
te combineren met het behoud van een bijzonder fraai,
parkachtig landschap, zodat terecht van dit deel van Over-
ijssel wordt gezegd, dat, men er naast goed werken ook
goed wonen kan.
Zo is het gewest in
zijn
totaliteit een aantrekkelijk
arbeidsterrein voor de,planoloog, die niet in een bedorven
situatie, waarin het gebied buiten de kernen is aangevreten
door burgerbebouwing van allerlei aard of waar het natuur-
schoon is weggenetseld achter smakeloze lintbebouwing,
nog moet proberen te redden wat er te redden valt, maar
de mogelijkheid heeft tot een verdere functionele opbôuw
ian de ruimte ten behoeve van een gezonde ontplooiing
van-bevolkingsgroepen, die hier hun werk en hun recreatie
zullen vinden.
Grondslagen van het streekplanwerk.
Voor de niet-planologisch geschoolde lezer is het wel-
licht nuttig een summiere aanduiding te geven van de grond-
slagen waarop het streekpianwerk wordt verricht.
Het planologisch werk heeft tot doel de ruimtelijke voor-
waarden ie scheppen voor een harmonische ontplooiing
van menselijk groepsleven. De planologie richt zich op
de totaliteit van dit groepsleven, dus inclusief zijn econo-
mische, sociale en culturele aspecten en op het grond-
gebied, waarop zich dit leven afspeelt. Het planologisch
werk moet dan ook steunen op de resultaten van een zo
grondig mogelijk onderzoek naar de toekomstige behoeften
van de samenleving voor zover deze verband houden met
en beïnvloed worden door de inrichting van de ruimte,
waarin deze samenleving zich moet kunnen ontplooien.
Dit alles veronderstelt een benaderingswijze welke ‘als
een coördinatie van verschillende facet-activiteiten kan
worden aangeduid. Zo zal de planologische onderzoeker
coördinerend samenvatten wat de sociograaf, de socioloog,
de sociaal-psycholoog, de econoom en andere onderzoekers
kunnen bijdragen met betrekking tot de kennis van de ont-
wikkeling en van de toekomstige behoeften van de ondér-
havige groep. Evenzo zal de planologische ontwerper de
bijdragen van de verkeerstechnicus, de waterstaatkundige,
de cultuurtechnicus en o.a. de specialist op het terrein van
de volkshuisvesting tot een synthese proberen op te voeren.
Bij de coördinatie van al deze facet-activiteiten met be-
trekking tot de leefruimte van bepaalde groepen, gaat
het onT een werkzaamheid van geheel eigensoortig karakter
De. synthese kbmt niet tot stand wanneer de delen niet
eerst hun autonome karakter hebben verloren en in dit
verliezen aan betekenis winnen door het afgesteld worden
op de overige elementen. Dit is de reden dat binnen de
autonome kring van het deel, of dit nu is het economische
aspect, dan wel een facet als landbouw of verkeer, deze
synthese niet kan worden bereikt. Het deel kan immers
het geheel nooit omvatten. .
Pogingen tot coördinatie door vertegenwoordigers van
deel-belangen binnen de kring van het facet, zoals bijv.
de Commissie van Overleg voor de Rijkswegen, de plano-
logische commissie voor elektriciteitswerken, of de plano-
logische commissie van het Landbouwschap zijn even zo-
vele pogingen om zich aan de wezenlijke coördinatie te
onttrekken. Immers aan het eigen facet-belang kan te allen
tijde een doorslaggevend gewicht worden toegekend. Daar-
om kan het streekplanwerk slechts worden verricht door
diegenen, die voor de totaliteit van de betreffende leef-
ruimte verantwoordelijkheid dragen: bestuurders, zowel
onderzoekers als ontwerpers.
Is enerzijds het planologisch werk gericht op de totaliteit
van de ruimte, waarin een samenleving zo goed mogelijk
moet kunnen werken, wonen en haar ontspanning vinden,
anderzijds is het ruimtelijke planwerk niet meer dan een
facet vande maatschappelijke planning. Aan het, ruimtelijk
planwerk behoort vooraf te gaan een visie op de gewenste
maatschappelijke ontwikkeling, m.a.w. alle planologische
werk behoort de ruimtelijke afgeleide te zijn van een geïn-
tegreerd beleid, zoals de economische en de sociaal-cuf-
turele beleidsrichtlijnen in deze sectoren van het maat-
chappeljk leen afgeleiden dienen te zijn van dat geïnte-
greerd beleid.
Het streekplanwerk als anticipatie op het regeringsbeleid.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat het
streekplanwerk in Overijssel eigenlijk behoorde te berusten
17-2-1960
,
153
op een gecoördi-
neerd regeringsbe-
E
wetenschappelijk
e
oefte
stijgt
leid ten aanzien van
in
de ruimtelijke func-
NERGIE
tionele opbouw van
roeifonds
ons land.
Daar
o
m
eerd op
is ook eigenlijk al
schappelijke
het streekpianwerk,
oses
dat tot
nu toe in
koers caf39S,-
Overijssel is ver-
richt, een vooruit-
(Advertentie)
lopen op regerings-
uitspraken, die met smart al veel te lang worden verwacht
over de taak van ,,Overig Nederland” in het algemeen en
van dit gewest in het bijzonder met betrekking tot de
oplossing van het centrale vraagstuk, dat algemeen wordt
aangeduid met ,,Het Westen en Overig Nederland”.
Waar gaat het eigenlijk om als er sprake is van een cen-
traal nationaal ruimtelijk vraagstuk? Niet om het feit dat
verhinderd moet worden dat het reeds zo volle westelijke
deel van ons land nog voller zal worden. Dan kan direct
worden gesteld dat dit ,,volle” Westen zonder enige twijfel
nog voller zal worden en zelfs om nationaal-economische
redenen nog voller moet worden.
In het nationale problèem van ,,het Westen en Overig
Nederland” gaat het in eerste instantie om de noodzaak
te voorkomen, dat de geringe beschilçbare ruimte rondom
onze grote zeehavens, welke in Westeuropees verband
van, steeds grotere betekenis wordt, doordat deze ruimte
aan de hoogste eisen met betrekking tot de vestiging van
supra-nationale economische activiteiten voldoet, vroeg-
tijdig in beslag wordt genomen door andere activiteiten,
welke even goed elders tot ontploôiing kunnen worden
gebracht. M.a.w. hoe kan worden bevorderd dat in ons land
de zo enorm belangrijke Rijndelta
Vrij
blijft voor econo-
mische activiteiten, die in het kader van de voortschrijden-
de Westeuropese integratie nog
!n
betekenis zullen toe-
nemen; vrij blijft voor ondernemingen die hun vestigings-
eisen alleen op een zeer beperkt oppervlak, rondom onze
grote zeehavens vervuld kunnen krijgen?
Het is duidelijk dat de stichting van nieuwe steden in
het Westen – helaas niet meer te ontlopen doordat het
rijks-planologische beleid te lang op zich laat wachten –
en de uitstraling van de randstad Holland de problemen
van het Westen – te veel mensen beneden de zeespiegel;
hoge funderingskosten; hoge uitgaven voor verkeers-
technische werken; drinkwatervoorziening enz.; tekort aan
recreatieruimte; aantasting van hoogwaardige cultuur-
grond; onevenredige stijging van de ,,social costs” –
eerder zullen verzwaren dan verlichten.
Het eerst nodige is een krachtig gecoördineerd decen-
tralisatiebeleid. Daar verwacht mag worden dat de pro-
vincie Overijssel hierin een belangrijke rol kan en zal ver-
vullen is het streekpianwerk onvermijdelijk een min of
meer vooruitlopen op dit beleid.
Waarop berust nu de veronderstelling dat de provincie
Overijssel in de noodzakelijke vermindering van de be-
volkingsdruk in de randstad Holland een bijzondere functie
zal kunnen vervullen? In de eerste plaats vindt deze ver-
onderstelling steun in de gunstige ligging van het gewest
tussen de randstad Holland, het naar het noorden opdrin-
gende Ruhrgebied, het Twents-Westfaalse industriegebied,
dat de Duitsers aanduiden met de naam ,,Baumwollstrasse”
en het tot nieuw leven gebrachte gebied rondom de West-
duitse zeehavens. In de tweede plaats leert de jongste ge-
154
schiedenis van de bevolkingsbewegingen in Nederland,
dat een belangrijk deel van de expulsie van de drie noor-
delijke gewesten via Overijssel naar het Westen trekt, zodat,
het outilleren van Twente en de IJssellinie met de bedoe-
ling deze uittocht – die met hulp aan het Noorden van –
het land wel wat minder zal kunnen worden, maar bin-
nen redelijk korte tijd bezwaarlijk tot nul zal kunnen wor-
den gereduceerd – hier in dit gewest een blijvend halt zal
kunnen worden toegeroepen. Hoe beter Twente en de
IJsselstreek deze functie zullen kunnen vervullen hoe meer
de nationaal-economische belangen van de. randstad Hol-
land hiermede zullen worden gediend. In de derde plaats
moet worden genoemd het uitzonderlijk gunstige woon-
klimaat van Overijssel voor zoVer dit wordt bepaald door
de gaafheid en de gevarieerdheid van de landschapsforma-
ties, zoals deze hierboven kort zijn aangeduid.
Bij het noodzakelijkerwijs vooruitlopen op een geçoör-
dineerd decentralisatiebelejd van de
rijksoverheid
ter op-
lossing van de twee nationale vraagstukkn ,,Het Westen”
en ,,Overig Nederland”, is het Provinciaal Bestuur van
Overijssel ‘terecht uitgegaan van de overweging dat de be-
perktheid van de beschikbare financiële middelen het nood-
zakelijk zal maken de krachten op een klein aantal punten
in ,,Overig Nederland” te concentreren. Het kruit mag
vooral niet op teveel doelen worden verschoten.
De keuze van dit Ideine aantal ,,ophangpunten” dient
te worden bepaald door de eis, dat de investeringen een
maximum-rendement zullen moeten opleveren mèt be-
trekking tot het gewenste spreidingspatroon van de be-
volking. In dit opzicht is het duidelijk dat het tot ,,ont-
wikkelingskern” verklaren van voor de doorsnee onder
–
nemer vrijwel onbekende dorpen onvoldoende effect ‘zal
opleveren. Integendeel, de krachten zullen moeten worden
geconcentreerd op die centra die reeds een vrij gunstig
industrieel klimaat bezitten en waar slechts een enkel knel-
punt behoeft té worden weggenomen om een belangrijke
ontwikkeling in gang te zetten. Op grond van deze over-
wegingen heeft het Provinciaal Bestuur van Overijssel dan
ook besloten om naast het Twentse stedentrio: Almelo,
Hengelo en Enschede, slechts Zwolle en Deventer aan te
wijzen als nationale opvangcentra voor de’ vermindering
van de bevolkingsdruk in het Westen.
Het is daarnaast yan het grootste belang dat deze centra
met andere ,,opvangpunten” buiten Overijssel zo goed en
zo snel mogelijk onderling en met de aggiomeraties Amster-
dam en Rotterdam-Den Haag worden verbonden. In dit
verband kan er bijv. op worden gewezen dat het tot ont-
wikkeling brengen van het Schelc.febekken en van Delfzijl
een doeltreffende ontlasting van onze grote zeehavens zal
kunnen betekenen. Een goede zeehaven veronderstelt even-
wel een achterland. Welnu, hoe zôu het achterland, van
Deifziji beter op peil kunnen worden gebracht dan door
een rechtstreekse waterverbinding van voldoende capaci-
teit (600 ton) met Twente, het belangrijkste industriegebied
in het oosten van ons land, vooral nu om verkeèrspolitiéke
redenen onze oostelijke buren nog geen voldoende enthou
siasme kunnen opbrengen voor een doorgetrokken Twente-
kanaal naar het ‘Duitse Bevergern aan het Mittellandkanal?
Het streekplan voor Noord-West Overijssel.
De verschillende delen van Overijssel zullen in dit natio-
nale verband zeer uiteenlopende functies gaan vervullen.
Het zou niet van werkelijkheidszin getuigen als van de ver
–
onderstelling werd uitgegaan dat het expulsiegebied van
Noord-West Overijssel met welke maatregelen dan ook
‘
17-2-1960
?
KAMPEN
__•_-___._____
ZWLL
–
.
/
.••
•0•
1
ø
dr
bestaande hoofdverkeersweg
ontworpen hoofdverkeerswég
bestaande weg
•:-
•.
ontworpen weg
DEVENTER.
spoorweg
1
=
waterweg
.
ZWOLLE
kern van le
e
rd
e
KAMPEN
kern van 2eo
r
d
e
Eil
gebieden
van btekenis voor
de recreatie
\~4
,
1
Jt4
5
OVER USSEL
op korte termijn veranderd zou kunnen wordeniri een con-
centratiegebied.. Men moet ervan uitgaan, dat de streek
voorlopig niet in staat zal zijn het natuurlijke bevolkings-
accres binnen de grenzen van ,,De Kop van Overijssel”
een blijvend bestaan te verzekeren. Een uittocht van be-
volking zal wel moeten worden aanvaard, vooral nu het
in gang gezette moderniseringsproces in de landbouw eer-
der arbeidskrachten zal uitstoten dan aantrekken.
Als streek-opvangcentrum komt vanzelfsprekend Steen-
wijk in’aanmerking, waar de belangrijkste industrie-expansie
geconcentreerd is gedacht. Het onlangs door de Kroon
goedgekeurde streekplan voor Noord-West Overijssel heeft
de grenzen bepaald van de gebieden waar met cultuur-
technische wërken op grote schaal een modern laildbouw
–
gebied kan worden verkregen, van de terreinen, welke voor
de recreâtie kunnen worden ingericht ,en van de gronden,
welke om wetenschappelijke of landschappelijke redenen,
een verschillende mate van bescherming behoeven. Voorts
is een stelsel van intergemeentelijke wegen ontworpen nu
de streeksamenleving bezig is om te schakelen van ,;water-
oriëntatie” op ,,weg-oriëntatie”..
Het streekplan voor Zwolle, Kampen en Omgeving.
Bij de opzet van dit streekplan, waarvan het ontwerp
onlangs aan Gedeputeerde Staten werd aangeboden, is
uitgegaan van een geheel andere taakstelling. Hét betreft
hier een gebied, dat verkeers-geografisch als de belang-
17-2-1960
rijkste toegangspoort tot Noord-Oost Nederland kan worden
beschouwd..
–
-‘
In’ de provinciale hoofdstad komen vijf spoorlijnen en
•
negen hoofdverkeerswegen bijeen op het ontmoetingspunt
van de IJssel met het Zwarte Water. De structuur van dit
knooppunt van spoor-, land- en waterwegen ‘diende echter
te worden ontward, zodat de verschillende vervoerstakken
ongehinderd hun functie kunnen vervulle,n. .Het streek-
plan-ontwerp is nu gebaseerd op de verwachting, dat Zwolle
met zijn omgeving in het nationale bevolkingsspreidings-
vraagstuk een bijzondere rol zal vervullen en zeker in aan-
merking komt één van de weinige ,,opvartgcentra” in Overig
Nederland te worden.
Dat Zwolle deze taak zal kunnen vervullen wordt voorts
gemotiveerd door het culturele klimaat van de provinciale
hoofdstad en in nog sterker mate door het feit dat de ruim-
telijke structuur de vermelde en bijzondere ontwikkelingen
direct mogelijk maken, hetgeen in andere IJsselsteden in
veel mindere mate het geval is. Zwolle biedt vrijwel onbe-
bouwde terreinen van ‘grote omvang welke zeer dicht bij
het centrum zijn gelegen, die zonder kostbare kunstwerken
-op het net van hoofdverbindingen kunnen worden aange-
sloten.
Maar er is nog een andere overweging welke steun geeft
aan de verwachting dat belangrijke investeringen in dit
gebied een goed rendement zullen opleveren. De provin-
ciale hoofdstad is nl. omringd door een reeks van ,,pro-
bleemgebieden” met een onvoldoende werkgelegenheid,
–
155
, ;_
zoals de noordelijke uitloper van de Veluwe, de oord-.
Oost Polder met een toenemend aanbod van jongeren, die
geen emplooi in de landbouw vinden, ‘in de toekomst ook
Oostelijk Flevoland, verder Noord-Oost Overijssel met
Zuidelijk Friesland en het overwegend agrarische gebied
aan de oostzijde.
‘Stimulerende maatregelen in’ Zwolle zullen dan ook
werkverruiming betekenen voor een groot gebied waarvan
deze stad het middelpunt is. Deze centrale positie zal
na de totstandkoming van de Ijsselmeerpolders nog
worden versterkt. Hetgekozen ruimtelijke model van het
streekplangebied Zwolle-Kampen en omgeving steunt op
de gedachte dat dit gebied – demografisch – een con-
centratiegebied zal worden dat zo geoutilleerd zal moeten
worden dat de veronderstelde functie van nationaal op-
vangcentrum goed kan worden vervuld.
Het streekplan voor Noord-Oost Overijssel.’
Een krachtig ombuigen van de ontwikkelingslijn bij
dit gebied leek niet verantwoord. Wel zullen ook hier de
krachten zveel mogelijk moeten worden gebundeld. Van-
daar dat Hardenberg als ,,streekopvangcentrum” een sterk
accent heeft gekregen. De zeer gunstige arbeidsmarkt recht-
vaardigt de verwachting, dat Hardenberg aan de voor-
avond staat van een beduidende uitbreiding en verstede-
lijking.
Een ‘hoofd-probleem van het streekpiangebied van
Noord-Oost Overijssel vormen het te grote aantal kleine
en zeer kleine kerhen. Met het oog op de noodzakelijke
schaalvergroting van het platteland was het nodig tot een
zekere classificatie van deze kernen te komen in gehuchten,
die zo weinig mogelijk dienen te worden uitgebreid, dorpen,
die als agrarische verzorgingskernen een natuurlijke groei
,kunnen behouden en ‘voorts een klein aantal centra, dat
voor stimulering in aanmerking komt. De toekomst van
de Dedemsvaart zal voorts van invloed zijn op de ontwik-
keling van een groot deel van het gebied.
Het streekplan voor Twente.
Het streekplanwerk staat ten aanzien van dit grootste
en zeer belangrijke gebied nog in het beginstadium.
In de lijn van bovenstaande uiteenzetting mag worden
verwacht, dat het streekplan Twente zal aangeven wat op
bovengemeentelijk niveau moet worden gedaan aan de
verbetering van de ruimtelijke outillage van dit industrie-
gebied van nationale betekenis.
Wat de organisatie van het werk betreft, hier zal nog’
sterker dan elders het accent vallen op de samenwerking
met de gemeentebesturen en met de gemeentelijke tech-
nische diensten en onderzoekapparaten. Daarnaast zal
naar een voortdurend contact met een streekforum worden
gestreefd, zodat van de aanvang af bekend zal zijn hoe de
bevolking en vertegenwoordiger§ van het bedrijfsleven zul-
len reageren op allerlei denkbeelden, terwijl
tevens rekening
kan worden gehouden met wat er leeft in de groep waar
het streekplan in de eerste plaats voor wordt gemaakt.
Want dit is het richtsnoer voor het streekpianwerk: Laat
de voorbereiding en het resultaat zo zijn dat de bevolking
waarvoor het plan is bedoeld het kan aanvaarden als
,,haar eigen plan” zodat de betreffende groep zich met
enthousiasme voor de realisatie van het plan kan inzetten.
Zwolle.
‘
Prf. Ir. A. KB.AAIJENHAGEN.
(Advertentie)
vindt men:
Vaklieden
Vaarwaters
Verkeersweger
Vakantiemoge
Velerlei onder
Vraagt inlichtingen:
Sadhuis (05292
Premie- en prijsreduktire
,,Bevordering Industriolisat
Ontwikkelingskernen” van
156
.
17-2-1960
Problematiek van de industrialisatiekernen
In de dertiger jaren van de vorige eeuw heeft de fabrieks-
matige produktie in Overijssel zijn intrede gedaan. Het
zwaartepunt van deze ontwikkeling lag in Twente, de ba-
kermat van de vaderlandse katoenindustrie. De reden
waarom deze tak van industrie aldaar zijn oorsprong vond
was gelegen in de aanwezigheid van een omvangrijke huis-
industrie, hetgeen destijds een vestigingsfactor van bijzon-
dere betekenis was. Nauw verband met de uitgroei van
de textielindustrie in Twente houdt de opkomst vân de
metaalindustrie aldaar. Deze was aanvankelijk ingesteld
op de textielnijverheid, doch heeft zich nadien ontwikkeld
tot een belangrijke zelfstandige tak van industriële bedrij-
vigheid.
• Ook in het westelijk deel van de provincie doet de indus-
trie in de eerste helft van de negentiende eeuw haar intrede.
Het natuurlijke groeiproces van de industrie voltrok zich
in Twente in een zeer snel tempo. In West-Overijssel ver-
liep de ontwikkeling langzamer. Door de spontane uit-
groei van industriële vestigingén in Overijssel, niet slechts
in de steden, doch — getuige de sterk geïndustrialiseerde
plattelandsgerneenten in Twente – ook in de dorpen be-
hoorde Overijssel reeds vôôr de laatste wereldoorlog tot
de sterkst geïndstrialiseerde gewesten van ons land.
Deze ontwikkeling in een tijdsbestek van ongeveer een
eeuw voltrok zich buiten enige stuwing of richtinggeving
van overheidswege. De invloed van het openbaar bestuur
op het maatschappelijk en economisch leven was in die
tijd niet zo op de voorgrond tredend als thans. Structuur-
veranderingen in onze samenleving maakten na de tweede
wereldoorlog een dieper ingrijpen van de Overheid in het
sociaal-economisch leven noodzakelijk en mogelijk. Het
probleem van het scheppen van voldoende werkgelegen-
heid voor onze sterk groeiende bevolking werd een opgave
van de eerste orde. Dit probleem werd nog versterkt door
de afnemende betekenis van de landbouw als verschaffer
van werkgelegenheid ten gevolge van het mechanisatie-
proces, dat in deze sector zijn intrede deed.
De taakstelling van de Overheid onderging eén aanmer
–
kelijke uitbreiding, niet alleen door de noodzaak tot een
dieper ingrijpen in het maatschappelijk bestel om de slagen,
welke de oorlog had toegebracht, te boven te komen, doch
ook doordat omtrent de opvatting van de taak van de
overheid andere inzichten naar voren kwamen. Het be-
vorderen van het algemeen welzijn werd gezien als de taak
van de Overheid. In het kader van het algemeen welzijn
is de werkgelegenheid zowel voor het individu als voor
de maatschappij in haar totaliteit een zeer belangrijke fac-
tor. Werkgelegenheid immers betekent niet alleen dat het
individu in zijn levensbehoeftn kan voorzien, doch houdt
voor hem tevens een stuk levensgeluk en levensvervulling
in. Ook voor de maatschappij wordt het welvaartsniveaû
in belangrijke mate bepaald door de factor werkgelegen-
heid. Werkgelegenheid en industrialisatie zijn in onze heden-
daagse maatschappij nauw verwante begrippen: Zo ziet
men sedert de laatste wereldoorlog een sterk richtinggeven
van de Overheid op het gebied van de industrialisatie.
Het spreekt vanzelf dat de Overheid de plicht heeft om,
naast sociaal-economische ook de geestelijke belangen van
de bevolking in het oog te houden.
Door het voeren van een nationaal werkgelegenheids-
en industrialisatiebeleid treedt de centrale Regering op
dit punt sterk naar voren. Binnen het nationale beleid
blijft er echter ook voor de provinciale en gemeentelijke
overheid een taak weggelegd op het gebied van de werk-
gelegenheid en de industrialisatie. Aangezien het optreden
van deze lagere organen dient te worden geplaatst binnen
het kader van het nationale beleid, is het nuttig eerst in het
kort enkele maatregelen van de centrale Regering op het
terrein van de industrialisatiepolitiek te vermelden, om
daarna meer in het
bijzonder
in te gaan op de bestuurlijke
aspecten welke zich op provinciaal niveau op dit gebied
voordoen.
De Regering heeft in een aantal Industrialisatienota’s
richtlijnen gegeven voor het na-oorlogse industrialisatie-
beleid. Van de in dit verband genomen maatregelen zijn
van bijzondere betekenis de aanwijzing van een aantal zgn.
ontwikkelingsgebieden in öns land. In deze gebieden deed
zich een chronisch tekort aan werkgelegenheid voor. Sti-
mulerende maatregelen van overheidswege, zoals het ver-
lenen van faciliteiten voor industrievestiging of- uitbreiding
in deze gebieden, en begeleidende maatregelen op sociaal
en cultureel terrein, beoogden het scheppen van een rui-
mere werkgelegenheid en een grotere welvaart. In dit ge-
west werd het gebied van Noord-Oost Overijssel, omvat:
tende de gemeenten Hardenberg, Den Ham, Avereest,
Vriezenveen en Gramsbergen, als ontwikkelingsgebied aan-
gewezen. Hiervan werden Hardenberg, Den Ham (Vrooms-
hoop) en Avereest (Dedemsvaart) aangewezen als te sti-
muleren keinen.
In de Zesde Industrialisatienota heeft de Regering op-
nieuw de te volgen koers voor de komende jaren uitgezet.
Het beginsel van een sterkere regionale concentratie treedt
hierbij meer op de voorgrond dan voorheen. Het jongste
beleid is erop gericht door spreiding van de industriële
werkgelegenheid over een aantal door de Minister van
Economische Zaken aangewezen ontwikkelingskernen, de
in een aantal probleemgebieden aanwezige, of dreigende
structurele werkloosheid op te heffen, c.q. te voorkomen
en het vertrekoverschot dat zich in verschillende probleem-
gebieden voordoet, tot staan te brengen. Bovendien is één
van de doelstellingen van het nieuwe beleid een tegenwicht
te scheppen tegen de zuigkracht van het Westen. De grote
aantrekkingskracht van het Westen voor de industrie is
gelegen in de aanwezigheid van gunstiger vestigingsfacto-
ren. Doel van de in het raam van hei nieuwe industriali-
satiebeleid te treffen maatregelen is tevens de concurrentie-
positie ten opzichte van het Westen des lands te versterken.
Als probleemgebieden in Overijssel heeft de Regering, na
overleg met het provinciaal bestuur, aangewezen het ge-
bied van Noord-Oost Overijssel, alsmede Noord-West
Overijssel. Als te stimuleren kernen, welke voor bijzondere
faciliteiten op het punt van de industrievestiging en soor
extra v6orzieningen in de culturele en maatschappelijke
sector in aanmerking komen, zijn aangewezen de plaatsen
Zwolle als kern van primaire orde, en Hardenbergen Kam-
pen als secundaire kernen.
Welke bestuurlijke aspecten, bezien vanuit provinciaal
17-2-1960
•
•
157
standpunt, ‘zijn aan het nieuwe beleid verbonden met be-
trekking tot de problematiek, zoals die zich momenteel
in Overijssel voordoet op het gebied van de werkgelegen-
heid en met betrekking tot de plaats van Overijssel in natio-
naal verband? De doelselling van het nieuwe beleid is,
zoals gezegd, tweeledig, ni. het scheppen van werkgelegen-
heid in de probleemgebieden en het creëren van een tegen-
wicht tegen de zuigkracht van het Westen. Deze tweedoel-
einden zijn moeilijk verenigbaar
bij
de thans uitgestippelde
politiek, waarbij met het aantal kernen, met’ name in de
noordelijke provincies, zeer kwistig is gestrooid. Het nieu
we beleid kan weliswaar een bijdrage leveren voor de op-
lossing van het vraagstuk van de werkgelegenheid in de pro-
bleemebieden en stimulerend werken ten aanzien van het
scheppen van een gunstiger industrieel klimaat, doch een
wezenlijke bijdrage voor de problematiek van de over-
bevôlking van het Westen kan hiervan nauwelijks worden
verwacht. Hiervoor is concentratie in enkele uitstekend
te outilleren kernen van betekenende omvang noodzake-
lijk. Alleen met enkele zodanige kernen zal overig Neder-
land kunnen wedijveren met de centra in het Westen des
lands
Wat betekent de aanwijzing van de drie kernen voor de
‘situatie in Overijssel? In
afwijking
van de visie van het
provinciaal bestuur met betrekking tot de ontwikkeling
van Noord-West Overijssel, heeft de Minister van Econo-
mische Zaken de gemeente Steenwijk niet aangewezen als
te stimuleren kern. Wel is het gebied van Noord-West
Overijssel tot probleemgebied verklaard. Als voornaamste
overweging voor de niet
aanwijzing
van een kern in dit
gebied heeft gegolden de aanwezigheid van de dichtbij dit
gebied gelegen kernen Meppel en Wolvega. Het provin-
ciaal bestuur is het met- deze zienswijze van de Minister in
het geheel niet eens. De Staten van
Overijssel
hebben zich
in hun vergadering van 18 december 1959 volledig achter
de mening van het College van’ Gedeputeerde Staten ge-
steld en de Minister van Economische Zaken verzocht
Steenwijk alsnog als kern aan te wijzeh.
Voôr het werkgelegenheidsvraagstuk in. Noord-West
Overijssel bieden de rbndorn dit probleemgebied aange-
wezen kernen geen afdoende oplossing, omdat in verband
met de minder goede verkeersverbindingen in dit gebied,
de afstand tot deze kernen te groot moet worden genoemd.
Bovenal echter, omdat naar streek, bevolkingopbouw en
leefgewoonten Noord-West Overijssel’ een afzonderlijk ge-
bied vormt, waarvan Steenwijk typisch de kern vormt.
Kortom, hier heerst een situatie die geen enkele aansluiting
biedt aan Meppel, Wolvega en omgeving. Het vertrek-
overschot zal op deze
wijze
dan ook niet tot staan worden
gebracht. Bovendien zijn de maatregelen welke in het
So-
ciale en culturele vlak als begeleiding van het industriali-
satiegebied zijn aangekondigd volledig ondergeschikt ge-
maakt aan het economisch beleid. Dit betekent dat in
hoofdzaak de te stimuleren kernen van de eerste en de
tweede orde van deze maatregelen zullen gaan profiteren,
waardoor Noord-West
Overijssel
ook wat dit betreft tussen
twee stoelen dreigt te vallen.
De betekenis van de
aanwijzing
van Noord-West Over-
(Advertentie)
° 1788.
.
Â.M’STERDAMS CIIE
WORD )ITGEGEVE?4 EV
MAANDAG
N°.
109′
EXTRA- COURANT.
flEND’RTl( LJNSEN.
D1N
8
SFPTE.tBER.
A:,
MSTERD..Mdeii scptieber.
,,In
onze twee vo(rg4n.
•,
7e’s
eenigrrna:c het
gebalder van
‘
t
G’*lut verdnofd h’b.
‘ten vn den v en 4deezer, ga’n y âen Leereee –
., ben: reeds gedurende den ginfèhen rhtg watert
,
Kerle Sc’,cts
van het een
eD
an8r,
waar
trwe
det
,,
/ilidjci,ap
algemeen;
‘t
JV,dpeleoca-cna
Y, pront’e met keer
gil
Srns Rcc ,tin, het vnbyf van nO)t’LCC tTtt.E
t’a
–
i Vineget’ in top gehaald, en zadki zat men ok van min-
EN hOMNc,LYIUt jIO&,r!EDF.N , innen ons.. Vii
t
– ,,
tk e V ruIgen. In de Stad, Vooral der Ze wfche SciuIren,
ffi
gnrachi ieft , op
tedele
i v3ga;iun. lIet
,, in de
‘tinie Crage
lig4ende.
Na hw eerfle h*won
Vout
de Jwroes
. oRrJgzra_vn
.!li
‘OLK
ret!de • .hoerscbre voor.
dien,
Andvvde..
»
Uerlei rand eufln’l .h
–
otirtpykfte
DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVING
WETTIGE O1
,
.
De berichtgeving anno 1788 bood weinig
financieel-economisch terrein verschijnen
4y& en wy zyta
‘er
v
economisch nieuws.- Plaatselijke gebeur-
dagelijks. onze gegeven
heh n
tenissen waren toen nog aanleiding tot
Ook De Twentsche Bank heeft haar eigen
,, gen aan ig vuten, wet
geian zyn en verzeld
een ,,extra-courant
,,
actuele berichtgeving, op zakelijk en
‘,.
‘Zo rtn meo onder
ï
Onze eeuw geeft daarentegen een geheel
financieel terrein. Onze kantoren verschaf-
dat t’e £RFSTAI>IQ1
ander beeld te zien en berichten op
fen U hierover gaarne nad&e inlichtingen
bewaards ilond te do
dat ziiIkr ccnè waare’
‘
– DE TWENTSCHE BANK
tilgmi,, dat de
WaAItt
;v–
.
160
kantoren zn Nederland
chvaa,J:e/,ev’rn,’lh
.
IYK HUIS
,.—-
—‘-‘••-‘-
‘-‘-‘—
‘,”
“-“-“.•.
.
ig
o}k
bnd
ndervil daar,
dot, dat
Zdtg.1mr’n.
. ” – ,, gemaklyk te rezeen , wrdienden. dankbaro
lof
drr lrgezetenen.
[
• ,, de031 Auitotun, een mérklyk merdnngewont
‘ ‘,
.
»
.By liet uitflppen en c-I(,eifen, weldhEfo4Gezel&4np
it
.,.,n
.4 taee1fdi
dior de boveizenoenade iw’e lktrui
jcinieJ De
iLot
1,58
17-2-1960 –
r
ijssel als probleemgebied wordt hierdoor van weinig bete-
kenis voor de oplossing van de problematiek in dit deel
van de provincie. Het provinciaal bestuur heeft in samen-
werking met de gemeenten uit dit gebied een Streekraad
‘oor Noord-West Overijssel ingesteld, met als doel te ko-
men tot een geïntegreerde aanpak van de moeilijkheden
waarmede deze streek te kampen heeft. Het werk van deze
Raad zal echter veel minder effectief kunnen zijn, indien
de Rijksoverheid niet bereid is stimulerende maatregelen
voor dit gebied te treffen. Voor de ontwikkeling en ver-
• heffing van dit gebied is aanwijzing van Steenwijk, de cen-
trumgemeente van Noord-West Overijssel, tot ontwikke-
lingskern noodzakelijk.
Aangezien in andere bijdragen in dit nummer meer in
• het bijzonder zal worden ingegaan op de betekenis welke
verkeersvoorzieningen, het streekplanwerk en maatregelen
in de sociale en culturele sector voor het industrialisatie-
proces in deze provincie inhouden, zal hieraan, hoewel er
belangrijke bestuurlijke aspecten aan zijn verbonden, hier
thans geen verdere aandacht worden geschonken.
De aanwijzing van de drie kernen Zwolle, Hardenberg
en Kampen is voor de verdere industrialisering van Noord-
Oost Overijssel en het gebied van Zwolle-Kampen van
groot belang. Dit betekent echter niet dat hiermede een
oplossing kan worden verkregen voor het vraagstuk van
het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de
Overijsselse bevolking in de
nabije
toekomst. Daarnaast
blijft nog de vraag bestaan op welke wijze de provincie
Overijssel zelf een
bijdrage
kan vormen voor de ontlasting
van het Westen.
Het provinciaal bestuur heeft in een tweetal rapporten
t.w. het urgentieplan industrievestiging en het introductie-
rapport: ,,Om de toekomst van Overijssel” zijn visie over
deze vragen gegeven en richtlijnen opgesteld voor het toe-
komstig beleid op het terrein van de verdere industriali-
satie van dit gewest. In beide rapporten is er van uit gegaan
dat Overijssel niet alleen werkgelegenheid voor de eigen
bevolking dient te verschaffen, doch tevens een bijdrage
kan en dient te leveren in het ‘kader van een verdere sprei-
ding van de industrie over ons land. De ligging van Over-
ijssel en de vooraanstaande positie, welke deze provincie
steeds heeft ingenomen op industrieel gebied maken deze
provincie daartoe
bijzonder
geschikt. In het urgentie-
programma industrievestiging is op grond van een aantal
objectieve factoren nagegaan welke plaatsen het meest ge-
schikt zijn om een
bijdrage
te leveren voor de verdere indus-
trialisering van dit gewest. Hierbij is een.indeling gemaakt
van kernen van de eerste orde, t.w. de Twentse steden,
Deventer en Zwolle, kernen van de tweede orde, ni. Har-
denberg, Kampen en Steenwijk, en de overige kernen.
Dit plan dient als richtlijn voor het provinciaal bestuur
bij het voeren van iijn industrialisatiebeleid. Alleen reeds
voor wat betreft het scheppen van voldoende werkgelegen-
heid voor de eigen bevolking staat Overijssel voor een
grote opgave. Naast de natuurlijke bevolkingsaanwas is
hierbij van betekenis le afnemende werkgelegenheid in de
landbouw en de omstandigheid dat de werkgelegenheid in
de textielindustrie weinig expansiemogelijkheid meer biedt.
Dit laatste is uiteraard in het bijzonder voor de situatie in
Twente van belang.
De hierboven genoemde kernen van de eerste orde, kun-
nen naast het verschaffen van werkgelegenheid aan de
eigen bevolkingevens een belangrijke rol vervullen in het
kâder van de industriespreiding op nationaal niveau. Ter
versteviging van de concurrentieverhouding ten opzichte
U kunt Uw beleggingsrisico
verdelen over ruim 150 vooraanstaande
ondernemingen
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN
1894
BE
L
EGGI NGS MAATSCHAPPIJ
WESTERSINGEL 84 – ROTTERDAM
(Advertentj)
van het Westen des lands zal echter een aantal maatregelen
nodig zijn, zoals het scheppen van betere verkeersverbin-
dingen, alsmede uitbreiding van de ruimtelijke, sociale en
culturele voorzieningen. Deze plaatsen zullen een meer
typisch stedelijk karakter met een daarbij passend ver-
zorgingsniveau
.
dienen te verkrijgen. Het is nl. gebleken
dat, hoewel de bedrijfskosten in de grote centra boven het
landelijk gemiddelde liggen, deze centra toch de meeste
aantrekkingskracht blijken uit te oefenen. Dit verschijnsel
duidt op de grote betekenis welke in ondernemerskringen
wordt toegekend aan de zogenaamde secuncaire vesti-
gingsfactoren
1).
Verbetering van de infrastructuur is der
–
halve geboden.
In het introductierapport is een aantal maatregelen aan-
gegeven o.a. op verkeersgebied, alsmede sociale en cultu-
rele voorzieningen, voorzieningen op het gebied van de
woningbouw, stadssanering, recreatie, welke noodzakelijk
moeten worden geacht om de kernen van de eerste orde
te brengen op een zodanig niveau, dat zij werkelijk een
tegenwicht kunnen vormen tegen de zuigkracht van het
Westen des lands.
Ten slotte dient nog enige aandacht te worden besteed
aan een tweetal besluiten van het provinciaal bestuur, welke
zijn gericht op een verdere industriële expansie in dit ge-
west. Een van deze maatregelen is de aanstelling van een
provinciale industrie-adviseur wiens taak het is de bestaan-
de en nieuwè industriële vestigingen zomede het provin-
ciaal bestuur in hun relaties over en weer van dienst te zijn.
De andere maatregel beoogt de aantrekkingskracht van
een aantal Overijsselse gemeenten voor de ondernemers te
vergroten door middel van het op voorraad bouwen van
industriehallen door de gemeenten. Het provinciaal be-
stuur heeft een regeling vastgesteld waarbij de provincie
zich garant stelt voor 50 pCt. van de door de gemeenten
te lijden verliezen als gevolg van het leegstaan van op voor-
raad gebouwde industriehallen. Met betrekking tot het
maximum-bedrag per jaar te besteden voor de bouw van
dergelijke hallen is een limiet gesteld van f. 500.000.
Overijssel ziet zich in de komende tientallen jaren op
het terrein van de industrialisatie voor een zware opgave
gesteld. Het wil er echter met kracht naar streven haar voor-
aanstaande positie op dit terrein te behouden, te behouden
niet alleen, maar, waar mogelijk, tevens te verbreden en te
verdiepen ten dienste van de gehele Nederlandse samen-
leving.
Hengelo.
.
G. J. STEGGINK.
1)
Zie: Prof. Dr. L. H. Klaassen: ,,Regionale welvaarts-
verschillen en regionale politiek”.
17-2-1960
159
Li
GEMEENTE STEE
,
NWIJK
•
Nieiive, goedkope terreinen wachten op de vestiging van
•
middelgrote en kleine indutrie.
Lage tarieven voor aardgas en elektriciteit maken vestiging
•
aantrekkelijk.
*
Trein-uurdienst en autobuslijndiensten in alle richtingen.
*,•
Rechtstreeks vrachtvervoer naar alle grote plaatsen.
*
Prachtige omgeving met een ongekende variatie in bos en
hei, water en wei.
*
Steenwijk, gelegen aan groot vaarwater, rijks- en provinciale
wegen, heeft het juiste klimaat!
Vraagt inlichtingen bij het gemeentebestuur inzake:
arbeidskrachten
woningen
•
ontspanning
onderwijs
en uw andere wensen.
Steenwijk, verzorgingscentrum •
en koopstad
1
van noord-wèst-âverijssel.
160
(Advertentie)
172-1960
De landbouw in Overjss’el
De landbouw is in sommige dëlen van Overijssel, bijv.
in het midden en het noord-oosten, nog
altijd
de belang-
rijkste sector van het economisch leven. Van de totale
mannelijke beroepsbevolking in deze provincie vindt echter
slechts 20 pCt. zijn hoofdberoep in de landbouw. Men kan
Overijssel dan ook geen agrarische provincie noemen.
De industrie in Twente, en ook die langs de Ijssel, be-
paalt in sterke mate het karakter en de werkgelegenheid.
Momenteel zijn in geen enkele provincie procentueel zo-
veel arbeiders in de stuwende industrie werkzaam, als hier,
ni.
150
per 1.000 inwoners. De onvoldoende werkgelegen-
heid in de landbouw op de schrale zandgronden in Twente
bood reeds in de vorige eeuw de mogelijkheid voor een aan-
zet van de industriële ontwikkeling (katoen). Na 1900 heeft
de verdere ontwikkeling van de industrie (metaal) in be-
langrijke mate de steeds groeiende bevolkingsoverschotten
van het platteland werkgelegenheid geboden. De generatie-
druk is op de landbouwbedrijven, rond deze industrie-
steden, aanzienlijk geringer, dan elders in de provincie. Het
vertrekoverschot vanuit Overijssel naar het Westen was
‘en is beperkt en wordt ruim gecompenseerd door vestigin
in deze provincie vanuit de drie noordelijke provincies.
Ofschoon dit gewest geen overwegend agrarisch
karakter meer heeft, is de landbouw er toch nog altijd zeer
belangrijk. Op bijna 9,5 pCt. van het Nederlandse cultuur-
land hier wordt o.a. 13 pCt. van de totale Nederlandse
melkvestapel gehouden,
terwijl
van de totale varkens- en
kippenstapel ca. 12 pCt. op bedrijven in deze provincie
voorkomt. Het areaal cultuurlarid steeg de laatste vijftig
jaar van 160.000 ha tot bijna 240.000 ha. Van de nog
resterende 25 pCt. van de bodemoppervlakte – over-
wegend bos, water en woeste grond – kan weinig meer
ontgonnen worden. De bekende rijkdom aan natuurschoon
en de mogelijkheden voor de recreatie schuilen in deze over-
blijvende 25 pCt. van het totale Overjsselse bodemareaal.
Het aantal landbouwbedrjven bedraagt momenteel on-
geveer 27.000, terwijl er ca. 48.000 mannelijke beroeps-
personen in deze sector werkzaam zijn. De cultuurgronden
van Overijssel variëren sterk in bodemgesteldheid en kwa-
liteit: men vindt er kleigronden langs de IJssel en op het
Kampereiland, laagveen in noord-west Overijssel, dal-
gronden in noord-oost Overijssel en zandgronden in grote
variatie in het midden en oosten van deze provincie. Daar-
door wisselen ook de bedrjfstypen sterk; naast speciale
weide- en veenkoloniale landbouwbedrjven treft men er
echter overwegend het gemengde kleine bedrijf aan.
In geen enkele provincie is het aantal bedrijven, dat door
de eigenaren zelf wordt geëxploiteerd zo groot als in Over-
ijssel (ruim 60 pCt.). Meer dan 85 pCt. van de landbouw-
bedrijven in Overijssel zijn gezinsbedrjven, waar de boer.
– op de grotere soms bijgestaan door 1 of 2 zoons –
alle arbeid zelf verricht. Het aantal landarbeiders in
Overijssel is beperkt. De economische reactie van deze
gezinsbedrjven, waar ondernemersbeloning en arbeids-
loon naar dezelfde persoon toevloeien, op buy, lage
prijzen van de produkten is vaak geheel anders dan die
van grotere landbouwbedrjven, waar met vreemde arbeids-
krachten wordt ‘gewerkt. Hun aanpassings- en weerstands-
vermogen – ook bij crisis – is zeer aanzienlijk.
Bij
lage
prijzen zal men op deze gezinsbedrjven vaak de produktie
opvoeren en meer uren gaan werken, om op die wijze tôch
nog een matig inkomen te winnen. Het ondernemersinko-
men is op deze gezinsbedrjven veelal gering of niet bekend.
De vroegere afgeslotenheid – met een bedrijfsvoering
gericht op zeifvoorziening – behoort volledig tot het ver
–
leden. Wel is de
bedrijfsvoering
dikwijls traditioneel en ge-
baseerd op vanouds bekende schema’s. De kwaliteit van
de bodem, de onvoldoende waterbeheersing en de slechte
verkaveling en ontsluiting werken deze traditionele be-
drjfsstijl in de hand. Specialisatie komt nog maar in be-
perkte mate voor. De gemiddelde bedrjfsgrootte van het
‘gemengde bedrijf is ongeveer 9 ha. De eigen bodemproduk-
tie op deze bediijven wordt zeer aanzienlijk opgevoerd
door de aankoop van grote hoeveelheden meststoffen.
Daarnaast worden jaarlijks ten bate van het rundvee, de
varkens en de kippen voor vele tientallen miljoenen gul-
dens veevoer van elders op deze bedrijven aangevoerd
(étagebedrijven). Zowel de aankoop van grondstoffen als
de verwerking en verkoop van de produkten geschiedt
veelal coöperatief. Een groot aantal coöperatieve aan- en
verkooporganisaties en verwerkingsbedrjven verzorgt voor
deze kleinere, landbouwers het leeuwedeel van de agra-
rische handel.
Of deze ontwikkelingsgang een gunstige dan wel edn
ongunstige irvloed heeft op het ondernemersbewustzijn
en’het zelfstandig wijzigen van de bedrijfsvoering op deze
kleine gemengde bedrijven is moeilijk vast te stellen. Zeker
is, dat de invloed van de coöperatieve organisaties en de
landbouwvoorlichting zeer aanzienlijk is op de leiders van
‘deze klëine landbouwbedrijven. Onder hun invloed komen
bepaalde wijzigingen (bijv. kippenhouderj) soms snel tot
stand. Technisch staat de landbouwproduktie van deze
kleine bedrijven doorgaans op goed peil. De ontwikkeling
van de jongere generatie is in het algemeen ook goed. Er
zijn sinds vele jaren ruim voldoende landbouwscholen en
-cursussen en het overgrote deel van de jongeren heeft deze
dan ook gevolgd. Helaas is het aantal bedrjfshoofden bo-
ven de 65 jaar nogal aanzienlijk en de ontwikkeling en
– kennis is bij deze ouderen soms gering.
De Overijsselse landbouw in zijn vele variaties over-
ziend moet men constateren, dat de technische kwaliteit
van zijn produktie zo ongeveer o ‘het gemiddelde niveau
vai de Nederlandse landbouw staat en internationaal ge-
zien een goed figuur slaat. Tegelijk moet men vaststellen,
dat deze technisch hoogstaande produktie op zeer vele
bedrijven toch maar een matig economisch rendement le-
vert, omdat de produktiekosten algemeen wat hoger liggen,
dan het landelijk gemiddelde. Uit de L.-E.I.-rapporten
komt dit telkenjare weer naar voren. Deze hogere pro-
duktiekosten worden veelal en overwegend veroorzaakt’,
door de matige kwaliteit van de grond (herontginning
is nodig), de slechte verkaveling, het versnipperd grond-
gebruik en de veelal onvoldoende waterbeheersing en ont
sluiting. In sommige gevallen is ook de onjuiste interne
bedrjfsstructuur hiervan mede de oorzaak. Op vele
kleinë landbouwbedrjven – 70 pCt. heeft een oppervlakte
van minder dan 10 ha – is onvoldoende grond of bedrijfs-
kapitaal of een wat te ruime arbeidsbezetting aanwezig.
Naast dit specifieke Overijsselse probleem van de slechte
infrastructuur en van de wat hoge produktiekosten speelt bij
17-2-1960
‘
161
de landbouw in deze provincie fiatuurlijk ook het centrale
probleem van de gehele Nederlandse landbouw: de snelle
opvoering van de arbeidsproduktiviteit. Tegelijk blijven
de vraagstukken van garantie- en prijsbeleid en interna-
tionale afzet hier voortdurend actueel, omdat een belang-
rijk deel van de landbouwproduktie in deze provincie
–
boter, kaas, bacon en eieren
–
op de internationale markt
moet worden geplaatst.
Om
bij
de landbouw in Overijssel
–
en speciaal
bij
de
landbouwers op de kleine bedrijven
–
de belemmeringen
voor kostprijsverlaging weg te nemen en hun de mogelijk-
heid te bieden de arbeidsproduktiviteit op
te
voeren, zullen
in de komende jaren vele maatregelen
–
ten dele door de
Overheid ten dele door de landbouwers zelve
–
genomen
moeten worden. Eensdeels zullen het maatregelen zijn ter
verbetering van de infrastructuur van dediverse gebieden,
anderdeels
zijn
het maatregelen die binnen de bedrijven en
de bédrijfsvoering individueel moeten worden getroffen.
De waterbeheersing, de aanleg van goede landwegen, de
verbetering van de verkaveling en de vestiging van nieuwe
industrieën zullen streeksgewijs knelpunten kunnen weg-
nemen. De bedrijfsvergroting, de afstoting van overtollige
arbéidskrachten, de ruimere investering in bedrijfsgebouwen
en bedrijfsinventaris en dergelijke zullen door de land-
bouwers zelf
–
individueel
–
ter hand moeten worden
genomen. Dikwijls zal men vele van de laatste groep van
maatregelen niet eerder kunnen aanvatten dan nadat de
infrastructuur van de streek aanzienlijk is verbeterd.
De minder goede infrastructuur van het platteland in,
Overijssel is een van de meest ernstige knelpunten voor de
verdere ontwikkeling en rendementverbetering van de
landbouw in deze provincie. Bestuurlijk is een modernise-
ring van het waterschapswèzen in deze provincie aangevat
en hopelijk krijgt dit binnenkort over de gehele provincie
haar beslag. De vele
kleine waterschappen zijn onderge-
bracht in enkele grotere. Daarmee is wel de grondslag
gelegd voor de juiste waterbeheersing, maar de uitvoering
van vele kostbare waterstaatkundige werken
–
groten-
deels afhankelijk van de toezegging van voldoende sub-
sidie
–
moet in vele delen van de provincie nog beginnen.
De plannen van waterschappen en cultuurtechnische dienst
t.a.v. waterafvoer en watertoevoer, waterzuivering enz.
vragen in de komende jaren vele tientallen miljoenen gul-
dens. Het tempo van uitvoering van deze waterstaatkun-
dige werken is beslissend voor de toekomstige ontwikke-
ling van de landbouw. Daarnaast en tegelijkertijd zullen
voor bijna
alle
cultuurgronden ruilverkavelingen moeten
worden doorgevoerd. In het enige tijd geleden verschenen
Landbouwrapport II van het Provinciaal Bestuur in Over
–
ijssel wordt vermeld, dat ruim 20.000 ha reeds via ruil-
verkavelingen is verbeterd, dat momenteel ca. 35.000 ha
in bewerking is en nog voor bijna 200.000 ha de aanvrage
is ingediend.
Een nieuwe kavelindeling, met aanleg van goede ino-
derne landwegen en herontginning, met verplaatsing van
boerderijen en bedrjfsvergroting zal de mogelijkheid moe-
ten scheppen voor snelle mechanisatie en de gewenste ratio-
nalisatie. Er moeten mogelijkheden geschapen worden voor
een nieuwe bedrjfsstructuur en specialisatie. Een globale
schatting van de manweken arbeid nodig voor al dit soort
(Advertentie)
N.V. NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ
i-
:
-•
-…..
‘~iA ig
-.
–
..lI
..’
….
.-.
t
,
–
–
itt
.
–
•
9
9::L
TL-
:-
–
—L–
__________________________________________________________________
–
–
:-
-—
/
– .-.-
-S
•
S
-..
-:
..
S,
•
–
.
& “t”
.’
•-;,-•..
.
”
S,
.
1
GASPUT IN DE PROVINCIE OVERIJSSEL
162
17-21960
werk komt tot een totaal cijfer van ca. 15 mln. inanweken.
Om dan ook via deze noodzakelijke verbetering van de
infrastructuur de grondslag te leggen voor een volkomen
moderne landbouw met lage kostprijs en hoge arbeids-
produktiviteit, zullen zeer aanzienlijke bedragen door Over-
heid en bedrijven moeten worden geïnvesteerd. Met grote
belangstelling wordt in Overijssel daarom uitgezien naar
de beslissing, die de Regering binnenkort gaat nemen t.a.v.
het ,,Meerjarenplan voor ruilverkavelingen”. Zal de land-
bouw in Overijssel twintig, dertig of nog meer jaren moeten
wachten op goede verkaveling, wegen en waterbeheersing?
Het probleem van de kleine landbouwbedrjven en de
beperkte mogelijkheden op deze bedrijfjes – met het ver
–
schijnen van het rapport Hofstee weer sterk naar voren
gehaald – heeft ook in deze provincie sinds jaren de volle
aandacht. Ruim 70 pCt. van de landbouwbedrijven hier
is immers kleiner dan 10 ha. Sommige landbouwers zullen
vrijwillig kunnen worden overgeplaatst naar de nieuwe
IJsselmeerpolders en anderen – vooral ouderen – zullen
kunnen worden uitgekocht. Met de op deze wijze vrij-
komende cuitdurgrond kan van een derde categorie het
bedrijfje worden vergroot, doch de overblijvende vierde
groep met beperkte oppervlakte cultuurgrond – waar
–
schijnlijk veruit dè grootste groep – zal door sterke
intehsivering en het houden van meer varkens en kippen
de arbeidsproduktiviteit moeten opvoeren.
Het boven geschetste proces is op gang. Sinds 1947 ver-
minderde het aantal kleine bedrijven reeds met meer dan
1.000, terwijl er in diezelfde tijd ongeveer.5.000 mannelijke
arbeidskrachten afvloeiden. Deze -intensivering van vele
en vrijwillige opheffing, verplaatsing en vergroting van
andere kleine bedrijven zal alleen mogelijk zijn
bij
een
snelle verdere industriële ontwikkeling van geheel Over-
ijssel. Tegelijk biedt deze industrialisatie de mogelijk-
heid voor de regelmatige afvloeiing van de overtollige
arbeidskrachten op de landbouwbedrijven- en tevens voor
het noodzakelijke vertrek van ca. 60 tot 70 pCt. van op
het platteland geborenen, die er geen werk zullen vinden.
De
aanwijzing
van Zwolle, Kampen en Hardenberg –
waarom ook niet Steenwijk? – als industriële ontwikke-
lingskernen is voor de landbouw zeer belangrijk. Minstens
zo belangrijk is, dat de bestaande oude industriekernen
in Twente en langs de IJssel voldoende mogelijkheden
voor uitbreiding worden geboden. Verplaatsing van indus-
trieën van oude naar nieuwe kernen – zoals nu wel voor-
komt! – brengt voor het totaal in deze provincie geen
verruiming van de werkgelegenheid. De Regering zal erop
dienen toe te zien, dat verplaatsing-van industrie binnen
deze provincie niet gelijk wordt gesteld met nieuwe vesti-
ging.
De structuurwijziging, die op de kleine landbouwbedrj-
ven noodzakelijk is, om de arbeidsproduktiviteit op te
voeren en de produktiekosten te doen dalen, vraagt aller-
eerst de geleidelijke en vlotte afvoer van overtollige arbeids-
krachten door verdergaande industrialisatie in de omge-
ving. .Vervolgens is ruime kapitaalsinvestering ten bate van
de uitbreiding van sommige en de intensivering van vele
van deze bedrijven nodig. Natuurlijk zal
bij
de verbete-
ring van de infrastructuur ook ernstig aandacht geschonken
moeten worden aan vermindering van het totaal aantal
kleine bedrijven op basis van vrijwilligheid, doch vele be-
drijven van rond 10 ha zullen door ruime kapitaalsaanwen-
ding en intensivering een goed rehdement kunnen leveren,
indien de afzet van hun exportprodukten op de buiten-
landse markten mogelijk blijft. Juist voor deze middel-
17-2- 1960
grote gezinsbedrijven is de ontwikkeling van de Bejielux
Unie en E.E.G. van uiterst grote betekenis. De ontwikke-
lingskansen van deze gezinsbedrjven hangen ten nauwste
samen met een verdergaande liberalisering van de inter-
nationale handel.
Juist omdat het gezinsbedrjf van 7 tot 12 ha economisch
zo uiterst elstisch is en groot aanpassingsvermogen heeft,
±al men deze in belangrijke mate moeten handhaven- en
intensiveren. Deze bedrijven zijn het vooral, die ee’n groot
deel produceren van het agrarisch exportpakket. Of men
t.a.v. de vele bedrijfjes beneden 5 ha, die zeer vaak neven-
bedrijfjes zijn naast hoofdwerkzaamheid van de eigenaar
in industrie of verzorgende diensten, extra maatregelen
moet treffen om ze vrijwillig op te heffen, waag ik te be-
twijfeleii. Met een stijgende welvaart verminderen zij in
omvang en aantal – dat bleek reeds – en de totale om-
vang van de produktie op deze
bedrijfjes
is ‘beperkt. Zij.
vervulden van oudsher echter in deze provincie een belang-
rijke rol, omdat zij de overgang van landbouw naar indus-
trie vergemakkelijkten en deze beide sectoren van heteco-
nomisch leven dichter
bij
elkaar brachten. Mogelijk kunnen
ze in de toekomst bij arbeidstijdverkorting – op het
gebied der vrije tijdsbesteding – een belangrijke rol spelen.
Ook voor de ontwikkeling van de tuinbouw, die overigens
in Overijssel nog maar uiterst bescheiden wordt beoefend
– IJsselmuiden, Dedemsvaart – bieden zij ontwikkelings-
kansen.
• De bedrijfsgebouwen en inventaris
zijn
in de laatste
vijfendertig jaar op zeer veel landbouwbednijven onvol-
doende gemoderniseerd. Belangrijke investeringen zijn in
de komende jaren noodzakelijk. Het aanwezige kapitaal
is voor een onevenredig groot deel vastgelegd in bodem
en gebouwen en het vlottend bedrijfskapitaal is op vele
gezinsbedrjven onvoldoende voor een goede, verantwoorde
bedrijfsvoering. Langlopende kredieten regen matige rente
zijn vooreerst in ruime mate nodig om op vele bedrijven
tot betere bedrijfsresultaten en opvoering van de arbeids-
produktiviteit te geraken. Het Borgstellingsfonds – enkele
jaren geleden door de Regering in het leven geroepen –
zal in Overijssel aanzienlijk ruimer armslag moeten hebben
om voldoende kansen te bieden. De kredietvoorziening
zal mede bepalen of de nodige structuurwijzigingen in d
Overjsselse landbouw in de komende jaren vlot verlopen.
De overgang naar nieuwe bedrjfssystemen en de wijzigin-
gen in de bedrijfsvoering worden sterk afgeremd, doordat
van Qudsher de bedrijven weinig kapitaalintensief, doch
wel sterk arbeidsintensief waren. De arbeidsbezetting ver-
mindert op de bedrijven, doch de daarmee gepaard gaande
noodzaak van ruimer kapitaalaanwending wordt op vele
landbouwbedrijven nog te weinig begrepen. In sommige
gevallen is men ook onmachig om zelfstandig het beno-
digde kapitaal aan te trekken. Overheid en boerenleen-
banken zullen in de komende jaren extra hulp moeten
bieden.
De landbouw in Overijssel staat technisch op een vol-
doende hoog peil en de ontwikkeling van de jongere gene-
ratie op het platteland is goed. Het rendement van de be-
drijven is echter beperkt en de opvoering van de arbeids-
produktiviteit wordt door meerdere knelpunten sterk ge-
remd. Verbetering van de infrastructuur en ruime beschik-
baarstelling van kapitaal zal naast verdergaande industri-
alisatie nodig zijn, om het platteland in Overijssel zijn kan-
sen te bieden: Het ontwikkelingstempo is in sterkemate
afhankelijk -van de hulp, die de Overheid biedt.
Oldenzaal.
B. A. A. ENGELBERTINK.
163
–
/
d evonter
•
De belangrijke handels en zndustrLestad aan de IJssel
•
• 85 ha industrieterrein, gelegen an groot vaârwater’
‘• .
0 Havens Smet constant waterpeil
•,
.•
• Spoorverbindingen met het net van de. Nederlandsche Spoorwegen
• Knooppunt van, weg-. en spoorverbindingén
‘
• Grote keuze
;
van onderwijsinstellingen
S-
–
5
.
”
.
• Levendige stad met’ veel vertier, goede hotels en een ‘nieuwe schouwburg•
In
?pdcht
van het gemeentebestuur is door het Nederlandsch &onomiscFi Instituut te Rotterdam en
de heer D.: Zuiderhoek, stedebouwkundige te Baarn, een plan ontyorpen; dat: voorziet in de uitgroei van
«-Deventer tot een
1
stad vai 250.000 inwdiiers. In dit plan is onder meer eén terrein gereserveerd voor
Ieen in
•
Deventer te vestigen universiteit.
S
‘
•,
0
,
•
‘
‘S
•’
.
:
5
•
‘
•
•
.
S
•
S
‘
.
,
.
•
”
S
Inlichtingen omtrent
indus,trieve’stiging
S
‘
«
S
•
BEDRIJF VAN OPENBARE WERKEN,
Poistraat 14,
DEVENTER
S
–
(
Adverténtie)
S
–
S 0
•
‘
1
,
164
–
,’,
‘
S
•’
‘
, ,: ‘
S
,
– ”
17-2-1960
De ontwikkeling van de
industriële werkgelegenheid na de oôrlog
Overijssel, sterk geïndustrialiseerde provincie.
Overijssel is één der meest geïndustrialiseerde provincies
van Nederland, niet alleen op het ogenblik, doch reeds
gedurende een lange reeks van jaren. Al
bij
de beroepstel-
hing van 1930 kwam Overijssel met 48,6 pCt. van de totale
beroepsbevolking, werkend in de nijverheid, als sterkst
geïndustrialiseerde Nederlandse provincie uit de bus. Ook
bij de volgende beroepstelling, in 1947, behoorde Overijssel
met 41,2 pCt. tot de in dit 6pzicht hoogst genoteerde po-
vincies, maar het percentage van Noord-Brabant en Lim-
burg was toen iets hoger. Toen de na-oorlogse opbouw van
de industrie – in 1947 had vooral de textielindustrie met
gebrek aan grondstoffen te kampen – in Overijssel op
gang kwam, werd al spoedig weer de eerste plaats bereikt.
Volgens gegevens van de Algemene Industrie Statistiek
van het C.B.S. over het jaar 1957 bedroeg het aantal man-
nen en vrouwen, dat in de Overijsselse bedrijven met meer
dan tien man personeel werkzaam was, 138,5 per 1.000
inwoners. De provincie Limburg stond met 136 op de
tweede en Noord-Brabant met 130,5 op de derde plaats.
In 1958 is het Overjsselse
cijfer
echter teruggelopen tot
nog geen 128 per 1.000 inwoners, waardoor Limburg met
134 – eveneens gedaald – eerste is geworden en Noord-
Brabant met 127
(-3,5)
derde blijft. Bovengenoemde ont-
wikkeling hangt niet alleen samen met de structuur van
het Overijsselse industriële apparaat, doch ook met andere
ontwikkelingen waarop wij nog nader terug zullen komen.
Na-oorlogse ontivikkeling.
‘Bezien we eerst de na-oorlogse ontwikkeling in cijfers.
Omdat de Overijsselse industrie hoofdzakelijk in Twente
geconcentreerd is,
zijn
in onderstaand staatje de totalen
voor Twente afzonderlijk vermeld.
Aantal arbeidskrachten in de Overjsselse industrie per 1 juli
in de jaren 1948-1959
1
1948
1
1953
1
1957
1
1959
Kleding en reiniging
9.733
10.055
11.692
10.807
Metaalindustrie
………….
16.957
20.815
25.941
24.670
Textielindustrie
…………
38.551
45.412
45.269
1
40.814
Voedings- en genotmiddelen
6.764
7.967
9.193
1
9.756
Overige industrie
………..
9.367
11.553
14.635
15.182
Totaal
……………….
.•.
81.372
95.802
106.730
101.229
Aandeel Twente
………..
63.933
73.482
79.675
74.150
in procenten
……………
78,6
76,7
74,7
73,3
Na het jaar 1948, dat nog onder invlbed stond van de
naweeën van de oorlog, is het aantal arbeidsplaatsen snel
gestegen tot in 1953, een ontwikkeling, die doorzette tot
1957. Nadien is er echter een daling van het aantal indus-
triële arbeidskrachten. Bezien we de jaren 1957 en 1959,
dan blijkt deze teruggang hoofdzakelijk door de’ textiel-
industrie te zijn veroorzaakt, hoewel ook de kleding en
reiniging terugloopt en de metaalindustrie evenmin de
cijfers van het topjaar 1957 haalt. De overige industriële
sectoren – die consumptiegoedrën voortbrengen – ne-
men wel toe en zijn niet zo aan conjunctuurschommelingen
onderhevig. Vooral de voedings- en genotmiddelenindustrie
geeft een geleidelijke – sterke – groei te zien. In de ,,ove-
rige” industrie is echter. relatief slechts een klein aantal
arbëiders werkzaam. De bedrijfsklassen hierin onderge-
bracht, schommelen om een bezetting van ongeveer 2.000
arbeidskrachten. Hoewel het totale aantal arbeiders dus
niet zo bijzonder groot is, is het aandeel van 11,5 pCt. in
1948 gestegen tot 15 pCt. van het totaal in 1959.
Regionale verschuiving.
Naast deze absolute ontwikkeling van de industrie is er
ook een regionale verschuiving gaande. Uit de
cijfers
blijkt,
dat het aandeel van Twente langzaam maar zeker afneemt,
hoewel dit gebied nog steeds het bolwerk van de Overijsselse
industrie blijft. In het volgende overzicht zijn
enige
cijfers
opgenomen omtrent de ontwikkeling en mate van indus-
trialisatie in de verschillende streken van de provincie.
Industriële ontwikkeling in de verschillende streken
van Over ijssel a)
1948
1957 1959
in pro
in pro
in pro
mille mille
mille
Arb.
van de
Arb.
van de
Arb.
van de
bevol.
bevol-
bevol-
king
king
king
Almelo e.o
………..
16.219
150
20.803
168
19.091
148
Hengelo e.o
………
16.558
191
22.070
215
21.116
197
Enschede e.o. …..
.31.156
201
36.802
206
33.958
185
Twente
…………
63.933
1
183
1
79:675
F
197
1
74.165
1
177
N.W.-Overijssel
. . . .
984
31
1.355
40
1.455
43
NO-Overijssel
. . . .
1.417
25
2.979
50
3.133
51
IJssel-Vechtdelta
….
7.662
64 10.456 80
9.604
71
Z.W.-Overijssel
7.376
83
12.265
121
12.869
123
Overig Overijaael….
17.439
59
27.050
83
27.061
81
Overijssel
……….
81.372
i
126
106.730
1
145
1101.229
1
134
a) Deze cijfers zijn ontleend aan onze eigen documentatie en wijken enigs-zins af van die van de Algemene Industriestatistiek van het C.B.S.
Probleemgebieden.
De totale absolute winst aan industriële arbeidsplaatsen
van het gebied buiten Twente, is in de na-oorlogse jaren
ongeveer even groot als in Twente, dat toch altijd nog aan
314
van het totale aantal arbeidskrachten werkgelegenheid
biedt. Eén en ander wordt ook duidelijk wanneer de be-
zetting per 1.000 inwoners wordt vergeleken.
De twee minst geïndustrialiseerde gebieden zijn Noord-
West en Noord-Oost ‘OverijsseL Noord-West Överijssel
met het streekcentrum Steenwijk sluit volledig aan bij
Noord-Nederland. Het is een expulsiegebied met gebrek
aan werkgelegenheid, waaraan de
nabij
gelegen Noord-
oostpolder niets heeft kunnen veranderen. Integendeel,
hij vergroot juist het probleem, want ook de Noordoost-
polder gaat langzamerhand een expulsiegebied worden
en vraagt om meer werkgelegenheid in andere sectoren
dan de landbouw. Het aangrenzende oude land kan hier
een taak vervullen.
Nog minder industrie had direct na de oorlog Noord-
Oost Overijssel, dat in 1952 tot ontwikkelingsgebied werd
verklaard. Dit gebied met structurele werkloosheid sluit
eveneens geheel bij het Noorden van het land aan. Harden-
berg is thans kerngemeente. Zoals uit de cijfers blijkt is de
17-2-1960
•
•0
.
,
De
•
chemische sector
van
de.
Koninklijke
Industrieele
schikt over een eigen bedrijfsiaboratorium, dat in nauw
–
Maatschappij v/h Noury
&
Van der Lande N.V. heeft zijn
contact staat met het Centrale Laboratorium. Het feit dat
.
ontstaan te danken aan researëh op het gebied van olie-
de chemische sector zijn ontstaan
te
danken
heeft
aan
•
en meelveredeling. De aard van
de
chemische
industrie
research is kenmerkend voor het beleid. Aan reséarch en ont-
.
brengt met zich mede dat de vervardiging van één produkt
wikkeling van nieuwe produkten wordt de grootste zorg
de fabricage van een keten van neven- en bijprodukten ten-
besteed.
De
bedrijfsiaboratoria
besteden
gelijktijdig
de
gevolge heeft. Deze beide feiten, gevoegd bij een gezonde
uiterste zorg ‘aan contröle op de kwaliteit van bestaande
–
k
•
dosis
ondernemingslust, hebben het aanzien gegeven aan
produkten: Dit verklaart deze keten- van laboratoria in bin-
–
een chemiscli concern met fabrieken in
–
binnen- en buiten-
nen- en buitenland en -is mede een verklaring voor de groei
—
land. Een korte beschrijving daarvan past in het kader van
van het concern.
–
–
–
–
•
-,
dit speciale nummer van E.-S.B. over, de provincie Over-
–
De meeste
–
chemische produkten die door-Noury
&
Vân
–
ijssel; omdat Déventer van oudsher de zetel is ‘van het hoofd-
der Lande worden vervardigd kunnen -al naar gelang- -de
—
–
kantoor en de oudste bedrijven van Noury
&
Van der Lande,
omstandigheden
–
dit
–
vereisën door
le bedrijven in het ene
Het ‘aantal chemische fabrieken, dat Noury
&
Van der
of het andere land worden gefabriceerd, waardoor het con-.
–
–
—
–
Lande in de loop der jaren heeft gesticht, maakt precies een
‘E.E;G.-ver-
cern uitstekend is voorbereid op. produktie ‘in
–
–
–
–
dozijn vol. De eerste chemische fabriek werd niet opgericht
–
.
band. In het kader van ‘deze korte beschrijvifig beperken
–
.-
–
in Deventer doch in Roermond. Veel later werd in het daar-
– –
wij ons wat de produkten betreft tot enkele algemene op-
–
bij in de buurt gelegen Herkenbosch de ,,Limburgsche Gist
–
–
merkingen.
–
en Spiritusfabriek” in bedrijf -gesteld. In Deventer zelf be-
–
–
–
–
Noury
&
Van der Lande produce,ert o.a. geneesmiddelen,
–
ijinden zich behalve het Hoofdkantoor, het Centrale La-
–
insekticiden en onkruid-bestrijdingsmiddelen,
reinigingsmid-
–
boratorium, hei’ farmaceutische
b
edrijf
Nourypharma” en
–
delen, het zelfwerkzame bestanddeel van een aantal beken-
de Electrochemische
–
Industrie, de Ed. Ook bevindt zich te
de wasmiddelen, gist, en spiritus, ,hulpgrondstoffen voor de
–
–
Deventer de Exploitatie Maatschappij die zich bezighoudt verfindustrie en maakt katalysatoren, versnellers en week-
–
–
met. de fabricage van chemicaliën voor• land- en tuinbouw
nakers
:
voor de zo
belangrij
,
le
en
snelgroeiende
plastic-
en een bedrijf dat is gespecialiseerd in de’ vervaardiging van
-industrie. Het concern bezit een van de negen citroenzuur-
–
was-
n reinigingsmiddelen. Ook de eigen drukkerij bevindt
a rie en van
e were
.
–
zi5h te Deventer.
.
–
, –
–
In het buitenland hèeft’ Noury &’ Van’der Lande in de
‘
–
–
In, grote lijnen – -is hiermede een ,schets ‘gegeven van een
chemische sector
fabrieken
in
Frankrijk,
Duitsland
–
en
chemisch concern ‘dat ontstaan en gegroeid is in Deventer,
–
Groot-Brittannië. De Duitse’ fabrieken bevinden- zich in de
‘
‘
del oude Hanzestad, waar ongeyeer.
.1
?,.
eeuw geleden
–
deze
grenspiaats
Èrnmerik, de Franse fabriekn liggen aan de
onderneming werd gesticht en’ waar thans nog steeds de
–
Oise nabij de historische plaats Compiègne. De fabrieken
–
–
leiding zetelt. Aan de Brink in Deventer’ wordt het alge-
–
–
in Engeland liggen’ te
–
Gillingham.
,
-,
meen beleid bepaald van een chemische industrie met be-
Wij schreven dat het
CentraleLaboratorium
zich ‘te
,
–
langen in technisch ontwikkelde landen jn Europa en han-
Deventer
–
-bevindt: Ieder der bovengenoemde ‘fabrieken be-
•,
7-
1
–
delsbelangen die heel de wereld omvatten.
– –
–
-‘
-.-
Een van de chern,sciie fabrieken
DeventerdeElectro
Chemische
•
–
‘–.
t-‘-
–
?”
‘
;-4
–
Q
–
–
.-“•’-.•,-‘
-_
—
•.’
–
–
‘industrie, gelegen aan de
‘•’
‘
,-
Zutfense weg
(Foto K.L.M. -Aerocarto N.V.)
t’
–
I,
–
‘-
‘/’,
•
•
î
–
‘
–
–
–
(Advertentie)
/
–
-,
,1&6
172-1960
—
–
–
-.
„1
•
,1•
industrialisatie hier onder invloed van de genomen maat-
regelen verder voorigeschreden dan in Noord-West Over-
ijssel, hoewel ook hier het cijfer nog niet bijzonder hoog ik.
Wel pendelt een gedeelte van de bevolking op Twente.
Ook in de IJssel-Vechtdelta met de steden Zwolle en
Kampen toont het verloop van de industrialisatie geen
florissant beeld: Na 1957 is er zelfs een flinke daling. De
provinciale – hoofdstad Zwolle is hier een administratief
en verzorgingscentrum voor •een groot gebied. Deze
functie kan echter niet voldoende werkgelegeiiheid meer
scheppen, zodat meerdere industrievestiging geboden is.
De steden Zwolle en Kampen zijn dan ook tot ontwikke-
lingskernen verklaard.
Geheel Noord-Overijssel sluit, wat het werkgelegen-
heidsprobleem betreft, aan bij Noord-Nederland. Daarom
is het welhaast onbegrijpelijk, dat wel Noord-Oost Over-
,ijssel en het gebied van Zwolle en Kampen als probleem-
gebieden zijn aangewezen, doch dat Noord-West Over-
ijssel met
Steenwijk
als centrum, hier als een enclave zonder
faciliteiten middenin blijft liggen. Dit temeer, omdat het
Ministerie van Economische Zaken erkent, dat het te ver-
wachten werkgelegenheidsprobleem.in het rayon Steenwijk
van dien aard is, dat de
aanwijzing
van dit gebied als pro-
bleemgebied verantwoord moet worden geacht.
Zuid-West Overijssel, met Deventer als industriecentrum,
ontwikkelt zich vrij gunstig. Naast de metaalindustrie als
belangrijkste bestaansbron moet hier de voedings- en ge-
notmiddelenindustrie met de chemische industrie worden
vermeld.
Twente.
Dan als laatste grote gebied Twente. We zullen geen
vergelijkingen maken tussén de gebieden onderling, doch
er alleen op
wijzen
dat zich hier het gebied van Hengelo
– metaal – het gunstigst ontwikkelt.
De textielindustrie is steeds de grootste kracht van Twen-
te – zo men wil van Overijssel – geweest.
Zij
is dit nog
en zal dit o.i. ook in de toekomst blijven. In het topjaar
1957 nam de textielindustrie 53 pCt. van de totale Twentse
industriële werkgelegenheid voor haar rekening. Gecom-
bineerd met de verwante confectie-industrie wordt dit per-
centage zelfs 65. Daarnaast bedraagt het percentage voor
de metaalindustrie 22, zodat de ,,overige” bedrijfsklassen
slechts 13 pCt. van het totaal uitmaken.
Als het waar is, dat de textielindustrie – waarover elders
in dit nummer uitvoeriger geschreven wordt – in de toe-
komst niet
meer
arbeiders zal kunnen opnemen, – er is
immers rëeds jaren van stilstand sprake – dan zal de steeds
toenemende beroepsbevolking in andere sectoren werk-
gelegenheid moeten vinden. Eén en ander wil natuurlijk
niet zeggen, dat de produktie in de textielindustrie niet zou
worden opgevoerd.
De al te éénzijdige opbouw van het industriële apparaat
in steden als Almelo en Enschede noopt dan ook tot waak-
zaamheid. Om deze redenen poogt men hier dan ook tot
een meer harmonieuze opbouw van de industrie te komen.
De Almelose industrie, die in 1950 voor ongeveer 50 pCt.
uit textielindustrie bestond en thans voor ca.
45
pCt., is
dit iets beter gelukt’ dan de Enschedese met 73 pCt. textiel
in 1950 en thans nog altijd 70 pCt. De verschuivingen zijn
echter nog gering en dienen zeer zeker groter te worden.
Landelijke ontwikkeling.
Vergelijken we de industriële ontwikkeling van Over
–
ijssel met die in andere provincies over de periode 1950 –
1
AANTAL
ARBEIDSKRACHTEN
IN DE OVER’JSSELSE
INDUSTRIE
‘
101.229
OVERIGE
IND.
15182
81.372
NG
9756
9367
10807
9733
METAAL
24670
16957
38551
•
TEXTIEL
40814
0
1948
1953
‘
1957
1959
1957 dan staat Overijssel met een groei van 8,8 pCt. op de
zevende plaats. De groei in Nederland bedraagt 12,1 pCt.
Wordt echter de periode 1950 – 1958 genomen, dan belandt
Overijssel met een groei van slechts 2,1 pCt. op de laatste
plaats (Nederland .10 pCt.). De gevolgén van de bestedings-1
beperking zijn hier dan ook bijzonder hard aangekomen.
En ook in 1959 is de stand van 1957, zoals uit de tabel blijkt
nog lang niet weer bereikt. Vooral in de textiel- en metaal-
industrie loopt het aantal arbeidskrachten sterker terug
dan landelijk het geval was. De bezetting in de metaal-
industrie daalde landelijk met 3,3 pCt., in Overijssel met
5,9
pCt.; de textielindustrie in Nederland met 6,5 pCt. en
in Overijssel met 8,6 pCt. En dan te weten, dat deze beide
bedrjfsklassen 67 pCt. van de totale werkgelegenheid voor
hun rekening nemen. Hoewel ons over 1959 geen landelijke
cijfers ter beschilddng staan, kan toch wel gezegd worden
dat de industriële ontwikkeling van Overijssel als totaal-
beeld in de na-oorlogse jaren, vergeleken met die in andere –
provincies, weinig spectaculair is geweest. En toch, ondanks
dit alles is Overijssel nog steeds één van de sterkst geïn-
dustrialiseerde provincies van Nederland, hetgeen wel be-
wijst hoe sterk de industrialisatie hier reeds was gevorderd.
Binnen Overijssel zelfde
ontwikkeling gaande.’
Eenzelfde ontwikkeling als Overijssel thans doormaakt
t.o.v. geheel Nederland is in de provincie zelf gaande
Bezien we nl. de cijfers van de ontwikkeling 1948 –
1959,
dan is de bezetting in het sterk geïndustrialiseerde Twente
met 15 pCt. toegenomen. In het veel minder geïndustria-
liseerde ,,overige” gebied van de provincie bedraagt de
groei echter
55
pCt. En in dit ,,overig” Overijssel is weer
het gebied met relatief het kleinste aantal arbeiders in 1948
– nl. Noord-Oost Overijssel – het stefkst gestegen en
wel met 120 pCt.
Uit deze cijfers blijkt wel, dat hoe sterker een gebied is
geïndustrialiseerd, hoe minder sterk de verdere groei is.
Dit is natuurlijk begrijpelijk, maar in Overijssel spreekt,
dit wel zeer duidelijk. Wat is ni. het geval? Doordat zovelen
in de nijverheid werkgelegenheid vonden, met daarnaast
nog een groot aantal agrariërs – 1947 Overijssel: 28,8 pCt.,
Nederland: 20,3 pCt. -, waren de sectoren van de eco-
17-2-1960
•
167
itØ
iqI
ALtI
‘
ELQEN
DEYEN1ER
EI
OriG
fln
.,7r
,
AANTAL
It4DU5rRIEARBELDER$ PER 1000
‘
INWONERS
1
E
/
‘
q3-
‘NZLLEJEN Q
“N.O.OVERLSSF.L
HMELOEidOnG
Iq5g
E.T. 1.0-
nomische en sociale diensten vah oudsher zeer zwak bezet.
In 1930 en 1947 was het percentage respectievelijk 24,8
en 30,1. Met de provincie Drenthe heeft Overijssel de laag-
ste percentages vn geheel Nederland, waarvoor de cijfers
in 1930 en 1947,resp. 40en 42,1 pCt. bedroegen.
Is er in de na-oorlogse jaren van hoogconjunctuur en
welvaartstoeneming en spreiding in het gehele land een
sterke uitbreiding in de dienstensector waar te nemen, in
Overijssel is daarenboven nog van inhaal sprake en dan
vooral in Twente. Bedroeg het percentage in de diensten-
sector werkenden voor de gehele provincie in 1947 30,1, in
Twente was dit percentage 27,9. Alleen Noord-Oost Over-
ijssel had een nog lager percentage. De gebieden van Zwolle
en Deventer lagen met resp. 39,4 en 32,8 pCt. hier ver bo-
ven. Er is hier dus steeds sprake van een faseverschil in de
algemene ontwikkeling van de welvaartsbronnen.
Hoewel het aantal industrie-arbeiders niet sterk is ge-
stegen en-in 1959 zelfs kleiner was dan in 1957, is de totale
beroepsbevolking niet onbelangrijk toegenomen, hetgeen be-
tekent dat deze in andere sectoren werk hebben gevonden.
Hierbij moet ook niet vergeten worden, dat de landbouw
steeds minder werkgelegenheid biedt.
168
Het heeft er alle schijn van, dat de industriële ontwikke-
ling in Overijssel momenteel even op de plaats rust houdt.
Dit wil echter geenszins zeggen dat deze ontwikkeling is
voltooid. Buiten Twente gaat de industrialisatie verder en
hopelijk zullen de ontwikkelingskernen erin slagen vol-
doende industrie aan te trekken. In Twente is min of meer’
sprake van een omschakeling in de industrie en inhaal in
de dienstensector, waardoor vele bedrijven momenteel met
een tekort aan arbeidskrachten kampen.
Toch kan deze ontwikkeling voor Twente alleen maar
winst opleveren, want het is nodig dat naast een hoog ge-
kwalificeerd industrie-apparaat een goed ontwikkelde
dienstensector, zo ruim mogelijk geïnterpreteerd, aan-
wezig is. De zo noodzakelijke bge1eiding komt vertraagd.
Dit zal de thans nog zuivere industriesteden van Twente
een ander karakter met een veelzijdiger aanzien kunnen
geven, waardoor het juist mogelijk zal zijn meer industrie
,,aan te trekken”. Vooral in deze tijd, nu de grenzen lang-
zamerhand vervagen en bij éénwording van West-Europa
Twente in het krachtenveld van de Duitse en Nederlandse
industrie en handel kan komen te liggen, is deze ontwikke-
ling o.i. slechts toe te juichen.
A. J. L. VAN DEN BERG.
17-2-1960
–
T
De werkgelegenheid
mde.
Twentse katoenindustrie
Inleiding.
De internationale katoenindustrie heeft het grote voor-
recht op een lange reeks van jaren van statistische abeid
te kunnen terugzien. Een groot voordeel voor allen, die
zich van tijd tot tijd met de bestudering van liet wel en wee
van deze ,,vroege” nijverheid bezig houden. Helaas heeft
zich de belangstelling in het verleden veel meer gericht op
spmspillen en weefgetouwen
1),
op de verbouw van grond-
stoffen en de afzet van eindprodukten e.d. dan op de mense-
ljke factor in het produktieproces. Dit betekent een ge-
duchte handicap nu wij ons zetten tot een beschrijving van
de werkgelegenheid in de Twentse textielindustrie. Immers,
met een korte schets van de ontwikkeling en met een daarop
aansluitende momentopname van de huidige stand van
zaken kunnen wij niet volstaan. Logischerwijze zal men
als sluitsti.ik een prognose verwachten.
Waar de Nederlandse gegevens eigenlijk een te smalle
basis vormen om zo’n hachelijke onderneming te beginnen,
zouden ,wij het liefst naar materiaal uit. het buitenland
hebben gegrepen. Niet alleen zou daardoor het draagvlak
van onze beschouwingen worden verbreed, maar tevens
zouden eventuele trends in de ontwikkeling zich daardoor
gemakkelijker laten uitstippelen. Nu dit echter niet of nau-
welijks kan geschieden, zullen wij ons wel met de Twentse
cijfers moeten behelpen, zij het dat wij hier en daar een
enkel gegeven uit het buitenland zullen aanvoeren, zowel
tot stâving der beweringen als ter onderstreping van enkele
verrassende verschillen.
Personeelssterkte in de Twentse katoen-, rayon- en linnen-
industrie.
Ons baserende op gegevens, die mede ontleend werden
aan dè bekende studie over het personeelsvraagstuk van
de Twentse katoenindustrie, komen wij tot het volgende
overzicht van de werkgelegenheid.
TABEL 1.
Aantal personen werkzaam in de
Nederlandse Achter-
Twentse a)
K.R.L.-
hoekse
industrie
textielindustrie
1921
3l.800
25.500
23.300 (waarvan 33 pCt. vrouwen)
1930
39.000
31.000
29.100 (waarvan 31 pCt. vrouwen)
1939
38.600
28.900
25.800 (waarvan 30 pCt. vrouwen)
1950
53.400
38.000
35.400 (waarvan 25 pCt. vrouwen)
1957
54.700b)
–
42.300c) (waarvan 25 pCt. vrouwen)
Beroepsaanzien en Arleidsvoldoening, Dr. Th. J. IJzérman, Leiden 1959.
Bronnen:
Verslagen van K.v.K. F. voor Overijssel; Statistiek van voort-
brenging en verbruik, CBS.; aanvullende berekeningen van het Sociogra-fisch en Statistisch Bureau van de Gemeente Enschede.
1 januari 1958. voor 1 januari 1959 raamde het C.B. K.R.L. 49.800 per-
sonen; t.ov. 1957 werden 4.100 personen bewust minder gegroepeerd.
Ramingen Zwolle en Enschede, 1958: 38.100.
De keuze der peiljaren is aangepast aan de perioden-
indelingen, die wij reeds eerder gebruikten
2).
Wat de werk-
Bekend zijn de statistieken van de in
1904
opgerichte Inter-
national Federation of Cotton and Allied Textile Industries.
De Westeuropese katoenindustrie in de kentering der
tijden, Dr. W. T. Kroese, Bijlage
bij
,,E.-S.B.” van
25
Septem-
ber
1957.
17-2-1960
gelegenheid in Twente betreft werd de terugval in de crisis
der jaren dertig
3)
voor een deel te niet gedaan in de korte
periode van voorspoed nadien. Het meest opvallend uit
deze cijferreeks is echter de forse stijging in de na-oorlogs-
jaren en wel speciaal in het aantal mannen.
Naar verhouding is de vrouwenarbeid in de Nederlandse
katoenindustrie abnormaal gering. Uit een vergelijking
mt de overige E.E.G.-landen, Engeland, Japan en de
Verenigde Staten blijkt dit duidelijk.
TABEL 2.
Aantal mannen en vrotiiven werkzaam in de katoenspinnerjjen
en -weverjen van de E.E.G., Engeland, Japan en de
Verenigde Staten a)
Spinnerijen
..
1
Weverjen
TotaalMan-
1
Vrou-
Man-
1
Vrou-
Totaal
1
nen
1
wen
nen
wen
,
1
pCI.
1
pCt.
1
1
pCt.
pCs.
10.315
88
1
12
1
19.1621
80
11
20
België
……….
1
17.784 45
1
55
1
14.793
1
65
1
35
Nederland
……….
west-Duitsland
. . .
74.914
42
t
58
1112.050
1
54
46 54.550
34
1
66
1
64.282
1
44
56
Frankrijk
……….
Italië
…………
1
67.131
18
82
1
77.255
1
19
1
81
Japan
…………
1
72.533
16
1
84
t
21.157
1
19
1
81b)
Totaalcijfers (spinnerijen en weverijen)
Engeland
…………….
184.000 38 pCt. mannen 62 pCt. vrouwen
(textile milI products industry) c)
Verenigde Staten ……….941.500 60 pCt. mannen 40 pCI. vrouwen
Bron:
EEG., International Federation of Cotton and Allied Textile In-
dustries.
Japan, All Japan Cotton Spinners Associations, Osaka. Engeland, Cotton Board, Mancheter.
Verenigde Staten, American Cotton Manufacturers Institute, Washington.
Cijfers voor de weverijen van de All Japan Cotton Spinners Ass.; voor alle
weverijen in Japan is de bezetting 194.503, waarvan 80 pCt. vrouwen;
vergeleek Dr. G. A. Kohnstamm in zijn preadvies voor de Vereniging voor
Staathuishoudkunde (december 1959) Japan niet het meest met Italië! W.o. spinnerijen, weverijen, finishing en tricotages.
Behalve deze. split,sini van de personeelsbezetting in
mannen en vrouwen zou henig andere detaillering een
verrassend beeld geven van de onderling zo verschillende
omstandigheden waaronder de nationale katoenindus-
trieën werken. Het percentage gehuwde vrouwen bijv. be-
draagt in Engeland liefst 60. In de Verenigde Staten
is 30 pCt. van alle getrouwde vrOuwen werkzaam in de
,,United States labor force”. Het percentage getrouwde
vrouwen in de Nederlandse industrie in het algemeen en
in de Twentse katoenindustrie in het bijzonder is veel ge-
ringer 4).
Merovereenkomst biedt de verhouding tussen arbeiders
enerzijds en administratief, toezichthoudend en leiding-
gevend personèel anderzijds, getuige de volgende cijfers.
In Engeland en de Verenigde Staten waren de percen-
tages voor de produktie-arbeiders resp. 92+ en 90.
Voor ons onderwerp het beeld dus van een meer gecom-
In het dieptepunt van de depressie, in
1930,
was de perso
neelsbezetting 20.800 personen (ongeacht het short-time werken).
Afgezien van de te respecteren religieuze opvattingen, mo-
tieven betr. kinderopvoeding ed. ligt hier toch wel degelijk
een studieterrein braak voor de fiscus.
169
0
1
‘
RUIM 150 JAAR’ERVARING
u-cut ‘uuie kataen lat u-eizec1eM cicLeI?c
Modieuze
Uni-‘
Ons produktie-programma omvat o.ci.:
Structuur-
VVeefsels
voor
,
dames- n kinderkleding, sportkleding, overhemden en blouses
Grote verscheidenheid van finish-mogelijkheden
BLYDENSTEIN & Co. N.V. – ENSCHEDE
SPINNEN – WEVEN- VEREDELEN
Opgericht 1801 – Tel. 64,64: Telex 3.10.79
.S.
,
‘
UVERDA
‘
7
TEN CATE
KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN
NIJVERDAL-TEN CATE N.V.
ALMELO
SPINNERIJEN – WEVERIJEN – VEREDELING
Fabrikanten van o.a. poplins, lakenkatoen,
bedrukte-, jacquard- en dobby-japonstoffen, huishoud- en woningtextiel, technisch doek
170
17-2-1960
TABEL 3.
Aantal arbeiders in de Twentse textielindustrie uitgedrukt
in procenten van de totale personeelssterkte a)
administratief, toezichthoudend
–
arbeiders
en leidinggevend personeel
1920
97
3
1930
………………
964
34
1939
……………..
95
5
1950
……………..
934
64
1959
…………….
92
8
a) Ontleend aan gegevens van het secretariaat der drie samenwerkende
Twents-Gelderse fabrikantenverenigingen te Enschede.
pliceerde produktie. En dan te weten dat ook de spiners
en de wevers, de blekers en de drukkers van nu reeds vol-
ledig anders georiënteerd moeten zijn dan hun collega’s,
die in de decennia tussen de twee wereldoorlogen werk-
zaam waren!
Een steeds dieper graven in de details geeft een betere
kijk op alle facetten van de werkgelegenheid.
Wij
moeten
,ons echter beperken en ronden dit overzicht af met een
weergave van de leeftijdsopbouw.
TABEIII 4.
Leeftijdsopbouw in de textielindujtrie in Oost-Nederland a)
(oktober 1959)
1
Mannen
1
Vrouwen
pCt.
53-58
………………..
10,8 pCt.
12,7 pCt.
12,1 pCt.
59-64
jaar
……………..7,9
13,4 pCt.
47-52
……………….
29-34
..
…………….
13,3 pCt.
29 jaar en ouder 20,2
pCt.
41-46
……………….
35-40
……………….
23.28
..
…………….
14,9 pCt.
23-28 jaar
19,9
pCI.
17-22
..
…………….
11,7 pCt.
..
17-22
,,
/
47,2
pCt.
14-16
..
…………….
..3,2 pCt.
14-16
,,
–
12,7
pCt.
a)
Bron:
secretariaat der drie sanienwerkende
Twents-Gelderse fabrikanten-
verenigingen te Enschede.
Een tabel, die een soortgelijk commentaar uitlokt als
ook elders over iets oudere cijfers werd gegeven
5).
Het
volgen van het voortgezet nijverheidsonderwijs en de wette-
lijke voorschriftèn inzake ploegenarbeid zijn de oorzaak
voor het kleine percentage jongeren. De leeftijdsopbouw
is overigens niet ongunstig, al duiden de overzichten der
laatste jaren wel op een geleidelijke veroudering. De ge-
middelde leeftijd der mannen, werkzaam in de Twents-
Gelderse katoenindustrie, was eind 1951 nog 36,2 jaar,
thans echter is deze réeds 38,3 jaar.
Tot zover enkele gegevens over de mensen in de bedrijven.
Om deze het juiste reliëf te geven- laten
wij
enkele cijfers
betreffende de apparatuur van de katoennijverheid en de
omzetten, die daarmee bereikt werden, volgen.
Het machinepark en de produktie van de Twentse katoen-
industrie.
Een belangrijk onderdeel van het machinepark, de weve-
rij, heeft zich in Oost-Nederland volgens de ons uit de Euro-
pese en Amerikaanse statistiek bekende schablones önt-
wikkeld. Een geleidelijk afnemende capaciteit gepaard
gaande met een stijgende automatisering.
De spinnerij had eerst nog een achterstand in ie.halen.
Vooral in de periode na 1914118 is het aantal spinspillen
sterk uitgebreid. Daar de spinnerjsector in Nederland
5)
Sociaal-economische aspecten, van de werkgelegenheid in de Twents-Gelderse textielindustrie, Mr. A. F. Haccou, Sociaal
Maandblad Arbeid, oktober
1959.
TABEL
5.
WeeJgetoiwen in de Nederlandse K.R.L.-industrie a)
‘1 (waarvan ge-1-
Oost-
1
Totaal
1
automatiseerd)
1
Nederland
1921
……………
47.100
40.600
1929 ……………55.300
(
2.500)
47.700
1939
……………
48.700
42.300
1949
……………
46.300
(
6.100)
39.000
1959
……………
35.700
(14.800)
ca. 30.000
a)
Bron:
CBS.; de cijfers betr. de automatisering berusten deels op gegevens
van de International Federstion deels op recente onderzoekingen van het
Centraal Bureau K.R.L. Tussenliggende cijfers zijn: 1936, 5.400 en 1952,
7.700 automaten. Frappant is de gestegen bezetting ondanks de auto-
matisering.
redelijk modern gènoemd kan worden, heeft de inkrimping
van dit onderdeel van de capaciteit in de laatste jaren veel
kleiner vormen aangenomen.
TABEL 6.
Spinspillen in de Nederlandse K.R.L.-industrie a)
Totaal
1921
………………..
671.000
1929
………………..
1.190.000
1939
………………..
1.305.000
1949
………………..
1.237.000
1959
………………..
1.103.600
a)
Bron:
C.B.S. Hoewel de cijfers betrekking hebben’op de gehele Nederlandse
industrie, geven zij de ontwikkeling in de spinnerij in Twente voldoende
weer. Daar toch bevindt zich praktisch 91 pCt. van de spincapaciteit. Voor
de weverij mogen wij overigens een zelfde grote mate van parallelliteit
aannemen.
Ten slotte nog enkele gegevens over de met deze appara-
tuur behaalde produktie.
TABEL 7.
Produktie van katoenen-, rayon- en gemengde
weefsels
in
Nederland a)
(mln. yds.
/
mln. sq.yds. 11.000 quintals)
Rayon- en ge-
mengde weefsels
690
–
570
40
635
86
629
80
1929
………………………..
1936138
(gem.)
…………………
648 78
1954
………………………..
1955
………………………..
660
73
1956
………………………..
1957
………………………..
606
79
1958
………………………..
1959
………………………..
630b)
84b)
Bron:
Cotton Board, Manchester.
Ramingen.
In de laatste jaren een beeld van stabiliteit, ondanks de
vrij gevoelige recessie in
1957/58.
De ups en downs in de
katoensector zijn klein. In de veel kleinere sector van rayon-
en gemengde weefsels is het beeld nog meer constant.
En dan tot slot de trots van onze industrie, de successen,
die
zij
jaar op jaar in de export wist te behalen. Ditmaal
tegen de draad der ontwikkeling, die wij in sommige Euro-
pese landen bespeuren, in (zie tabel 8).
Vooral de vergelijking, van de trend waarin onze uit-
voeren ‘zich bewegen met het verloop der exporten van
toch niet .weg te cijferen, geduchte mededingers als Enge-
land en de Verenigde Staten geeft vertrouwen in de toe-
komst.
Het beeld en de werkelijkheid van de toekomst.
Spreken wij.over werkgelegenheid dan zijn
wij
er niet
mee af aan te tonen dat de gelegenheid tot werken voor
een kleiner of’grot’er aantal werkers in de Twentse katoen-
industrie open staât. Tal van andere faétoren zijn in het
spel als het erom, gaat deze bestaanskansen aan te grijpen.
17-2-1960
.
,
.
171
/
VAN HEEK & CO KONINKLIJKE TÈXTIELFABRIEKEN N.V.
ENSCHEDE
SPINNERS
,
WEVERS
FINISHERS
–
KATOENEN EN WO.LLEN STOFFEN
Amsterdamsche Bank
Geconsolideercie Maandstaat per
31JAN. 1960
in duizenden guldens
in duizenden guldens
31.12.59
31.1.60
31.12.59
31.1.60
Debet
Credit
Kas, kassiers en daggeldieningen
143.957
151.469
Kapitaal
90.010
90.010
Nederlands schatkistpapier
451.352
474.398 Reservefonds
.
49000
49.000
Ander overheidspapier
126.438
17
2
:
757
3 pCt. Deposito-obligatiën
Wissls
.
151.265
194.484
per 1962 en leningen Mij.
78.250 78.700
Bankiers in binnen- en buitenland
332.913
296.709
voor Middellang Crediet
Effecten en syndicaten
40.553
41.204
Deposito’s op termijn
520.725
571.53
Prolongatiën en voorschotten
Crediteuren
1.337.899
1.354:717
tegen effecten
116.641
101.011
Geaccepteerde wissels
35.849
37.315
Debiteuren
/
814.806
813.907
Door, derden geaccepteerd
154
190
Deelnemingen (incl. voorschotten)
15.222
21.043
Overlopende saldi en andere
Gebouwen, safe-inrichtingen en
rekeningen
81.260
85.397
inventarissen (f1.
–
)
__________
2.193.147
2.266.982
2.193.147
2.266.982
172
(Advertenties)
–
17-2-1960
TABEL 8
Exporten van katoenen, rayon- en gemengde
weefsels
a)
(m mln. yds. / mus. sq. yds. 11.000 quintals)
•
1937 1957
1958
1959b)
50 50
en
c
•
5) 0)
50
0
O)
E
o
Ou
o
°
o
00
Niederland
186
5
250
86
267 90
280
89
Engeland
1.648
77
456
lii
384
84
370
66
Frankrijk
374
40
318
141
309
153
351
149
West-Duitsland
193
50
218 225 202
206
236
220
203
–
880
2
622
26
640
18
India
…………..
Japan
………..
2.511
502
1.468
1.370 1.245
1.279
1.175
1.021
Verenigde Staten
252
19
559
208
506
158
470
87
Bron:
Cotton Board.
Ramingen.
De Twentse industrie heeft dit reeds in de donkere oor-
logsjaren ingezien. Uit die voor het beramen van plannen
voor een betere toekomst zo vruchtbare
tijd
stamt het
overleg, waaruit in 1949 de Stichting Textieivak met haar
eerste activiteiten naar voren kwam.
Als het begin der werkzaamheden van deze groepering
van werkgevers en werknemers noemen wij het verstrekken
van een studie-opdracht aan het Sociologisch Instituut
van deRijksuniversiteit te Leiden.
6).
Bij het ten doop houden
van het eindrapport van deze studie werd het contrast
tussen het Beeld van de textielindustrie en dè Werkelijk-
heid sterk onderstreept. Althans wat het sociale betreft.
Uit gesprekken en publikaties krijgt men de indruk, dat
een dergelijke begripsverwarring evenzeer in het econo-
mische vlak bestaat.
Het Beeld van de katoenindustrie dat outsiders voor-
zweeft is er een van een ,,oude” industrie, die geleidelijk
aan bp haar retour is. Tegen de concurrentie van de landen
uit het Verre Oosten zou het vechten tegen de bierkaai zijn.
Daarbij komt nog, dat die landen toch ook moeten leven!
Als, er dan offers gebracht moetenworden om het samen-
gan tussen Oost en West mogelijk te maken; welnu, kan
de textielindustrie wellicht hiervoor ten dele dienen? In de
Westerse wereld moet deze zich dan maar terugtrekken op
de deelmarkten der zgn. hoogwaardige produkten.
•De Werkelijkheid is echter een geheel andere. Uit de
zeer summiere gegevens, die
wij
hier aanvoerden, zien wij
althans wat Nederland – en dus speciaal Twente – be-
treft een springlevende industrie voor ons. Geen ,,oude”
maar wel een ,,vroege” nijverheid
7),
daarom rijk aan er-
varing. Een industrie, die na 1945 aan een groeiend aantal
arbeiders werk geeft. Een bedrijfstak die zich zonder over-
heidssteun moderniseert; waar de laatste jaren investerin-
gen in de orde van grootte van f.
55
mln, per jaar worden
verrichi
8) .
–
Twente Fieeft de ,,salfo mortale”, de totale ‘omschakeling
van de eenzijdige export-oriëntering op Indonesië’over-
leefd Niet alleen dat.
,
Zij heeft kans gezien de produktie
Een opdracht’ om de ,,instelling” van de textielarbeiders-
bevolking t.o.v. het werk in de textielindustrie te peilen
(1953-
1957).
Eens de katalysator voor de eerste industriële revolutie in
Engeland..
De vuistregel: f. 1.000 per arbeider per jaar is in
1956
en
1957
aanmerkelijk overschreden. Volgens de Economischë
Jaaroverzichten van de K.R.L.-industrie werd in die jaren resp.
f.
1.245
en f.
1.272
per arbeider geïnvesteerd. Haccou berekende
verder in de reeds aangehaalde publikatie, dat ‘de investerings-activiteit van de katoenindustrie’in grote trekken parallel loopt met die van de gehele Nederlandse industrie.
17-2-1960
gedurende de laatste jaren zeer constant te houden en daar
–
naast de exporten te verhogen. Speciaal de bewerking vaui
de nieuwe Europese markten stond daarbij in het middel-
punt van de belangstelling
9).
Nemen wij niet het vertekende beeld maar de meer zeker-
heid biedende werkelijkheid als uitgangspunt, hoe moeten
wij dân de toekomstige werkgelegenheid zien? Zouden wij
de lijn, die uit de tabel der tewerkgestelde personen valt
af te leiden,. mogen doorstippelen? Zeker niet. Door zo te
handelen zouden wij de bedachtzame Twentse aard ge-
weld aandoen. Het is o.i. een goed ding op het contrast
te kunnen wijzen tussen de werkelijkheid, die zoveel beter
is dan het ,,schrikbeeld” van de pa-oorlogse periode met
haar problemen van wederopbouw en export-heroriën-
tering.
– Tegen de achtergrond van deze periode van onzekerheid
zijn nl. enkele ramingen gemaakt door ter zake kundige
functionarissen. Daar hun rapporten niet alle gemeengoed
zijn geworden
10),
menen wij deze ter oriëntering van de
lezer als volgt te mogen samenvatten.
– De katoenindustrie heeft haar expansief karakter vér-
loren. Men dient bepaald geen grote verwachtingen meer
te koesteren omtrent verdere breedte-investeringen. Wel
is men in Twente actief de eenmaal veroverde plaats op
de Westeuropese markten te consolideren. Ook zal men
er wel in slagen enkele laatste overzeése mârkten te be-
houden. Daartoe zullen diepte-investeringen nodig zijn.
Wat de werkgelegenheid betreft, deze zal echter hoogsténs
gelijk blijven, vermoedelijk zelfs iets teruglopen
11).
Stûdies als de ‘hier aangehaalde worden meestal onder-
nomen met het doel de toekomstige werkgelegenheid te
peilen; te bestuderen ook of de textielindustrie voldoende
arbeidskrachten zal kunnen opvangen. Dit alles in het
kader van de problematiek van onze gestadig groeiende
bevolking
12),
waarbij Twente als het belangrijkste deel van
de meest geïndustrialiseerde provincie van Nederland haar
aandeel moet’ bijdragen tot een verbeterde spreiding der
bevolking over ons land
13).
Hoe staan wij industriëlen hier nu tegenover? Het zou
teveel gezegd zijn indien wij op grond van de ons ter be-
schikking staande gegevens een radicale wijziging van het
toekomstbeeld voorstonden. Ook onze blik in de toekomst,
hoe optimistisch die
bij
wijlen mag
zijn,
loopt
dikwijls ge-
vaar door politiek koffiedik te worden vertroebeld. Toch
Véôr de oorlog werd ca.
70
pCt. van de weefselexport in Indonesië afgezet. In
1958
was dit percentage
4,4.
In Europa
werd in dat jaar
bijna
50
pCt. van de export afgezet;
113
ging
naar de E.E.G.-landen en bijna
15
pCt. naar de E.F.T.A.
O.a. noemen
wij
hier: De provincie Overijssel en haar
mogelijkheden. Econ. Techn. Instituut Overijssel, Zwolle, maart
1958,
alsmede Prognoses betreffende de economische ontwikke-ling van Enschede, ‘uitgevoerd door het Sociografisch en Statis-tisch Bureau vaxi de Gemeente Enschede, ter herziening van het
uitbreidingsplan van deze stad
(1959).
,,Zwolle” drukte zich zo uit: ,,De motor, die eertijds
Twente heeft doen groeien, draait nu nog slechts stationair”.
In het aangehaalde rapport gaat men uit van het o.i. wat hoge
cijfer van
45.000
personen, werkzaam in de textielindustrie (het
gemiddelde over’
1953
t/m
1957
was
42.800
personen), welk
cijfer dan verder constant zou
blijven
tot
1980.
,,Enschede” be-
cijfert een teruggang van
5
tot
15
pCt.
Toename
1,3
pCt. per jaa!;
1980: 14,8 mln. Nederlanders.
,,Bevolkingsgroei overtreft prognose”, Dr. W. Drees Jr. in
,,E.-S.B.” van
9
december
1959.
Overijssel had in
.1956
ruim
138
personen per 1.000 in-
woners werkzaam in de industrie; omstreeks
1980
zou deze
provincie 1.025.000
inwoners moeten zien te huisvesten tegen
738.000
op 1 januari
1957.
173
is het o.i. verantwoord de volgende kanttekening te maken.
De wetenschap, dat de verhoudingen in de Twentse
katoenindustrie toch wel sterk afwijken van die welke in
zwakkere produktiecentra heersen
14),
begint meer en meer
veld te winnen. Een
soortgelijke
kentering bespeurderf wij
bij de bespreking van het probleem van het economisch
evenwicht tussen gebieden met
ongelijk
welvaartspeil
18)
Tijdens de discussies in de jaarvergadering van de Ver-
eniging voor de Staathuishoudkunde, die zo sterk op het
textielvraagstuk geconcentreerd. werden, behoefde Twente
– om het voorzichtig te zeggen – zich toch zeker niet als
verloren te beschouwen
16)
Indien wij ons dus terecht op het standpunt mogen plaat-
sen, dat de katoenindustrie de kans krijgt in alle sectoren
– dus ook in die der massa-fabricage – haar bestaans-
recht te bewijzen, mogen wij hier zeker het perspectief der
nieuwe marktvormen aanroeren. Recente befekeningen
17)
hebben aangetoond, dat
wij
de afzetmogeljkheden, die
binnen ons onmiddellijke bereik geboden worden, zeker
niet mogen onderschatten. Of dit benutten van deze kansen
tot nieuwe breedte-investeringen – al dan niet met ,,vreem-
de” hulp – zal leiden, valt moeilijk te voorspellen.
Maar ook zonder deze vooruitzichten is het goed
bij
de
bespreking van de toekomstige werkgelegenheid direct
op enkele details te wijzen.
In de eerste plaats is het te verwachten, dat de vrouwen-
arbeid zal afnemen indien geen maatregelen worden ge-
nomen, het fiscale ,,klimaat” te verbeteren. De industrie
betreurt het wegebben van de vrouwelijke werkkrachten.
Zij zal op haar beurt alles in het werk stellen om deze trend
der ontwikkeling om te buigen.
Een tweede belangrijk element is het steeds kleiner wor
–
den van de groep jongeren. De oorzaken hiervoor noemden
wij reeds in een vorige paragraaf. Ieder weldenkend mens
zal begrip hebben voor de wenselijkheid de jeugd een betere
en langere scholing te geven. De industrie wijdt nu reeds
alle aandacht aan de opleiding en scholing van de nieuwe
aanwinsten. Het ware echter welgewenst, dat de Overheid
haar maatregelen op dit gebied nauwkeurig temporiseert.
Verder, het reeds gesignaleerde verschijnsel van het toe-
nemen van toezichthoudend en leidinggevend personeel.
De katoenindustrie is dus kennelijk op weg een steeds
groter aantal beter opgeleide en geschoolde mannen be-
staanszekerheid te verschaffen.
Het is goed dit direct vast te stellen. Immers, de bereke-
ningen, welke op een constante of iets afnemende werk-
gelegenheid zouden duiden, worden doorgaans aangevuld
met een pleidooi voor het aantrekken van nieuwe indus-
trieën, liefst uit de sectoren van het bedrijfsleven, die een
grotere aantrekkingskracht op de mannelijke arbeids-
krachten plegen üit te oefenen.
Natuurlijk zal een deel van de te verwachten arbeid-
zoekenden – zo heet dit dan – door ,,motorische” en
andere diensten worden opgevangen. Aan de andere kant
14)
In Lancashire verleent de Engelse Regering financiële steun
bij een op grote schaal doorgevoerde reorganisatie van de
katoenindustrie.
11)
Preadviezen van Prof. Dr. J. Tinbergen, Dr. G. A. Kohn-stamm en Dr. G. H. J. Abeln, ‘s-Gravenhage
1959.
Japan en India in de Vereniging voor de Staathuishoud-kunde, Prof. Dr. J. Wemeisfelder in ,,E.-S.B.” van
9 december
1959.
De Westeuropese katoenindustrie en de nieuwe markt-vormen, Dr. W. T. Kroese in ,,E.-S.B.” van
17
juni
1959.
Een onderzoek naar het toekomstige verbruik van textielvezels
en kleding in West-Europa, M. Fraenkel, ,,E.-S.B.” van
25
no-
vember
1959.
ziet men ook weer een uitstotingsproces van de landbouw.
Hoe men het draait of keert, een grotere spreiding van de
industrie vorMt meestal de eindconclusie.
Wij hebben zeker begrip voor deze opvattingen. Men
moet het ons echter niet euvel duiden als
wij
toch met grote
schrik,dergelijke gedachtengangen volgen. Dag in dag uit
wordt de Twentse textielindustrie immers geconfronteerd
met een ernstig tekort aan goede vaklieden. Om hierin
enigszins te voorzien stromen dagelijks een 2.750 forensen,
waaronder 750 vrouwelijke werkkrachten, Twente bin-
nen
18)
Daarnaast poogt men voortdurend migranten aan te
trekken. Hoewel het cijfer van het migrantensaldo uit den
aard der zaak jaarlijks wisselt, heeft de industrie met grote
opofferingen ertoe medegewerkt, dat zich na de oorlog
jaarlijks gemiddeld 850 personen in Twente vestigden
19)
En dan te bedenken dat ernstig gestreefd zou worden naar
het aantrekken van nieuwe industrieën; nâar het tot was-
dom brengen ook ian de aangrenzende ontwikkelings-
gebieden, die toch reeds het forensenverschijnsel trachten
tegen te gaan? Werkelijk, er is alle aanleiding om tot be-
zinning te manen voordat men alle mogelijke moeite doet
in de vestigingskosten voor allerlei industrieën op de be-
kende wijze tegemoet te komen
20).
Aanbieden en aanpakken.
De tegenstelling tussen een streven naar vergroting van
de werkgelegenheid en het ernstig tekort aan bekwame
werkkrachten is helaas geen schijn doch werkelijkheid.
Het is reëel dit te erkennen. Het is ook tot op zekere hoogte
te begrijpen zolang een grote industrie zoals de textiel-
nijverheid niet de absolute zekerheid van een voldoende
toekomstige werkgelegenheid verschaft. Maar welke indus-
trie kn dit dan wel?
Laten
wij
ons echter vertrouwd maken met het bestaan
van deze controverse. Het is dan de taak van de katpen-
industrie er in ieder geval voor te zorgen, dat de werkgele-
genheid, die zij biedt, ook inderdaad wordt aangegrepen.
Plaats- en tijdruimte gebieden ons hier slechts enkele en
dan nog onuitgewerkte middelen daartoe te noemen. Deze
geheel voorbij te gaan zou echter het gevaar opleveren
deze beschouwingen onafgerond te moeten laten.
Als een der belangrijkste middelen om industrie en werk-
nemers tot elkaar te brengen noemen
wij
natuurlijk de
beloning in al haar facetten. De materie, die bij elke afsluiting
van een c.a.o. tot in alle details minutieus wordt bestu-
deerd.
” Over het loonpeil in de katoenindustrie geeft de vol-
gende cijferreeks enig inzicht.
De gemiddelde uurverdiensten in de katoenindustrie
worden gunstig beïnvloed door het veelvuldig werken in
ploegen
21).
De wekelijkse arbeidsduur wordt daardoor
Hiertoe behoren
200
Duitse mannen en
500
Duitse vrou-
wen; het aantal forensen (100) dat in tegengestelde richting
Twente verlaat, is te verwaarlozen. Wat de kosten betreft,
grotere ondernemingen met bijv.
2.500 â 3.000
arbeiders hebben
jaarlijks zeker een
2
tot
3
ton aan busvervoerkosten.
De migrantensaldi van
1948
t/m
1957
bedroegen resp.
610, 709, 1.955, 980, 1.025, 1.026, 465, 963, 484, 240.
29)
Als daar zijn: het financieren van industriegebouwen, het
ter beschikking stellen van industriehallen, etc. In dit verband
is het tekenend, dat wij verwijzen kunnen naar het artikel ,,Er-
varingen met een nieuwe textielfabriek in Ter Apel”, geschreven
door de Enschedese textielfabrikant H. J. Blydenstein, in
,,E.-S.B.” van
7
november
1959.
21)
In oktober
1957 werkte
55
pCt. van het totaal aantal
arbeiders van
18
jaar en ouder in ploegen; sedertdien zal dit
percentage eerder toe- dan afgenomen zijn.
174
17-2-1960
TABEL 9.
Vergelijking van de gemiddelde uurverdiensten in de gehele
industrie met die in de katoenindustrie a)
(oktober; in centen voor volwassen mannen)
1
Gehele industrie
1
Katoenindustrie
1
(cxci. steenkolenmijnen)
1
1957
1958
1
1957
1
1958
deschoolden
194
1
193
1
197
1
201
Geoefenden
1
178
1
176
190
1
190
Ongeschoolden
.. ..
1
167
1
166
169
1
171
a)
Bron:
CBS.; 1958: voorlopige ramingen.
verkort met als gevolg een hogere uurverdienste per ge-
werkt uur. Bovendien wordt een zgn. toeslag voor de on-
aangenaamheid van het ploegenwerk gegeven. Gezegd dient
te worden dat de vakbonden in de textielindustrie op be-
kwame wijze voor de belangen van hun leden op de bres
hebben gestaan!
De cijfers van de gemiddelde uurverdiensten geven de
situatie weer onder de oude c.a.o. Wij verwachten echter,
dat ook onder de nieuwe arbeidsovereenkomst, welke tot
in 1962 door zal lopen, weinig verandering in de geschetste
onderlinge verhoudingen zal komen. De inkomstenverho-
gingen, die uit de zojuist afgesloten onderhandelingen
voortvloeien, zullen voor de textielarbeiders vermoedelijk
dan ook ongeveer evenredig zijn aan de gemiddelde inkom-
stenstijging van de Nederlandse industrie-arbeider
22).
Een conclusie, die logisch voortvloeit uit onze beschrijving
van de schaarste aan goede vaklieden. Een gevolgtrekking,
die ten overvloede aantoont hoe bijzonder ongelukkig het
moment gekozen is, waarop de theoretische, gedifferen-
tieerde loonpolitiek werd ingevoerd.
Het werken in ploegen is een tweede onderwerp, dat alle
aandacht heeft, zowel van werkgevers als werknemers.
Vooral in verband met de werktijdverkorting wordt hier
een bijzondere problematiek geschapen. Het is van groot
belang dit vraagstuk goed te bestuderen, opdat de ,,zege-
ningén”
23)
van deze nieuwigheid t.z.t. werkelijk bijdragen
tot het sçheppen van de gewenste goede sfeer.
Ten laatste het peil der vrouwenlonen. Volgens de oude
c.a.o. lag dit gemiddeld op 69 pCt. van de mannenbeloning;
in vergelijkbare arbeid echter reeds op 73 pCt.
24).
Het ligt
in de rede, dat dit percentage verder zal stijgen.
Niet alleen de verdiensten zijn bepalend als het gaat om
de vraag of de geboden gelegenheid tot werken in de textiel-
industrie ook in feite aangegrepen zal worden. De werk-
omstandigheden zijn minstens even belangrijk.
Allereerst de door de economie en de techniek bepaalde.
Het werktempo is de arbeidsvoorwaarde, die
bij
de behan-
deling van het rapport van de Stichting Textielvak wel
het meest werd besproken. Een nadere bestudering en een
vergelijking met het buitenland moet hier meer klaarheid
verschaffen. Wat de werkomgeving betreft is het een ge-
lukkige omstandigheid, dat sociale en technische eisen een
parallelliteit van aanpak vereisen
25).
Vervolgens de sociale verzorging in het bedrijf, de sociale
voorzieningen in het algemeen, het personeelsbeleid, de
Tot in
1962
wordt de stijging der loonkosten voor de
textielindustrie globaal geraamd op 15
â 16
pCt.
(mcl.
de huur-
bijslag
1960,
de werktijdverkorting, etc.).
Zij die de gelegenheid hadden de 40- of 45-urige werkweek
elders (bijv. in Australië) van
nabij
in werking te zien, zullen
met ons deze voordelen met het nodige scepticisme beschouwen.
Zie Haccou.
Gelijkmatige temperaturen, vochtigheid en verlichting;
stofbestrjding, etc. De geluidafdemping blijft vooralsnog een
probleem.
medische verzorging, het instituut der sociale werksters,
de personeelsverenigingen, cantines, was- en kleedgelegen-
heden, teveel haast om op te noemen. Dit alles past in de
nieuwe visie van het totale sociale beleid, dat na de oorlog
in Twente algemeen ingang vond.
Ten slotte de contacten tussen de werknemers en het
bedrijf. Niet zonder trots kan de textielindustrie erop wij-
zen, dat in deze bedrijfstak de ondernemingsraden het
snelst tot ontplooiing kwamen. In menig textielbedrijf
wordt tegenwoordig veel tijd
besteed aan besprekingen met
de vertegenwoordigers van het gehele persbneel. Niet alleen
komen daarbij de
bij
de wet gesuggereerde onderwerpen
als veiligheid en hygiëne, opleiding en scholing e.d. ter
sprake.. ijovendien spreekt men over vergroting van pro-
motiekansen, over het belonen van inzendingen via ideeën-
bussen e.d.! Ten slotte vindt voorlichting op econonisch
gebied plaats. Geschiedt dit in de ondernemingsraad voor
zover deze materie betrekking heeft op het eigen bedrijf,
op hoger niveau vinden eveneens discussies plaats over de
economische gevaren, die de gehele bedrijfstak raken
26).
Resumerende mogen
wij
vaststellen, dat het meest wezen-
lijke van dit alles is het ondernemersbeleid zoals dit na de
oorlog sterk bewust gericht is op de menselijke factor in
het produktieproces. Daarbij is het meermalen voorgeko-
men, dat zowel de ondernemers als de vertegenwoordigers
van leidinggevend en toezichthoudend personeel en de
grote groep van de overige medewerkers naast elkaar ston-
den
,
in de strijd voor de belangen van hiin industrie.
Het is het streven naar bestaanszekerheid, dat alle groe-
pen belanghebbenden dan tot elkaar brengt. Het is ok
deze gelijkgerichtheid, die, o.i. de zekerheid geeft, dat de
werkgelegenheid, die niet alleen heden ten dage doch ook
in de naaste toekomst wordt geboden zal worden aange-
grepen.
De per’spectieven voor deze werkgelegenheid in de Twent-
se katoenindustrie zijn zeker niet zo slecht als men wel
eens pleegt te veronderstellen: Mits men de koers in de
komende decennia met wijs beleid uitzet, durven wij die
vooruitzichten met een gematigd optimisme zelfs gunstig
te noemen.
‘Almelo.
Dr. W. T. KROESE.
Hiertoe werd een Economische Commissie van de Textiel-
industrie in het leven geroepen, welke geleid wordt door de
heer .H. A.’ C. Huysmans, voorzitter van St. Lambertus.
(Advertentie)
NEDERLANDSCHE ECONOMISCHE HOOGESCHOOL
Op het kantoor van de secretaris van curatoren kan
worden geplaatst een
ADJUNCT-SECRETARIS
Academische opleiding (liefst economische of juridische)
vereist evenals enkele jaren ervaring in- vergelijkbare functie, bij het . bedrijfsleven, bij de overheid of in de
advocatuur en belangstelling voor administratief-organi-
satorisch werk. Leeftijd bij voorkeur tussen 30 en 35
jaar. Aanvangssalaris tussen f700,— en f. 900 per
maand, afhankelijk van ervaring en leeftijd; verdere
vooruitzichten afhankelijk van gebleken geschiktheid.
Nadere informaties worden gaarne verstrekt door de
secretafis van curatoren, Eendrachtsweg
60
te Rotterdam,
tot wie ook – met de hand geschreven – sollicitaties
dienen te worden gericht.
1721960
.
175
De mètaalindustrie in Overijssel
Wanneer in kort bestek een beeld geschetst zal worden
van de metaalindustrie in Overijssel, dan is het noodzakelijk
eerst na te gaan welke bedrijvigheid in deze beschouwing
zal worden betrokken. Eigenlijk is het in de tegenwoordige
fase van de ontwikkeling van de metaalindustrie in Neder-
land reeds een wat willekeurige beperking om alleen te
schrijven over de metaalindustrie in Overijssel.
Het is wel duidelijk, dat de bloeiperiode van de ,,alge-
mene machinebouw” achter ons ligt, de periode van véôr
1940, toen wij nog trots waren in een bedrijf
eigenlijk
alles
te kunnen maken. De noodzaak tot een vergaande specia-
lisatie kennen wij reeds vele jaren. Daarbij is een taakverde-
ling ontstaan, waarbij de metaalindustrie in geheel Neder-
land is betrokken. Door concentratie en decentralisatie
is een ontwikkeling gevolgd waardoor fabrieken uit vrijwel
alle provincies in Nederland samenwerken met bedrijven
en produktie-eenheden in andere delen van het land.
De ontwikkeling van de metaalindustrie in de laatste
tien jaar kan daarom niet alleen beoordeeld worden op
grond van de toename van het aantal in deze bedrijven
werkzame personen, hoe imposant deze uitbreidingen ook
mogen
zijn.
Daarnaast moet onderkend worden, dat de
metaalindustrie ook in Overijssel in de jaren na 1945 veel
sterker is geworden door kwalitatieve ontwikkeling van
haar produkten, door de toepassing van eigen vindingen
en eigen ontwikkeling, door een wetenschappelijke voor-
bereiding van produktiemethoden en een op laboratorium-
onderzoek gebaseerde kennis van toe te passen materialen,
door specialisatie en door een steeds verder doorgevoerde
serie-fabricage.
De metaalindustrie in Overijssel kent vrijwel geen
scheepsbouw, vliegtuigbouw of auto-assemblage. Wel is
de transportmiddelenindustrie vertegenwoordigd door en-
kele rjwielfabrieken. Machinefabrieken, constructiewerk-
plaatsen, apparatenbouw, draadindustrie en gieterijen zijn
ruim vertegenwoordigd. Aan dit soort bedrijven wordt
verder de aandacht geschonken; de elektro-technische
industrie, die overigens wèl in de tabellen en grafieken is
begrepen, wordt in een afzonderlijk artikel behandeld.
Maar ook met deze beperkingen blijft het nog een leven-
dig beeld, dat de metaalindustrie in.Overijssel te bieden
heeft.
In Overijssel, waar eind 1958 rond 760.000 Nederlanders
woonden, waarvan:
55.145 in Zwolle;
26.250 in Kampen;
54.389 in Deventer; 49.603 in Almelo;
–
59.350 in Hengelo en
121.981 in Enschede,
is na de textielindustrie de machine-industrie,
mcl.
de dek-
tro-technische industrie, de belangrijkste bedrijfstak. De
ontwikkeling, die zich in een tiental jaren heeft voltrokken,
wordt in bijgaande tabellen aangegeven.
Wanneer wij de groei vaii de metaalindustrie in Ovçr-
ijssel vergelijken met die in geheel Nederland, en met die
van de gehele industrie in onze provincie en het gehele
land, dan wordt nog eens duidelijk, welk een groterol de
metaalindustrie bij de industrialisatie van ons land heeft
gespeeld. Dat Overijssel niet is achtergebleven bij deze
landelijke ontwikkeling is, zowel voor de gehele industrie
als voor de metaalindustrie, uit grafiek 1 te zien.
TABEL 1.
Aantal arbeiders in de Over jjsselse industrie a)
1948
1959
Stijging
in pCt.
35.7.97
36.473
2
13.312
18.685
41
Textielnijverheid
………………
9.086
9.725
7
Metaalnijverheid b)
…………..
Voedings- en genotmiddelen
5.901
8.290
40
Kleding en reiniging
………….
7.897
12.368
57
Diverse bedrijfstakken
…………
Totaal
…………………….
71.993
85.541
–
Exclusief kantoorpersoneel.
Aantal arbeiders in de metaalindustrie
inclusief
de elektro-technische
industrie.
Grafiek 1.
Procentuele groei van het personeel van de metaal-
industrie en de gehele industrie, landelijk en in de provincie
Overijssel gedurende de periode 1948-1
959
GRAFIEK 1
%
160
150
140
130
120
IlO
lOO
‘
0
–
–
,,
w
.in .
,
v
vi
,,
,.,
vi
01
t
METAALIND. IN OVERJSSEL
GEHELE INDUSTRIE OVER’JSSEL
METAALIND. LANDEL’JK
GEHELE INDUSTRIE LANDELiJK
Hierboven werd er reeds op gewezen, dat het aantal per-
soneelsleden alleen geen juist beeld van de groei van een
bedrijfstak kan geven, maar dat ook de kwaliteit van het
gemiddelde personeelslid in de ontwikkeling een grote rol
speelt. Het is belangwekkend uit grafiek 2 te zien, dat de
personeelssamensteiling van de metaalindustrie in verge-
lijking met andere bedrijfstakken grote verschillen ver-
toont.
In de eerste plaats valt op, dat de metaalindustrie naar
verhouding veel meer beambten heeft dan de andere be-
drijfstakken. Dit is geheel te verklaren uit de zeer gespe-
cialiseerde taakverdeling en werkvoorbereiding, welke in
de metaalindustrie noodzakelijk is om met haar produkten
doof eigen ontwikkeling en gespecialiseerde produktie-
methoden de strijd op de binnenlandse eh op de wereld-
markt tegen de buitenlandse concurrentie te blijven voeren.
Door de staffeling in vele trappen van kennis en verant-
woordelijkheid zijn er goede promotiekansen in de bedrij
r
ven. Een ander facet is het in vergelijking met andere be-
17-2-1960
177
GRAFIEK 2
•Ir
.
1ijvl
1
!P
Iiu:1sG.5.la1.
–
.rIIUl.FlJ.
f.Y.UUJJL.]I*l
–
– VOEDING-EN
GENOTMIDDELEN
KLEDING EN
REINIGING
METAALINDUSTRIE
TEXTIELINDUSTRIE
Grafiek 2.
Samenstelling van het personeel in enkele der belangrijÏste bedrjfstkken in Overijssel in 1959.
O
0
0
O
o
o
8
O
0
0
0
0
drijfstakken geringe aantal vrouwelijke werknemers in de
metaalindustrie. Hierdo6r bestaat verhoudingsgewijs in
meerdere mate de mogelijkheid, dat juist de gezinshoofden
in de metaalindustrie werk zullen kunnen vinden. Dit is
één van de redenen waarom gemeenten op de vestiging
van een iietaa1bedrjf, gesteld zijn.
Het oudste en nog steeds het belangrijkste vestigings-
gebied van de metaalindustrie in Overijssel is gelegen in
Twente. Daarnaast
zijn
er concentraties. in de Noord-
Westhoek met Kampen en Zwolle als middelpunt en in
westelijk Overijssel, ni. in Deventer en omgeving. Over de
gehele provincie verspreid ligt voorts een aantal kleinere
en middelgrote bedrijven. In tabel 2 wordt de ontwikke-
ling van de metaalindustrie tussen de jaren 1949 en 1959
in deze verschillende gebieden aangegeven.
Grafiek 3.
Uitbreiding van de metaalindustrie (inclusief elektro-
technische industrie) over verschillende bedrijfsgrootten van
1948-1959.
Gl
6000
5000
4000
3000
2000
1000
In
0
0
0
0
0
zo
e
0
in
0
0
0
ni
0
2
;
T
ni
0
0
I
n
In
CI
Lii
In
In de Noord-Westhoek met Kampen en Zwolle als
middelpunt is de uitbreiding, naast een geringe toename
van het aantal kleine eri middelgrote bedrijven, vnl. het
gevolg van de vestiging in Zwolle var enkele grote bedrij-
ven, die elders in het land en in Twente ontwikkelde pro-
dukten fabriceren, waarvan de verkoop door het moeder-
O
0
0
0
0
0
O
0
0
0.
0
0
0
0
0
o
o
bedrijf wordt verzorgd. Ook de groei van een bedrijf in
Kampen, waarvan de produkten vnl. in de consumptie-
goederensfeer liggen, valt op.
In Deventer en omgeving is een groot aantal kleinere
en middelgrote ,.bedrjven gevestigd met een grote ver-
scheidenheid van produkten, waarbij stalen meubelen,
ledikanten en matrassenfabrieken verhoudingsgewijs grôot
in aantal zijn. In dit gebied is een tweetal bedrijven sterk
gegroeid, nl. een blikfabriek en een fittingfabriek met een
zeer gespecialiseerd produktieprogramma op internatio-
naal niveau. Verspreid over de provincie vinden wij een
aantal fabrieken, die als plaatselijke verzorgingsbedrjven
een lSelangrijke rol spelen, maar ook landbouwmachines
vervaardigen en hijswerktuigen, of als toeleveringsbedrjf
fungeren.
TABEL 2.
Aantal bedrijven met tien en meer arbeiders en
aantal arbeiders in de metaalnjjverheid in Overijssel
in 1948 en 1959
aantal
bedrijven
aantal
arbeiders
vestigingsplaats
1948
1
1959 1948
1
1959
Kampen en Zwolle en Om-
Deventer en omgeving
Twente
………………
25 110
44
35
143
1.924
1.443
9,457
2.707 3.346
11.955
geving
……………….35
(waarvan Hengelo en om-
geving)
……………….
Rest van Overijssel
………
(
37
)
17
(45)
21
(6.956)
488
(8.441)
677
187
243
13.312 18.685
Totaal in 0verijssl
………
In Twente is de metaalindustrie in hoge mate een indus-
trie van kapitaalgoederen. Hebben de bedrijven in Almelo
en Enschede misschien nog niet geheel dit accent, in Hen-
gelo is dit van oudsher wel liet geval. De veelheid van pro-
dukten, die in de Hengelose metaalindustrie wordt ont-‘
wikkeld, maakt Hengelo steeds meer tot wetenschappelijk
middelpunt van waaruit de over Nederland en het buiten-
land verspreide dochterondernemingen worden gesteund.
In Almelo en Enschede, en’ verspreid in Twente, is een
aantal bedrijven gevestigd, die zich gespecialiseerd hebben
op de levering aan de textielindustrie. Daarnaast bevindt
zich een aantal reeds vele jaren bestaande bedrijven, die
een gezonde groei doormaakten op grond van eigen ont-
wikkeling van waterreinigingsinstallaties, tandwielkasten,
hijs- en hefwerktuigen, produkten van de draadindustrie,
bakkerijmachines, gieterij-apparatuur, ventilatoren, stalen
meubelen etc.
178
17-2-1960
Hengelo valt
bij
haar Twentse zustergemeenten wat uit
de toon, omdat hier niet de textielnijverheid de grootste
bedrijfstak is. Naast de elektro-technische industrie en de
ch’emische industrie is de’ metaalindustrie hier de belang-
rijkste bedrijfstak, welke vnl. is geconcentreerd in enkele
grote bedrijven. Het is een gelukkig verschijnsel, dat de
toename van de bedrijvigheid in de laatste tien jaren zich
vnl. heeft afgespeeld in deze bedrijven met haar eigen ont-
wikkelingsbureaus en laboratoria (zie, grafiek 3). De in
Nederland nog steeds schaarse technische krachten kon-
den daardoor in teamverband worden ingeschakeld
bij
de
ontwikkeling en vervaardiging van apparaten, appendages,
dieselmotoren, gietstukken van staal,
gietijzer
en non-ferro
metalen, pompen, stoomketels, stoomturbines en ventila-
toren. Het is dan ook geen toeval, dat
bij
een aantal be-
drijven in Hengelo, bestellingen werden geplaatst op in-
stallaties en delen voor kernenergiecentrales in Nederlând
en het buitenland, bestellingen, die jammer genoeg in eigen
land iog steeds op zeer beperkte schaal te krijgen zijn.
Een goede vakopleiding in de fabrieken en op de tech-
nische scholen heeft deze ontwikkeling ontegenzegglijk
gesteund. Vele leerlingen van de sterk uitgebreide H.T.S.-
opleiding in Twente vonden
bij
de metaalindustrie een
werkkring.
Bij
de machinefabrieken werken in verhouding
tot de rest van de Nederlandse metaalindustrie zeer vele
academici en ingenieurs.
Nu ontbreekt voor het Oosten van Nederland, en wel
speciaal voor de metaalindustrie in Twente, nog het sluit-
stuk voor de gezonde verdere ontwikkeling: het technisch
hoger onderwijs. Een dergelijke instelling is èn voor de.
hogere• technici in de bedrijven, die behoefte hëbben aan
een regelmatig wetenschappelijk ,,gesprek” met hun col-
lega’s aan een hogeschool èn voor de gezinnen, waarvan
de kinderen een verdere studie in de buurt van hun woon-
plaats zouden kunnen krijgen, van het allergrootste
belang. Een technische hogeschool, liefst in het middel-
punt van deze bedrijvigheid, zou van enorme betekenis
zijn voor de sfeer en de achtergrond van de bedrijven in
Twente en het Oosten van het land en voor een verder-
gaande gezonde ontwikkeling. Een ontwikkeling, die zal
leiden tot een verdere concentratie van kennis, in het
bijzonder in de kapitaalgoederensector van de metaal-
industrie – dus tot concentratie van laboratoria, research-
afdelingen, ontwikkelings- en constructieafdelingen.
Gespecialiseerde produktie-eenheden zullen over het bin
nen- en buitenland verspreid gevestigd kunnen zijn, maar
gebonden aan een centrale organisatie, die behalve voor
de ,,kennis” ook voor de tweede factor van onze industria-
lisatie, ni. het benodigde ,,kapitaal”, zorg moet dragen.
Dit neemt overigens niet weg, dat kleine en middelgrote
bedrijven wel degelijk zelfstandig een rol zullen kunnen
blijven spelen als tijdig gezorgd wordt, dat voor deze be-
drijven de bronnen van kennis en kapitaal verzorgd ‘zijn en
de afzet voldoende gespreid is over binnen- en buitenland.
Naast de algemene machinebouw – die zich op den
duur in hoofdzaak zal beperken tot hulp aan industrieën
in de directe omgeving op het gebied van onderhoud
en reparatie – zullen deze bedrijven zich moeten specia-
liseren op een enkel produkt of halifabrikaat, dat 6f in
serie vervaardigd kan worden en/of een gespecialiseerde
produktiemethode mogelijk maakt.
Famiievennootschappen zullen, misschien in enkele
gevallen zelfs wel met offers voor de eigenaren, ,,open”
moeten worden gemaakt om de financiering van de in-
vestering en van de ontwikkeling van hun speciale produkt
GEMEENTE OLST
7600 inwoners
gunstige leeftijdsopbouw.
Verbindingen:
IJssel (loswal); rijksweg Deventer-
Zwolle; N.S. uurfrequentie naar N., Z., 0. en
W. van Nederland.
Beroepsbevolking:
50%
md., 30% agrar., 20%
overige sectoren.
Industriële sector:
(veel export) omvat: 2 vlees-
warenfabr., 1 baconfab., 1 asfaltfabr. annex.
verffabr., 3 steenfabr., 2 machinefabr., 1 farm.-
chem. fabr., 1 houtbedr.
Agrarischç sector
omvat: 2 zuivelfabr.,, 1 fruit-
veiling.
Industrieterrein beschikbaar:
ruim
2.5
ha, bouw-
rijp, fund. op staal, zeer gunstig gelegen tegen-
over N.S.-emplacement.
Nutsbedrijven:
Waterl., elçktr.voorz. Aardgaslei-
ding biedt mogelijkheden.
Arbeidskrachten:
Doordat bevolking van Olst en
ruime omgeving goed arbeidsgeschikt is voor
industrie is OLST
Industrieel werkcentrum
met ruime’ mogelijkhe-
den. .
GOED WERKMLLIEU,
AANTREKKELIJK WOONMLLIEU.
Inlichtingen bij het gemeentebestuur van Olst.
(Advertentie)
mogelijk te maken door het aantrekken van nieuw
kapitaal. De verkoop- en eventueel de exportorganisatie,
zal
dikwijls
opgebouwd moeten worden in samenwerking
met andere firma’s, die niet-concurrerende produkten of
halifabrikaten voor dezelfde afnemers of afzetgebieden
maken. Export zal voor gespecialiseerde bedrijven in
Nederland meestal noodzakelijk zijn. Onze binnenlandse
markt is voor een economische bedrijfsomvang voor vele
produkten te klein. De Euromarkt zal men nog vele jaren
niet als binnenlandse markt mogen zien, maar voor de
produkten uit de metaalindustrie integendeel als één van
de moeilijkste exportgebieden, waar men sterke’ con-
currenten uit het land zelf zal ontmoeten.
Al met al opgaven voor de ondernemer en zijn mede-
werkers in de metaalindustrie, die een grote mate van ver-
antwoordelijkheid en vasthoudendheid vragen. Gelukkig
zijn dit eigenschappen, die
bij
de bewoners onzer provincie,
naar de historie heeft geleerd, in ruime mate aanwezig zijn,
zodat wij een verdere ontwikkeling van de metaalindustrie
in Overijssel met vertrouwen tegemoet mogen zien.
Hengelo.
‘
.
Ir. A. M. AVÉRES.
17-2-1960
.
179
5
;
•
S
-.
S
•,,
S
,
S
_
S.
–
•
L
¼
/
MAGNÊFIX installatie met twee lastscheidings-
schake!aars en een beveilligde aftakking.
Breedte per schakelveld 7,5 cm.
Totale breedte van
het
driewegstation
slechts
50 cm.
langer dan een halvé eeuw vervaardigt de
N.V.
HAZEMEYER
eleciro-
technisch schakelmateriaal voor laag- en hoogspanning.”
–
.HH
Reeds
Thans tot 50.000 Volt.
•
• •
.
–
Met haar ruim 2000 medewrkers is zij in ‘Nederland
het
grootste
en
toon-
aangevende bedrijf op dit gebied.
S
.
•
5
. ,
Dank zij haar intensieve research kunnen de steeds groeiende eisen
tegemoet
worden getreden met up to date schakelmateriaal.
S
‘
Als eerste ter wereld lancerde zij, onlangs 10,000 Volt
schakelmateriaal
met
totale isolatie van tot heden ongekend kleine afmetingen.
N.V.’HAZEMEVER
HENGEL
–
0
180′
,
S
17-2-1960
II
Twente als centrum van. Overijssels
elektrotechnische industrie
Energie is onontbeerlijk voor bedrijvigheid en welvaart.
De meest toegepaste vorm is de elektrische energie. Opge-
wekt in centrales, voortgeleid door kabels en bovengrondse
lijnen, bereikt zij als sterkstroom de verbruikers. Sterk-
stroom duidt op relatief grote elektrische stroom in tegen-
stelling tot de naar verhouding kleine stromen, die in de
elektronica hun toepassing vinden. Elektromotoren voor het
aandrijven van machines en apparaten, elektro-ovens en
kachels voor verwarmingsdoeleinden; de elektrolyse in
de chemie; de lampen voor verlichting, zij alle maken ge-
bruik van sterkstroom. Daarentegen speelt de door de
elektronica gebruikte zwakstroom de hoofdrol in de tele-
communicatiezoaIs radio, televisie, telefoon en telegraaf.
Overjssels elektrotechnische industrie beweegt zich niet
alleen van origine, maar ook heden nog steeds overwegend
op het gebied van de sterkstroom.
De door de Overijsselse elektrotechnische industrie ge-.
boden werkgelegenheid aan 6.000 personen is ongeveer,
gelijk aan de helft van de werkgelegenheid die deze branche
in overig Nederland biedt. Gerekend naar het aantal in de
elektrotechnische industrie werkzame personen blijkt 99
pCt. van deze branche in Twente gevestigd te zijn. Wordt
nagegaan hoe op dezelfde basis de geografische verdeling
over Twente is, dan blijkt een sterke concentratie aanwezig
te zijn in Hengelo. Historisch is dit te verklaren, indien
men bedenkt dat de mechanisatie in de zich in de negen-
tiende eeuw ontwikkelende textielnijverheid de opkomst
van de metaalindustrie in Hengelo bewerkstelligde.
Tegen het einde der negentiende eeuw begonnen zich
de mogelijkheden tot het aanwenden van elektrische drijf-
kracht in deze beide takken van nijverheid te openbaren
en het was R. W. H. Hofstede CruIl, die in 1894, eerst in
Borne, maar kort daarop iii Hengelo de fabricagek van
elektrische apparaten ter hand nam. Hieruit ontstond de
Heemaf N.V. Mede dank zij de metaalindustrie in Hengelo
kon dit bedrijf, dat naast de elektrotechniek zozeer de me-
taalbewerkingservaring van node had, zich ontplooien.
Reeds in 1907 ontstond in Hengelo een tweede elektro-
technisch bedrijf. Het legde zich toe op de vervaardiging
van schakelmateriaal. Thans was het F. Hazemeyer, die
het initiatief nam en wiens naam nog steeds in die van de
onderneming voortleeft. Pas na de eerste wereldoorlog
vestigden zich meer elektrotechnische industrieën in Twene,
welk verschijnsel zich na de tweede wereldoorlog herhaalde.
Met recht mag dus worden geconstateerd, dat Hengelo de
bakermat van de Twentse elektrotechnische industrie is.
Deze positie heeft het niet prijsgegeven, integendeel, thans
is 90 pCt. van deze branche in Hengelo gevestigd. Daar-
naast mag echter Haajcsbergen met haar elektrotechnische
bedrijven ook zeker niet onvermeld blijven.
Eén der industrieën in Hengelo voor de fabricage van
signaalapparaten heeft in het afgelopen decennium een
snelle ontwikkeling doorgemaakt, niet in het minst dank
zij de gunstige combinatie van fijnmechanische en elektro-
nische arbeid, een nouveauté derhalve temidden van de
uitgesproken sterkstroomindustrieën.
Het leeuwedeel van de produktie der Twentse elektro-
technische industrie wordt gevormd door kapitaalgoederen.
Heeft enerzijds het kapitaalgoederen-karakter een gevoe-
lige teruggang veroorzaakt in de bedrijvigheid ten gevolge
van de investeringsbeperking in
1958,
anderzijds is het
veelal aan de diversiteit der fabricageprogramma’s en aan
de bijtijds
getroffen maatregelen te danken, dat de inzin-»
king mede door haar »beperkte duur geen ernstige schade
toebracht aan de spankracht der ondernemingen. De werk-
gelegenheid is weer op peil en het aantrekken van de be-
nodigde arbeidskrachten is, evenals in andere delen van
ons land, een al weer niet eenvoudige taak.
Tot het meest belangrijke binnenlandse afzetgebied be-
hoort de elektriciteitsvoorziening met haar centrales, kabel-
netten en schakelhuizen, de industrie in al haar schakerin-
gen, – hét leger, de vloot en de luchtmacht, de koopvaardij
en de spoorwegen. Voorts worden geleverd uitrustingen
bestemd voor bruggen, sluizen en gemalen alsmede de
elektrische installaties voor openbare gebouwen, kantoren
en woonhuizen. Een indruk van de verscheidenheid en de
soort der in de Overjsselse elektrotechnische industrie ver
–
vaardigde kapitaalgoederen geeft onderstaand, overigens»
nog niet volledig, overzicht van de voornaamste produkt-
groepen. »
Generatoren en elektromotoren voor draaistroom en gelijk-
stroom;
aanloopapparatuur voor diverse motorsoorten;
elektrische uitrustingen voor locomotieven en motorwagens;
schakelborden en schakel lessenaars;
gesloten schakelmateriaal voor laagspanning;
gesloten, resp. totaal geïsoleerd, schakelmateriaal voor hoog-
spanning;
vermogensschakelaars voor 50.000 volt;
explosieveilig schakelmateriaal voor mijnen en olie-industrie;
licht- en krachtverdeelinstallaties in gietijzer, plaatstaal en
kunststof;
radarapparatuur, bijv. radaranténne Schiphol;
vuurleidingen voor» land- en zeemacht;
vliegtuiguitrustingen, o.a. voor de F 104;
grondkabels en waterkabels voor laag- en hoogspanning;
telefoon- en signaalkabels;
telefoontoestellen;
»
thermostaten, startrelais en motortemperatuur-beveiligings-
schakelaars;
verkeerslichtinstallaties met elektronische besturing;
elektronische garenreinigers voor de textielindustrie en
elektronische apparatuur voor kwaliteitscontrole
1
op verweef-
baarheid.
Slechts enkele specialiteiten der. Twentse elektrotech-
nische. industrie mogen uit dit gevarieerd programma wor-
den gelicht voor een nadere beschouwing.
Draaistroomcompoundgeneratoren speciaal voor toepas-
sing aan boord van schepen.
Kenmerkend is dat de opge-
wekte spanning, onafhankelijk van een meer of ininder
zware belasting der generatoren, beter dan
bij
de klassieke
methode met opwekker constant wordt gehouden, terwijl
de regeling zonder bewegende delen geschiedt.
Magnefixschakelaars voor hoogspanningsdistributjesys
temen, gebaseerd op het principe van totale isolatie.
Rond
alle onder spanning staande delen is een hard, duurzaam
isolatiemateriaal gegoten van zodanige vorm en kwaliteit,
dat een metaalomhulling overbodig is en installaties ver-
kregen worden van uiterst geringe afmetingen.
17-2-1960
*
181
Luchtverkeersbeveiligingsinstallaties voor vliegvelden.
Met dit vernuftige, op radar werkende systeem, is het
mogelijk op veilige wijze . een grotere verkeersintensiteit
op vliegvelden toe te laten dan thans met de huidige sys-
temen het geval is.
Met het hierboven gegeven overzicht moge een indruk
zijn gegeven van de betekenis der. Twentse elektrotech-
nische industrie. Door ondernemerszin, vindingrijkheid en
werkkracht alsmede door een doelgerichte research heeft
Twente in elektrotechnisch Nederland de rol kunnen Spe-
len, die het zich voorstelt, nl.: een waardige
bijdrage
in de
toepassing der elektrotechniek te leveren door het ontwer-
pen en vervaardigen van kwaliteitsprodukten, die aan de
steeds groeiende eisen beantwoorden. Zij zal deze op zich
genomen taak onverminderd voortzetten, geschraagd door
de erkenning welke
zij
ontmoet in het bedrijfsleven, de
defensie, de scheepvaart, en
bij
de overheidsorganen be-
last met de elektriciteitsvoorziening, een erkenning welke
zij nodig heeft en zonder welke zij niet zal kunnen groeien
en gedijen.
Het elektrotechnisch
onderwijs
in Twente wordt druk
bezocht en het uitgebreid technisch onderwijs voorziet
reeds in een dringende behoefte. Het zelfde geldt uiteraard –
voor het hoger technisch
onderwijs
in Enschede en Hengelo.
Mocht tot oprichting van een Technische Hogeschool in
Twente, in het hart van het Oostnederlandse industrie-
gebied worden besloten, dan zou de wisselwerking tussen
dit instituut en de industrie de onmisbare steun aan de
laatstgenoemde geven die het behoeft om haar weten-
schappelijk niveau in de pas te doen blijven gaan met dat
in de omringende landen! Tevens zou dit voor de Hoge
School de mogelijkheid openen om in zeer nauw contact
met de zo gevarieerd georiënteerde
bedrijven
en haar
laboratoria de opleiding der ingenieurs te verzorgen.
Dat Nederland als relatief jong en klein industrieland
de elektrotechnische industrie haar volle vertrouwen op
vanzelfsprekend reële basis schenkt, is te meer van belang
omdat het handhaven en uitbouwen van de binnenlandse
markt haar als uitgangspunt moet dienen om in het con-
cert der Europese industrie haar partij mee te blazen. De
huidige produktiecapaciteit van de elektrotechnische in-
dustrie in Twente mag geraamd worden op f. 140 m1n.;
de exportcapaciteit mag op ongeveer f. 50 mln, worden
gesteld. Een indirecte export schuilt in de fabricagelicenties,
die Twentse elektrotechnische bedrijven verlenen aan
fabrieken in Europa, Zuid-Amerika en Azië. Bovendien
bezitten enkele ondernemingen eigen bedrijven in het bui-
tenland. Omgekeerd wordt de steun van gerenommeerde
buitenlandse bedrijven aanvaard in de strijd om de evo-
lutie op speciale terreinen te kunnen volgen.
Het ligt in de verwachting, dat in toenemende mate con-
tacten voor studie en ontwikkeling met collega’s in het
buitenland zullen moeten worden gelegd. Voorwaarde voor
het welslagen van nauwe, vruchtbare samenwerking in
deze zin ter versterking van onze industriële positie, en
die der toekomstige werkgelegenheid en welvaart is even-
wel, dat de Twentse elektrotechnische industrie intensief
haar research kan voortzetten en zich de nodige in-
vesteringen kan getroosten.
Fengeto.
J. H. A. ALPHI3RTS.
(Advertentie)
courante kabeltypes uit voorraad,
CRITO
of met korte levertijd
–
grondka’bels met.
papier-isolatie
betrouwbaarheid
duurzaamheid
kwaliteit
182
.
.
17-2-1960
De kleine industrie en haar betekenis
Wie aan industrieel Overijssel denkt, denkt het eerst
aan Twente. En wie aan Twente denkt, denkt aan textiel,
Geen wonder. De spectaculaire grootbedrijven met hun
schier eindeloze reeksen spindels en weefgetouwen spreken
tot de verbeelding. En nu deze reuzen zich nog verder gaan
versterken door – uiteraard spectaculaire – concentratie,
brengt de pers het bestaan van de textielindustrie nog eens
extra onder de aandacht van het publiek. Toch is het ont-
staan van deze bedrijfstak in Overijssel begonnen met de
activiteit van enkele mensen met een goede kijk op vesti-
gingsfactoren. En één van die gunstige factoren was d
aanwezigheid van vele kleine produktiecellen. Op de Twent-
se boerderijen
namelijk
werd ‘s winters het vlas – hier
vroeger geteeld – gesponnen en geweven. Al spoedig maak-
ten de kooplieden die via de zogenaamde Hessenwegen de
handel tussen west en oost verzorgden, dat de overtollige,
niet voor eigen gebruik bestemde, weefsels afzet vonden.
Een verdere stap was dat de kooplieden andere soorten
garens op de boerenhoeven ,,in loon” lieten weven en daar-
na verkochten. Deze huisnijverheid, die maakte dat velen
hier het behandelen van garens en weefsels ,,in de vingers”
hadden, was de rechtstreekse reden waarom de Neder-
landsche Handel Maatschappij in de vorige eeuw, in com-
binatie met Engelse ,,know how”, tot fabrieksmatige textiel-
bewerking in Twente overging. Uit die tijd stammen de
fabrieksnamen waarin het. woord ,,stoom” is verwerkt:
,,stoomspinnerij”, ,,stoomweverij” en ,,stoomblekerj”.
Maar ook de grote metaalindustrie die de leek na enig
nadenken in Overijssel weet te noemen, is vooral in Twente
gevestigd. Zij ontstond uit de behoefte van de textielindus-
trie aan machines en toebehoren en vormde aldus de eerste
dikke zijtak aan de stamboom die in de Twentse boerderijen
was geworteld. Dat zij zich later in geheel andere richtingen
ontwikkelde doet daar niets aan af.
Om op de tweede dikke zij tak te komen worden van de
leek die
wij
in gedachten aan het interviewen zijn, meer
deductieve dan inductieve capaciteiten gevraagd. Het tot
kledingstukken maken van het geweven doek, het confec-
tionerén, geschiedt immers voor een zeer belangrijk deel
in kleinere bedrijven en het zal ons slachtoffer vrij veel
moeite kosten in deze bedrijfstak grote namen te noemen.
Enkele merken zal
hij
wellicht weten op te brengen, vol-
komen in het duister tastende of deze in Groningen, Am-
sterdam, of Oldenzaal worden gefabriceerd.
Wanneer
wij
hem thans verbieden verder aan Twente
te denken, dan zal hij misschien nog uit zijn herinnering
weten op te diepen dat Deventer ook wel ,,koekstad” wordt
genoemd en dat er ook nog Genemuider matten
zijn.
Dat
de koekstad meer conservenblikjes dan koek en Genemui-
den meer kokosmatten dan Genemuider matten voort-
n
e it
o
Wat maakt de Nederlands-Amerikaanse Fittingfabriek?
A. Pijp
fiuinqs
Voor gas-, water-, stoomleidingen, centrale ver-
warmings- en sanitaire
installaties.
De constant hoge kwaliteit en de maatnauwkeurigheid
van de Nefit fittings worden bereikt door voort-
durende, strenge controle tijdens het gehele fabricage-
proces van grondstof tot eindprodukt.
2
R. Seriegietu’erk
Voor handel en industrie vervaardigen wij serie-
gietwerk in Nefit Malleable,
–
Dit materiaal leent zich bij uitstek voor gietwerk in
ingewikkelde vormen in een zeer grote verscheidenheid.
Uitstekende mechanische eigenschappen, nauwkeurig
aan de maat, geen harde gietkorst en daardoor bijzonder
goed bewerkbaar. Van de mechanische eigenschappen
brengen wij onder uw speciale aandacht: Treksterkte
ca. 44 kg/mm
2
. Rekgrens ca. 25 kg/mm
2
. Rek ca. 12
0
/.
Bij een wanddikte van de trekstaaf van 9 mm.
N.V. Nederlands-Amerikaanse Fittingfabriek
Postbus 3
D E V E N T E R
Telefoon (06700) 5444
(Advertentie)
17-2-1960
–
–
.
183
brengt, zal hij niet weten. En de rest is voor hem een indus-
trieel vacuüm, waarin ambachtslieden, winkeliers, ambte-
naren en boeren op weinig opziendbarende wijze hun kost
trachten te vergaren. Maar over die rest wilden wij het nu
eens hebben. De grote bedrijven zijn van groot belang –
wij zouden niet anders durven beweren – maar de vele
kleintjes maken ook een grote.
De betekenis van de kleine industrie is drieërlei. In. de
eerste plaats vertegenwoordigt zij een grote industriële
werkgelegenheid. In 1959 telde Overijssel niet minder dan
1.000 fabrieken met meer dan tien man personeel. In totaal
werkten daarin 100.000 mensen. In verhouding tot de be-
volking telde Overijssel jarenlang de meeste industrieel
werkzame inwoners van alle provincies. In 1958 heeft Lim-
burg Overijssel van deze positie verdrongen. De onder-
nemingen met meer dan 1.000 man zijn slechts dertien in
getal. Leggen we de grens van het grootbedrjf iets lagér,
bij 500 man, dan stijgt het aantal grote bedrijven tot 37.
Deze geven werk aan ca. 45.000 mensen. De overige 55.000
vinden hun bestaan in ca. 960 fabrieken. De volgende tabel
geeft een inzicht in de spreiding over de statistische grootte-
klassen. /
De Over jjsselse industrie naar grootteklasse
(1 juli 1959)
Personeelssterkte
Aantal
vestsgingen
Aantal
mensen
(iemsddeld
aantal men-
sen per
vestiging
459
.
8.428
18
10-25
…………………..
26-50
…………………..
252
9.927
39
130
10.514
81
841
28.869 34
14.257
170
.
17
13.739
416
51-100
…………………
.
101-500
………………..
27.996
240
10-100
…………………
101-250
…………………84
24
19.905
829
251-500
…………………33
.
24.437
1.880
501-1000
…………………
.
1001
en
meer
……………..
..
44
13
342
1.198 501
en
meer
……………..7
rotaal
…………………..
995 101.207
102
Het is uit deze cijfers duidelijk, dat de kleine industrie
een niet te onderschatten bijdrage vormt tot de werkgele-
genheid. In het licht van de Euromarkt en de daaruit voort-
vloeiende fusiedrang is het verklaarbaar, dat de mening
volgens welke het kleine bedrijf langzamerhand zal uit-
sterven veld wint. We vragen ons af of dit juist is. Uit de
cijfers voor Overijssel blijkt namelijk het tegendeel. Sinds
1953 steeg het aantal bedrijven met 10 tot 100 man van
753
tot 841. De gemiddelde grootte bleef onveranderd, het-
geen een werkgelegefrheidsvergroting van 11 pCt. voor deze
groep met zich bracht. Ook de middelgrote bedrijven na-
men in aantal toe,
namelijk
van 88 tot 117 stuks, maar hun
gemiddelde personeelsbezetting daalde van 260′ tot 240
man. Het aantal grote bedrijven met meer dan 500 mensen
steeg weliswaar met één bedrijf, maar hun totale bezetting
daalde van ruim 46.000 tot ruim 44.000 mensen.
‘Uit de gegevens blijkt nog een ander pikant feit. Tijdens
de recessie van
1957/1958
toonde de kleine industrie een
aanmerkelijk grotere stabiliteit in personeelsbezetting dan
de grote bedrijven. Deze beide factoren maken dat het be-
staan van een groot aantal kleine vestigingen vanuit werl-
gelegenheidsoogpunt aantrekkelijk is voor een gebied.
In de tweede plaats zijn de kleine bedrijven van belang
omdat zich onder hen de zgn. toeleveringsbedrijven
bevinden. Bijna elke grote industrie ziet zich gaarne om-
ringd door kleinere, die zorgen voor de levering van allerlei
benodigdheden, welker vervaardiging storend is voor de
eigen massaliteit. We moeten dit weliswaar niet overdrijven,
want de directe relatie tussen groot- en klein bedrijf is
slechts in weinige gevallen aanwijsbaar, maar toch is dit
punt van belang. Vooral Amerikaanse bedrijven betrekken
catch thembetter!
L)
Overduidelijk is thans komen vast te slass dal de Oualiten electronische
CID
draadreiniger door de gehele teclielindustrie volledig is geaccepteerd.
D
Bijna IOO’/x slubvrij goren, zowel in de sector kaloes
.
wol als vlas, is
_J
wel hel grootsle voordeel van electronische reiniging.
Ln
–
De voortschrijdende onlwikkeling in de synthetica stelt U dagelijks voor
nieuwe problemen op reinigingsgebied.
Ons laalste lype slubdutcher (VIS) garandeert .00k bij deze games een
enacte reiniging.
Daar komt bij dal onze apparaluar Diana ook in minialssr.uilvoering lever.
-__
baar is en op bijna ieder lype spoetmachine is aan le brengen.
Wij zenden U gaarne vrijblijvend prospectus en offerte of komen bij U
-_ demossteren.
ADVIES EN SERVICE ZIJNDE PIJLERS WAAROP WIJ BOUWENI
w
ns
O
oh,,., eleotresinob garenle,t.epparast. de Ooelite,ter, geeft tot no toe onbekende
W
gegevens belrenerde alle noertes garens.
Snelle, exacte en toch practische conttôle op spin. as spoelproces alsmede verweet.
baarhstd van hel materiaal le thans mogelijk.
textiie controllers
ENSCHEDE HOLLAND TEL. 10169 P.O.BOX 265
(Advcrtentjct)
in hun vestigingsplannen de capaciteiten van ter plaatse
aanwezige kleinere fabrikanten.,
In de derde plaats vervult de kleine industrie in zekere
zin de functie van voorpost van de grote bedrijven. Haar
aanwezigheid duidt op een geschikte psychologische sfeer
voor het ,,ondernemen”. Het is in dit verband verheugend
dat de kleine industrie in verhouding tot de bevolkingsdicht-
heid tamelijk gelijkmatig over de provincie is verdeeld.
Overal’ bevinden zich deze symptomen en kweekplaatsen
van industrieel klimaat. En het is zeker niet zo, dat zich
speciaal in Twente een zwerm van kleine bedrijven onder
de rook der grote heeft geschaard. Dat zich buiten Twente,
in overig Overijssel dus, gebieden bevinden die te weinig.
werkgelegenheid bieden, vindt zijn oorzaak in het feit, dat
daar de middengroep en de grote bedrijven praktisch ont-
breken.
De ,,onderbouw” is aanwezig. Overig Overijssel herbergt
45 pCt. van de mensen en 41 pCt. van de’ kleine industrié,
terwijl Twente
55
pCt. van de inwoners en
59
pCt. van de
kleine industrie omvat. En deze correlatie tussen bevolking
en kleine industrie is ook wanneer Overijssel in meer dan
twee delen wordt gesplitst, aantoonbaar.
Is het onder deze omstandigheden verwonderlijk dat de
provincie naar vermogen aandacht besteedt aan de verdere
ontwikkelin’g van de kleine industrie? Zij heeft in het ver-
leden de industrialisatie van haar grootste industriegebied
op de activiteit en bekwaamheid van de kleine produktie-
eenheden zien grondvesten. In de toekomst verwacht zij
nog veel van de uitgroei van allerlei, thans nog kleine,
initiatieven.
Zwolle.
.
Drs.
W.
G. VAN DOBBENSURGH.
184
–
1
.
17-2-1960
Het verkeer met eû in Overijssel
Pleiten voôr goede verkeersverbindingen zou eigenlijk
even overbodig moeten zijn als,, pleiten voor goede gezond-
heidszorg. In zekere zin zijn goede verbindingen ook ,,ge-
zondheidszorg”; zij zijn ni. essentieel voor een gezonde ont-
wikkeling van een streek. Wordt een land niet dikwijls
beoordeeld naar de toestand van zijn verkeersverbindingen?
De Minister van Verkeer en Waterstaat stelde dan ook in de
Memorie van toelichting op de begroting voor 1960, dat
voor het bevorderen van de economische ontwikkeling en
de spreiding van de economische activiteit over ons land
goede verbindingen te land en te water van primaire be-
tekenis zijn.
Het vervoer, en daarmede het ‘verkeer, stijgt, ook in ons
land. Volgens de statistiek van het binnenlands goederen-
vervoer van het C.B.S. i het aantal tonkilometers voor de
binnenvaart toegenomen van 4.590 miljoen in 1955 tot
5.000
miljoen in 1958; voor het interlokale beroeps-weg-
vervoer zijn deze cijfers 2.386 miljoen en 2.973 miljoen.
Volgens de verkeerstellingen van de Rijkswaterstaat is de
verkeersintensiteit op de Rijkswegen in 1958 gestegen tot
130 pCt. van
1955;
voor personenauto’s is dit zelfs 136 pCt.
De stijgingen variëren al naar gelang de wegen. Op de pro-
vinciale weg Deventer-Raalte was het verkeer in 1959 zelfs
243 pCt. van 1955 (toename 36 pCt. per jaar); voor andere
provinciale wegen in Overijssel varieerde de toename, doch
zij was gemiddeld ca. 10 pCt. per jaar.
Voor Overijssel zijn de verbindingen met overig Neder-
land en met het aangrenzende deel van Duitsland van groot
belang, doch aangezien Overijssel niet één uitgesproken
centrum heeft, dient hier ook aandaçht geschonken te
worden aan het verkeer binnen deze provincie. Ruim 25
pCt. van de Overijsselse bevolking woont in de Twentse
steden Almelo, Hengelo, Enschede en bijna 20 pCt. in de
Sallandse steden Deventer, Zwolle en Kampen. Daarnaast
zijn voor het verkeer van belang de ontwikkelingskern
Hardenberg en – hoewel helaas geen ontwikkelingskern
zijnde – Steenwijk.
Bij de behandeling van het verkeer kan het luchtvaart-
verkeer buiten beschouwing blijven, daar het vliegveld
Twente niet meer voor de burgerluchtvaart wordt gebruikt.
De spoorverbindingen lijken gunstig: twee hoofdtrajec-
ten – Amersfoort-Groningen en Leeuwarden alsmede
Amersfoort-Enschede – geven goede en snelle verbindin-
gen; de verbinding met Arnhem is redelijk. Doch een spoor-
verbinding Zwolle-Apeldoorn ontbreekt, ten ongerieve van
de bewoners van tussengelegen plaatsen en een treinreis
van Zwolle naar Hengelo of Hardenberg duurt langer dan
met een auto.
In figuur 1 zijn de scheepvaartwegen in het noordelijk
deel van ons land aangegeven met – globaal – de schepen
die erop kunnen varen. Aangezien dé afmetingen van sche-
pen van een bepaald tonnage soms aanzienlijk kunnen ver-
schillen, moeten deze cijfers met voorzichtigheid worden
gehanteerd.
Voor de scheepvaart van Overijssel met overig Nederland
zijn o.a. de IJssel en het Twentekanaal van, grote betekenis.
Helaas is de IJssel in tijden van weinig aanvoer door de
lage waterstanden voor veel schepen onbevaarbaar, waar-
door ook het Twentekanaal niet bereikbaar is. Daaf het
verbeteren van de bevaarbaarheid van de IJssel samen-
hangt met de uitvoering van de Deltawerken en de Rijn-
kanalisatie, is het voor Overijssel van belang, dat deze
werken spoedig tot stand komen. De nieuwe verbinding
IJssel-Zwartewater, ter vervanging van de Willemsvaart,
waarmede het Rijk een aanvang heeft gemaakt, zal een
verbetering voor de scheepvaart betekenen.
Het verkeer op de grote scheepvaartwegen neemt toe,
doch dat op de kleine vermindert. Het is dus begrijpelijk,
dat aangestuurd wordt op het verruimen en verbeteren
van enkele van belang zijnde vaarwegen. Voor Overijssel
is dit o.a. de verbinding van Twente met het Noorden. In
1953 kwam de interprovinèiale commissie yoor de verkeers-
verbindingen Groningen-Drenthe-Twente na een zeer gron-
dige prognose en kostenraming tot de conclusie, dat zij
op grond van het te verwachten vervoer de aanleg van een
kanaal Veendam-Almelo niet kon aanbevelen. Sedertdien
is echter gebleken, dat de Fries-Groningse kanalen een veel
grotere vervoerstoename vertonen, dan verwacht was.
Voorts zal de uitvoering van de werken bij
Delfzijl
de vraag
naar goede verbindingen met deze haven doen toenemen.
Het lijkt dan ook thans, meer nog dan in 1953, verantwoord
aan te dringen op een goed 600 tons kanaal ter verbinding
van het belangrijke Twentse industriegebied met Delfzijl,
waardoor tevens een verbinding wordt verkregen tussen
dit industriegebied en Hardenberg, Emmen en zuid-oost-
Groningen.
Mede als gevolg van de vermindering van het aantal kleine
schepen is ook de scheepvaart op het provinciale kanaal
de Dedemsvaart teruggelopen. De slechte bevaarbaarheid
in de zomer, doordat dit kanaal voor voeding uitsluitend
is aangewezen op bovenwater, belemmert in sterke mate
het gebruik van dit kanaal. Aangezien de scheepvaart-
mogelijkheden op de overige oost-westverbindingen in
Overijssel beperkt zijn en het maken van een nieuw oost-
westkanaal door het Rijk van de bian is, heeft het provin-
ciaal bestuur eén voorlopig plan op laten maken voor ver-
betering van de Dedemsvaart met kunstwerken voor sche-
van 600
°
ton, doch voorlopig met een wat kleiner kanaal-
profiel, dat echter ruim genoeg is voor schepen van 300 è.
400 ton. De totale kosten hiervan, geraamd op f. 29 mil-
joen, zijn echter zo hoog, dat de provincie Overijssel dit
zonder financiële steun zeker niet kan uitvoeren. De directe
financiële voordelen van een zodanig verbeterd kanaal kun-
nen moeilijk
becijferd
worden, doch zullen niet opwegen
tegen de lasten. De bijkomende economische voordelen,
waarvan er vele niet te ramen zijn, dienen hierbij echter
wel in het oog te worden gehouden. Het is daarom begrij-
pelijk, dat van Overjsselse zijde gepleit wordt voor het
verbeteren van dit kanaal.
Dat Overijssel zelf wel aan Steenwijk denkt, blijkt uit
de nieuwe Beukersschutsluis – geopend in 1959 – waar-
door Steenwijk thans voör schepen van 600 ton bereikbaar
is. De verbinding naar Friesland is echter slechts voor sche-
pen van 300 ton
toegankelijk.
Een korte scheepvaartverbin-
ding tussen Enschede en het Dortrnund-Emskanaal lijkt
op het eerste gezicht mogelijk. Hierdoor zouden beide
kanaalstelsels aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Het
probleem hiervan schijnt echter technisch en economisch
zo moeilijk te zijn, dat een oplossing voorlopig niet in het
17-2-1960
185
FJ
C.
zicht is. Ook daarom is het gewenst alle aandacht te beste-
den aan een verbinding van het Twentekanaal met het
Noorden.
Overijssel heeft een goed net van landverkeerswegen.
De hoofdverbindingen zijn Rijkswegen; de overige belan-
rijke wegen zijn van de provincie. In 1837 reeds werden de
eerste ptovincia1e kunstwegen aangelegd. Nadat in 1895
een voorstel uit de Staten kwam tot het afschaffen van
tollen, werd in 1906 de grondslag gelegd voor een uitgebreid
provinciaal wegennet, met als gevolg, dat de provincie Over
–
ijssel zelf
950
kin wegen niet alleen onderhoudt, maar ook
verbetert en zich daarvoor aanzienlijke financiële offers
getroost. De belangstelling voor het wegenprobleem blijkt
ook uit het door de Staten aanvaarde ,,rapport omtrent
de provinciale wegen in Overijssel” (1958). Hierin worden
de problemen van de verkeersverbindingen behandeld.
Figuur 2is aan dit rapport ontleend. –
Opstellen van prbgnoses voor het verkeer op de wegen
is moeilijk, vooral
bij
nieuwe of sterk verbeterde verbin-
dingen. Toch is hiertoe in het wegenrapport een poging
gedaan. Uitgangspunt is de algemene verwachting van de
stijging der verkeersintensiteit, doch tevens is getracht,
te rekenen met de toekomstige verkeersstromen. Daarbij
is als wens gesteld, dat van iedere plaats zo snel mogelijk
een verkeersader van primaire of secundaire betekenis moet
kunnen worden bereikt. Hoewel het lange-afstandsverkeer
maar een deel van het totale verkeer is, is aangenomen,
dat het verkeer, eenmaal op een hoofdverbinding zijnde,
deze weg zo lang mogelijk moet volgen, ook al is er een
iets kortere, minder belangrijke weg. Voorts is aandacht
besteed aan het recreatie- en het forensenverkeer. Als re-
sultaat hiervan is in het wegenrapport een indeling van
wegen gemaakt en is voor de niet op het Rijkswegenplan
voorkomende wegen een globaal verbeteringsplan opge-
steld, dat tot 1970 ruim f. 83 miljoen aan investeringen zal
vorderen.
186
‘S
S
FIGUUR 2.
WEGENPLANNEN IN OVERIJSSEL
–
t
1
1
RIJKSWEGEN
•
SNEEK
ASSENJ./
HOOFOVERBINDINGEN
–
–
–
EERSTE KLASSE
‘
HEERENVEEN
•
–
_
VERBINDINGEN
TWEEDE KLASSE
PROVINCIALE WEGEN
III•
FRIESLAND
VERBINDINGEN
HOOFDVERBINDINGEN
LEMMER
–
FT
RW3I
/
VERBINDINGEN
–
rSTEENWIJK…
f
D
,
RENTE
:
EERSJE KLASSE
VERBINDINGEN
NOORDOOST-
.
%
1
TWEEDE KLASSE
–
HOOGEVEEN
IMEPPEL
EMMELOORD
S
– .-_
–
4
S
RW 34
/
•5._S.
/
–
COEVORDEN
POLDER
/
‘
ZWARTSLUiS
-.
USSELMEER #
BALKBRL\-
D’VAART
RW31
-.
HARDENBERG
KAMPEN
1
3
S
OOST
–
•
/RW34
=_
\DUITSLAND
–
-=-
–
J
‘Z
f
~’
*
WOLL
LYSTAD
-.
.
25
– .-
•
–
–
FLEVOLAND
—‘
*••”k•.ï
•
•=-/
.
IRW2
I
\j
”
\W36
2!ARSUM
1f
NUVERDAL
.-..
–
ALMELO
HARDERW’JK
1
‘
–
—
–
/
•/
5
1
-•-
–
îom
t
‘
HENGELO
JI
1*
DEVENTER
NSCHE*
JP
H
1
/
/
HKSBERGEN
AMERSFOORT
i_.-
__
\)
GELDERLAND
–
—
–
ARNHEM
1′
-=%
1
–
–
—
ç4L
DoEuNC;
–
RW
/;
:s:f_==
NUMEGEN
Voor de verbindingen met Overijssel zijn in de eerste
de weg niet in Overijssel ligt, is de belangstelling in deze
plaats de wegen van het Rijkswegenplan (primaire wegen)
provincie voor de plannen voor een nieuwe weg die Zwolle
van belang. De betekenis van de weg Amersfoort-Zwolle-
met Arnhem moet verbinden groot, daar de bestaande weg,
Meppel is genoeg bekend; de verbetering van het Gelderse
zeker tot Apeldoorn, ondanks plaatselijke verbeteringen,
deel hiervan kan voor hen die hiervan regelmatig gebruik
onvoldoende is. Een nieuwe verbinding van Zwolle naar
maken niet snel genoeg gaan. Ook de verbetering van het
of langs Kampen met een doorverbinding door de Noord-
gedeelte van Zwolle naar Meppel is zeer gewenst. Hoewel oostpolder en Oost-Flevoland is bij het Rijk in onderzoek.
.
17-2-1960
•
187
E1tIMEX
Industrie
vervangt
Vervening
6000
5500
5000
•-.__
___________
4 S 0
VEEN
‘
02
4000
35 00
LANDBOUW
3000
2500
O
‘
VERIGE NIJVERHEID
2000______
HANDEL EN VERREER
1 5 00
1000
OVERHEID E
VRIJE BER CE PEN
500
STR
IT’
INDUIE
‘
0
1930
1947
1950
1950
HARDE NBERG
*
/
Centr
‘
üm van N.O. OVERIJSSEL
Aangewezen i
‘
ndustrialisatiekern
Uitstékende water
–
, spoor
–
en wegverbindingen
Gunstie
vestigingsmogelijkheden
*
(Advertenties)
–
Vöor Twente is het noodzakelijk dat de nieuwe verbinding
van dit industriegebied met het Westen – langs Deventer,
• nieuwe brug over de Ijssel, langs Apeldoorn – zeer spoedig
wordt aangepakt.
De pxovinciale verbinding van Twente richting Arnhem
is op Overijssels gebied verbeterd, volgens hier en daar ge-
wijzigde plannen van v66r de oorlog. Deze wegen zullen
• – ook in Gelderland – op den duur’niet voldoende zijn
voor het verkeer. Het is dan ook gewenst, dat er een nieuwe
primaire (Rijks-)weg komt van het industriegebied Twente
in zuidwestelijke richting, ongeveer uitkomende op het punt
tussen Arnhem en Emmerik waar Rijksweg 15 – van het
zuidelijk havengebied bij Rotterdam door, de Betuwe –
aansluit op Rijksweg 12. Hierdoor zou een goede verbin-
ding van het Twentse industriegebied met het Rotterdamse
verkregen worden. Voor Twente is het ook van belang,
dat de in aanleg zijnde Rijksweg 36 van Almelo naar het
noorden, welke weg aansluit op Rijksweg 34 Zwolle-Coe-
vorden, doorgetrokken wordt in noordwestelijke richting
naar Meppel, waardoor in de verbinding met Friesland
zou worden voorzien. Voor de verbinding van Twente met
– de provincie Groningen is verbetering van de Rijksweg
Coevorden-Emmen van groot belang.
Van de op provinciaal niveau liggende wegen is door-
trekken van de verbetering van de noord-zuid-verbinding
van Assen langs, Hoogeveen, waarmee de provincie Drenthe
druk dôende is, langs Ommen en Raalte naar Deventer in
aansluiting op een nieuwe Rijksweg van Twente naar het
Westen een eerste vereiste. Een tracé voor een geheel nieuwe
weg van de Drentse grens tot ten zuid-westen van Ommen
188
is reeds vastgesteld: het gedeelte Ommen-Raalte zal tot
autoweg met nevenbaan voor langzaam verkeer worden
gemaakt en.voor het gedeelte van Raalte naar het Zuiden
is een nieuw tracé in onderzoek. Indien een nieuwe weg
van Zwolle naar Arnhem tot stand komt zal de bestaande
weg van Kampennaar Gelderland daarop een nieuwe aan-
sluiting moeten krijgen. Ook de overige provinciale weg-
verbindingen (figuur 2) moeten voor een deel nog verbetêrd
of opnieuw verbeterd worden. Enkele geheel nieuwe tracé’s
moeten worden ontworpen, wat veel voorbereiding en
overleg vordert. Waar zulks mogelijk is wordt ook voor
deze wegen aan gescheiden, banen voor snel en langzaam
verkeer de voorkeur gegeven.
Overijssel heeft veel, afwisselend en zeker nog niet vol-
doende bekend, natuurschoon. ‘Goede wegen kunnen de
mogelijkheden voor deze gebieden vergroten, maar on-
oordeelkundig getraceerde wegen kunnen onherstelbare
schade aan dit natuurschoon teweeg brengen. Het traceren
van nieuwe wegen, zowel als het verbeteren van bestaande
wegen, vraagt veel technische kennis, maar ook liefde voor
de natuur en voor het landschap. Overijssel stelt er een eer
in wegen te hebben, die niet alleen geen schade aan het
landschap aangericht hebben, doch bijgedragen hebben tot
verfraaiing en verletering. Bij de weg Enschedç-Oldenzaal
zijn fraaie uitzichten verkregen, die de oude weg niet had.
De wegdoor het bekende landgoed het Laer bij Ommen is
een goed voorbeeld van wat met zeer eenvoudige middelen,
doch met zin voor landschapsschoon te bereiken is en de
geheel’ nieuwe weg van Beukers (tussen Zwartsluis en
Meppel) naar het noorden heeft het gebied van Belter
–
17:24960
/
Het midden- en kleinbedrij
f in Overijssel
In de Middenstandsnota
19541)
wordt erop gewezen, dat
de omvang van de middenstand in Nederland van dien
aard is, dat gezegd kan worden, dat deze groep een belang-
rijk element in onze samenleving vormt. Het karakter van
onze samenleving wordt van oudsher in hoge mate be-
paald door de aanwezigheid van een groot aantal midden-
en kleine ondernemingen. Dit geldt evenzeer voor Over-
ijssel. In de Middenstandsnota
1959
2)
wordt gesteld, dat
de welvaart van ons volk de allesoverheersende voorwaarde
is voor de welvaart van het midden- en kleinbedrijf. Daar
–
om heeft deze sector van ons bedrijfsleven een zo groot
belang
bij
de algemene welvaartsontwikkeling en welvaarts-
spreiding en
bij
de daarop gerichte algemene economische,
fiscale en sociale politiek. De Staatssecretaris yan Econo-
mische Zaken nierkt evën verder in deze nota op, dat, hoe-
wel de welvaartsontwikkeling in de middenstand in het
algemeen afhankelijk is van de algemene volkswelvaart,
de regionale en plaatselijke economische positie van de
middenstand samenhangt met de regionale en plaatselijke
welvaart. De regionale verschillen in deeconomische posi-
tie van de middenstand zijn dan ook voor een niet onbe-
langrijk deel te verklaren uit regionale welvaartsverschillen.
Hoe ligt de situatie nu in Overijssel?
Wie een schets wil geven van het midden- en kleinbedrijf
in een bepaald gewest, -komt te staan voor een verscheiden-
heid van gegevens, die moeilijk te overzien is. Deze gege-
vens zijn meestal voor andere doeleinden opgesteld en daar-
door voor een beschrijving van het eigene van hét midden-
en kleinbedrijf in een bepaalde provincie niet steeds even
bruikbaar. De beperkte plaatsruimte verhindert daaren-
boven alle facetten van de middenstand – waarvoor de
laatste jaren een toenemende belangstelling is te constateren
– te beschrijven.
De hiernavolgende staat, waarin men enige algemene
sociaal-economische gegevens, alsmede enkele
cijfers
inzake
de middenstand aantreft, geeft aan, dat de ontwikkeling
in Overijssel, globaal bezien, gelijke tred houdt met de
ontwikkeling, die Nederland gemiddeld toont. Ter ver-
gelijking
zijn
in het overzicht gegevens over de provincie
Friesland – die een bepaald ongunstige positie vertoont
– en de prvincie Zuid-Holland – gekenmerkt door gun-
stige structurele omstandigheden – opgenomen. Deze
gegevens laten bepaald niet toe te betogen, dat de
–
provincie
Overijssel een ,,achtergebleven” gebied is, dich daar staat
tegenover, dat de vergelijking van haar positie met die van
de westelijke provincies stellig in haar nadeel uitvalt. De
provincie Overijssel verkeert a.h.w. in een tussenpositie,
Blz.
5.
Blz. 2, rechter kolom.
(vervolg van blz. 188)
en Beulakerweide niet alleen gemakkelijker bereikbaar
gemaakt, doch geeft ook de daarlangs trekkende automo-
bilist gelegenheid om iets te zien van de schoonheid van
dit gebied en op een van de picknickplaatsen deze schoon-
heid dieper op zich in te laten werken en misschien te ont-
dekken, dat Overijssel veel en afwisselend natuurschoon
heeft, voor goede wegen heeft gezorgd en zeer ernstig van
plan is met haar wegennet
bij
te blijven.
Zwolle.
– Ir. A. C. H. TOET.
die in positieve noch in negatieve zin sterk sprekende acëen-
ten oplevert.
/
percentage en abso-indexcijfers: Ne-
lute cUfers
–
derland = 100
Omschrijving
.2
3
O5
N
N
Groei van de bevolking in
de periode 1900-1958 in
pCt.
van de bevolking
per 1januari 1900
–
–
121
128
40
133
106
33
110
Gemiddeld vermogen
in 1956
per belastingpl. in gld. ..
77.448
68.329 59.326
90.747
88
77
117
per
mw.
in gld
………
3.025
2.541
2.834
3.378
84
94
–
112
Gemiddeld inkomen
in 1955
per belastingpl. in gld.
4.287
3.877 3.735
4.603
90
87
107
1.707
..
1.521
1.349
1.905
89
79
112
Consumeniengemidde/den
per inwoner in gld
……
detailhandel 1jan. 1959
61
61
50
63
100
82
103-
voedselvoorz. amb. id
.
465
447
299
605
96
64′
130
overige amb. 1jan.1954
1291
123
.
115
143
89
III
Op de belangrijkste verschillen moge nog extra de aan-
dacht worden gevestigd. De bevolkingsgroei is in Over-
ijssel iets sterker dan in NederlanU als geheel het geval is,
terwijl Friesland aanzienlijk is achtergebleven. Wat het
gemiddeld vermogen betreft blijft Overijssel achter bij het
Westén des lands en Nederland als geheel. Met betrekking
tot het gemiddelde inkomen komt men tot dezelfde con-
clusie. De
cijfers
inzake de consumentengemiddelden voor
Overijssel wijken niet veçl af van de gemiddelden voor
Nederland. Uit bovenstaande gegevens kan de conclusie
worden getrokken, dat de Overijsselse middenstand als
geheel een geringere welvaart geniet dan die in het Westen.
Immers, de koopkracht van de bevolking in Overijssel is,-
blijkens de cijfers inzake vermogen en inkomen, lager dan
die van de Nederlandse bevolking als geheel, terwijl de
consumentengemiddelden geen grote verschillen laten zien,
hetgeen dus wil zeggen, dat er per klant in het midden-
standsbedrjf in Overijssel minder wordt omgézet dan elders.
Slechts een consumentengemiddelde voor Overijssel dat
hoger zou
zijn
dan het landsgemiddelde zou een compen-
satie kunnen vormen voor de geringere koopkracht. –
Enkele streken in Overijssel.
Noord- West Overijssel.
In Noord-West Overijssel lijdt de middenstand aan
onderbezetting, hetgeen tot uiting-komt in een laag con-
sumentengemiddelde, ni. 51, alsmede in het veelvuldig
voorkomen van randbedrjven. Als oorzaak van deze te
,,grote” winkeldichtheid in dit gebied kan gelden het be-
kende verschijnsel van de ontvolking van het platteland,
alsmede de inpoldering van de Noordoostpolder, waar-
door enkele Zuiderzéeplaatsjes als Vollenhove, Blanken-
ham; Blokzijl en Kuinre tot ,,dode” plaatsjes zijn geworden.
De middenstand inT dèze gemèenten heeft uiteraard tijdens
de inpolderingswerkzaamheden hiervan wel het nodige
-profijt getrokken, doch nu de polder een eigen goed ge-
outilleerd -verzorgingscentrum heeft moet deze midden-
stand op het ,,goede verleden” teren. Langzamerhand
verdwijnt een groot aantal bedrijfjes, die niet overdraag-
baar blijken. Vooral ondernemers in de levensmiddelen-
17-2-1960
. –
.
189
sector – kruideniers en bakkers – zien geen kans hun
zaak te verkopen.
Noord-West Overijssel is daardoor bij de algemene wel-
vaart bepaald achterop geraakt. Wanneer door daartoe
geschikte maatregelen ter plaatse de welvaart kan worden
verhoogd, zal ook het midden- en kleinbedrijf hiervan de
nodige vruchten plukken. Wanneer de streek bijv. voor
het toerisme opengelegd zou kunnen worden, en de moge-
lijkheden daartoe zijn op watersportgebied zeker aanwezig
– denk aan het mooie merengebied – , dan zou zulks
voor de in deze streken thans nog gevestigde middenstand
van groot belang zijn. In dit verband is de installatie van
de ,,Streekraad voor Nçord-WeSt Overijssel”, welke plaats-
vond nadat het streekplan voor dit gebied was goedgekeurd,
van grote betekenis. Aangezien ik ervan overtuigd ben,
dat een goed verzorgend apparaat van grote importantie
is voor het welslagen van ontwikkelingsplannen, verdient
het m.i. aanbeveling, dat de middenstand – door middel
van haar (stands)organisatieS – bij de werkzaamheden
van de ,,Streekraad voor Noord-West Overijssel” wordt
betrokken. Het is van even zo grote betekenis, dat de daar-
toe geschikte toeristische organen – plaatselijke en pro-
vinciale V.V.V. ‘s – bij de besprekingen hun stem kunnen
laten horen. Uiteraard mag worden verondersteld, dat,
wanneer in Noord-West Overijssel door s
a
menwerking
van alle betrokkenen pogingen worden gedaan de welvaart
te bevorderen, de middenstand de nodige activiteit zal weten
op te brengen om zich aan de alsdan veranderende om-
sanuigtiuu
aaii
Noord-Oost Over jjssel.
Uit de gezonde ontwikkeling van enkele gemeenten in
Noord-Oost Overijssel moge blijken, dat het voeren van
een regionaal beleid voor de middenstand van groot belang
is. In de gemeente Hardenberg, vallende onder de regeling
,,Bevordering industrialisatie ontwikkelingskernen”, heeft
de middenstand begrepen, dat de smaak van de bevolking
in een gemeente, waar de industrialisatie op gang komt,
snelle wijzigingen ondergaat. Door modernisering en aan-
passing van het assortiment tracht men de veranderingen
in de behoeften op te vangen en aan de smaak van het
publiek te voldoen. Ook Vroomshoop (gemeente Den
Ham) groeide, mede door stimulansen van de Overheid,
sterk.
In tegenstelling daarmede is in de gemeente Avereerst
en Gramsbergen de bevolking de laatste jaren in aantal
verminderd. Het ontbreken van structurele verbeteringen
heeft tot gevolg, dat ook de middenstand geen expansie-
mogelijkheden heeft gehad. De verbetering van de Dedems-
vaart of de aanleg van een nieuw kanaal en verbetering
van toegangswegen tot dit gebied kan ook voor het midden-
en kleinbedrijf vérstrekkende gunstige gevolgen hebben.
Twente.
Tot de gemiddeld genomen iets snellere bevolkingsgroei
van Overijssel in vergelijking met geheel Nederland heeft
vooral Twente bijgedragen. In de jaren 1950 – 1958 lag de
procentuele toeneming der bevolking 3 pCt. boven het
landsgemiddelde. Hieraan is waarschijnlijk de sterké indus-
ROTTERDAMSCHE BANK
316
vesigingen
in Nederland
waarvan
10
vestigingen in
10 pla
“atsen.
–
.
In de provincie Overq
Ook hier: Waar U ook w’oont
of
werkt, de
ROTTERDAMSCHE BANK
is altiji binnen Uw bereik
rd
iI–1u
,
J
190
triële ontwikkeling in steden als Almelo, Hengelo en En-
schede niet vreemd. Deze laatste heeft de middenstand
geprikkeld tot activiteiten, die voor een buitenstaander
duidelijk waarneembaar zijn. Dit geldt zowel voor de ge-
noemde steden, als ook voor de kleinere centra als Haaks-
bergen en Nijverdal, (gemeente Hellendoorn). Ook het
grensverkeer was en is voor vele Twentse middenstanders
van groot belang, hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van
moderne, goed geoutileerde bedrijven in vrijwel iedere
branche.
De pogingen om in het kader van de Euromarkt te ko-
men tot afschaffing van de Nederlands-Duitse grens als
economische hinderpaal voor beide landen kan voor de
middenstanders in enkele plaatsen van Twente van grote
betekenis zijn. Hierbij dient te worden aangetekend, dat
het vervallen van de grens als economische barrière niet
uitsluitend gunstige effecten voor de middenstand in de
grensplaatsen behoeft in te houden, aangezien er ook op
Duits gebied enkele niet onbelangrijke centra zijn ën een
factor als bijv. het prijspeil in beide landen eèn grote rol
speelt.
Aan de Duitse zijde van de grens is opgericht de ,,Inte-
ressengemeinschaft Rhein-Ems”, terwijl aan de Neder-
landse kant een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam,
waarin 31 gemeenten in Twente en’ Oostelijk Gelderland
zullen samenwerken, in vergevorderde staat van voorbe-
reiding is
3).
Deze samenwerkingsorganen zullen zich te-
zamen bezighouden met het bestuderen van de problemen,
die aan weerszijden van de grens in dit gebied leven. Het
is te hopen en te verwachten, dat de middenstand aan deze
onderzoekingen de nodige medewerking zal verlenen en
uit de resultaten dâarvan tijdig de noodzakelijke conse-
quenties zal trekken.
Salland en de IJsselstreek.
Langs de IJsSel liggen de oude Hanzesteden als Deventer,
Zwolle en Kampen, waar talrijke historisch belangrijke
gebouwen herinnerén aan een tijd van grote bloei. De soci-
aal-economische structuur van deze steden is altijd gericht
geweest op,handel en verkeer en de primaire industrie heeft
er zich – met een uitzondering voor Deventer in het nabije
verleden – niet sterk ontwikkeld.
Handel en verkeer hebbe’n ook thans nog niet aan be-
tekenis ter plaatse ingeboet, hetgeen blijkt.als men uit de
,,Beroepstelling 1947″ de bestaansbronnen met een regio-
naal verzorgende functie licht en ziet naar de omvang daar-
van. In de drie genoemde steden was resp. 26,1 pCt., 18,3
pCt. en 17,3 pCt. van de totale m’annelijke beroepsbevolking
daarin werkzaam, terwijl dit percentage voor Hengelo en
Enschede 11,6 bedraagt. De centrum-verzorgende functie
blijkt eveneens uit de aanwezigheid van een groot aantal
winkels, die shopping-goods
4)
verkopen en een relatief
groot aantal groot- en tussenhandelaren in Deventer, Zwolle
en Kampen.
Het voorgaande maakt begrijpelijk, dat het midden- en
kleinbedrijf sterk geïnteresseerd is
bij
alle plannen, die
er op gericht zijn de welvaart of de ,,leefbaarheid” van een
bepaalde streek of plaats te verhogen, omdat een goed
geotmtilleerd detailhandelsapparaat een aantrekkingskracht
3)
Zie het artikel ,,Overijssel en het Duitse grensgebied”
elders in dit nummer.
– 4)
,,Shopping-goods” zijn goederen, die niet dagelijks door
de consument worden gekocht en voor de aankoop waarvan de
consument bereid is een
behoorlijke
afstand af te leggen.
betekent voor de bevolking uit kleinere kernen. In dit ver-
band moge worden gewezen op het ,,Saneringsplan Stads-
kern Deventer” en de structuurplannen van Zwolle en
Deventer.
Om de afvloeiing van koopkracht naar deze grTotere be-_
volkingsagglomeraties binnen de perken te ‘houden, dient
ook de middenstand in de kleinere kernen op deze plannen
positief te reageren en hetgeen dan bereikt kan worden
bewijst de gemeente Raalte, waar door gezamenlijke in-
spanning van de plaatselijke Overheid en de middenstand
een detailhandelsapparaat is ontwikkeld, dat de toets der
kritiek zeker kan’ doorstaan. –
Toerisme en middenstand.
Aan een beschrijving van het midden- en kleinbedrijf
in Overijssel mag stellig het belangrijke aspect, dat de ont-
wikkeling van het toerisme biedt, niet ontbreken. De groei
van het toerisme is nogal onstuimig, waartoe tal van oor-
zaken
5)
bijdragen. Het Centraal Planbureau heeft ge-
raamd dat het aantal vakantiegangers in 1970 ten opzichte
van 1954 zal
zijn
verdubbeld. De in ons land aanwezige
recreatieruimte zal derhalve aanzienlijk intensiever worden
gebruikt. Met 39.100 ha recreatiegebied, gemeten naar
oppervlakte ,,groen”, vormt Overijssel na Gelderland en
Noord-Brabant de derde toeristische provincie van ons
land
6).
Van dit recreatiegebied is 36.600 ha Vrij of beperkt
toegankelijk, terwijl 2.500 ha niet toegankelijk is.
Het bezoek aan het Overjssels recreatiegebied is, alhoe-
wel op sommige plaatsen sterk groeiende -. voor enkele
delen kan men zelfs spieken van zeer dichte concentraties
– , in het algemeen,’ vergeleken met het bezoek aan een
toeiistisch gebied als
bijv.
de Veluwe, nog zeer gering.
Overijssel beschikt over ca. 27.500 ,toeristische slaappiaat-
sen, verdeeld over hotels, pensions, vakantiehuisjes, kamp-
huizen, kampeerbedrjven en kampeerterreinen. Dit aantal
zal, volgens een
becijfering
van het Bureau Recreatie en
Natuurbescherming van de Rijksdienst voor het Nationâle
Plan, in de nabije
toekomst met 20 â 25.000 mbeten groeien
om mede in de nationale behoefte te voorzien.
Provinciale en gemeentelijke autoriteiten staan thans,
voor de vraag, of deze uitbreiding van’ het aantal slaap-
plaatsen mogelijk en verantwoord is, waarbij overwogen
zal moeten worden, dat niet alleen het fraaie’ landschap,
doch ook het voorhanden zijn van goede accomModatie,
vermaak- en gezelligheidsmogelijkheden voor het aan-
trekken van toeristen bepalende factoren zijn.
Hier liggen dan ook bijzondere mogelijkheden voor de
ondernemers in het midden- en kleinbedrijf om de wel-
vaart van Ovérijssel te verhogen. De reeds bestaande detail-
handelsondernemingen in verscheidene plaatsen, die zonder
vreemdelingenverkeer nauwelijks réden van bestaan heb-
ben, kunnen door het geven van gbede service, het bere-‘
kenen van concurrerende prijzen, speciale etalageverzor- –
ging enz., een aantrekkingskracht o de vakantieganger
uitoefenen en een belangrijke bijdrage tot de verdere ont-
plooiing van het toerisme in Overijssel geven. De finan-
ciering van de uitbouw van het toeristisch apparaat baart
echter zorgen. Het ware te wensen, dat hiervoor spoedig
een oplossing wordt gevonden, zo mogelijk door een samen-
spel van provincie, gemeente1 ‘en bedrijfsleven.
Zwolle.
.
‘
1 ‘
W. MEIJER.
Zie: ,,Nota inzake het Toerisme
1956″.
,,Recreatieruimten in de provincie Overijssel (te land)”,
uitgave Rijksdienst voor hçt Nationale Plan.
17-2-1960
191
1:113[3
ks M,
Sociale en culturele aspecten
Voor ieder die deze dierbare plek van het vaderlandse
erf kent, is het duidelijk dat de sociale en culturelè status
van dit verrukkelijk gewest nog verbreding en verdieping
behoeft. Overijssel heeft dit echter gemeen met vrijwel de
gehele Nederlandse samenleving, die in sociaal en cultu-
reel opzicht nog onderweg is. De gehele mensêljke samen-
leving zal bij voortduring de merktekènen vertonen van
een slechts moeizaam op gang’ komen. Onder de’ beste
omstandigheden zal altijd een streven blijven naar het nog
betere. Wij zullen er altijd bijna zijn!
Als ieder op eigen niveau en binnen eigen verantwoorde-
lijkheid leeft in het besef aan een ,.Unvollendete” te arbei-
den, dân dient hij de werkelijkheid zo effectief mogelijk.
Zo leveren velen hun werkkracht om de samenleving een
klein stukje op te schuiven in de richting van het betere.
Van ieder mag worden verwacht, dat hij door zijn arbeid
de ontwikkeling in deze richting niet vertraagt
1)•
De bedrijvigheid in een’ technische wereld levert steeds
meer huipstukken om de stoffelijke wereld te verstevigen;
haar te civiliseren. De mogelijkheden van de technische
vooruitgang
zijn
in hoofdzaak gericht op het meer ,,heb-
ben”. Dit betekent nog niet een meer ,,zijn”. De toon van
het menselijke antwoord op de civilisatie is daarom zeer
bepalend voor de stijl van de samenleving: Het is verblij-
dend dat in de intensivering van de bedrijvigheid, met name
door de automatie, mogelijkheden zijn gegeven correcties
aan te brengen op hetgeen de techniek zelve had aangetast.
Want
bij
alle positieve waardering vertoont zij ook sterke
stijl-ontbindende invloeden.
Nu de mens zijn werk gaat overdragen aan zijn werk-
tuig
2)
is de kans op een wending van het ,,hebben” naar
het ,,zijn” vergroot. Bovenal verleent een groeiend inzicht
in de menselijke verhoudingen de bedrijfsgenoten aan-
dacht voor elkaar en voor de’ samenleving. Werkgeven en
werknemen, beide zullen steeds sterker door zelfontplooiing
en -verantwoordelijkheid worden gekarakteriseerd.
De eigentijdse ondernemer weet dat hij geen beleid meer
kan voeren met de spelregels van gisteren. Deze spelregels,
gericht op daden van koophandel, waren typerend voor
de discontinqïteit van het handelen. Grotë winsten, afge-
wisseld met tegenslagen: De spelregels van vandaag zien
in de onderneming een bedrjfshuishouding van min of
meer duurzame aard. ,Naast het subjectief doel van. de
maximale winst wordt een meer of minder omljnd func-
tioneel doel erkend. De winst’ wordt gezien in het licht
van eenbepaald beheersprincipe. Aldus wordt de korte-
baan politiek verlaten voor die op lange termijn. Alles
wijst op het besef van een op de continuiteit, op de mede-
verantwoordelijkheid, gerichte taak. Deze ontwikkeling
opende tevens het zicht op de waarde van de in de onder-
neming werkende mens, op diens.welziji.
De huidige opvattingen geven de mogelijkheid van een
beter begrip van de eigen taak van Overheid en bedrijfs-
leven. In een
voorbije
tijd trokken Overheid en bedrijfs-
leven een eigen lijn die zich aan de kant van de Overheid
Prof. Dr. J. A. van Poelje, ,,Bestuurskunde”,
1956.
Prof. Dr. Ir. F. Ph. A. Tellegen, ,,Samenleven in een
technische tijd”,
M.
en
M. 1957.
kenmerkte door onthouding, met name op het stuk van
de sociale en culturele welzijnsverzorging. Het bedrijfs-
leven trok zijn eigen beperkte baan, echter eveneens geheel
buiten de mens en zijn sociale en- culturele behoeften.
Van een zodanige
dubbelzijdige
onthouding draagt
Overijssel nog vele tçkenen. Maar evenzeer is het verblj-
dend dat Overheid en bedrijfsleven thans, elk naar de aard
van hun specifieke doeleinden, de initiatieven uit de maat-
schappij steunen, waardoor de ‘stijl van de Overijsselse
samenleving een renaissance beleeft. –
Sociale aspecten.
–
De inwoners van Overijssel waren eeuwenlang uiterst be-
hoedzaam ten aanzien van hun positie binnen de Neder-
landse gewesten. Tijdens de Republiek is nauwelijks sprake
yan een samengaan in nationaal verband. De. opstand in
Twente
3)
– december 1830 tot januari 1831, – was een
laatste, openlijke
en heftige oplaaiing van verzet daar-
tegen. Had het gehele gewest aan dié eenheid mentaal
nauwelijks behoefte, voor ,Twente kwam daar nog bij dat
het geografisch en daarenboven ook economisch en cul-
tureel sterk was gebonden aan deDuitse landen. Kaarten
uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw tonen
hoe het hooggelegen Tubantië aan de Noord-West – en
goeddeels ook aan de Zuidzijde ias afgesloten door veen,
plassen en moerassen. Twente leidde, zijn eigen, op het
Heilige Roomse Rijk gericht, leven. Salland en het Land
van Vollenhove, geaccentueerd door de hanzesteden Karn-
pen, Zwolle en Deventer, hadden aanvankelijk hun geheel
eigen, ook internationale, belangen.
Brandpunten van nationaal gevoel waren de Overijsselse
landschappen van oudsher allerminst. Allerminst ook kan
men hun er een verwijt van maken. De Staten-Generaal
hadden meermalen ,de verschroeide-aarde-verdedigings-
politiek toegepast, Overijssel overleverend aan staatse of
buitenlandse onbetaalde en brandschattende troepen. Wat
dit betekende voor het
welzijn
van een agrarisch gewest
is zonneklaar. Armoe en ontbering. Overijssel stond dan
ook bepaald niet belangstellend te dringen rond de wieg
van de Republiek. Zij heeft de ,,Akte van verlatinghe”
nimmer getekend, evenmin de Unie van Utrecht.
4)
De sociale en economische toestand was nog ver in de
negentiende eeuw ten hemel schreiend
5).
Overijssel was
heel ver weg voor de Staten-Generaal; materieel had het
de status van een wingewest. De Staten van Overijssel
möesten hun aandacht bepalen bij de labiele zee- en rivier-
dijken. Overstromingen vernielden herhaaldelijk oogsten
en dat alles in een ook ovërigens hoogst, ongezonde maat-
schappelijke situatie.
Iets van sociale zorg begint omstreeks het midden van
de negentiende eeuw door te breken. Van Rechteren kon
in 1840 omtrent de ,,afzichteljke bedelarij” in zijn jaar-
verslag aan de Staten opmerken: ,,Daar waar ettelijke
J. van Beekum, ,,Gouverneur Mr. J. H. Graaf van Rech-
teren van Appeltern”, Overijsselse Portretten
1958,
blz.
233
e.v.
De ,,zeven” Verenigde Nederlanden is dan ook een fabel.
Zie Dr. J. C. de Pater, ,,Leycester en Nederland”, Tijdschrift
voor Geschiedenis
1951,
blz.
245
e.v.
Zie: Prof. Dr. A. H. Slicher van Bath: ,,Een samenleving
onder spanning”,
1957.
17-2-1960
– — -..
–
–
,
193
4It
1 ‘•
=
G)
=
bIJ
=
4-‘
.=
C.)
1.
0
.-
4-‘
=
0)
E
0)
bIJ
=
_l
–
‘
.
4iJ
.
•
-.
t14
1
IY..bfi:
11
–
—.•
1
–
‘
•
r
1,1
i
•
4144* 4.’
i
II
1
•
•
4′.1.
,
Lh4.’,,,,1
1,
..
1…
E
NS C
IH
]-)
–
-E
het industrie-centrum in
het Oosten van nederland
• beschikbare bouwterreinen
aan de goed geoutilleerde
industrie- en handelshavens
• goede verbindingen in alle
richtingen
S uitstekende recreatie-
m 09 e t ij k
h e d e n
1
co
0)
0)
1
Y)
4-‘
ce
E
FNS
if
t)lz
1
._rJ.
!Jïi_\•
VJf
Jt
-.1i
lJ
II
-_I. j
•
t
1
–
4
CHEIJE
gezonde voedingsbodem voor
industriële activiteiten, temid-
den van twente’s rijke natuur
194
(Advertentie)
17-2-1960
jaren gehele zwermen van luyaads en derzelver daartoe
mede opgevoed wordend kroost, regelmatig de huizen
der jngezetenen bestörmden, vindt men thans zelden eene
stokoudeongelukkige die een aalmoes vraagt”. Van Rech-
terèn raadt aan niet te geven, dan immers houdt
hij
op met
vragen. En’dan komt het: ,,Men steile zijn bijdragen in
hânden van armbesturen dan zal de onderstand evenredig
en naar de ‘werkelijke behoefte kunnen geregeld, en de
luihéid niet gevoed worden”. Klinkt dit vooruitstrevend;
kind van zijn tijd bljkthij als
hij,
na de brand van Vriezen-
veën’in 1840
–
30 huizen en 12 schuren in de as,
45
ge-
zinnen dakloös ‘- aantekent dat 250 mensen liefdenijk
zijn opgenomen: ,,hetgeen doet verwachten dat die ramp
geene verarming zal achterlaten”. Waarmee dan de zaak
is afgedaan. Na zijn vruchtbaar en voor het holst van de
negentiende eeuw zeer vooruitstrevend .bewind (1830-1840),
toen mede door zijn tussenkomst o.a. de Belg De Maere
en,de Engelse technicus Ainsworth dë Twentse industrie
impulsen- verschaften tot grotere uitbloei, wordt echtér
de economische, sociale enculturele voortgang weer merk-.,
baar geremd.
Als de steenfabrikantenzoon, Dr. Ariëns,,als jong kape-
laan-in oktober 1886 Enschede binnenstapt, ontmoet hij
er ;,een sjofele stoet op klompen en met een blikken koffie-
kan. Daartussen schoven bleekneusjes van kinderen, die de
slaap in hun ojèn hadden en het grootste deel van het jaar
in het donker liepen, als schimmen mee. Een werkweek van
66, kort te voren nog van 80 uur, leefden mannen en vrou-
wenbiimen een ruimte, die, om het garen vochtig te houden,
de hele dag met hete stoom volgeb1aen werd. Het licht
was slecht, de lucht nog slechter. Het gewone middagmaal
bestond volgens de gangbare termen uit een schaal aardap-
pelen met een bui regen, waardoor maagkwalen bij zo
7
n
ondervoeding even gewoon waren als longtering bij het
geregeld inademen van oliestank en vezelpluizên. Het ge-
zinsloon was beneden de tien gulden, terwijl er geen ver-
zekering voor ziekte of ouderdom,’voor ongeluk of werk-
loosheid, veiiheidswet en geen arbeidsinspectie bestond
……
De dode stof verliet de fabriek in veredelde vorm, maar
de mensen werden er verminkten bedorven”
6).
De evange-
lische raadgevingen: ,,ruk het uit” en ,,kap hem af”, ver-
taalde hij door ,,breek het.glas”.
Als thans door taaie volharding Twente is geworden tot
het zwaartepunt van het gewest, tot een nationaal-econo-
misch belangrijke regio van Nederland en het meest inten-
sief geïndustrialiseerde, deel daarvan, dan ging daarmede,
anvankeliik aarzelend, later intensief, een sociale activi-
teit gepaard, die de bewondering gaande maakt.
Laten wij
Overijssel
echter in zijn geheel beschouwen.
Hetgeen op het stuk van de volksgezondheid in de ruime
zin en het maatschaj,pelijk werk is tot stand gekomen, is
uniek. Enerzijds toont de organisatorische vormgeving
daarvan het. gebruikelijke Nederlandse beeld, anderzijds
is ‘voor Ovërijssel zeer kenmerkend een levend besef van
het grote nut van samenwerking, die dan ook grondige
toepassing vindt. Het bedrijfsleven en met name de Over-
heid, provinciaal en lokaal, hebben deze samenwerkings-
verbanden door een gelukkige subsidiepolitiek bevorderd.
De drie kruisverenigingen werken in een groot aantal fede-
ratieve commissies in het uitvoerende vlak samen. O.a.
in de federatieve commissies voor de kinderhygiëne, voor
prenatale zorg, voor de kraamzorg, voor reumatiekbestrij-
6)
Prof. Dr. Gerard Brom, ,,Alfons Ariëns”, 2e druk 1950,
blz. 25.
ding, voor de kankerbestrijding, voor de zedelijke en voor
de geestelijke volksgezondheid. Het revalidatiecentrum te
Enschede, de revalidatie-arbeid in de ziekenhuizen, de
Strevok, de beschuttende werkplaatsen’ voor, minder-.
validen (ook weer samenwerkend in een federatie), de
centrale dienst voor de geestelijke volksgezondheid, en
vele andere instituten en organen tonen de verscheiden-
heid van zorg voor de geestelijke en/of lichamelijk gehan-
dicapte mens. – –
De toporganen van het algemeen maatschappelijk werk
kwamen in de latere jaren tot stand; alleréerst het Sôciaal
Caritatief Centrum Overijssel, op de voet gevolgd door
de Stichting voor Maatschappelijk Werk op gereformeerde
grondslag; later door het Hervormd maatschappelijk werk,
uitgaande van de provinciale diaconale raad. Humanitas
sloot de rij. Zij vinden mogelijkheden voor gezamenlijk be-
raad’ binnen de Stichting Overijssel voor Sociaal en Cul-
tureel werk, die een heroriëntering doormaakt en als Stich-
tin Overijssel voor Sociaal Werk, naast een te vormeii
Culturele Raad, haar bemiddelende en stimulerende plaats
gaat hernemen. ‘
Het maatschappelijk werk, dat tot voor kort voor
–
namelijk was gericht op de nood van het individu, gaat
zich meer en meer richten op het groepswerk in de strëek;
een heroriëntatie van ôngetwijfeld verstrekkende be-
tekenis. Wederom is
bij
deze ontwikkeling en verdieping
van de arbeid opvallend het besef van de noodzaak van
samenwerking, niet alleen met verwante, organen, maar
tevens met een groot aantal maatschappelijke verbanden
(agrarische en standsorganisatiës) die zijn geïnteresseerd
in het leefmilieu van de mens.
De’ benadering van de mens in zijn omgeving, zoals
deze door onderscheiden organen op velerlei terrein, afge-
stemd op eigen doelstèliing wordt beoogd, veronderstelt
een eigen uitgangspunt. ‘Niettemin zal steeds meer duidelijk
worden dat deze gespecialiseerde benaderingen dienen te
worden teruggekoppeld in een feed-back, een’ breed veld
-van beraad. Pas dan zullen de grenzen van ieders verant
woordelijkheid scherper worden. Pas dan zal het de onder
–
scheiden organen mogelijk zijn een ‘efficiënt beleid te voe-
ren, gericht op het eigen doel. In Noord-West Overijssel
werken in de Stichting voor Maatschappelijk Werk de
drie eerstgenoeh’ide toporganen ook op het uitvoerend
vlak samen.
Is de gemeenschappelijke aandacht voor Salland en
het Twentse platteland in wording, die voor de probleem-
gebieden Noord-Oost Overijssel en Noord-West Overijssel
vond reeds een vormgeving. ‘Voor Noord-Oost Overijssel
werd een vijftal jaren geleden een provinciale commissie
ingesteld met als taak het vervaardigen van een sociaal
plan. De wet op de ontwikkelingsgebieden werkte in
dat gebied ten goede van industriële vestigingen. Tijdens
de voorbereiding van het sociaal plan, dat thans spoedig
kan worden verwacht, werden reeds tal van initiatieven
voortgeholpen en gehonoreerd, door gezamenlijke sub-
sidies van Rijk, provincie en gemeente, waardoor zon-
der overdrj ving kn worden gesteld, dit’ in Noord-
Oost Overijssel het aanschijn der aarde, toch wel diep-
gaand is veranderd. De verwachting mag wordei uit-
gesproken dat, nu door beschikking van de Minister van
Economische Zaken Hardenberg als kern van het pro-
bleemgebied Noord-Oost Overijssel-nieuwe-stijl is aange-
wezen
–
omvattende de gemeenten Hardenberg, Avereest,
Gramsbergen, Den Ham (Vroomshoop), Vriezenveen en
Ommen -, de niéuwe politiek op het sociaal-culturele en
17-2-1960
–
195
Toen een gulden
nog een gulden was…
Vijftig jaar geleden was een gulden nog een
bedrag waar een goede vakman een dag voor
werkte. Vandaag kunt U er nog een pakje
sigarëtten voor kopen.
De geldontwaarding is een probleem dat ook
bij levensverzekering een rol speelt. Een
kapitaalverzékering is een riskante onder-
neming geworden.
U
De Waerdye” is de enige verzekëringsmaat-
schappij die een positieve stap heeft gedaan
om de verzekeringnemer de kans te bieden
de geldontwaarding te ontlopen. Zij belegt de
gestorte .premiën uitsluitend in aandelen. De
waarde van dit aandelehpakket is bepalend
voor de uitkering. En U weet dat een aandeel
in de wereldeconomie een aandeel is in de
Coolsingel
welvaart, in de winst.
Rotterdam.
Tel. 010-120385
N.V. de’Waerdye – Maatschappij van Levens’-
verzekering op basis van belegging in aandelen.
196
(Advertentie)
17249O
hygiënische vlak voor dit gebied een harmonische uitgroei
naar een gezond samenlevingsverband kan verzekeren.
Anders schijnt dit het geval met Noord-West Overijssel,
omvattende Steenwijk, Steenwijkerwold, Oldemarkt,
Wanneperveen, Giethoorn, Blokzijl, Vollenhove, Kuinre
en Blankenham. Voor dit gebied had het provinciaal be-
stuur reeds de stoot gegeven tot de vorming van een samen-
werkingsverband om een integrale aanpak van dit gebied
op het stuk van de economische, sociale, culturele en re-
creatieve mogelijkheden te bevorderen. De Streekraad
Noord-West Overijssel is onlangs gevormd. Zij werkt.
In gevolge de Zesde Industrialisatienbta is in Overijssel
een drietal te ontwikkelen kernen aangewezen, nl. de pri-
•maire kern Zwolle, en de secundaire kernen Kampen en
Hardenberg. In Noord-West Overijssel dat anderzijds wel
als probleemgebied is erkend, is geen economische ont-
wikkelingskern aangewezen.
Het sociaal-cultureel regeringsbeleid is aan de econo-
mische politiek ten aanzien van de probleemgebieden ge-
koppeld. Zal echter inderdaad hetgeen in de probleem-
gebieden op het stuk van sociaal-culturele en hgiënische
vÖorzieningen dient te geschieden steeds een duidelijke
relatie vertonen met industrialisatie? Komen sociale en
andere investeringen en maatregelen die deze rèlatie niet
duidelijk vertonen, voor de bijzondere rijkssubsidies in aan-
merking? Kan zelfs van enige sociale of culturele investering
sprake zijn, indien in een gebied zoals Noord-West Over
–
ijssel’geen economische kernen zijn aangewezen?
Het Noorden, met in totaal 26 aangewezen kernen, waar
–
van 14 primaire, zal van een gebundelde gerichtheid
op die kernen uitstralende werking ondervinden. Maar wat
brengen impulsen in Zwolle en – ter bede – in Kampen
op het maatschappelijk erf in Noord-West Overijssel te-
weeg? Verheugd omde aanwijzing van Zwolle en Kampen,
moet nochtans worden vastgesteld dat beide stedén niet
typisch als verzorgingscentra voor Noord-West Overijssel
kunnen worden aangemerkt, zé, dat investeringen en maat-
regelen van sociale en culturelestrekking ,,daar”, een stra-
lingseffect zullen hebben in dit gebied en merkbaar tot een
heroriëntatie van dat gebied zullen bijdragen. Zo blijkt,
nu de totale aanpak van het Rijk bekend is, de niet-aan-
wijzing van Steenwijk, de wezenlijke kern van dit expulsie-
gebied, nog fataler dan
zij
economisch gezien reeds was,
ni. nu binnen dit ganse gebied geen
bijzondere
maatschap-
pelijke investeringen mogelijk blijken.
Mogen dan al de lagere bestuurlijke niveaus, tezamen
met de verbanden uit het particulier initiatief, een gecon-
centreerde aandacht op dit gebied richten (de Streekraad
en de Stichting voor Maatschappelijk Werk); wanneer zou
blijken dat de Regering persisteert bij haar huidig beleid,
dan is van de onderscheiden Ministers, die overigens pla-
tonische verklaringen deden ten aanzien van een ad hoc
adviserende taak binnen de Streekraad, in de werkelijkheid
weinig te verwachten. Hierdoor zou de diepgang van de –
Streekraad ernstig worden belemmerd, ten detrimente van
dit achteropgekomen gebied.
Culturele aspecten.
Annonceerde ik reeds de spoedige totstandkoming van
een Culturele Raad, dar mag daaruit allerminst worden
opgemaakt dat Overijssel zich thans niet door culturele
spankracht zou kenmerken. Internationaal is de uitwisse-
ling Twente-Münsterland belangwekkend. Nationaal le-
vert Overijssel reeds belangrijke diensten. Noteren wij de
ôntplooiing van het• aanvankelijk ,,Twents Orkest” tot
–
APPENDAGES
voor alle drukken en temperaturen, voor
•
CENTRALES
o OLIERAFFINADERIJEN
• KERN REACTOREN
• CHEMISCHE
INDUSTRIEËN
• MIJNBEDRIJVEN
• SCHEPEN
•
CENTRALE VERWARMING
GIETWERK
Zand – gietwerk in brons, aluminium-,
nikkel-, en kobaithoudende legeringen
en gelegeerd staal, precisie- en coquille-
gietwerk.
DIKKERS-HENGELO (0.)
(Advertentie)
,,Overijssels Philharmonisch Orkest” en
zijn
diensten, ook
ver buiten het gewest. ,,Forum” ontwikkelde zich bijzonder
voortvarend tot een operagezelschap van nationale snit.
Zou de enthousiaste toon welke de regionale pers in haar
kritieken legt nog kunnen worden verklaard uit chauvinisme,
de beoordelingen van de landelijke pers spreken parallelle
taal. –
Overijssel wil nationale functies verrichten. Tal van
bijdragen in dit blad getuigen ervan. Dat deswege Over-
ijssel in cultureel opzicht voor een grote verantwoorde-
lijkheid staat, daarvan zijn het provinciaal bestuur en een
groot aantal gemeenten zich, blijkens hun subsidiepolitiek,
bewust. Ook ht bedrijfsleven. Evenals t.a.v ,,Forum”, dat in
Enschede is gevestigd, bestaat samenwerking met Gelder-
land terzake van de subsidiëring van het Arnhemse toneel
gezelschap ,,Theater”. Speelt ,,Theater” een voorname rol
op het vaderlandse toneel, het is daarbij tevens het enige
grote gezelschap dat zijn speelshèid over Nederland spreidt.
Een belasting, die sterk aanspreekt. Anderzijds ligt daar
–
mede vast dat ,,Theater” nationale plichten vetvult op hoog
artistiek niveau, waarvoor andere, eveneens door het Rijk.
gesubsidieerde landelijke gezelschappen, op de plaats rust
hebben gemaakt. Het spreidingstoneel binnen Overijssel,
met name in kleinere plaatsen, waar ,,Theater” wegens
onvoldoende toneelaccommodatie niet kan komen, wordt
door andere beroepsgezelschappen – gesubsidieerd –
verzorgd.
Het werk van de beide instituten voor de plattelands-
17-24960
–
197
lectuurvoorziening is naar zijn uitbouw indrukwekkend.
De Geraert ter Borchprijs ondervindt telkenjare kritische
belangstelling in gewest en land. Dat is een gezond teken.
Het
onderwijs
is sinds de. laatste jaren in zijn veel kleurig-
heid van studie- en vakrichtingen en geestelijke schakerin-
gen op uitnemende wijze present. Van de wel beweerde
inertie is op dit terrein, althans in Overijssel, geen sprake.
• Slechts een instelling voor hoger onderwijs ontbreekt.
Ook hier van inertie geen zweem. Wie een krant leest stelt
dit elke dag vast. Dat Twente in dit opzicht gespannen
actief is verdient alle lof. Ook Zwolle en Deventer doen
een gooi.
Het-hogeschooltje-om-de-hoek, met welke scherts een
ernstig streven naar harmonische spreiding van het aca-
demisch onderwijs op bedenkelijke wijze wordt bejegend,
verdient,
zij
het uiterst summier, de aandacht in deze bij
–
drage. Het is te betreuren dat de drie sollicitanten voor
hoger onderwijs in Overijssel niet gecoördineerd
zijn
aan-
getreden. Deels is dit te verklaren uit gezonde competitie,
deels uit het verschil van visie op het gewenst karakter
van zulk een• instituuL Twente begeert een Technische
Hogeschool. Terecht. Als er plaats is voor een derde T.H.
ïn Nederland dan is Twente door zijn
veelzijdig
milieu
aangewezen. De Staten van Overijssel hebben een resolutie
aangenomen, waarin de noodzaak van vestiging van een
,
instellmg voor hoger onderwijs in dit gewest is gesteld en
dat, als deze instelling een T.H. zou zijn
s
vestiging in /
Twente geboden is.
Een officiële provinciale mening omtrent het karakter
en de plaats van vestiging binnen Overijssel van een instel-
ling, zijnde geen T.H., is niet voorhanden. Deventer zou
volgens de lezing Piekaar-Neher voor een universiteit in
aanmerking komen. Zwolle borduurt, alleen gelaten, op
eigen stramien voort. Ongetwijfeld zal de bevoegde macht,
indien deze niet voor een T.H. in Twente zou kiezen, op
het stuk van de spreiding een aantal ernstige overwegingen
laten gelden
bij
de keuze van ,,wat” en ,,waar”. Daarbij
worde erop gewezen dat de loutere aanwezigheid van een
universiteit of hogeschool, bestuurlijk, wetenschappelijk
en maatschappelijk van vérstrekkende waarde is voor een
streek, geheel afgezien dus van het voordèel van de additio-
nele recrutering van studenten. –
Vestiging in Deventer zal uiteraard wel deze additionele
recrutering dienen. Zij betekent evenwel tevens dat de in-
trinsieke waardé der spreiding voor Noord-Oost Nederland,
anders dan
bij
vestiging in Enschede of Zwolle, goeddeels
te loor gaat. Niemand zal ontkennen dat vestiging in
Deventer – en niet voor niets staan de Geldersen daar
–
achter – voor Gelderland, juist gezien naar dat maat-
schappelijk stralipgseffect,
bijzonder
belangwekkend is,
mede door de nabijheid van de contrapunien Arnhem-
Apeldoorn. Maar hoe uiterst gering zal dat effect zijn
voor Noord-Oost-Nederland? Nog afgezien van het
feit, dat in Nijmegen zeer kostbare investeringendoor O.K.
en W.
zijn
gehonoreerd, rijst voor de bevoegde macht te-
vens de vraag of Nijmegen – zelve streekuniversiteit –
wel gelukkig zal zijn met een tweede regionale universiteit-
zo-vlakbij!
Een andere vraag is of de behoeften der maatschappij
niet eisen dat de academische opleiding wordt aangepast
aan die behoeften. Dit betekent allerminst dat detraditio-
nle universitaire vorming naar haar belang ip
twijfel
wordt
getrokken. Nochtans bestaat de behoefte, met name op de,
terreinen van openbaar bestuur en bedrijfsleven, aan breed-
gevorrde generalisten. Daarnaast bljve de aanmaak van
specialisten, komende uit ‘de ondérscheiden ‘faculteiten en
vakrichtingen, bestendigd.
Nu echter een nieuw instituut staat te komen, ware dit
dienstbaar te’ maken aan bedoelde behoeften, door een
vorming terzake van de toegepaste wetenschappen moge-
lijk te maken. Zou in Overijssel een hogeschool voor toege-
paste. wetenschappen tot stand komen dan wordt, mits de
plaats zorgvuldig wordt gekozen, allereerst de spreiding
naar haar maatschappelijke doorwerking gerealiseerd.
Zulk een hogeschool zou echter tevens een nationale zijn,
omdat degenen die ,,management” zouden willen studeren
daar, komende uit het gehele land, terecht kunnen.
De niet geheel ten onrechte bèstaande vrees, dat een
eventuele regionale traditionele universiteit naar haar be-
zetting onvoldoende groeikracht zou vertonen, kan dan
tevens worden uitgebannen.
Tot mijn spijt moet voor het ogenblik met deze, slechts
aan de oppervlakte van dit vraagstuk tippende aanteke-
ningen, worden volstaan. Met name kan niet worden
ingegaan op de in hun totaliteit zeer teleurstellende bij-
dragen omtrent het vraagstuk der spreiding in Universiteit
en Hogeschool, van welke publikatie insiders zovéel
hadden verwacht.
De recreatieve
mogelijkheden’
van Overijssel zijn velé.
Nergens in Nederlahd bieden de situaties te land en te
water zoveel kansen en variatie. Flora en fauna bieden
tevens gelegenheid tot wetenschappelijk onderzoek. Voorts
bestaat een grote rijkdom aan historische monumenten.
De schoonheid van het Twentse land heeft nog maar nau-
welijks landelijke aandacht.
De Rijksdienst voor het Nationale Plan
7)
beschreef
inmiddels de recreatjeruimten in Overijssel te land. .Dit
rapport vindt beschouwing in de provinciale recreatie
commissie. Zij zal daarenboven naast het sociaal toerisme,
tevens op de grote en nog maar nauwelijks bevaren moge-
lijkheden te water aansturen: Veluwemeér, Beulaker- en
Belter Wieden en IJssel. ‘De gemeenten Giethoorn en
Wanneperveén werken gezamenlijk aan een ruimtelijk
kader voor watertoerisme van beduidende omvang. Ook
ten aanzien van de recreatie bereidt Overijssel zich voor
op het verlenen van nationale diensten.
Vermelden wij ten slotte de presentie van Rotarians en
Soroptimisten en de St. Adelbertvereniging met de afde-
lingen Zwolle en Twente. The International Council for
Christian Leadership is binnen dit gewest geïntroduceerd
en werkzaam. Deze laatste vorm van beraad vestigt tevens
de aandacht op de levendigheid van het oecumenisch ge-
sprek tussen hoogleraren van Kampen en Iominicanen
van Zwolle. Ook op het niveau van de ,,leken” zijn deze
gesprekken zeer’ bevruchtend. Dit alles zal ongetwijfeld
doorwerken naar vele terreinen van het maatschajipelijk
leven.
De gehele verschijningsvorm van Overijssel wijst op een
stijl die, doordesemd van de zelfstandigheidsdrang van
origine, op gelukkige
wijze
getemperd door een besef, van
de noodzaak van integratie, rijp schijnt voor impulsen van
nationale allure. Zij biedt de representanten van die im-
pulsen een milieu waarbinnen civiisatie en cultuur, elkaar
ontmoetena, samengaan.
Zwolle.
‘
.
J. VAN BEEKUM, jur. drs.
7)
In 1959 verschenen bij het Staatsdrukkerij- en uitgevers-
bedrijf.
199
,
.
.
.
•
.
.17-2-1960
‘:.
Goo
.E,sede
—t
_•’aL
.
Nordhorn
.
. .
.’
..
…
Ootn,or3u,,
\. .. …………..
_
/.
. …..
Weer-
..
…..
…..
. …. .. .. .
t.:..
.
1
6enthem
.
Olden
•/’
.____
…..
. zeol
.,..
Neuenkrcher, Mèsurn
II
Overijssel en. het Duitse grensgebied
Er
zijn
vele verbindingsdraden tussen Overijssél en Gel-
derland en het aangrenzende gebied van Duitsland. Dit
geldt in het bijzonder voor Twente en Oost-Gelderland
enerzijds en het Rhein-Emsgebied, gelegen tussen Bocholt
in het zuiden en Nordhorn en Lingen in het noorden, ander-
zijds. Wat is le bindende kracht in Nederland en in Duits-
land afzonderlijk en wat brengt de beide gebieden tot el-
kaar?
Wij
zien de volgende factoren: de textielindustrie, de
perifere ligging en de daarmee samenhangende verkeers-
problemen en de culturele ontwikkeling.
Hoewel Twente grote, bloeiende bedrijven telt in de
metaal- en de chemische industrie, neemt de hoofdzakelijk
katoenverwerkende textielindustrie de voornaamste plaats
in. De verliezen, geleden in Azië, werden elders goedge-
maakt; de vernieuwing in de techniek, de samenwerking
en deconcentratie schrjden voort en de successen op nieuwe
terreinen (de mode)
zijn
hoopgevend. In Twente geeft de
textielindustrie werk aan 45.000 arbeidskrachten, in Oost-
Gelderland aân 5.000 en in het Rhein-Emsgebied ‘aan
80.000. Er zijn in dat gebied meer spoelen en getouwen
opgesteld dan in het verwante deel van Nederland. Ensche-
de is de enige stad in beide gebieden met meer dan 100.000
inwoners en fungeert, tezamen met Hengelo, in vele op-
zichten als een centrum, dat een uitstralende en aantrek-
Textielgemeenten in Twente, Oost-Gelderland en het Rhein-Ernsgebied
1::
:
..
:
•:
:
:
.
:
:
:
:jj’
.
Octti1up.
:19e
……
…
Alst
C
otte
Vreden
loer
4C
SGdiohn
e~feld
NouIn’
Befflre
Fot
15000
:;:
1T
:
g
:
En+.rfA.Ver5tin9.
noctr Errnfttlungen der )ritereitengemeinschafd
Rhe(n
–
E:ns
0
3
0
Arbe(tsgebet
–
17-2-1960
.
.
199
8pemea I70kn!
27OI,
1
P1.4.
9
;d
f2o
4z
stad
kendewerking uitoefent, ook over de grens. In het zuiden
der streek geldt – hoewel zwakker – hetzelfde van Bocholt
(44.000 inwoners) dat aantrekkingskracht heeft voor nabije
kleinere gemeenten in Nederland. De economische ver-
wantschap der gebieden blijkt uit het bovenstaande duide-
lijk.
Een blik op de landkaart is nodig om de algemene lig-
ging der streek en de verkeersproblemen te leren kennen.
Trekt men een lijn van Hamburg via Bremen, Groningen,
Amsterdam, Den Haag, Gent, Brussel, Luik, Keulen, Dort-
mund en Bielefeld terug naar Hamburg, dan omspant deze
lijn een aantal belangrijke economische centra in drie West-
europese landen. In al deze centra trachten de ondernemers
hun kansen op de Euromarkt te grijpen. Er voltrekt zich
een snelle ontwikkeling en er wordt geïnvesteerd op grote
schaal. Aan zee nestelt zich de zware industrie. Het Ruhr-
gebied groeit in noordelijke richting, de randstad Holland
zoekt in oostelijke richting naar expansiemogelijkheden
en fihiaalgebieden.
Binnen onze denkbeeldige lijn zijn Twente, Zuid-Oost-
Gelderland en het Rhein-Emsgebied centraal gelegen en
kunnen duidelijk worden onderscheiden van andere cntra.
Waar elders overbevolking en het samenkitten van steden
dreigt, vinden we hier een aantal industriesteden op rede-
lijke onderlinge afstand, temidden van een dun bevolkt
platteland, dat rijk is aan natûurschoon.
Terwijl
elders de
zeehavens, de zware metaalindustrie en de chemische in-
dustrie domineren, staan hier de textielbedrijven in het
eerste gelid.
Het Rhein-Emsgebied ligt in twee Duitse ,,landen”, in
Nordrhein-Westphalen en Niedersachsen ;.het aangrenzende
Nederlandse gebied in twee provincies, Overijssel en Gel-
derland. Bestuurlijk is er dus geen eenheid-van-bovenaf,
zodat de behoefte aan samenwerking op eigen kracht ook
daardoor verklaarbaar is. Overigens voltrekt zich de groeps-
vorming in Duitsland en in Nederland onafhankelijk en
de samenwerking op nationale basis is mogelijk en nuttig,
ook los van het internationale aspect. Dat dit echter niet
uit het oog wordt verloren, spreekt thans vanzelf.
De hierboven aangeduide gebieden liggen in Europa
beter dan in het eigen land, waar
zij
de kentekenen van vele
perifere gebieden vertonen. Die nieuwe situatie biedt nieuwe
mogelijkheden en stelt nieuwe eisen. Perifere landsdlen
zijn gewoonlijk karig met wegen bedeeld. Het verbeteren
der wegen en het leggen van nieuwe verbindingen is aan
beide zijden der grens een streekbelang van de eerste orde.
Dit geldt zowel voor de verbinding oost-west (E8, Londen-
Berlijn) als voor de noord-zuid verlopende en te bouwen
wegen. Het voeren van gecoördineerde Duits-Nederlandse
actie ten gunste van de wegenbouw, met name voor de E8,
vindt reeds plaats. Voor het aanleggen van een kanaal-
verbinding van Enschede naar het Mittellandkanaal lijkt
de tijd nog niet rijp, maar het denkbeeld zal niet in het
vergeetboek raken. De spoorverbindingen werden reeds
aanzienlijk verbeterd doch
zijn
met en in Duitsland, waar
men onze voortreffelijke uurdienst met het westen wel kent
en waardeert, nog lang niet perfect. Trouwens, de verbin-
ding Twente-Zwolle-Groningen is evenmin ideaal en
Twente-Emmen nog minder. Wat het luchtverkeer be-
(Advertentie)
Çj
erjanJ
AANTAL
INWONL5:
1
JANUARI
1900 – 14968.
1
3ANUARI
1960
–
6O54.
t
.
.
..
It1DU5TPlLr..
Lfl
bROLP5LVOLKlN6:
707.
15
7.
TLXTIELINDUSTRIE
i
7.
P’UJN0UW (ZOUT)
-…..
0
,
1
10
7.
OVERtE IWDUTIEN
het
hart
PODERN ‘,IINX(.LCE?-JTPJJM
PnACI4TIGE WOONWIJE.N
va
KNOOPDUNT VAN VEnbINDNGf.N
LEVENDIGr. 4.IANDEL
A,,,éepdam 16
ALLE VOPEH VAN 0NDEWL1
IN D U5TI TEtI
NO
AAN
oé/erdam /8Om
VAAWATEP
C>F-5CMIKC>AAPL
GELEGEN TEfr\IDDE.N VAN EEN
L
GROOT EN
PPACI.ITIG PECnEATIEGEbIED
e e n
ctynctmt5cIte
200
17-2-1960
treft, moge herinnerd worden aan het feit, dat het vliegveld
Twente voor de burgerluchtvaart is aangelegd. Wie weet!
Culturele contacten zijn er in veelvoud. Toen men stevig
had uitgepraat over de oorlog, de noden in Duitsland van
de jaren na 1943 had leren kennen en het Europese burger-
schap begon te beleven, gingen zang-en muziekverenigingen,
arbeiders en ondernemers, orkesten, schouwburgen en gç-
meentebesturen de. samenwerking met ucces ontwikkelen.
De Hitiertijd en de oorlog hadden familiebanden en vriend-
schappen verbroken. Twente voelde fel Nederlands – de
stakingen! – , maar de gemeenschappelijke belangen, de’
invloed van de streektaal, de oude oriëntering op Münster
en de nieuwe op Enschede deden zich uiteraard gelden en
het ,,Deutsch-Niederindische Geseilschaft” bracht velen
tot elkander. Ook deze ontwikkeling heeft nog geèn eind-
punt bereikt. De stichting van de Twentse Schouwburg
in Enschede legde de grondslag voor een krachtige milieu-
verbetering. Toneel, concert, opera, ballet en kamermuziek
trekken volle zalen met talrijke bezoekers, ook uit Duits-
land. Door de vestiging van het operagezelschap ,,Forum”
werd Enschede de tweede Nederlandse operastad – ca.
50 avonden per seizoen en een stoelbezetting van 85 pCt. –
en ook tentoonstellingen, gedeeltelijk in de musea, trokken
velen.
Thans een woord over de vormen der samenwerking.
In het Rhein-Emsgebied werkt sinds 1954 de ,,Interessen-
gemeinschaft Rhein-Ems, een los verband van gemeenten,
Kreisen en het bedrijfsleven. Het centrale punt van de acti-
viteit dezer instelling is de ontwikkeling van het verkeer
en de ontplooiing van het economisch leven. In Neder-
land werd de behoefte aan samenwerking op eigen terrein
reeds lang gevoeld. Dient een streekbelang te worden be-
hartigd – hoger onderwijs, aanleg van wegen – dan klinkt
de Stem van een streek krachtiger en duidelijker, wanneer
een orgaan van samenwerking kan spreken namens alle
dan wanneer elke gemeente en belangengroep afzonderlijk
het woord voert.
Daarom namen dertig gemeenten in Twente en Oost-
Gelderland de oprichting ter hand van een rechtspersoon-
lijkheid bezittend lichaam: Belangengemeenschap Twente-
Oost Gelderland.
De voorbereiding, welke ruim een jaar
eiste, is bijna gereed en het werk kan weldra ,bëginnen.
De doelstelling zegt, dat door de raden een gemeenschap-
pelijke regeling wordt getroffen
……
,,ter behartiging
van -gemeenschappelijke belangen van hun gemeenten ten
aanzien van het verkeer en andere economische vraagstuk-
ken, zomede met betrekking tot culturele en andere con-
tacten, in het bijzonder ook gezien in samenhang met iden-
tieke belangen van het aangrenzende Duitse gebied”. De
rondregels der belangengemeenschap noemen de taak
onderzoekend, stimulerend
en
coördinerend.
Men denkt voor-
al aan documentatie, \’oorlichting, verkeersproblemen,
technisch hoger onderwijs en contact met het aangren-
zende Duitse gebied.
Het bestuur zal, naar analogie van het gemeentebestuur,
bestaan uit een algemeen bestuur (vergelijk de raad), een
dagelijks bestuur (vergelijk B. en W.) en een voorzitter.
Elke raad benoemt twee leden in het algemeen bestuur.
Adviserende leden worden benoemd door Gedeputeerde
Staten van Gelderland en
Overijssel,
de Kamers van Koop-
handel en verschillende provinciale instellingen. De be-
langengemeenschap zal gebruik maken van de adviezen
van de wetenschappelijke medewerkers, vooral de statis-
tici, sociografen en economen, – der samenwerkende ge-
meenten. De gemeenten betalen contributie in verhouding
tot het aantal inwoners. Met de gekozen vorm kan men
soepel werken en de intensiteit en stootkracht afstemmen
op de behoefte. Het laat zich aanzien dat kort na het in
werking treden van de Nederlandse regeling, een kleine
contactcommissie van de Duitse en de Nederlandse Orga-
nisatie in het leven zal worden geroepen.
Samenwerking van gemeenten stuit dikwijls op allerlei
vermeende of reële, bezwaren: het uithollen van de taak
der deelnemende gemeenten; het overwicht van burge-
meesters; het schaden der openbaarheid en het vergroten
van de afstand tussen burgers en bestuiir; het grote aantal
vergaderingen; de vrees, dat samenwerking een inleiding
is tot annexatie. -Zien
wij
het goed, dan is geen dezer be-
zwaren hier te duchten. Van het eerste en voornaamste
bezwaar kan reeds daarom geen sprake zijn, omdat er
gezamenlijk een nieuwe bovengemeentelijke taak ter hand
wordt genomen, doch geen enkele gemeente een taak ver-
liest of overdraagt. Samenwerking kan alleen slagen, indien
twee psychologische voorwaarden zijn vervuld: de erken-
ning dat er moet worden gehandeld en dat men het betref-
fendeonderwerp samen wèl en afzonderlijk nièt of minder
goed kan behartigen; vertrouwen en openhartige omgang
tussen de bestuurders der samenwerkende gemeenten. Dat
.deze basis hier voorhanden is, blijkt reeds uit de korte
duur van de voorbereiding.
Overijssel zet de vensters open naar het Westen: Zwolle
en Deventer zijn o.a. bereid de randstad Holland te hulp
te komen als de landspolitiek daartoe leidt. Men ziet intus-
senooknaar het Oosten en Zuiden, vooral in Twente, opdat
de ka
–
isen welke het nieuwe Europa biedt, worden benut.
Daarmede bewijst het Oosten ook aan overig Nederland
een goede dienst
…..
en verwacht voor de oplossing van
sommige problemen wederkerigheid.
Enschede.
W. THOMASSEN.
17-2-1960
,.
201
Een gunstig industrieel klimaat
in de vooruitstrevende industriestad van 50.000
inwoners
ALMELO
• uitstekend geoutilleerde industrieterreinen
o ruime arbeidsmarkt
• lage grondprijzen
• goede verbindingen
Nieuwe industriehallen terstond
beschikbaar
Inlichtingen Stadhuis, te!. (05490) 53 61
(T.é
KONINKLIJKE SIGARENFABRIEK
Sv ten f10V e
KAMPEN -‘ HOLLAND
opger;cht 1895
BALMORAL
WHITEASH
HOLTEN (o)
met de Holterberg
GUNSTIG GELEGEN VOOR
NDUSTRIEVESTIGING AAN DE E 8
• Knooppunt van wegen
• Frequente spoorweg- en autobusverbindin-
gen
• Gemeentelijk industrieterrein aanwezig
• Woningen in particuliere sector beschikbaar
IDEAAL VAKANTIEOORD
in bosrijk heuvellandschap, met uitstekende
hotel-accommodatie, pensions, zomerhuisjes en
kampeerterreinen.’
Inlichtingen bij het Gemeentebestuur
Telefoon (05483) 333 en 555
202
NUKSBERGENa
–
voor uw industrie
1
•
Gunstig gelegen terreinen
aansluitend op spoor- en wegennet :
•
Uitstekende verbindingen met
Hengelo – Enschede – Deventer –
Achterhoek – Duitsland
–
—
–
1
1
Inlichtingen dagelijks ten Gemeentehuize.
17-2-1960
Het afvalwaterprobleem in Overijssel
Het afvalwatervraagstuk heeft in bepaalde delen van
de provincie Overijssel reeds ieer vele jaren de aandacht,
in het bijzonder in het stroomgebied van de Regge, ten
aanzien van de Vecht en voorts in het gebied van de water-
schappen ,,Salland”, ,,de Schipbeek” en ,,de Beneden-
Dinkel”. De meeste waterschappen in Overijssel hebben,
korter of langer
tijd geleden, in hun reglement de taak gekre-
gen, te waken tegen de verofltreiniging der wateren. Op grond
hiervan is in de keuren dezer waterschappèn een verbods-
bepaling opgenomen ten aanzien van het lozen van afval-
water.
Het sterkst speelt het afvalwaterverschijnsel in het water-
schap ,,de Regge”, dat sedert 1924 een gebied omvat van
114.000 ha. Sinds genoeind jaar komt in het reglement
van dit wateischap ook als doelstelling voor zoveel moge-
lijk te waken tegen de verontreiniging der wateren. Kort
daarna, ni. in 1925, kreeg de waterverontreiniging, speciaal
in Almelo, buitengewone aandacht. De toenmalige burge-
meester van Almelo nam toen het initiatief tot het instellen
van een zgn. Reggecominissie. In 1926 werd deze commissie
geïnstalleerd en in 1928 werd haar rapport uitgebracht.
In deze commissie hadden o.a. zitting vertegenwoordigers
van de gemeentebesturen van Almelo, Enschede en Hengelo,
van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater, van
het waterschap ,,de Regge”, alsmede de Inspecteur van de
Volksgezondheid.
In dit rapport werd o.a. geconstateerd:
dat de bronnen van vervuiling in hoofdzaak bestonden
uit de gemeentelijke rioolstelsels;
dat het stichten van rioolzuiveringsinstallaties, als
regel voor elke gemeente afzonderlijk, aangewezen was;
dat de commissie de instelling van een Stichting het
geschikte middel achtte om tot het beoogde doel te gera-
ken;
dat overigens gesuggereerd werd een administratieve
tweede commissie in tè stellen om de gedachte van de cen-
trale organisatie op vrijwillige basis nader uit te werken.
Deze tweede commissie werd inderdaad ingesteld en
bracht in 1934 haar rapport uit. Dit rapport is echter zuiver
theoretisch gebleven. In de jaren 1934-1936 is nog een plan
aan de orde geweest, geïnspireerd door een hoofdingenieur
an de Rijkswaterstaat. Dit plan beoogde liet aanleggen
van een grote gesloten vezamelleiding voor de afvoer van
het rioolwater van Enschede, Hengelo, Borne, Almelo en
Wierden naar terrëinen ten noorden van de weg Wierden-
Nijverdal. Ook dit plan is, na uitgebreid onderzoek door
verschillende instanties, een plan gebleven. De resultaten
waren dus tot dusver niet bepaald opwékkend, al had de
arbeid van de eerste Reggecommissie wel een belangrijk
inzicht gegeven in de bronnen van de vervuiling en de meest
gewenste technische oplossing voor opheffing van de ver-
ontreiniging aangegeven.
Al deze commissie-arbeid en het verzamel-rioolplan had-
den intussen tienjaar in beslag genomen, zonder dat er’
een nieuwe oplossing van het afvalwatervraagstuk was ver-
kregen. Zodra het rapport van de eerste Reggecommissie
was verschenen, heeft het bestuur van het waterschap tot
een wijziging van de op dit punt’ bestaande keurbepaling
besloten, welke beoogde een duidelijker en sôherper om-
schrijving te geven. Deze wijziging werd echter door het
college van Gedeputeerde Staten niet goedgekeurd, omdat
dit college het inopportuun achtte, dat tijdens de arbeid
der commissies het waterschap tot verdergaande maat-
regelen zou overgaan. Hierdoor was het watershapsbe-
stuur sterk geremd om krachtige maatregelen te nemen.
De gemeenteraad van Enschede heeft ten slotte de knoop
doorgehakt en – zich losmakend van elk gemeenschappe-
lijk pogen om tot een oplossing te geraken – in 1939 be-
sloten tot het bouwen van een eigen zuiveringsinstallatie
over te gaan. Na de aangevraagde ontheffing van de keur
van het waterschap ,,de Regge” werd in 1941 een aanvang
met de bouw van deze installatie gemaakt. Door de oorlogs-
omstandigheden kon de installatie pas in 1951 in werking
worden gesteld. Het gemeentebestuur van Haaksbergen
heeft nog kans gezien zelfs vôôr de oorlog zijn zuiverings-
installatie t6t stand te brengen.
In 1953 is voor een derde gedeelte van de gemeente Al-
melo ook een zuiveringsinstallatie in werking gesteld, ter-
wijl in de twintiger jaren reeds een dergelijke installatie tot
stand kwam bij de Boekelosche Stoombleekerij, welke
installâtie echter thans weer uitbreiding behoeft. Alles te-
zamen is van het totaal aangenomen aantal van rond
750.000 inwonerequivalenten in het Reggegebied thans
ongeveer 40 pCt. in hoofdiaak gezuiverd. Momenteel zijn
plannen gereed voor de gemeenten Hengelo, Oldenzaal
en Vriezenveen, terwijl een in 1956 opgeniaakt plan voor
de gemeente Borne thans in herziening is. Hiermede is een
overzicht gegeven van de stand van zaken in het Regge-
gebied.
Toën zich in 1951 en 1953 in het havengebied van Deven-
ter een ernstige verontreiniging van het water voordeed,
heeft een der leden vari de Provinciale Staten hierover vra-
gen aan het college van Gedeputeerde Staten’ gesteld. De
oorzaak werd gezocht in een aflaat van de Midden-Regge
naar het Overijssels Kanaal Vroomshoop-Zwolle ter voeding
van dit kanaal. Sinds een paar jaar is deze voeding, voor-
lopig als proef, beëindigd. De gestelde vragen hebben Gede-
puteerde Staten aanleiding gegeven, het initiatief te nemen
tot het instellen van een commissie ,,ter bestudering van
de problemen, welke zich voordoen ten aanzien van de
verontreiniging van .de openbare wateren in de provincië
Overijssel” (besluit va& 9 februari 1954). Aan deze com-
missie werd o.a. opgedragen in haar studie te betrekken
de vraag, of het wenselijk is de zuivering op te dragen aan
de vervuilers gemeenten of industrieën zelf of aan
waterschappen, dan wel afzonderlijke zuiveringsschappen
op te richten.
In de commissie, welke op 5 mei 1954 werd geïnstalleerd,
hadden zitting o.a vertegenwoordigers van de provincie
Oyerijssel, de gemeentebesturen, de industrie en de water-
schappen. Inn het rapport der commissie zijn de waterleidin-
gen in de. provincie Overijssel ingedeeld naar zes gebieden
t.w.:
1. Noord- West Overijssel.
In het algemeen bléek in Noord-West Overijssel de ver-‘
ontreiniging der wateren slechts plaatselijk van ernstige
omvanj te
zijn,
door lozing van zuivelfabrieken en ‘riolerin-
gen.
2.. Salland.
,
.
In Salland werden ernstige verontreinigingen geconsta-
1′
17-2-1960
‘
‘
‘
203
teerd als gevolg van de rioleringen van de gemeenten Olst,
Wijheien Heino. Het waterschapsbestuur van Salland heeft
kunnen bevorderen, dat in deze drie gemeenten thans zui-
veringsinstallaties zijn gebouwd of aanbesteed. Overigens
is de vervuiling van de wateren in dit gebied beperkt.
Zuid-Overijssel.
Op 1 januari
1956
waren ernstige vervuilers: de gemeen-
ten Holten, Markelo, en Neede en de zuivelfabriek te Bath-
men. Ook hier zijn op aandrang’van het bestuur van het
waterschap ,,de Schipbeek” intussen zuiveringsinstallaties
tot stand gekomen in de drie eerstgenoemde gemeenten,
terwijl een plan tot opheffing van de vervuiling door de
zuivelfabriek te Bathmen in onderzoek is.
Oost-Twente.
De Dinkel wordt permanent matig en periodiek ernstig
vervuild voornamelijk door industrieën en rioleringen te
Gronau (Dld.).
Noord-Oost Overijssel.
De vervuilers van dit gebied zijn de aardappelmeelfabrie-
ken, welke gedurende de aardappelcampagne de Dedems-
vaart, het Ommerkanaal en de Vecht ernstig verontreini-
gen. Daarnaast verontreinigt de aardappelmeelfabriek te
Emlichheim (Did.) de Vecht.
Waterschap ,,de Regge”.
Ten aanzien van dit waterschap wordt geconstateerd,
dat de rivier de Regge met verschillende zijtakken zeer
ernstig verontreinigd is door verschillende Twentse ge-
meenten en industrieën. In dit gebied doet zich bovendien
in niet geringe mate het probleem voor van de verontreini-
ging der wateren door het afvalwater der chemische fabrie-
ken. Tot op heden is een oplossing door zuiveringsinstalla-
ties hiervoor nog niet aanwezig. De commissie zegt hier-
over, ,,dat voor deze industrie en voor soortgelijke ver-
ontreinigers een heel andere oplossing moet worden gerea-
liseerd, met name een directe afvoer door een uitsluitend
daarvoor
bestemde
leiding naar de zee”. Reeds eerder is
een plan voor een tot dit doel aan te leggen kanaal vanuit
Twente naar de Dollard door de Rijkswaterstaat onder
ogen gezien. Het ware gewenst, dat aan de resultaten van
het op dit punt verrichte onderzoek meerdere bekendheid
zou worden gegeven. Dat vor dit prohieem een oplossing
zal moeten worden gevonden lijkt in elk geval wel onont-
koombaar.
Wanneer over enige jar.en in het ram van het Deltaplan
water uit de Rijn gedeeltelijk naar de IJssel zal worden
afgevoerd en daarmee de IJssel ook zwaar zal worden ver-
ontreinigd door het uit Duitsland en Frankrijk komende
chemische afvalwater kan dit verschijnsel o.a. ook voor
watervoorzieningsdoeleinden in Overijssel zeer bedenke-
lijke gevolgen hebben. Het is bekend, dat reeds op inter-
nationaal niveau contact hierover plaatsvindt. Het ware
te wensen, – met volle erkenning van het uitermate moei-
lijke probleem dat hier aan de orde is – dat hier binnen
afzienbare tijd
resultaten zouden kunnen worden bereikt.
Terugkerend tot het rapport van de genoemde provin-
ciale commissie, hetwelk op 27, november 1957 werd vast-
gesteld, kan worden vermeld, dat de belangrijkste princi-
piële conclusies inhielden:
1. dat de zorg voor de zuiverheid van het water een
deel is der waterhuishouding;
2. dat de zorg voor de zuiverheid van het water dient
te worden opgedragen aan waterschappen;
3. dat de waterschappen, aan welke de zorg voor de
zuiverheid van het water kan worden opgedragen, kunnen
worden verdeeld in twee groepen, t.w.:
de waterschappen, die alleen door een verbodsbepa-
ling in de keur teg’en verontreiniging zullên optreden
(passieve zorg);
de waterschappen, die zich in principe actief met de
zuivering moeten gaan inlaten, o.a. door het bouwen
van zuiveringsinstallaties (actieve zorg);
4. de kosten van de zuivering zullen, na aftrek van rijks-
en/of provinciale subsidies, worden verhaald op de ver-•
vuilers;
S. de vervuilers zullen in het bestuur van de. onder 3 b
bedoelde waterschappen vertegenwoordigd moeten zijn;
alleen het waterschap ,,de Regge” zal voorlopig met
de actieve zuivering worden belast;
Gedeputeerde Staten zullen, na overleg met het Wa
terschap ,,de Regge”, een commissie instellen, die voor-
stellen zal moeten doen om te komen tot de vereiste wij-
ziging van het
bijzonder
reglement van dat waterschap;
het werk van de onder 7 bedoelde commissie mag
niet remmend werken op het voortgaan met het uitvoeren
door gemeenten e.a. van al die werken en het nemen van
al die maatregelen, die vermindering van de verontreini-
ging kunnen geven.
Door Gedeputeerde Staten is op grond hiervan de zgn.
Provinciale Regge Commissie in het leven geroepen, welke
commissie nog met haar arbeid bezig is. Verwacht mag
worden, dat in de loop van dit jaar het eindrapport der
commissie gereed komt. Daarna zullen Gedeputeerde Sta-
ten een voorstel tot
wijziging
van het reglement van het
waterschap ,,de Regge” aan de Provinciale Staten kunnen
voorleggen.
Aannemende, dat er zich geen complicaties voordoen zal
daarna het waterschap ,,de Regge” een begin van uitvoering
kunnen geven aan de actieve zuivering. Er zullen nog meer-
dere jaren mee gemoeid zijn, alvorens een – voor zover
bereikbaar – volledig resultaat kan worden bereikt, doch
er is uitzicht op uitroeiing van het kwaad.
Almelo.
Mr. A. C. KNOOK.
,rlrnT1rJ
Bij de
afdeling Onderzoek van de Rijksdienst voor het Nationale Plan
te ‘s-Gravenhage kan worden geplaatst
een
WETENSCHAPPELIJK MEDE WERKER
In aanmerking komen academici met een sociaal-weten-
schappelijke opleiding (sociologen, sociaal-geografen,
economen, e.d.). Enige ervaring in planologisch onder-
zoek strekt tot aanbeveling. Salaris naar gelang van leef-
tijd en ervaring volgens het rangenstelsel: adj. planoloog/
planoloog (f.
501,—
– f.
888,— p.
m.) met uitloop-
mogelijkheid planoloog le klas. –
Eigenh. geschr. soIl. onder no.
03003/7188
(in linker-
bovenhoek env. en brief) aan het bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Pr. Mauritslaan 1,
Den Haag
204
17-2-1960
Uw Remiflgton Rand specialist kan U aantonen…
1
..dat het van, economisch
,
inzicht getuigt, bijtijds
de juiste elektrische schrijfmachine
aan te schaffen
II
‘
• Brieven en doorslagen zien er door de terwijl geen vermoeidhèid optreedt. Laat
gelijkmatige aanslag van de Remington U de Remington elektrische schrijfma-‘
elektrische schrijfmachine correcter uit chine demonstreren en constateer, dat
en hebben een eigen cachet. Bovendien deze machine uit het oogpunt van presta-
wordt met deze machine een tijdsbe- tie en representatie in Uw bedrijf – een
sparing van meer dan
200/o
verkregen, noodzaak is.
• .voor dit ailes:
r
4
V9
,tv
ï
1″/’
i
1
Ii
1~11
ti
Showrooms in de voornaamste steden.
17-2-1960
205
Op het secretariaat van het
VERBOND VAN PROT.-CHR. WERKGEVERS
IN NEDERLAND
is plaats voor een
functionaris
Gezocht wordt een jonge jurist, wiens taak
in hoofdzaak zal ‘liggen op het terrein van
de sociale wetgeving. Een zekere ervaring
op dit gebied verdient aanbeveling.
Sollicitaties, inhoudende opgave van o.a. leeftijd,
opleiding, ervaring, ‘godsdienstige en politieke
richting; verlangd salaris, en referenties te richten
aan het bestuur van het Verbond, Alexander-
straat 8, Den Haag.
NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA
Bij de Dienst van Economische Zaken (Afd. Alg. Ec.
Zaken) in Nederlands-Nieuw-Guinea bestaat gelegenheid
tot plaatsing van:
een academicus
ten behoeve van het Handelsverkeer
(vnl. kustvaart), de handels- en nijverheidsvoorlichting,
de bedrijfsreglementering en het uitbrengen van ad-
viezen in kredietzaken.
Aanstellingseisen: doctoraal examen Econo-
mische Wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige rich-
ting en de nodige praktijkervaring;
een ‘academicus
voor de leiding van het Bureau Sta-
tistiek (buitenlandse en binnenlandse handelsstatistie-
ken, prijsstatistiek, centrale statistische documentatie
enz.)
Aanstellingseisen: doctoraal examen Econo-
mische wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige of
econometrische richting, bij voorkeur met keuzévak
statistiek, zomede de nodige ervaiing op het terrein der statistiek, bij voorkeur in onderontwikkelde ge-
bieden.
Bezoldiging naar gelang van ervaring tussen f 710,-
en f. 1315,— p. m., vermeerderd met duurtetoeslag en
kindertoelage. Tegemoetkoming in de uitrustingskosten.
Dienstverband (vaste dienst of kortverbandovereenkomst)
nader overeen te komen.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met recente pasfoto
en opgave referentie-adressen worden gaarne ingewacht
bij de Directie Nederlands-Nieuw-Guinea, Plein no. 1,
Den Haag.
ONDERNEMINGEN,.
die het beste leidende
personeel zoeken,
.speciaal met economische
scholing, roepen sollicitanten
op door middel van een
annonce in de rubriek
,,VACATURES”
Het aantal reacties, dat
deze annonces tot gevolg
hebben, is doorgaans
‘uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna
geen grote instelling is,
die dit blad niet regel-
matig ontvangt en
waar het niet circuleert.
é
N.V. KONINKLIJKE
ZWANENBERG-ORGANON
teOss
–
vraagt voor haar financiële afdeling een
JONGE ECONOOM
• met inzicht en ervaring in de financiering’ en administrtie’van
een onderneming.
Gelieve sollicitatiebri even ‘-e richten aan afdeling Personeelszaken
Zwanenberg’s Fabrieken JV.V., Oss.
1
‘
Speciaalfabrieken
voor poolweefsels
en imprimés
KONINKLIJKE TEXTIELFARIEKEN
GEBR. VAN HEEK
N.V.
ENSCHEDE
/1
206
17-2-1960
CENTRAAL
BEHEER
• ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR. HET BEDRIJFSLEVEN.
WET
–
RISICO
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekk.ing
voor alle motorrijtulgen
•
f.
500.000,. per gebeurtenis
•
.
Bedrijfs.w.a.-verzekering.
•
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.
HRAND
–
RISICO
.
.
.
.
Brand. en
bedrijfsschadeverzekering
voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzekerd bedrag ruim 2 miljard
gülden.
MOLEST
–
RISICO
.
Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim
7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd
.bedrag ruim .1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
•
.
.
Transportverzekering van goederenzendingen In binnen-
en buitenland.
.
.
.
.
PENSIOEN
–
RISICO
.
Ouderdoms., wed.uwe.n, wezen-, en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzékerd bedrag ruiflï. 1 miljard gulden.
Belegd vermogen 280 miljoen gulden…
•
Singel 126.130, Amsterdam.Centrum
17-24960
••.
. .
.
.
.
.
:
.
•
207
Sluit uw verzekering hij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE.
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene FriescheBrandverzekering-Maatschappij N.V.
•
r
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS . .
.
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO HAARLEM
v
JO/
/
UVOORREKENEN:
… .•
S
vL
ïiö
GOEDKOPER’
–
DANU
DENKT!
208
17-2-1960