Ga direct naar de content

Jrg. 45, editie 2222

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 17 1960

I
ia.i

49ÇO
%

WAMBERSIE & Z
Financiering

en verzekering

van, invoer-

uitvoer,

en•

transito-zaken

R. MEES& ZOONEN

• .

.’
ROTTERDAM.:

ROTTERDAM. AMSTERÔAM. DORDRECHT

ECONOMISCH-
STAT1STISCH.E B:ERIcHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Neder1andsh Economisch Instituut

Adres voor
Nedirland:
Pieter de Hoochweg 118, .Rotterdam-6.
Telefoon redactie: 010
of
01800 52939. Administratie:
010
of
01800 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, posicheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementspijjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
-.
.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nurnner en slechts
worden beëindigd per ultimo’van het kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
f.
2,—.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan hei Bijkantoor

‘iv

Wesizeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties

Aan bezoekers wrden op
schriftelijk verzoek

te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj/ H. A. M. Roelants Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
alle benodigde
inlichtingen
gratis toegezonden

69300, toestel 1
of
3).
doorde
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

0FF. HOLLAND-DIENST, der JAARBEURS

•:’ -.’

vraagt. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

AmsterdC’keizersgracht
796

f.
0,60
kier i»i (dûbbelek.ilom). De administratie behoudt

Tel. 65938-657!iO

zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.

146

17-2-1960

Voorjaarsbe u rs
U

gebruiktgoedere*n

29 FEBRUARI tlm 5 MAART
1
60

– Utrecht, Terreinen Vredenburg en Croeselaan

(maandag tim zaterdag)

U vindt op het Vredenburg:

Textiel, kleding en mode-artikelen – Woningtextiel

*

••..::

en fournituren – Huishoudelijke gebruiksartikelen en

-:

onderhoudsmiddelen – Luxe met’aal- en houtwaren,

A

4
couverts, kunstnijverheids- en religieuze artikelen –
T’
J
Aardewerk, porselein, glas en kristal –

Kleinmeubelen – Goud- en zilverwerk, bijouterieën –

Uurwerken – Parfumerieën, kosmetika en
toiletartikeleri – Lederwaren – Rokersbenodigdheden – –

Speelgoederen – Sport- en kampeerartikelen – Optische-, foto- en filmartikelen –
Huisvlijtartikelen – Kinderwagens – Papierwaren –
Reclametoegift-, souvenir- en feestartikelen –
– Etalageartikelen en -materialen – Diversen

U vindt op de Croeselaan:

Elektrische huishoudelijke, apparaten, w.o.
stofzuigers, strijkijzers, broodroosters, koelkasten,’
wasmachines, centrifuges – Verwarmings- en
kookapparaten, w.o. kachels, haarden, fornuizen,
geisers en warmwaterreservoirs, (voor het verbruik van elektriciteit, gas, kolen en olie) –
• Verlichtingsartikelen –
Sanitair, w.o. wasbakken, badkuipen, toiletten en accessoires – Gereedschappen en hulpmiddelen voor

k
elektriciteit-, gas- en wateraanleg, timmer-, vrf-
en tuingereedschappen – Handels- en

voorlichtingsdiensten – Buitenlandse collectieve
inzendingen – Voorlichtingscentrum voor de
middenstand

Gratis busverbinding tussen Vredenburg en Croesela.an – Toegangsprijs f2.50

Catalogus f 2.50 – De beurs is geopend van 9-6 uur. Zaterdag van 9-5 uur

LET OP: TECHNISCHE VOORJAARSBEURS – 5-14 APRIL 1960

17-24960

(Advertentie)

1-

147

1

Ho<>2 lichtniveau

lage

Philips ,,TL” fluorescentielampen geven u een maximale en con•

stante lichtstroom tegen veel lagere kosten dan welke andere vorm

van verlichting ook. Met Philips ,,TL” bent u verzekerd van een

economische volkomen verantwoorde lichtinstallatie.

Voordelen van Philips ,,TL” buislampen.

Hoge,, constante ‘lichtstroom. Lange levensduur, vlotte ontsteking.
Vijf wetenschappelijk vastgestelde lichtkleuren, elk met een eigen,

speciaal toepassingsgebied.

Op aanvraag zendt Philips Nederland n.v. Eindhoven u gaarne documen-
tatiemateriaal oyer ,,TL” verlichting. PHL 20 1 – TL 4

P -LI PS

ups

voor licht ‘•


gloellampen – ,,TL” uisIampen

armaturen – neon

(Advertentie)

• 148

17-2-1960

‘T

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

45e
JAARGANG

No. 2222

17 FEBRUARI 1960

OVER’IJSSEL

Dit speciale numner is het tweede in de reeks, gewijd aan de regionaal-economische en ruimtelijke ‘raagsfukken

van Nederland. De diverse landsdelen worden uitgenodigd hun problemen en verlangens op economisch en ruim-

telijk gebied naar vorén te brengen en aan te geven hoe deze problemen zouden kunnen worden opgelost. Het is de

bedoeling dat deze reeks te zijner tijd zal worden afgesloten met een speciaal nummer, waarin de betreffende vraag-

stukken vanuit landelijk gezichtspunt worden bezien.

*

INHOUD

Blz
Problemen en verlangens van Overijssel,
door Ir. J. B. G. M. ridder de van der Schuëren ………………….
151

Het streekplanwerk in Overijssel,
door
Prof.
Ir. A. Kraaijenhagen…………………………………153

Problematiek van de industrialisatiekernen,
door G. J. Steggink…………………………………..
157

De landbouw in
Overijssel,
door B. A. A. Enge/bert ink…………………………………………..
161

De ontwikkeling van de industriële werkgelegenheid na de oorlog,
door A J. L. van den Berg…………….
165

De werkgelegenheid in de Twentse katoenindustrie,
door Dr. W. T. Kroese………………………….
169

De metaalindustrie in Overijssel,
door Ir. A. M. Avées …………………………………………
177

Twente als centrum van Overijssels elektrotechnische industrie,
door J. H. A. Alpherts ………………….
181

De kleine industrie en haar betekenis,
door Drs. W. G. van Dobbenburgh …………………………….
183

Het verkeer met en in Overijssel,
door Ir. A. C. H. Toet …………………………………………
185

Ht midden- en kleinbedrijf in Overijssel,
door W. Meijer ………………………………………
189

Sociale en culturele aspecten,
door Drs. J. van Beekum…………………………………………
193

Overijssel en het Duitse grensgebied,
door W. Thomassen ………………………….
…………..
199

Het afvalwaterprobleem in
Overijssel,
door Mr. A. C. Knook ………………………………………
203

COMMJSSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L.
M.
Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.

Redaëteür-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Ticheten; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

17-2-1960

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

149

t

1

1

+

4
r


LL+

r—
+’

-+—
T

:-

+T•

‘r eur

ve meftt’,

zwoll

e’..

‘k’

++

+

+
+

+-

–‘-+

+

een
verkeersknoopunt van auto-, spoor- en giootscheepse water-

wegen, waarmede de industrie-terreinen directe verbmdrng
hebben

een groeiend arbeidsreservoir

uitgèbrede onderwijsvoorzieningen

gevarieerd cultureel leven

recreatie aan iivieren, bossen, meren en heidevelden
1
1n diiecte –

omgeving

aangewezen als ontwikkelingkern, waardoor financielé voordelen

geboden kunnen wordn bij, vestiging van nieuwe en uitbieidrng

vanbestaande bedrijven


geme
.
e
nte zwolle

een stad om uw vleugels met plezier in uit te slaan

150

(Advertentte)

17 2 1960

Problemen en verlangens

van

Overijssel

Het is een gelukkige omstandigheid dat een speciaal

numher van ,,E.-S.B.” over Overijssel volgt op de publi-

katie betreffende de regionale vraagstukken in de drie

noordelijke provinciën. Hoewel de keuze geografisch of

traditioneel reeds gemotiveerd mag
zijn,
wordt zulks nog

versterkt door het gegeven, dat het noordelijke deel van

onze provincie voor dezelfde ontwikkelingsvraagstukken
is gesteld als die, welke de drie noordelijke provinciën in

hun totaliteit bezighötlden. Het gaat hier om vraagstukken,

samenhangende met de vraag naar werkgelegenheid. Tot

op zekere hoogte is dat ook in centraal Overijssel het geval.

Overig Overijssel, namelijk Twente en Salland, wordt met

geheel andere vraagstukken geconfronteerd. Hier gaat het

immers om de middelen, een reeds uiterst gunstige ont-

wikkeling verder te stimuleren.

Over vorenbedoelde vraagstükken, vooral over de mid-

delen om deze op te lossen, is de laatste tijd veel geschreven

en gesprbken. Als zodanig is speciaal voor het noordelijke

deel der provincie een uitgangspunt voor de gedachtén te
vinden in de zesde Industrialisatienota van het Ministerie

van Economische Zaken. Voor de provinciale mening be-

treffende deze ontwikkeling kan worden verwezen naar

een tweetal rapporten van het college Van Gedeputeerde

Staten aangaande de toekomstige ontwikkeling van Over-

ijssel, waarvan één, het introductierapport, kort geleden
in een aantrekkelijke vorm werd gepubliceerd. Daaraan

voorafgaande publiceerde het Econmisch Technologisch

Instituut in deze provincie ,,,De provincie Overijssel ‘en
haar mogelijkheden”. Ook de Provinciale Planologische

Dienst leverde veel materiaal, hetwelk ten bate van de in-

terne discussie kon worden verwerkt.

Uit de omstandigheid dat over deze zaken reeds veel is

geschreven, mag niet worden afgeleid, dat nadere samén-

vattende publikaties in dit tijdschrift overbodig zouden

zijn. Zolang niet van een positieve beslissing tot integrale

aanpak der noodzakelijke voorzieningen gewag kan worden

gemaakt, zal op hetzelfde aambeeld moeten worden door-

gehamrd. In alle toonaarden dient de aandacht te worden

gevraagd van hen, die over de middelen beschikken, welke

voor het ten uitvoer leggen van de in bovengenoemde ge-

schriften vastgelegde minimale – maar daarom zo drin-

gend noodzakelijke – plannen nodig zijn. Al deze plannen

voor de toekomst en de methoden, welke moeten worden
aangewend om deze te realiseren, worden gedragen door

de gedachte – die daardoor ook taakstellend is – dat onze

provincie haar relatieve positie in Nederland ten minste

zal moeten handhaven. Dit houdt dus-in, dat Overijssel

evenredig met de ontwikkeling van ons land zal moeten

meegroeien.

Hoewel Overijssel ongetwijfeld verheugd is over de facili-

teiten, die aan Zwolle en Kampen zijn verleend en voor

Hardenberg (Noord-Oost-Overijssel) werden gecontinueerd,

met betrekking tot het inrichten van terreinen, het bouwen

van industriehallen en het verbeteren van de zgn. infrastruc-

tuur, is het onbegrijpelijk waarom t.o.v. Steenwijk een be-

slissing werd genomen in
afwijking
van gevoerde bespre-

jdngen en met terzijdestelling van het klemmend betoog

van het Provinciaal Bestuur. Anderzijds werd het gebied

van
Noord-West-Overijssel,
waarvan Steenwijk de kein

vormt, wel als \probleemgebied aangewezen. Wanneer in

het aangrenzende probleemgebied, i.c. het noordelijk deel

van Nederland, een groot aantal kernen is aangewezen

waaronder veertien als primaire kernen, dan is het onver-
klaarbaar waarom op een daaraan aansluitend gebied van

eenzelfde structuur, alleen terwille van een provinciale

grens, de cesuur van een geheel andere politiec wordt toe-

gepast.

Het is m.i. juist dat naast sociale overwegingen ook de

economische rentabiliteit bij de aanwijzing van Zwolle en

Kampen een woordje meespreekt. Men zal dan
bij
het

vraagstuk van de al of niet aanwijzing van Steenwijk tot

industriekern omgekeerd de sociale gevolgen niet uit het

oog mogen verliezen. Men -dient duidelijk voor ogen. te

-houden, dat kernaanwijzing, naast positieve gevolgen,

ook negatieve verschijnselen medebrengt. Immers, indien

een plaats als kern is aangewezen, wordt een nabij gelegen

gemeente op het stuk der industrievestiging gedevalueerd.

Door het openen van de mogelijkheid industriegebouwen

met premie te stichten, wordt een bestaand gebouw in

waarde gedrukt. De niet-aanwijzing van Steenwijk betekent –

dan ook niet slechts dat de status quo zou kunnen worden

gehandhaafd, maar dat deze door de aanwijzing van kernen

en subkernen van gelijke grootte en belangrijkheid in de

naaste omgeving van
Steenwijk
sterk wordt gedevalueerd.

Er zijn uiteraard tal van vraagstukken ten opzichte van

de probleemgebieden in Overijssel, waarvan ik gewag zou

kunnen maken. De meeste.liggen evenwel parallel aan die
der drie noordelijke provinciën.
Zij
vonden in, het vorige

speciale nummer van ,,E.-S.B.” reeds uitvoerige en des-

kundige behandeling. Op één punt zou ik echter nog willen

wijzen. Het is vanzelfsprekend dat zoveel mogelijk Minis-
teries zich binnen het terrein van hun eigen verantwoorde-

lijkheid bezighouden met maatregelen die uiteindelijk het
eindeffect moeten opleveren, nl. een verheffing van de pro- –
bleemgebieden in alle onderdelen tot een evenwichtig ni-

veau. Echter,
bij
door het Ministerie van Economische

Zaken genomen en nog te nemen maatregelen, moeten ook

enkele andere departementen worden betrokken, teneinde,
een zo harmonisch mogelijk effect te verkrijgen. Zo moet
worden aangedrongen op versnelde uitvoering van tal van

verkeerstechnische verbeteringen, die de noodzakelijk ver-

eiste aansluiting met het westen en het zuiden van het land
tot stand moeten brengen. Dit laatste geldt niet alleen voor

de probleemgebieden, maar voor de gehele provincie en
met name ook voor de ontwikkelingsmogelijkheden van

de industriële kern Twente. Een soortgelijke opmerking

moet worden gemaakt t.a.v. de woningverdeling. Naast de –

op velerlei overwegingen steunende toewijzing van ,bouw-

17-2-1960

151

volume, is een extra toewijzing voor ‘de ontwikkeling van

nieuw te creëren, maar ook van’ bestaande bedrijven nood-

zakelijk. Wil men werkelijk ernst maken met het pogen in

versterkte mate mensen buiten het Westen vast te houden,

dan zijn zulke maatregelen onvermijdelijk.

Een ander vraagstuk dat sterk de aandacht opeist en dat

van grote waarde voor de gehele provincie is, betreft het

hoger onderwijs. Het is niet voldoende alleen de materiële

voorwaarden te verbeterén door aanleg of verbetering van

wegen, inrichting van industrieterreinen, stichten van in-

dustrie-gebouwen, verbetering van de energievoorziening,

bouwen van huizen enz. Ook het onderwijs moet aân alle

redelijke eisen voldoen, willen al deze materiële zaken op

de juiste wijze worden gebruikt. Nu moetik zeker stellen

dat in het algemeen de onderwijsmogelijkheden in onze

provincie omvangrijk en gedifferentieerd zijn en steeds weer

worden aangepast aan de stijgende behoefte. Slechts op

één punt bestaat er een groot hiaat, een open plek op de

kaart, en dat betreft het hoger onderwijs.

Het rapport ,,Spreiding hoger onderwijs tot 1970″ bevat

voor onze provincie uitermate belangrijke beschouwingen.

Afgescheiden van de benaming, waarbij het tot ontwikke-

ling brengen van een nieuw type van instelling voor hoger
onderwijs voor ogen staat en die ,,in feite de betiteling van

universiteit nog niet rechtvaardigt” gaat het veel meer om

de studierichtingen die hiervoor in aanmerking komen.

Het is belangrijk dat de commissies
van
oordeel zijn, gezien

,,de discrepantie tussen de behoefte aan natuurwetenschap-

pelijke en hogere technische mankracht”, dat zij in het be-

lang van een zo volledig mogelijke mobilisering van het
beschikbare potentieel de vestigingsmogelijkheden voor

de technische wetenschappen en de natuurwetenschappen

vooropstellen. Dit sluit volkomen aan
bij
het streven in

onze provincie om het industriële klimaat zoveel mogelijk

te bevorderen. De vestigingsplaats dient uiteraard dââr te

worden bepaald, waar deze
onderwijsinstelling
de beste

voedingsbodem vindt om tot volledige ontplooiing te ko-

men, waar dus ,,steden van grote allure zullen moeten

voorkomen” en waar de ,,oprichting bij een juiste keuze

van de plaats van vestiging mede zal kunnen
bijdragen
tot

de verbetering van de algemene structuur en de sociaal-

economische ontplooiing van dat gebied”.

Het dwingend naar voren tredend probleem is dat der

industriële werkgelegenheid. De lijn die het Provinciaal

Bestuur in zijn vorenbedoelde rapporten heeft getrokken,
is in haar algemeenheid duidelijk gericht op een concen-

tratie van de industriële werkgelegenheid in de
vijf
grote

steden. Daarnaast verdient een elftal gemeenten met indus-

triële inslag evneens de aandacht. Aangezien deze con-

centratie niet in dezelfde matevoor de woonfunctie geldt,

is deze gedachte in hoofdzaak op economische overwegin-

gen gebaseerd. Blijkens de door het Ministerie van Econo-

mische Zaken voorgestelde maatregelen richten deze zich

in hoofdzaak op de kerngemeente Zwolle, subsidiair op

Kampen en Hardenberg. Hiermede wordt de zojuist aan-

gegeven provinciale gedachtengang doorkruist, c.q. slechts

eenzijdig en ten dele, gevolgd. Met name dient ook aan de

– andere grote steden, t.w. Deventer, Almelo, Hengelo en

Enschede de mogelijkheid te worden geboden zich ten

volle te kunnen ontplooien. Daartoe behoren allereerst al

te knellende financiële banden en besprekingen op het

stuk van de bouw van industriehallen te worden verbroken.

Het is onjuist aan te nemen, dat Twente en Deventer zich
ondanks een nawijsbare ,,handicap” toch wel zullen kun-

nen ontplooien. Integendeel de gevaren van wegtrekken van

industrieën uit deze steden naar elders, zijn in het geheel

niet denkbeeldig. –

In een provincie als Overijssel, waar de agrarische activi-

teit nog een belangrijke plaats inneemt, zou het een omissie

zijn aan de problemen van de landbouw voorbij te gaan.

In de laatste jaren is de landbouw herhaaldelijk zwaar ge-

troffen. Het ene jaar was er teveel, het andere te weinig

water. De waterbeheersingsvraagstukken behoren dan ook

met grote voortvarendheid te worden aangepakt. Het is

duidelijk dat problemen zoals deze hier aan de orde zijn,

niet door de provincie geheel op eigen kracht tot oplossing

kunnen worden gebracht. Daadwerkelijke steun van de

Rijksoverheid is hierbij onontbeerlijk, vooral nu agrarisch

Overijssel reeds op overtuigende wijze de hand in eigen

boezem heeft gestoken, zowel op het gebied van ruilverka-
velingen als op dat van de c’oncentratie van waterschappen.

In de vijftiger jaren is geen enkel ruilverkavelingsobject

afgestemd. Tevens staat deze provincie vooraan wat be-
treft de structuurverbetering in de landbouw.

In aansluiting aan mijn opmerking omtrent het harmo-

nisch coördineren van maatregelen van de
zijde
van ver-

schillende Ministeries, wil ik nog een ander facet naar voren

brengen, dat in de totale maatschappelijke structuur aan-

dacht verdient en niet als sluitstuk mag worden aangemerkt.

Dit is het culturele aspect. Velen menen zich aangetrokken

te moeten gevoelen tot de cultureel veelzijdige samenleving

in. het westen. Hoewel deze provincie in het
bijzonder
ge-

durende het laatste decennium reeds veel heeft tot stand
gebracht, dient aan de milieuverbetering zeker nog veel

aandacht te moeten ‘worden besteed. Het ïs uitermate ver

heugend dat zovele leidinggevende personen op velerlei

niveau hier op uitstekende
wijze
bijzonder actief zijn.

Uit het bovenstaande, maar meer nog in de navolgende

artikelen, zal blijken dat deze provincie niet passief afwacht

wat haar van hogerhand zal worden toebedeeld. Integen-

deel, er heerst een grote mate van gemeenschapszin om

de bakens naar het nieuwe getij te verzetten en de moge-

lijke kansen te benutten. De Overijsselse mogelijkheaen

tot versterking van haar structuur, welke geheel ligt in de

lijn van de versterking van onze nationale weerkracht ver-

dienen dan ook veelzijdige en welbegrepen onderteuning.

Een uitgroeiende IJssellinie als brug tussen West en Oost

en een volledige erkenning van de grote waarde van een

industrieel Twente, ook gezien vanuit haar situatie in het

Westeuropese bestel, vormen het grondpatroon van de

verschillende facetten, die in de navolgende
bijdragen
door

een aantal medewerkers nog nader zullen worden beliéht.

Uit de totaliteit van deze bijdragen zullen zich de contouren

van een zich in een veranderende wereld heroriënterend

gewest duidelijk aftekenen.

Zwolle.

Ir. J. B. G. M. RIDDER DE VAN DER SCHUEREN.

152

17-2-1960

Het. streekpianwerk ‘in Overijssel

Terreinverkenning.

Het streekpianwerk in Overijssel is even gevarieerd van

karakter als de verschillende delen van dit in vele opzichten

boeiende gewest zelf. Zowel de landschapstypen als de

psyche van de bewoners, de aard van de bestaansbronnen

als de economische ontwikkelingsmogelijkheden lopen

zover uiteen dat van een kaleidoscopisch beeld kan worden

gesproken. Nergens in Nederland vindt men zoveel varia-

ties op een zo beperkt oppervlak bijeen.

In het plassengebied van Noord-West Overijssel ontmoet

men naast modern ingerichte landbouwgronden nog bijna

ontoegankelijke moerassen, het zgn. Kraggenland, b-

roemd om zijn bijzondere flora en faûna, bekend om zijn

schilderachtige watestreekdorpen. De recreatie is nog maar

in opkomst, doch reeds nu staat vast dat het toerisme in

deze streek voor de toekomst belangrijke perspctieven


opent.

De streek langs de Ijssel, behorende tot de mooiste van

onze grote rivieren, sinds de middeleeuwen vermaard om

de Hanzesteden – Kampen, Zwolle en Deventer -, be-

zit de charme van de combinatie van stedelijke cultuur met

een gaaf landbouwgebied, rijk gestoffeerd met kastelen en

buitenplaatsen. Als de voortekenen niet bedriegen zal de

IJsselstreek een bijzondere functie gaan vervullen als op-.

vanglinie in het toekomstige spreidingspatroon van de Ne-

derlandse bevolking.

Het stroomgebied van de.Overijsselse Vecht is van bij-

zondere bekoring en reeds ontdekt door duizenden kam-
peerders en vakantiegangers, die in Ommen hun belang-

rijkste centrum hebben gevonden. Stroomopwaarts ligt

Hardenberg, de ontwikkelmgskern
bij
uitstek van Noord-

Oost Overijssel.

Salland ten zuiden van de Vecht en in het Oosten be-

grensd door de heuvelrug, heeft weer een geheel ander
karakter dan de veenkoloniale gebieden in het noorden

van de provincie. De wegbeplantingen geven, tezamen met

de beken en waterlopen, aan het landbouwgebied van Sal-

land een zekere intimiteit.

Twente, industriegebied van nationale betekenis, hèeft

kans gezien de uitbouw van een modernindustrie-apparaat

te combineren met het behoud van een bijzonder fraai,

parkachtig landschap, zodat terecht van dit deel van Over-

ijssel wordt gezegd, dat, men er naast goed werken ook

goed wonen kan.

Zo is het gewest in
zijn
totaliteit een aantrekkelijk

arbeidsterrein voor de,planoloog, die niet in een bedorven

situatie, waarin het gebied buiten de kernen is aangevreten

door burgerbebouwing van allerlei aard of waar het natuur-

schoon is weggenetseld achter smakeloze lintbebouwing,

nog moet proberen te redden wat er te redden valt, maar

de mogelijkheid heeft tot een verdere functionele opbôuw

ian de ruimte ten behoeve van een gezonde ontplooiing

van-bevolkingsgroepen, die hier hun werk en hun recreatie

zullen vinden.

Grondslagen van het streekplanwerk.

Voor de niet-planologisch geschoolde lezer is het wel-

licht nuttig een summiere aanduiding te geven van de grond-

slagen waarop het streekpianwerk wordt verricht.

Het planologisch werk heeft tot doel de ruimtelijke voor-

waarden ie scheppen voor een harmonische ontplooiing

van menselijk groepsleven. De planologie richt zich op

de totaliteit van dit groepsleven, dus inclusief zijn econo-

mische, sociale en culturele aspecten en op het grond-

gebied, waarop zich dit leven afspeelt. Het planologisch

werk moet dan ook steunen op de resultaten van een zo

grondig mogelijk onderzoek naar de toekomstige behoeften

van de samenleving voor zover deze verband houden met

en beïnvloed worden door de inrichting van de ruimte,

waarin deze samenleving zich moet kunnen ontplooien.

Dit alles veronderstelt een benaderingswijze welke ‘als

een coördinatie van verschillende facet-activiteiten kan

worden aangeduid. Zo zal de planologische onderzoeker

coördinerend samenvatten wat de sociograaf, de socioloog,

de sociaal-psycholoog, de econoom en andere onderzoekers

kunnen bijdragen met betrekking tot de kennis van de ont-

wikkeling en van de toekomstige behoeften van de ondér-

havige groep. Evenzo zal de planologische ontwerper de

bijdragen van de verkeerstechnicus, de waterstaatkundige,

de cultuurtechnicus en o.a. de specialist op het terrein van

de volkshuisvesting tot een synthese proberen op te voeren.

Bij de coördinatie van al deze facet-activiteiten met be-

trekking tot de leefruimte van bepaalde groepen, gaat

het onT een werkzaamheid van geheel eigensoortig karakter

De. synthese kbmt niet tot stand wanneer de delen niet

eerst hun autonome karakter hebben verloren en in dit

verliezen aan betekenis winnen door het afgesteld worden

op de overige elementen. Dit is de reden dat binnen de

autonome kring van het deel, of dit nu is het economische

aspect, dan wel een facet als landbouw of verkeer, deze

synthese niet kan worden bereikt. Het deel kan immers

het geheel nooit omvatten. .

Pogingen tot coördinatie door vertegenwoordigers van

deel-belangen binnen de kring van het facet, zoals bijv.

de Commissie van Overleg voor de Rijkswegen, de plano-

logische commissie voor elektriciteitswerken, of de plano-

logische commissie van het Landbouwschap zijn even zo-

vele pogingen om zich aan de wezenlijke coördinatie te

onttrekken. Immers aan het eigen facet-belang kan te allen

tijde een doorslaggevend gewicht worden toegekend. Daar-

om kan het streekplanwerk slechts worden verricht door

diegenen, die voor de totaliteit van de betreffende leef-

ruimte verantwoordelijkheid dragen: bestuurders, zowel

onderzoekers als ontwerpers.

Is enerzijds het planologisch werk gericht op de totaliteit

van de ruimte, waarin een samenleving zo goed mogelijk

moet kunnen werken, wonen en haar ontspanning vinden,

anderzijds is het ruimtelijke planwerk niet meer dan een

facet vande maatschappelijke planning. Aan het, ruimtelijk

planwerk behoort vooraf te gaan een visie op de gewenste
maatschappelijke ontwikkeling, m.a.w. alle planologische

werk behoort de ruimtelijke afgeleide te zijn van een geïn-

tegreerd beleid, zoals de economische en de sociaal-cuf-

turele beleidsrichtlijnen in deze sectoren van het maat-

chappeljk leen afgeleiden dienen te zijn van dat geïnte-

greerd beleid.

Het streekplanwerk als anticipatie op het regeringsbeleid.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat het

streekplanwerk in Overijssel eigenlijk behoorde te berusten

17-2-1960

,

153

op een gecoördi-

neerd regeringsbe-

E
wetenschappelijk
e

oefte
stijgt
leid ten aanzien van

in

de ruimtelijke func-
NERGIE
tionele opbouw van
roeifonds
ons land.
Daar
o
m
eerd op
is ook eigenlijk al
schappelijke
het streekpianwerk,
oses
dat tot
nu toe in
koers caf39S,-
Overijssel is ver-

richt, een vooruit-

(Advertentie)

lopen op regerings-

uitspraken, die met smart al veel te lang worden verwacht

over de taak van ,,Overig Nederland” in het algemeen en

van dit gewest in het bijzonder met betrekking tot de

oplossing van het centrale vraagstuk, dat algemeen wordt

aangeduid met ,,Het Westen en Overig Nederland”.

Waar gaat het eigenlijk om als er sprake is van een cen-

traal nationaal ruimtelijk vraagstuk? Niet om het feit dat

verhinderd moet worden dat het reeds zo volle westelijke

deel van ons land nog voller zal worden. Dan kan direct

worden gesteld dat dit ,,volle” Westen zonder enige twijfel

nog voller zal worden en zelfs om nationaal-economische
redenen nog voller moet worden.

In het nationale problèem van ,,het Westen en Overig

Nederland” gaat het in eerste instantie om de noodzaak

te voorkomen, dat de geringe beschilçbare ruimte rondom

onze grote zeehavens, welke in Westeuropees verband

van, steeds grotere betekenis wordt, doordat deze ruimte
aan de hoogste eisen met betrekking tot de vestiging van

supra-nationale economische activiteiten voldoet, vroeg-

tijdig in beslag wordt genomen door andere activiteiten,

welke even goed elders tot ontploôiing kunnen worden

gebracht. M.a.w. hoe kan worden bevorderd dat in ons land

de zo enorm belangrijke Rijndelta
Vrij
blijft voor econo-

mische activiteiten, die in het kader van de voortschrijden-

de Westeuropese integratie nog
!n
betekenis zullen toe-

nemen; vrij blijft voor ondernemingen die hun vestigings-

eisen alleen op een zeer beperkt oppervlak, rondom onze

grote zeehavens vervuld kunnen krijgen?

Het is duidelijk dat de stichting van nieuwe steden in

het Westen – helaas niet meer te ontlopen doordat het

rijks-planologische beleid te lang op zich laat wachten –

en de uitstraling van de randstad Holland de problemen

van het Westen – te veel mensen beneden de zeespiegel;

hoge funderingskosten; hoge uitgaven voor verkeers-

technische werken; drinkwatervoorziening enz.; tekort aan

recreatieruimte; aantasting van hoogwaardige cultuur-

grond; onevenredige stijging van de ,,social costs” –

eerder zullen verzwaren dan verlichten.

Het eerst nodige is een krachtig gecoördineerd decen-

tralisatiebeleid. Daar verwacht mag worden dat de pro-

vincie Overijssel hierin een belangrijke rol kan en zal ver-

vullen is het streekpianwerk onvermijdelijk een min of

meer vooruitlopen op dit beleid.

Waarop berust nu de veronderstelling dat de provincie

Overijssel in de noodzakelijke vermindering van de be-

volkingsdruk in de randstad Holland een bijzondere functie

zal kunnen vervullen? In de eerste plaats vindt deze ver-

onderstelling steun in de gunstige ligging van het gewest
tussen de randstad Holland, het naar het noorden opdrin-

gende Ruhrgebied, het Twents-Westfaalse industriegebied,

dat de Duitsers aanduiden met de naam ,,Baumwollstrasse”

en het tot nieuw leven gebrachte gebied rondom de West-

duitse zeehavens. In de tweede plaats leert de jongste ge-

154

schiedenis van de bevolkingsbewegingen in Nederland,

dat een belangrijk deel van de expulsie van de drie noor-

delijke gewesten via Overijssel naar het Westen trekt, zodat,

het outilleren van Twente en de IJssellinie met de bedoe-

ling deze uittocht – die met hulp aan het Noorden van –

het land wel wat minder zal kunnen worden, maar bin-

nen redelijk korte tijd bezwaarlijk tot nul zal kunnen wor-

den gereduceerd – hier in dit gewest een blijvend halt zal

kunnen worden toegeroepen. Hoe beter Twente en de

IJsselstreek deze functie zullen kunnen vervullen hoe meer

de nationaal-economische belangen van de. randstad Hol-

land hiermede zullen worden gediend. In de derde plaats

moet worden genoemd het uitzonderlijk gunstige woon-

klimaat van Overijssel voor zoVer dit wordt bepaald door

de gaafheid en de gevarieerdheid van de landschapsforma-

ties, zoals deze hierboven kort zijn aangeduid.

Bij het noodzakelijkerwijs vooruitlopen op een geçoör-

dineerd decentralisatiebelejd van de
rijksoverheid
ter op-

lossing van de twee nationale vraagstukkn ,,Het Westen”

en ,,Overig Nederland”, is het Provinciaal Bestuur van

Overijssel ‘terecht uitgegaan van de overweging dat de be-

perktheid van de beschikbare financiële middelen het nood-

zakelijk zal maken de krachten op een klein aantal punten

in ,,Overig Nederland” te concentreren. Het kruit mag

vooral niet op teveel doelen worden verschoten.

De keuze van dit Ideine aantal ,,ophangpunten” dient

te worden bepaald door de eis, dat de investeringen een

maximum-rendement zullen moeten opleveren mèt be-
trekking tot het gewenste spreidingspatroon van de be-
volking. In dit opzicht is het duidelijk dat het tot ,,ont-

wikkelingskern” verklaren van voor de doorsnee onder

nemer vrijwel onbekende dorpen onvoldoende effect ‘zal

opleveren. Integendeel, de krachten zullen moeten worden

geconcentreerd op die centra die reeds een vrij gunstig

industrieel klimaat bezitten en waar slechts een enkel knel-

punt behoeft té worden weggenomen om een belangrijke
ontwikkeling in gang te zetten. Op grond van deze over-

wegingen heeft het Provinciaal Bestuur van Overijssel dan

ook besloten om naast het Twentse stedentrio: Almelo,

Hengelo en Enschede, slechts Zwolle en Deventer aan te
wijzen als nationale opvangcentra voor de’ vermindering

van de bevolkingsdruk in het Westen.

Het is daarnaast yan het grootste belang dat deze centra

met andere ,,opvangpunten” buiten Overijssel zo goed en

zo snel mogelijk onderling en met de aggiomeraties Amster-

dam en Rotterdam-Den Haag worden verbonden. In dit

verband kan er bijv. op worden gewezen dat het tot ont-

wikkeling brengen van het Schelc.febekken en van Delfzijl

een doeltreffende ontlasting van onze grote zeehavens zal

kunnen betekenen. Een goede zeehaven veronderstelt even-

wel een achterland. Welnu, hoe zôu het achterland, van

Deifziji beter op peil kunnen worden gebracht dan door

een rechtstreekse waterverbinding van voldoende capaci-

teit (600 ton) met Twente, het belangrijkste industriegebied

in het oosten van ons land, vooral nu om verkeèrspolitiéke

redenen onze oostelijke buren nog geen voldoende enthou

siasme kunnen opbrengen voor een doorgetrokken Twente-

kanaal naar het ‘Duitse Bevergern aan het Mittellandkanal?

Het streekplan voor Noord-West Overijssel.

De verschillende delen van Overijssel zullen in dit natio-

nale verband zeer uiteenlopende functies gaan vervullen.

Het zou niet van werkelijkheidszin getuigen als van de ver

onderstelling werd uitgegaan dat het expulsiegebied van

Noord-West Overijssel met welke maatregelen dan ook

17-2-1960

?
KAMPEN

__•_-___._____
ZWLL

.
/
.••

•0•

1

ø
dr

bestaande hoofdverkeersweg

ontworpen hoofdverkeerswég
bestaande weg
•:-
•.
ontworpen weg
DEVENTER.

spoorweg
1
=
waterweg
.
ZWOLLE
kern van le
e
rd
e

KAMPEN

kern van 2eo
r
d
e

Eil
gebieden
van btekenis voor
de recreatie

\~4
,
1

Jt4

5

OVER USSEL

op korte termijn veranderd zou kunnen wordeniri een con-

centratiegebied.. Men moet ervan uitgaan, dat de streek

voorlopig niet in staat zal zijn het natuurlijke bevolkings-

accres binnen de grenzen van ,,De Kop van Overijssel”

een blijvend bestaan te verzekeren. Een uittocht van be-

volking zal wel moeten worden aanvaard, vooral nu het

in gang gezette moderniseringsproces in de landbouw eer-

der arbeidskrachten zal uitstoten dan aantrekken.

Als streek-opvangcentrum komt vanzelfsprekend Steen-

wijk in’aanmerking, waar de belangrijkste industrie-expansie

geconcentreerd is gedacht. Het onlangs door de Kroon

goedgekeurde streekplan voor Noord-West Overijssel heeft

de grenzen bepaald van de gebieden waar met cultuur-

technische wërken op grote schaal een modern laildbouw

gebied kan worden verkregen, van de terreinen, welke voor

de recreâtie kunnen worden ingericht ,en van de gronden,

welke om wetenschappelijke of landschappelijke redenen,

een verschillende mate van bescherming behoeven. Voorts

is een stelsel van intergemeentelijke wegen ontworpen nu

de streeksamenleving bezig is om te schakelen van ,;water-

oriëntatie” op ,,weg-oriëntatie”..

Het streekplan voor Zwolle, Kampen en Omgeving.

Bij de opzet van dit streekplan, waarvan het ontwerp

onlangs aan Gedeputeerde Staten werd aangeboden, is

uitgegaan van een geheel andere taakstelling. Hét betreft

hier een gebied, dat verkeers-geografisch als de belang-

17-2-1960

rijkste toegangspoort tot Noord-Oost Nederland kan worden

beschouwd..

-‘

In’ de provinciale hoofdstad komen vijf spoorlijnen en


negen hoofdverkeerswegen bijeen op het ontmoetingspunt

van de IJssel met het Zwarte Water. De structuur van dit

knooppunt van spoor-, land- en waterwegen ‘diende echter
te worden ontward, zodat de verschillende vervoerstakken

ongehinderd hun functie kunnen vervulle,n. .Het streek-

plan-ontwerp is nu gebaseerd op de verwachting, dat Zwolle

met zijn omgeving in het nationale bevolkingsspreidings-

vraagstuk een bijzondere rol zal vervullen en zeker in aan-

merking komt één van de weinige ,,opvartgcentra” in Overig

Nederland te worden.
Dat Zwolle deze taak zal kunnen vervullen wordt voorts
gemotiveerd door het culturele klimaat van de provinciale
hoofdstad en in nog sterker mate door het feit dat de ruim-

telijke structuur de vermelde en bijzondere ontwikkelingen

direct mogelijk maken, hetgeen in andere IJsselsteden in

veel mindere mate het geval is. Zwolle biedt vrijwel onbe-

bouwde terreinen van ‘grote omvang welke zeer dicht bij

het centrum zijn gelegen, die zonder kostbare kunstwerken

-op het net van hoofdverbindingen kunnen worden aange-
sloten.

Maar er is nog een andere overweging welke steun geeft

aan de verwachting dat belangrijke investeringen in dit

gebied een goed rendement zullen opleveren. De provin-

ciale hoofdstad is nl. omringd door een reeks van ,,pro-

bleemgebieden” met een onvoldoende werkgelegenheid,


155

, ;_

zoals de noordelijke uitloper van de Veluwe, de oord-.

Oost Polder met een toenemend aanbod van jongeren, die
geen emplooi in de landbouw vinden, ‘in de toekomst ook

Oostelijk Flevoland, verder Noord-Oost Overijssel met

Zuidelijk Friesland en het overwegend agrarische gebied
aan de oostzijde.

‘Stimulerende maatregelen in’ Zwolle zullen dan ook

werkverruiming betekenen voor een groot gebied waarvan

deze stad het middelpunt is. Deze centrale positie zal

na de totstandkoming van de Ijsselmeerpolders nog

worden versterkt. Hetgekozen ruimtelijke model van het

streekplangebied Zwolle-Kampen en omgeving steunt op

de gedachte dat dit gebied – demografisch – een con-

centratiegebied zal worden dat zo geoutilleerd zal moeten

worden dat de veronderstelde functie van nationaal op-

vangcentrum goed kan worden vervuld.

Het streekplan voor Noord-Oost Overijssel.’

Een krachtig ombuigen van de ontwikkelingslijn bij

dit gebied leek niet verantwoord. Wel zullen ook hier de

krachten zveel mogelijk moeten worden gebundeld. Van-

daar dat Hardenberg als ,,streekopvangcentrum” een sterk

accent heeft gekregen. De zeer gunstige arbeidsmarkt recht-

vaardigt de verwachting, dat Hardenberg aan de voor-

avond staat van een beduidende uitbreiding en verstede-

lijking.

Een ‘hoofd-probleem van het streekpiangebied van

Noord-Oost Overijssel vormen het te grote aantal kleine

en zeer kleine kerhen. Met het oog op de noodzakelijke

schaalvergroting van het platteland was het nodig tot een

zekere classificatie van deze kernen te komen in gehuchten,
die zo weinig mogelijk dienen te worden uitgebreid, dorpen,

die als agrarische verzorgingskernen een natuurlijke groei

,kunnen behouden en ‘voorts een klein aantal centra, dat

voor stimulering in aanmerking komt. De toekomst van

de Dedemsvaart zal voorts van invloed zijn op de ontwik-

keling van een groot deel van het gebied.

Het streekplan voor Twente.

Het streekplanwerk staat ten aanzien van dit grootste

en zeer belangrijke gebied nog in het beginstadium.

In de lijn van bovenstaande uiteenzetting mag worden

verwacht, dat het streekplan Twente zal aangeven wat op

bovengemeentelijk niveau moet worden gedaan aan de

verbetering van de ruimtelijke outillage van dit industrie-

gebied van nationale betekenis.

Wat de organisatie van het werk betreft, hier zal nog’

sterker dan elders het accent vallen op de samenwerking

met de gemeentebesturen en met de gemeentelijke tech-

nische diensten en onderzoekapparaten. Daarnaast zal

naar een voortdurend contact met een streekforum worden

gestreefd, zodat van de aanvang af bekend zal zijn hoe de

bevolking en vertegenwoordiger§ van het bedrijfsleven zul-

len reageren op allerlei denkbeelden, terwijl
tevens rekening

kan worden gehouden met wat er leeft in de groep waar

het streekplan in de eerste plaats voor wordt gemaakt.

Want dit is het richtsnoer voor het streekpianwerk: Laat

de voorbereiding en het resultaat zo zijn dat de bevolking

waarvoor het plan is bedoeld het kan aanvaarden als

,,haar eigen plan” zodat de betreffende groep zich met

enthousiasme voor de realisatie van het plan kan inzetten.

Zwolle.

Prf. Ir. A. KB.AAIJENHAGEN.

(Advertentie)

vindt men:

Vaklieden

Vaarwaters

Verkeersweger

Vakantiemoge

Velerlei onder

Vraagt inlichtingen:

Sadhuis (05292

Premie- en prijsreduktire

,,Bevordering Industriolisat

Ontwikkelingskernen” van

156

.

17-2-1960

Problematiek van de industrialisatiekernen

In de dertiger jaren van de vorige eeuw heeft de fabrieks-

matige produktie in Overijssel zijn intrede gedaan. Het

zwaartepunt van deze ontwikkeling lag in Twente, de ba-

kermat van de vaderlandse katoenindustrie. De reden

waarom deze tak van industrie aldaar zijn oorsprong vond

was gelegen in de aanwezigheid van een omvangrijke huis-

industrie, hetgeen destijds een vestigingsfactor van bijzon-

dere betekenis was. Nauw verband met de uitgroei van

de textielindustrie in Twente houdt de opkomst vân de

metaalindustrie aldaar. Deze was aanvankelijk ingesteld

op de textielnijverheid, doch heeft zich nadien ontwikkeld
tot een belangrijke zelfstandige tak van industriële bedrij-

vigheid.

• Ook in het westelijk deel van de provincie doet de indus-
trie in de eerste helft van de negentiende eeuw haar intrede.

Het natuurlijke groeiproces van de industrie voltrok zich

in Twente in een zeer snel tempo. In West-Overijssel ver-

liep de ontwikkeling langzamer. Door de spontane uit-

groei van industriële vestigingén in Overijssel, niet slechts

in de steden, doch — getuige de sterk geïndustrialiseerde

plattelandsgerneenten in Twente – ook in de dorpen be-

hoorde Overijssel reeds vôôr de laatste wereldoorlog tot

de sterkst geïndstrialiseerde gewesten van ons land.
Deze ontwikkeling in een tijdsbestek van ongeveer een
eeuw voltrok zich buiten enige stuwing of richtinggeving
van overheidswege. De invloed van het openbaar bestuur

op het maatschappelijk en economisch leven was in die

tijd niet zo op de voorgrond tredend als thans. Structuur-

veranderingen in onze samenleving maakten na de tweede

wereldoorlog een dieper ingrijpen van de Overheid in het

sociaal-economisch leven noodzakelijk en mogelijk. Het

probleem van het scheppen van voldoende werkgelegen-

heid voor onze sterk groeiende bevolking werd een opgave

van de eerste orde. Dit probleem werd nog versterkt door

de afnemende betekenis van de landbouw als verschaffer

van werkgelegenheid ten gevolge van het mechanisatie-

proces, dat in deze sector zijn intrede deed.
De taakstelling van de Overheid onderging eén aanmer

kelijke uitbreiding, niet alleen door de noodzaak tot een

dieper ingrijpen in het maatschappelijk bestel om de slagen,

welke de oorlog had toegebracht, te boven te komen, doch

ook doordat omtrent de opvatting van de taak van de

overheid andere inzichten naar voren kwamen. Het be-

vorderen van het algemeen welzijn werd gezien als de taak

van de Overheid. In het kader van het algemeen welzijn

is de werkgelegenheid zowel voor het individu als voor

de maatschappij in haar totaliteit een zeer belangrijke fac-

tor. Werkgelegenheid immers betekent niet alleen dat het

individu in zijn levensbehoeftn kan voorzien, doch houdt

voor hem tevens een stuk levensgeluk en levensvervulling

in. Ook voor de maatschappij wordt het welvaartsniveaû
in belangrijke mate bepaald door de factor werkgelegen-

heid. Werkgelegenheid en industrialisatie zijn in onze heden-

daagse maatschappij nauw verwante begrippen: Zo ziet

men sedert de laatste wereldoorlog een sterk richtinggeven

van de Overheid op het gebied van de industrialisatie.

Het spreekt vanzelf dat de Overheid de plicht heeft om,

naast sociaal-economische ook de geestelijke belangen van

de bevolking in het oog te houden.

Door het voeren van een nationaal werkgelegenheids-

en industrialisatiebeleid treedt de centrale Regering op

dit punt sterk naar voren. Binnen het nationale beleid

blijft er echter ook voor de provinciale en gemeentelijke

overheid een taak weggelegd op het gebied van de werk-

gelegenheid en de industrialisatie. Aangezien het optreden

van deze lagere organen dient te worden geplaatst binnen

het kader van het nationale beleid, is het nuttig eerst in het

kort enkele maatregelen van de centrale Regering op het

terrein van de industrialisatiepolitiek te vermelden, om

daarna meer in het
bijzonder
in te gaan op de bestuurlijke

aspecten welke zich op provinciaal niveau op dit gebied

voordoen.

De Regering heeft in een aantal Industrialisatienota’s

richtlijnen gegeven voor het na-oorlogse industrialisatie-

beleid. Van de in dit verband genomen maatregelen zijn

van bijzondere betekenis de aanwijzing van een aantal zgn.

ontwikkelingsgebieden in öns land. In deze gebieden deed

zich een chronisch tekort aan werkgelegenheid voor. Sti-

mulerende maatregelen van overheidswege, zoals het ver-

lenen van faciliteiten voor industrievestiging of- uitbreiding

in deze gebieden, en begeleidende maatregelen op sociaal

en cultureel terrein, beoogden het scheppen van een rui-

mere werkgelegenheid en een grotere welvaart. In dit ge-
west werd het gebied van Noord-Oost Overijssel, omvat:

tende de gemeenten Hardenberg, Den Ham, Avereest,

Vriezenveen en Gramsbergen, als ontwikkelingsgebied aan-
gewezen. Hiervan werden Hardenberg, Den Ham (Vrooms-

hoop) en Avereest (Dedemsvaart) aangewezen als te sti-

muleren keinen.

In de Zesde Industrialisatienota heeft de Regering op-

nieuw de te volgen koers voor de komende jaren uitgezet.

Het beginsel van een sterkere regionale concentratie treedt

hierbij meer op de voorgrond dan voorheen. Het jongste

beleid is erop gericht door spreiding van de industriële
werkgelegenheid over een aantal door de Minister van

Economische Zaken aangewezen ontwikkelingskernen, de

in een aantal probleemgebieden aanwezige, of dreigende
structurele werkloosheid op te heffen, c.q. te voorkomen

en het vertrekoverschot dat zich in verschillende probleem-

gebieden voordoet, tot staan te brengen. Bovendien is één

van de doelstellingen van het nieuwe beleid een tegenwicht

te scheppen tegen de zuigkracht van het Westen. De grote

aantrekkingskracht van het Westen voor de industrie is

gelegen in de aanwezigheid van gunstiger vestigingsfacto-

ren. Doel van de in het raam van hei nieuwe industriali-

satiebeleid te treffen maatregelen is tevens de concurrentie-
positie ten opzichte van het Westen des lands te versterken.

Als probleemgebieden in Overijssel heeft de Regering, na

overleg met het provinciaal bestuur, aangewezen het ge-

bied van Noord-Oost Overijssel, alsmede Noord-West

Overijssel. Als te stimuleren kernen, welke voor bijzondere

faciliteiten op het punt van de industrievestiging en soor
extra v6orzieningen in de culturele en maatschappelijke

sector in aanmerking komen, zijn aangewezen de plaatsen

Zwolle als kern van primaire orde, en Hardenbergen Kam-
pen als secundaire kernen.

Welke bestuurlijke aspecten, bezien vanuit provinciaal

17-2-1960

157

standpunt, ‘zijn aan het nieuwe beleid verbonden met be-

trekking tot de problematiek, zoals die zich momenteel

in Overijssel voordoet op het gebied van de werkgelegen-

heid en met betrekking tot de plaats van Overijssel in natio-

naal verband? De doelselling van het nieuwe beleid is,

zoals gezegd, tweeledig, ni. het scheppen van werkgelegen-

heid in de probleemgebieden en het creëren van een tegen-

wicht tegen de zuigkracht van het Westen. Deze tweedoel-
einden zijn moeilijk verenigbaar
bij
de thans uitgestippelde

politiek, waarbij met het aantal kernen, met’ name in de

noordelijke provincies, zeer kwistig is gestrooid. Het nieu

we beleid kan weliswaar een bijdrage leveren voor de op-

lossing van het vraagstuk van de werkgelegenheid in de pro-

bleemebieden en stimulerend werken ten aanzien van het
scheppen van een gunstiger industrieel klimaat, doch een

wezenlijke bijdrage voor de problematiek van de over-

bevôlking van het Westen kan hiervan nauwelijks worden

verwacht. Hiervoor is concentratie in enkele uitstekend

te outilleren kernen van betekenende omvang noodzake-

lijk. Alleen met enkele zodanige kernen zal overig Neder-

land kunnen wedijveren met de centra in het Westen des

lands

Wat betekent de aanwijzing van de drie kernen voor de

‘situatie in Overijssel? In
afwijking
van de visie van het

provinciaal bestuur met betrekking tot de ontwikkeling

van Noord-West Overijssel, heeft de Minister van Econo-

mische Zaken de gemeente Steenwijk niet aangewezen als

te stimuleren kern. Wel is het gebied van Noord-West

Overijssel tot probleemgebied verklaard. Als voornaamste

overweging voor de niet
aanwijzing
van een kern in dit

gebied heeft gegolden de aanwezigheid van de dichtbij dit

gebied gelegen kernen Meppel en Wolvega. Het provin-

ciaal bestuur is het met- deze zienswijze van de Minister in

het geheel niet eens. De Staten van
Overijssel
hebben zich

in hun vergadering van 18 december 1959 volledig achter

de mening van het College van’ Gedeputeerde Staten ge-

steld en de Minister van Economische Zaken verzocht

Steenwijk alsnog als kern aan te wijzeh.

Voôr het werkgelegenheidsvraagstuk in. Noord-West

Overijssel bieden de rbndorn dit probleemgebied aange-

wezen kernen geen afdoende oplossing, omdat in verband

met de minder goede verkeersverbindingen in dit gebied,

de afstand tot deze kernen te groot moet worden genoemd.

Bovenal echter, omdat naar streek, bevolkingopbouw en

leefgewoonten Noord-West Overijssel’ een afzonderlijk ge-

bied vormt, waarvan Steenwijk typisch de kern vormt.

Kortom, hier heerst een situatie die geen enkele aansluiting

biedt aan Meppel, Wolvega en omgeving. Het vertrek-

overschot zal op deze
wijze
dan ook niet tot staan worden

gebracht. Bovendien zijn de maatregelen welke in het
So-
ciale en culturele vlak als begeleiding van het industriali-

satiegebied zijn aangekondigd volledig ondergeschikt ge-

maakt aan het economisch beleid. Dit betekent dat in

hoofdzaak de te stimuleren kernen van de eerste en de

tweede orde van deze maatregelen zullen gaan profiteren,

waardoor Noord-West
Overijssel
ook wat dit betreft tussen
twee stoelen dreigt te vallen.

De betekenis van de
aanwijzing
van Noord-West Over-

(Advertentie)

° 1788.

.

Â.M’STERDAMS CIIE

WORD )ITGEGEVE?4 EV

MAANDAG

N°.
109′

EXTRA- COURANT.

flEND’RTl( LJNSEN.

D1N
8
SFPTE.tBER.

A:,

MSTERD..Mdeii scptieber.
,,In
onze twee vo(rg4n.

•,
7e’s
eenigrrna:c het
gebalder van

t
G’*lut verdnofd h’b.

‘ten vn den v en 4deezer, ga’n y âen Leereee –

., ben: reeds gedurende den ginfèhen rhtg watert
,
Kerle Sc’,cts
van het een
eD
an8r,
waar
trwe
det

,,
/ilidjci,ap
algemeen;
‘t
JV,dpeleoca-cna
Y, pront’e met keer
gil
Srns Rcc ,tin, het vnbyf van nO)t’LCC tTtt.E

t’a

i Vineget’ in top gehaald, en zadki zat men ok van min-
EN hOMNc,LYIUt jIO&,r!EDF.N , innen ons.. Vii
t

– ,,
tk e V ruIgen. In de Stad, Vooral der Ze wfche SciuIren,
ffi
gnrachi ieft , op

tedele

i v3ga;iun. lIet

,, in de
‘tinie Crage
lig4ende.

Na hw eerfle h*won
Vout

de Jwroes
. oRrJgzra_vn

.!li

‘OLK

ret!de • .hoerscbre voor.
dien,
Andvvde..
»
Uerlei rand eufln’l .h


otirtpykfte
DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVING

WETTIGE O1

,

.

De berichtgeving anno 1788 bood weinig

financieel-economisch terrein verschijnen

4y& en wy zyta
‘er
v

economisch nieuws.- Plaatselijke gebeur-

dagelijks. onze gegeven
heh n

tenissen waren toen nog aanleiding tot

Ook De Twentsche Bank heeft haar eigen
,, gen aan ig vuten, wet

geian zyn en verzeld

een ,,extra-courant
,,

actuele berichtgeving, op zakelijk en

‘,.
‘Zo rtn meo onder
ï

Onze eeuw geeft daarentegen een geheel

financieel terrein. Onze kantoren verschaf-
dat t’e £RFSTAI>IQ1

ander beeld te zien en berichten op

fen U hierover gaarne nad&e inlichtingen
bewaards ilond te do
dat ziiIkr ccnè waare’

– DE TWENTSCHE BANK

tilgmi,, dat de
WaAItt
;v–

.
160
kantoren zn Nederland

chvaa,J:e/,ev’rn,’lh

.
IYK HUIS

,.—-

—‘-‘••-‘-
‘-‘-‘—

‘,”
“-“-“.•.

.

ig
o}k
bnd

ndervil daar,
dot, dat
Zdtg.1mr’n.
. ” – ,, gemaklyk te rezeen , wrdienden. dankbaro
lof
drr lrgezetenen.

[

• ,, de031 Auitotun, een mérklyk merdnngewont
‘ ‘,

.
»
.By liet uitflppen en c-I(,eifen, weldhEfo4Gezel&4np

it

.,.,n
.4 taee1fdi

dior de boveizenoenade iw’e lktrui

jcinieJ De
iLot

1,58

17-2-1960 –

r

ijssel als probleemgebied wordt hierdoor van weinig bete-

kenis voor de oplossing van de problematiek in dit deel

van de provincie. Het provinciaal bestuur heeft in samen-

werking met de gemeenten uit dit gebied een Streekraad

‘oor Noord-West Overijssel ingesteld, met als doel te ko-

men tot een geïntegreerde aanpak van de moeilijkheden

waarmede deze streek te kampen heeft. Het werk van deze

Raad zal echter veel minder effectief kunnen zijn, indien
de Rijksoverheid niet bereid is stimulerende maatregelen

voor dit gebied te treffen. Voor de ontwikkeling en ver-

• heffing van dit gebied is aanwijzing van Steenwijk, de cen-

trumgemeente van Noord-West Overijssel, tot ontwikke-

lingskern noodzakelijk.

Aangezien in andere bijdragen in dit nummer meer in

• het bijzonder zal worden ingegaan op de betekenis welke

verkeersvoorzieningen, het streekplanwerk en maatregelen

in de sociale en culturele sector voor het industrialisatie-

proces in deze provincie inhouden, zal hieraan, hoewel er

belangrijke bestuurlijke aspecten aan zijn verbonden, hier

thans geen verdere aandacht worden geschonken.

De aanwijzing van de drie kernen Zwolle, Hardenberg

en Kampen is voor de verdere industrialisering van Noord-

Oost Overijssel en het gebied van Zwolle-Kampen van

groot belang. Dit betekent echter niet dat hiermede een

oplossing kan worden verkregen voor het vraagstuk van

het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de

Overijsselse bevolking in de
nabije
toekomst. Daarnaast

blijft nog de vraag bestaan op welke wijze de provincie

Overijssel zelf een
bijdrage
kan vormen voor de ontlasting

van het Westen.

Het provinciaal bestuur heeft in een tweetal rapporten

t.w. het urgentieplan industrievestiging en het introductie-

rapport: ,,Om de toekomst van Overijssel” zijn visie over

deze vragen gegeven en richtlijnen opgesteld voor het toe-

komstig beleid op het terrein van de verdere industriali-

satie van dit gewest. In beide rapporten is er van uit gegaan

dat Overijssel niet alleen werkgelegenheid voor de eigen

bevolking dient te verschaffen, doch tevens een bijdrage

kan en dient te leveren in het ‘kader van een verdere sprei-

ding van de industrie over ons land. De ligging van Over-

ijssel en de vooraanstaande positie, welke deze provincie

steeds heeft ingenomen op industrieel gebied maken deze

provincie daartoe
bijzonder
geschikt. In het urgentie-

programma industrievestiging is op grond van een aantal

objectieve factoren nagegaan welke plaatsen het meest ge-

schikt zijn om een
bijdrage
te leveren voor de verdere indus-

trialisering van dit gewest. Hierbij is een.indeling gemaakt

van kernen van de eerste orde, t.w. de Twentse steden,

Deventer en Zwolle, kernen van de tweede orde, ni. Har-

denberg, Kampen en Steenwijk, en de overige kernen.

Dit plan dient als richtlijn voor het provinciaal bestuur

bij het voeren van iijn industrialisatiebeleid. Alleen reeds

voor wat betreft het scheppen van voldoende werkgelegen-

heid voor de eigen bevolking staat Overijssel voor een

grote opgave. Naast de natuurlijke bevolkingsaanwas is

hierbij van betekenis le afnemende werkgelegenheid in de
landbouw en de omstandigheid dat de werkgelegenheid in

de textielindustrie weinig expansiemogelijkheid meer biedt.

Dit laatste is uiteraard in het bijzonder voor de situatie in

Twente van belang.
De hierboven genoemde kernen van de eerste orde, kun-

nen naast het verschaffen van werkgelegenheid aan de

eigen bevolkingevens een belangrijke rol vervullen in het

kâder van de industriespreiding op nationaal niveau. Ter

versteviging van de concurrentieverhouding ten opzichte

U kunt Uw beleggingsrisico

verdelen over ruim 150 vooraanstaande

ondernemingen

N.V.VEREENIGD BEZIT VAN
1894

BE
L
EGGI NGS MAATSCHAPPIJ

WESTERSINGEL 84 – ROTTERDAM

(Advertentj)

van het Westen des lands zal echter een aantal maatregelen

nodig zijn, zoals het scheppen van betere verkeersverbin-

dingen, alsmede uitbreiding van de ruimtelijke, sociale en

culturele voorzieningen. Deze plaatsen zullen een meer

typisch stedelijk karakter met een daarbij passend ver-

zorgingsniveau
.
dienen te verkrijgen. Het is nl. gebleken

dat, hoewel de bedrijfskosten in de grote centra boven het

landelijk gemiddelde liggen, deze centra toch de meeste

aantrekkingskracht blijken uit te oefenen. Dit verschijnsel

duidt op de grote betekenis welke in ondernemerskringen

wordt toegekend aan de zogenaamde secuncaire vesti-

gingsfactoren
1).
Verbetering van de infrastructuur is der

halve geboden.

In het introductierapport is een aantal maatregelen aan-

gegeven o.a. op verkeersgebied, alsmede sociale en cultu-

rele voorzieningen, voorzieningen op het gebied van de

woningbouw, stadssanering, recreatie, welke noodzakelijk

moeten worden geacht om de kernen van de eerste orde

te brengen op een zodanig niveau, dat zij werkelijk een
tegenwicht kunnen vormen tegen de zuigkracht van het

Westen des lands.

Ten slotte dient nog enige aandacht te worden besteed

aan een tweetal besluiten van het provinciaal bestuur, welke

zijn gericht op een verdere industriële expansie in dit ge-
west. Een van deze maatregelen is de aanstelling van een

provinciale industrie-adviseur wiens taak het is de bestaan-

de en nieuwè industriële vestigingen zomede het provin-

ciaal bestuur in hun relaties over en weer van dienst te zijn.

De andere maatregel beoogt de aantrekkingskracht van

een aantal Overijsselse gemeenten voor de ondernemers te

vergroten door middel van het op voorraad bouwen van

industriehallen door de gemeenten. Het provinciaal be-

stuur heeft een regeling vastgesteld waarbij de provincie

zich garant stelt voor 50 pCt. van de door de gemeenten

te lijden verliezen als gevolg van het leegstaan van op voor-

raad gebouwde industriehallen. Met betrekking tot het

maximum-bedrag per jaar te besteden voor de bouw van

dergelijke hallen is een limiet gesteld van f. 500.000.

Overijssel ziet zich in de komende tientallen jaren op

het terrein van de industrialisatie voor een zware opgave

gesteld. Het wil er echter met kracht naar streven haar voor-

aanstaande positie op dit terrein te behouden, te behouden
niet alleen, maar, waar mogelijk, tevens te verbreden en te

verdiepen ten dienste van de gehele Nederlandse samen-

leving.

Hengelo.

.

G. J. STEGGINK.

1)
Zie: Prof. Dr. L. H. Klaassen: ,,Regionale welvaarts-
verschillen en regionale politiek”.

17-2-1960

159

Li

GEMEENTE STEE
,
NWIJK

Nieiive, goedkope terreinen wachten op de vestiging van

middelgrote en kleine indutrie.

Lage tarieven voor aardgas en elektriciteit maken vestiging

aantrekkelijk.

*

Trein-uurdienst en autobuslijndiensten in alle richtingen.

*,•

Rechtstreeks vrachtvervoer naar alle grote plaatsen.

*

Prachtige omgeving met een ongekende variatie in bos en

hei, water en wei.

*

Steenwijk, gelegen aan groot vaarwater, rijks- en provinciale

wegen, heeft het juiste klimaat!

Vraagt inlichtingen bij het gemeentebestuur inzake:

arbeidskrachten

woningen

ontspanning

onderwijs

en uw andere wensen.

Steenwijk, verzorgingscentrum •

en koopstad
1
van noord-wèst-âverijssel.

160

(Advertentie)

172-1960

De landbouw in Overjss’el
De landbouw is in sommige dëlen van Overijssel, bijv.

in het midden en het noord-oosten, nog
altijd
de belang-

rijkste sector van het economisch leven. Van de totale

mannelijke beroepsbevolking in deze provincie vindt echter

slechts 20 pCt. zijn hoofdberoep in de landbouw. Men kan

Overijssel dan ook geen agrarische provincie noemen.

De industrie in Twente, en ook die langs de Ijssel, be-

paalt in sterke mate het karakter en de werkgelegenheid.

Momenteel zijn in geen enkele provincie procentueel zo-

veel arbeiders in de stuwende industrie werkzaam, als hier,

ni.
150
per 1.000 inwoners. De onvoldoende werkgelegen-

heid in de landbouw op de schrale zandgronden in Twente

bood reeds in de vorige eeuw de mogelijkheid voor een aan-

zet van de industriële ontwikkeling (katoen). Na 1900 heeft

de verdere ontwikkeling van de industrie (metaal) in be-

langrijke mate de steeds groeiende bevolkingsoverschotten

van het platteland werkgelegenheid geboden. De generatie-

druk is op de landbouwbedrijven, rond deze industrie-

steden, aanzienlijk geringer, dan elders in de provincie. Het

vertrekoverschot vanuit Overijssel naar het Westen was

‘en is beperkt en wordt ruim gecompenseerd door vestigin

in deze provincie vanuit de drie noordelijke provincies.

Ofschoon dit gewest geen overwegend agrarisch

karakter meer heeft, is de landbouw er toch nog altijd zeer
belangrijk. Op bijna 9,5 pCt. van het Nederlandse cultuur-

land hier wordt o.a. 13 pCt. van de totale Nederlandse

melkvestapel gehouden,
terwijl
van de totale varkens- en

kippenstapel ca. 12 pCt. op bedrijven in deze provincie

voorkomt. Het areaal cultuurlarid steeg de laatste vijftig

jaar van 160.000 ha tot bijna 240.000 ha. Van de nog

resterende 25 pCt. van de bodemoppervlakte – over-

wegend bos, water en woeste grond – kan weinig meer

ontgonnen worden. De bekende rijkdom aan natuurschoon

en de mogelijkheden voor de recreatie schuilen in deze over-

blijvende 25 pCt. van het totale Overjsselse bodemareaal.

Het aantal landbouwbedrjven bedraagt momenteel on-

geveer 27.000, terwijl er ca. 48.000 mannelijke beroeps-

personen in deze sector werkzaam zijn. De cultuurgronden
van Overijssel variëren sterk in bodemgesteldheid en kwa-

liteit: men vindt er kleigronden langs de IJssel en op het

Kampereiland, laagveen in noord-west Overijssel, dal-

gronden in noord-oost Overijssel en zandgronden in grote

variatie in het midden en oosten van deze provincie. Daar-

door wisselen ook de bedrjfstypen sterk; naast speciale

weide- en veenkoloniale landbouwbedrjven treft men er

echter overwegend het gemengde kleine bedrijf aan.
In geen enkele provincie is het aantal bedrijven, dat door

de eigenaren zelf wordt geëxploiteerd zo groot als in Over-

ijssel (ruim 60 pCt.). Meer dan 85 pCt. van de landbouw-
bedrijven in Overijssel zijn gezinsbedrjven, waar de boer.

– op de grotere soms bijgestaan door 1 of 2 zoons –

alle arbeid zelf verricht. Het aantal landarbeiders in

Overijssel is beperkt. De economische reactie van deze
gezinsbedrjven, waar ondernemersbeloning en arbeids-

loon naar dezelfde persoon toevloeien, op buy, lage

prijzen van de produkten is vaak geheel anders dan die

van grotere landbouwbedrjven, waar met vreemde arbeids-
krachten wordt ‘gewerkt. Hun aanpassings- en weerstands-

vermogen – ook bij crisis – is zeer aanzienlijk.
Bij
lage

prijzen zal men op deze gezinsbedrjven vaak de produktie

opvoeren en meer uren gaan werken, om op die wijze tôch
nog een matig inkomen te winnen. Het ondernemersinko-

men is op deze gezinsbedrjven veelal gering of niet bekend.

De vroegere afgeslotenheid – met een bedrijfsvoering

gericht op zeifvoorziening – behoort volledig tot het ver

leden. Wel is de
bedrijfsvoering
dikwijls traditioneel en ge-

baseerd op vanouds bekende schema’s. De kwaliteit van

de bodem, de onvoldoende waterbeheersing en de slechte

verkaveling en ontsluiting werken deze traditionele be-

drjfsstijl in de hand. Specialisatie komt nog maar in be-
perkte mate voor. De gemiddelde bedrjfsgrootte van het

‘gemengde bedrijf is ongeveer 9 ha. De eigen bodemproduk-

tie op deze bediijven wordt zeer aanzienlijk opgevoerd

door de aankoop van grote hoeveelheden meststoffen.

Daarnaast worden jaarlijks ten bate van het rundvee, de

varkens en de kippen voor vele tientallen miljoenen gul-

dens veevoer van elders op deze bedrijven aangevoerd

(étagebedrijven). Zowel de aankoop van grondstoffen als

de verwerking en verkoop van de produkten geschiedt

veelal coöperatief. Een groot aantal coöperatieve aan- en

verkooporganisaties en verwerkingsbedrjven verzorgt voor

deze kleinere, landbouwers het leeuwedeel van de agra-

rische handel.

Of deze ontwikkelingsgang een gunstige dan wel edn
ongunstige irvloed heeft op het ondernemersbewustzijn

en’het zelfstandig wijzigen van de bedrijfsvoering op deze

kleine gemengde bedrijven is moeilijk vast te stellen. Zeker

is, dat de invloed van de coöperatieve organisaties en de

landbouwvoorlichting zeer aanzienlijk is op de leiders van
‘deze klëine landbouwbedrijven. Onder hun invloed komen

bepaalde wijzigingen (bijv. kippenhouderj) soms snel tot

stand. Technisch staat de landbouwproduktie van deze

kleine bedrijven doorgaans op goed peil. De ontwikkeling

van de jongere generatie is in het algemeen ook goed. Er

zijn sinds vele jaren ruim voldoende landbouwscholen en

-cursussen en het overgrote deel van de jongeren heeft deze

dan ook gevolgd. Helaas is het aantal bedrjfshoofden bo-

ven de 65 jaar nogal aanzienlijk en de ontwikkeling en

– kennis is bij deze ouderen soms gering.

De Overijsselse landbouw in zijn vele variaties over-

ziend moet men constateren, dat de technische kwaliteit

van zijn produktie zo ongeveer o ‘het gemiddelde niveau

vai de Nederlandse landbouw staat en internationaal ge-

zien een goed figuur slaat. Tegelijk moet men vaststellen,

dat deze technisch hoogstaande produktie op zeer vele

bedrijven toch maar een matig economisch rendement le-

vert, omdat de produktiekosten algemeen wat hoger liggen,

dan het landelijk gemiddelde. Uit de L.-E.I.-rapporten
komt dit telkenjare weer naar voren. Deze hogere pro-

duktiekosten worden veelal en overwegend veroorzaakt’,

door de matige kwaliteit van de grond (herontginning

is nodig), de slechte verkaveling, het versnipperd grond-

gebruik en de veelal onvoldoende waterbeheersing en ont

sluiting. In sommige gevallen is ook de onjuiste interne

bedrjfsstructuur hiervan mede de oorzaak. Op vele

kleinë landbouwbedrjven – 70 pCt. heeft een oppervlakte

van minder dan 10 ha – is onvoldoende grond of bedrijfs-

kapitaal of een wat te ruime arbeidsbezetting aanwezig.

Naast dit specifieke Overijsselse probleem van de slechte

infrastructuur en van de wat hoge produktiekosten speelt bij

17-2-1960

161

de landbouw in deze provincie fiatuurlijk ook het centrale
probleem van de gehele Nederlandse landbouw: de snelle

opvoering van de arbeidsproduktiviteit. Tegelijk blijven

de vraagstukken van garantie- en prijsbeleid en interna-

tionale afzet hier voortdurend actueel, omdat een belang-

rijk deel van de landbouwproduktie in deze provincie

boter, kaas, bacon en eieren

op de internationale markt

moet worden geplaatst.

Om
bij
de landbouw in Overijssel

en speciaal
bij
de

landbouwers op de kleine bedrijven

de belemmeringen

voor kostprijsverlaging weg te nemen en hun de mogelijk-

heid te bieden de arbeidsproduktiviteit op
te
voeren, zullen

in de komende jaren vele maatregelen

ten dele door de

Overheid ten dele door de landbouwers zelve

genomen

moeten worden. Eensdeels zullen het maatregelen zijn ter
verbetering van de infrastructuur van dediverse gebieden,

anderdeels
zijn
het maatregelen die binnen de bedrijven en

de bédrijfsvoering individueel moeten worden getroffen.
De waterbeheersing, de aanleg van goede landwegen, de

verbetering van de verkaveling en de vestiging van nieuwe

industrieën zullen streeksgewijs knelpunten kunnen weg-
nemen. De bedrijfsvergroting, de afstoting van overtollige

arbéidskrachten, de ruimere investering in bedrijfsgebouwen

en bedrijfsinventaris en dergelijke zullen door de land-

bouwers zelf

individueel

ter hand moeten worden

genomen. Dikwijls zal men vele van de laatste groep van

maatregelen niet eerder kunnen aanvatten dan nadat de

infrastructuur van de streek aanzienlijk is verbeterd.

De minder goede infrastructuur van het platteland in,

Overijssel is een van de meest ernstige knelpunten voor de

verdere ontwikkeling en rendementverbetering van de

landbouw in deze provincie. Bestuurlijk is een modernise-
ring van het waterschapswèzen in deze provincie aangevat

en hopelijk krijgt dit binnenkort over de gehele provincie

haar beslag. De vele
kleine waterschappen zijn onderge-

bracht in enkele grotere. Daarmee is wel de grondslag

gelegd voor de juiste waterbeheersing, maar de uitvoering

van vele kostbare waterstaatkundige werken

groten-

deels afhankelijk van de toezegging van voldoende sub-

sidie

moet in vele delen van de provincie nog beginnen.
De plannen van waterschappen en cultuurtechnische dienst

t.a.v. waterafvoer en watertoevoer, waterzuivering enz.

vragen in de komende jaren vele tientallen miljoenen gul-

dens. Het tempo van uitvoering van deze waterstaatkun-

dige werken is beslissend voor de toekomstige ontwikke-

ling van de landbouw. Daarnaast en tegelijkertijd zullen

voor bijna
alle
cultuurgronden ruilverkavelingen moeten

worden doorgevoerd. In het enige tijd geleden verschenen

Landbouwrapport II van het Provinciaal Bestuur in Over

ijssel wordt vermeld, dat ruim 20.000 ha reeds via ruil-

verkavelingen is verbeterd, dat momenteel ca. 35.000 ha

in bewerking is en nog voor bijna 200.000 ha de aanvrage

is ingediend.

Een nieuwe kavelindeling, met aanleg van goede ino-
derne landwegen en herontginning, met verplaatsing van

boerderijen en bedrjfsvergroting zal de mogelijkheid moe-

ten scheppen voor snelle mechanisatie en de gewenste ratio-

nalisatie. Er moeten mogelijkheden geschapen worden voor

een nieuwe bedrjfsstructuur en specialisatie. Een globale

schatting van de manweken arbeid nodig voor al dit soort

(Advertentie)

N.V. NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ

i-
:
-•

-…..
‘~iA ig
-.


..lI
..’

….

.-.

t

,


itt
.


9

9::L
TL-

:-


—L–

__________________________________________________________________

:-
-—

/

– .-.-

-S

S

-..

-:

..

S,


.
& “t”
.’
•-;,-•..

.

S,

.

1

GASPUT IN DE PROVINCIE OVERIJSSEL

162

17-21960

werk komt tot een totaal cijfer van ca. 15 mln. inanweken.

Om dan ook via deze noodzakelijke verbetering van de

infrastructuur de grondslag te leggen voor een volkomen

moderne landbouw met lage kostprijs en hoge arbeids-

produktiviteit, zullen zeer aanzienlijke bedragen door Over-

heid en bedrijven moeten worden geïnvesteerd. Met grote

belangstelling wordt in Overijssel daarom uitgezien naar

de beslissing, die de Regering binnenkort gaat nemen t.a.v.

het ,,Meerjarenplan voor ruilverkavelingen”. Zal de land-

bouw in Overijssel twintig, dertig of nog meer jaren moeten

wachten op goede verkaveling, wegen en waterbeheersing?

Het probleem van de kleine landbouwbedrjven en de

beperkte mogelijkheden op deze bedrijfjes – met het ver

schijnen van het rapport Hofstee weer sterk naar voren

gehaald – heeft ook in deze provincie sinds jaren de volle

aandacht. Ruim 70 pCt. van de landbouwbedrijven hier

is immers kleiner dan 10 ha. Sommige landbouwers zullen

vrijwillig kunnen worden overgeplaatst naar de nieuwe
IJsselmeerpolders en anderen – vooral ouderen – zullen

kunnen worden uitgekocht. Met de op deze wijze vrij-

komende cuitdurgrond kan van een derde categorie het

bedrijfje worden vergroot, doch de overblijvende vierde

groep met beperkte oppervlakte cultuurgrond – waar

schijnlijk veruit dè grootste groep – zal door sterke

intehsivering en het houden van meer varkens en kippen

de arbeidsproduktiviteit moeten opvoeren.

Het boven geschetste proces is op gang. Sinds 1947 ver-

minderde het aantal kleine bedrijven reeds met meer dan

1.000, terwijl er in diezelfde tijd ongeveer.5.000 mannelijke

arbeidskrachten afvloeiden. Deze -intensivering van vele

en vrijwillige opheffing, verplaatsing en vergroting van
andere kleine bedrijven zal alleen mogelijk zijn
bij
een

snelle verdere industriële ontwikkeling van geheel Over-

ijssel. Tegelijk biedt deze industrialisatie de mogelijk-

heid voor de regelmatige afvloeiing van de overtollige

arbeidskrachten op de landbouwbedrijven- en tevens voor

het noodzakelijke vertrek van ca. 60 tot 70 pCt. van op

het platteland geborenen, die er geen werk zullen vinden.

De
aanwijzing
van Zwolle, Kampen en Hardenberg –

waarom ook niet Steenwijk? – als industriële ontwikke-

lingskernen is voor de landbouw zeer belangrijk. Minstens

zo belangrijk is, dat de bestaande oude industriekernen

in Twente en langs de IJssel voldoende mogelijkheden

voor uitbreiding worden geboden. Verplaatsing van indus-

trieën van oude naar nieuwe kernen – zoals nu wel voor-

komt! – brengt voor het totaal in deze provincie geen

verruiming van de werkgelegenheid. De Regering zal erop

dienen toe te zien, dat verplaatsing-van industrie binnen

deze provincie niet gelijk wordt gesteld met nieuwe vesti-

ging.

De structuurwijziging, die op de kleine landbouwbedrj-

ven noodzakelijk is, om de arbeidsproduktiviteit op te

voeren en de produktiekosten te doen dalen, vraagt aller-

eerst de geleidelijke en vlotte afvoer van overtollige arbeids-

krachten door verdergaande industrialisatie in de omge-

ving. .Vervolgens is ruime kapitaalsinvestering ten bate van

de uitbreiding van sommige en de intensivering van vele
van deze bedrijven nodig. Natuurlijk zal
bij
de verbete-

ring van de infrastructuur ook ernstig aandacht geschonken

moeten worden aan vermindering van het totaal aantal

kleine bedrijven op basis van vrijwilligheid, doch vele be-

drijven van rond 10 ha zullen door ruime kapitaalsaanwen-
ding en intensivering een goed rehdement kunnen leveren,

indien de afzet van hun exportprodukten op de buiten-

landse markten mogelijk blijft. Juist voor deze middel-

17-2- 1960

grote gezinsbedrijven is de ontwikkeling van de Bejielux

Unie en E.E.G. van uiterst grote betekenis. De ontwikke-

lingskansen van deze gezinsbedrjven hangen ten nauwste

samen met een verdergaande liberalisering van de inter-

nationale handel.

Juist omdat het gezinsbedrjf van 7 tot 12 ha economisch

zo uiterst elstisch is en groot aanpassingsvermogen heeft,

±al men deze in belangrijke mate moeten handhaven- en

intensiveren. Deze bedrijven zijn het vooral, die ee’n groot

deel produceren van het agrarisch exportpakket. Of men

t.a.v. de vele bedrijfjes beneden 5 ha, die zeer vaak neven-

bedrijfjes zijn naast hoofdwerkzaamheid van de eigenaar

in industrie of verzorgende diensten, extra maatregelen

moet treffen om ze vrijwillig op te heffen, waag ik te be-

twijfeleii. Met een stijgende welvaart verminderen zij in

omvang en aantal – dat bleek reeds – en de totale om-

vang van de produktie op deze
bedrijfjes
is ‘beperkt. Zij.

vervulden van oudsher echter in deze provincie een belang-

rijke rol, omdat zij de overgang van landbouw naar indus-

trie vergemakkelijkten en deze beide sectoren van heteco-

nomisch leven dichter
bij
elkaar brachten. Mogelijk kunnen

ze in de toekomst bij arbeidstijdverkorting – op het

gebied der vrije tijdsbesteding – een belangrijke rol spelen.

Ook voor de ontwikkeling van de tuinbouw, die overigens

in Overijssel nog maar uiterst bescheiden wordt beoefend

– IJsselmuiden, Dedemsvaart – bieden zij ontwikkelings-

kansen.

• De bedrijfsgebouwen en inventaris
zijn
in de laatste

vijfendertig jaar op zeer veel landbouwbednijven onvol-

doende gemoderniseerd. Belangrijke investeringen zijn in

de komende jaren noodzakelijk. Het aanwezige kapitaal

is voor een onevenredig groot deel vastgelegd in bodem

en gebouwen en het vlottend bedrijfskapitaal is op vele

gezinsbedrjven onvoldoende voor een goede, verantwoorde

bedrijfsvoering. Langlopende kredieten regen matige rente

zijn vooreerst in ruime mate nodig om op vele bedrijven

tot betere bedrijfsresultaten en opvoering van de arbeids-

produktiviteit te geraken. Het Borgstellingsfonds – enkele

jaren geleden door de Regering in het leven geroepen –

zal in Overijssel aanzienlijk ruimer armslag moeten hebben

om voldoende kansen te bieden. De kredietvoorziening

zal mede bepalen of de nodige structuurwijzigingen in d

Overjsselse landbouw in de komende jaren vlot verlopen.

De overgang naar nieuwe bedrjfssystemen en de wijzigin-

gen in de bedrijfsvoering worden sterk afgeremd, doordat

van Qudsher de bedrijven weinig kapitaalintensief, doch

wel sterk arbeidsintensief waren. De arbeidsbezetting ver-
mindert op de bedrijven, doch de daarmee gepaard gaande

noodzaak van ruimer kapitaalaanwending wordt op vele
landbouwbedrijven nog te weinig begrepen. In sommige
gevallen is men ook onmachig om zelfstandig het beno-

digde kapitaal aan te trekken. Overheid en boerenleen-

banken zullen in de komende jaren extra hulp moeten

bieden.

De landbouw in Overijssel staat technisch op een vol-

doende hoog peil en de ontwikkeling van de jongere gene-

ratie op het platteland is goed. Het rendement van de be-
drijven is echter beperkt en de opvoering van de arbeids-

produktiviteit wordt door meerdere knelpunten sterk ge-

remd. Verbetering van de infrastructuur en ruime beschik-

baarstelling van kapitaal zal naast verdergaande industri-

alisatie nodig zijn, om het platteland in Overijssel zijn kan-

sen te bieden: Het ontwikkelingstempo is in sterkemate

afhankelijk -van de hulp, die de Overheid biedt.

Oldenzaal.

B. A. A. ENGELBERTINK.

163

/

d evonter


De belangrijke handels en zndustrLestad aan de IJssel

• 85 ha industrieterrein, gelegen an groot vaârwater’

‘• .

0 Havens Smet constant waterpeil

•,

.•

• Spoorverbindingen met het net van de. Nederlandsche Spoorwegen

• Knooppunt van, weg-. en spoorverbindingén

• Grote keuze
;
van onderwijsinstellingen
S-

5
.

.

• Levendige stad met’ veel vertier, goede hotels en een ‘nieuwe schouwburg•

In
?pdcht
van het gemeentebestuur is door het Nederlandsch &onomiscFi Instituut te Rotterdam en

de heer D.: Zuiderhoek, stedebouwkundige te Baarn, een plan ontyorpen; dat: voorziet in de uitgroei van

«-Deventer tot een
1
stad vai 250.000 inwdiiers. In dit plan is onder meer eén terrein gereserveerd voor

Ieen in

Deventer te vestigen universiteit.

S

•,

0

,

‘S

•’

.

:
5

.

S

S

.

,

.


S

Inlichtingen omtrent
indus,trieve’stiging

S

«

S

BEDRIJF VAN OPENBARE WERKEN,
Poistraat 14,
DEVENTER

S

(
Adverténtie)

S

S 0

1

,

164

,’,


S

•’

, ,: ‘

S

,

– ”
17-2-1960

De ontwikkeling van de

industriële werkgelegenheid na de oôrlog

Overijssel, sterk geïndustrialiseerde provincie.

Overijssel is één der meest geïndustrialiseerde provincies

van Nederland, niet alleen op het ogenblik, doch reeds

gedurende een lange reeks van jaren. Al
bij
de beroepstel-

hing van 1930 kwam Overijssel met 48,6 pCt. van de totale

beroepsbevolking, werkend in de nijverheid, als sterkst

geïndustrialiseerde Nederlandse provincie uit de bus. Ook

bij de volgende beroepstelling, in 1947, behoorde Overijssel

met 41,2 pCt. tot de in dit 6pzicht hoogst genoteerde po-

vincies, maar het percentage van Noord-Brabant en Lim-

burg was toen iets hoger. Toen de na-oorlogse opbouw van

de industrie – in 1947 had vooral de textielindustrie met

gebrek aan grondstoffen te kampen – in Overijssel op

gang kwam, werd al spoedig weer de eerste plaats bereikt.

Volgens gegevens van de Algemene Industrie Statistiek

van het C.B.S. over het jaar 1957 bedroeg het aantal man-

nen en vrouwen, dat in de Overijsselse bedrijven met meer

dan tien man personeel werkzaam was, 138,5 per 1.000

inwoners. De provincie Limburg stond met 136 op de

tweede en Noord-Brabant met 130,5 op de derde plaats.

In 1958 is het Overjsselse
cijfer
echter teruggelopen tot

nog geen 128 per 1.000 inwoners, waardoor Limburg met

134 – eveneens gedaald – eerste is geworden en Noord-

Brabant met 127
(-3,5)
derde blijft. Bovengenoemde ont-

wikkeling hangt niet alleen samen met de structuur van

het Overijsselse industriële apparaat, doch ook met andere

ontwikkelingen waarop wij nog nader terug zullen komen.

Na-oorlogse ontivikkeling.

‘Bezien we eerst de na-oorlogse ontwikkeling in cijfers.
Omdat de Overijsselse industrie hoofdzakelijk in Twente

geconcentreerd is,
zijn
in onderstaand staatje de totalen

voor Twente afzonderlijk vermeld.

Aantal arbeidskrachten in de Overjsselse industrie per 1 juli

in de jaren 1948-1959

1

1948

1

1953

1

1957

1

1959

Kleding en reiniging

9.733

10.055

11.692

10.807

Metaalindustrie
………….
16.957

20.815

25.941

24.670

Textielindustrie
…………
38.551

45.412

45.269
1
40.814
Voedings- en genotmiddelen

6.764

7.967

9.193
1

9.756

Overige industrie
………..
9.367

11.553

14.635

15.182

Totaal
……………….
.•.

81.372

95.802

106.730

101.229

Aandeel Twente
………..
63.933

73.482

79.675

74.150

in procenten
……………
78,6

76,7

74,7

73,3

Na het jaar 1948, dat nog onder invlbed stond van de

naweeën van de oorlog, is het aantal arbeidsplaatsen snel

gestegen tot in 1953, een ontwikkeling, die doorzette tot

1957. Nadien is er echter een daling van het aantal indus-

triële arbeidskrachten. Bezien we de jaren 1957 en 1959,

dan blijkt deze teruggang hoofdzakelijk door de’ textiel-

industrie te zijn veroorzaakt, hoewel ook de kleding en

reiniging terugloopt en de metaalindustrie evenmin de

cijfers van het topjaar 1957 haalt. De overige industriële

sectoren – die consumptiegoedrën voortbrengen – ne-

men wel toe en zijn niet zo aan conjunctuurschommelingen

onderhevig. Vooral de voedings- en genotmiddelenindustrie

geeft een geleidelijke – sterke – groei te zien. In de ,,ove-

rige” industrie is echter. relatief slechts een klein aantal

arbëiders werkzaam. De bedrijfsklassen hierin onderge-

bracht, schommelen om een bezetting van ongeveer 2.000

arbeidskrachten. Hoewel het totale aantal arbeiders dus

niet zo bijzonder groot is, is het aandeel van 11,5 pCt. in

1948 gestegen tot 15 pCt. van het totaal in 1959.

Regionale verschuiving.

Naast deze absolute ontwikkeling van de industrie is er

ook een regionale verschuiving gaande. Uit de
cijfers
blijkt,
dat het aandeel van Twente langzaam maar zeker afneemt,

hoewel dit gebied nog steeds het bolwerk van de Overijsselse

industrie blijft. In het volgende overzicht zijn
enige
cijfers
opgenomen omtrent de ontwikkeling en mate van indus-

trialisatie in de verschillende streken van de provincie.

Industriële ontwikkeling in de verschillende streken

van Over ijssel a)

1948
1957 1959

in pro
in pro
in pro
mille mille
mille
Arb.
van de
Arb.
van de
Arb.
van de
bevol.
bevol-
bevol-
king
king
king

Almelo e.o
………..
16.219

150

20.803

168

19.091

148
Hengelo e.o
………
16.558

191

22.070

215

21.116

197
Enschede e.o. …..
.31.156

201

36.802

206

33.958

185

Twente
…………
63.933
1

183
1
79:675
F
197
1
74.165
1

177

N.W.-Overijssel

. . . .
984
31
1.355
40
1.455
43
NO-Overijssel

. . . .
1.417
25
2.979
50
3.133
51
IJssel-Vechtdelta
….
7.662
64 10.456 80
9.604
71
Z.W.-Overijssel
7.376
83
12.265
121
12.869
123
Overig Overijaael….
17.439
59
27.050
83
27.061
81

Overijssel

……….
81.372
i

126
106.730
1

145

1101.229
1

134

a) Deze cijfers zijn ontleend aan onze eigen documentatie en wijken enigs-zins af van die van de Algemene Industriestatistiek van het C.B.S.

Probleemgebieden.

De totale absolute winst aan industriële arbeidsplaatsen

van het gebied buiten Twente, is in de na-oorlogse jaren

ongeveer even groot als in Twente, dat toch altijd nog aan
314
van het totale aantal arbeidskrachten werkgelegenheid

biedt. Eén en ander wordt ook duidelijk wanneer de be-

zetting per 1.000 inwoners wordt vergeleken.

De twee minst geïndustrialiseerde gebieden zijn Noord-

West en Noord-Oost ‘OverijsseL Noord-West Överijssel

met het streekcentrum Steenwijk sluit volledig aan bij

Noord-Nederland. Het is een expulsiegebied met gebrek

aan werkgelegenheid, waaraan de
nabij
gelegen Noord-

oostpolder niets heeft kunnen veranderen. Integendeel,

hij vergroot juist het probleem, want ook de Noordoost-

polder gaat langzamerhand een expulsiegebied worden
en vraagt om meer werkgelegenheid in andere sectoren

dan de landbouw. Het aangrenzende oude land kan hier

een taak vervullen.

Nog minder industrie had direct na de oorlog Noord-

Oost Overijssel, dat in 1952 tot ontwikkelingsgebied werd

verklaard. Dit gebied met structurele werkloosheid sluit

eveneens geheel bij het Noorden van het land aan. Harden-

berg is thans kerngemeente. Zoals uit de cijfers blijkt is de

17-2-1960


•0

.
,
De

chemische sector

van

de.

Koninklijke

Industrieele
schikt over een eigen bedrijfsiaboratorium, dat in nauw


Maatschappij v/h Noury
&
Van der Lande N.V. heeft zijn
contact staat met het Centrale Laboratorium. Het feit dat
.
ontstaan te danken aan researëh op het gebied van olie-
de chemische sector zijn ontstaan

te

danken

heeft

aan

en meelveredeling. De aard van

de

chemische

industrie
research is kenmerkend voor het beleid. Aan reséarch en ont-
.
brengt met zich mede dat de vervardiging van één produkt
wikkeling van nieuwe produkten wordt de grootste zorg

de fabricage van een keten van neven- en bijprodukten ten-
besteed.

De

bedrijfsiaboratoria

besteden

gelijktijdig

de

gevolge heeft. Deze beide feiten, gevoegd bij een gezonde
uiterste zorg ‘aan contröle op de kwaliteit van bestaande

k


dosis

ondernemingslust, hebben het aanzien gegeven aan
produkten: Dit verklaart deze keten- van laboratoria in bin-

een chemiscli concern met fabrieken in

binnen- en buiten-
nen- en buitenland en -is mede een verklaring voor de groei


land. Een korte beschrijving daarvan past in het kader van
van het concern.

-,
dit speciale nummer van E.-S.B. over, de provincie Over-

De meeste

chemische produkten die door-Noury
&
Vân

ijssel; omdat Déventer van oudsher de zetel is ‘van het hoofd-
der Lande worden vervardigd kunnen -al naar gelang- -de


kantoor en de oudste bedrijven van Noury
&
Van der Lande,
omstandigheden

dit

vereisën door

le bedrijven in het ene
Het ‘aantal chemische fabrieken, dat Noury
&
Van der
of het andere land worden gefabriceerd, waardoor het con-.



Lande in de loop der jaren heeft gesticht, maakt precies een
‘E.E;G.-ver-
cern uitstekend is voorbereid op. produktie ‘in


dozijn vol. De eerste chemische fabriek werd niet opgericht


.
band. In het kader van ‘deze korte beschrijvifig beperken

.-


in Deventer doch in Roermond. Veel later werd in het daar-
– –

wij ons wat de produkten betreft tot enkele algemene op-

bij in de buurt gelegen Herkenbosch de ,,Limburgsche Gist


merkingen.


en Spiritusfabriek” in bedrijf -gesteld. In Deventer zelf be-


Noury
&
Van der Lande produce,ert o.a. geneesmiddelen,

ijinden zich behalve het Hoofdkantoor, het Centrale La-

insekticiden en onkruid-bestrijdingsmiddelen,

reinigingsmid-

boratorium, hei’ farmaceutische

b
edrijf

Nourypharma” en

delen, het zelfwerkzame bestanddeel van een aantal beken-
de Electrochemische

Industrie, de Ed. Ook bevindt zich te
de wasmiddelen, gist, en spiritus, ,hulpgrondstoffen voor de


Deventer de Exploitatie Maatschappij die zich bezighoudt verfindustrie en maakt katalysatoren, versnellers en week-


met. de fabricage van chemicaliën voor• land- en tuinbouw
nakers
:
voor de zo

belangrij
,
le

en

snelgroeiende

plastic-
en een bedrijf dat is gespecialiseerd in de’ vervaardiging van
-industrie. Het concern bezit een van de negen citroenzuur-

was-

n reinigingsmiddelen. Ook de eigen drukkerij bevindt
a rie en van

e were

.

zi5h te Deventer.

.

, –

In het buitenland hèeft’ Noury &’ Van’der Lande in de


In, grote lijnen – -is hiermede een ,schets ‘gegeven van een

chemische sector

fabrieken

in

Frankrijk,

Duitsland

en
chemisch concern ‘dat ontstaan en gegroeid is in Deventer,


Groot-Brittannië. De Duitse’ fabrieken bevinden- zich in de


del oude Hanzestad, waar ongeyeer.
.1
?,.
eeuw geleden

deze

grenspiaats

Èrnmerik, de Franse fabriekn liggen aan de
onderneming werd gesticht en’ waar thans nog steeds de


Oise nabij de historische plaats Compiègne. De fabrieken


leiding zetelt. Aan de Brink in Deventer’ wordt het alge-


in Engeland liggen’ te

Gillingham.

,

-,
meen beleid bepaald van een chemische industrie met be-

Wij schreven dat het

CentraleLaboratorium

zich ‘te

,

langen in technisch ontwikkelde landen jn Europa en han-

Deventer

-bevindt: Ieder der bovengenoemde ‘fabrieken be-

•,

7-
1

delsbelangen die heel de wereld omvatten.
– –


-‘

-.-

Een van de chern,sciie fabrieken

DeventerdeElectro

Chemische

‘–.

t-‘-

?”

;-4


Q

.-“•’-.•,-‘

-_

•.’


‘industrie, gelegen aan de
‘•’


,-
Zutfense weg

(Foto K.L.M. -Aerocarto N.V.)

t’


I,

‘-

‘/’,



î

(Advertentie)

/

-,

,1&6

172-1960

-.

„1

,1•

industrialisatie hier onder invloed van de genomen maat-

regelen verder voorigeschreden dan in Noord-West Over-

ijssel, hoewel ook hier het cijfer nog niet bijzonder hoog ik.

Wel pendelt een gedeelte van de bevolking op Twente.
Ook in de IJssel-Vechtdelta met de steden Zwolle en

Kampen toont het verloop van de industrialisatie geen

florissant beeld: Na 1957 is er zelfs een flinke daling. De

provinciale – hoofdstad Zwolle is hier een administratief

en verzorgingscentrum voor •een groot gebied. Deze

functie kan echter niet voldoende werkgelegeiiheid meer

scheppen, zodat meerdere industrievestiging geboden is.
De steden Zwolle en Kampen zijn dan ook tot ontwikke-

lingskernen verklaard.

Geheel Noord-Overijssel sluit, wat het werkgelegen-

heidsprobleem betreft, aan bij Noord-Nederland. Daarom

is het welhaast onbegrijpelijk, dat wel Noord-Oost Over-

,ijssel en het gebied van Zwolle en Kampen als probleem-

gebieden zijn aangewezen, doch dat Noord-West Over-

ijssel met
Steenwijk
als centrum, hier als een enclave zonder

faciliteiten middenin blijft liggen. Dit temeer, omdat het

Ministerie van Economische Zaken erkent, dat het te ver-

wachten werkgelegenheidsprobleem.in het rayon Steenwijk

van dien aard is, dat de
aanwijzing
van dit gebied als pro-

bleemgebied verantwoord moet worden geacht.

Zuid-West Overijssel, met Deventer als industriecentrum,

ontwikkelt zich vrij gunstig. Naast de metaalindustrie als
belangrijkste bestaansbron moet hier de voedings- en ge-
notmiddelenindustrie met de chemische industrie worden

vermeld.

Twente.

Dan als laatste grote gebied Twente. We zullen geen

vergelijkingen maken tussén de gebieden onderling, doch

er alleen op
wijzen
dat zich hier het gebied van Hengelo

– metaal – het gunstigst ontwikkelt.

De textielindustrie is steeds de grootste kracht van Twen-

te – zo men wil van Overijssel – geweest.
Zij
is dit nog

en zal dit o.i. ook in de toekomst blijven. In het topjaar

1957 nam de textielindustrie 53 pCt. van de totale Twentse

industriële werkgelegenheid voor haar rekening. Gecom-

bineerd met de verwante confectie-industrie wordt dit per-

centage zelfs 65. Daarnaast bedraagt het percentage voor
de metaalindustrie 22, zodat de ,,overige” bedrijfsklassen

slechts 13 pCt. van het totaal uitmaken.

Als het waar is, dat de textielindustrie – waarover elders

in dit nummer uitvoeriger geschreven wordt – in de toe-

komst niet
meer
arbeiders zal kunnen opnemen, – er is

immers rëeds jaren van stilstand sprake – dan zal de steeds

toenemende beroepsbevolking in andere sectoren werk-

gelegenheid moeten vinden. Eén en ander wil natuurlijk

niet zeggen, dat de produktie in de textielindustrie niet zou
worden opgevoerd.

De al te éénzijdige opbouw van het industriële apparaat

in steden als Almelo en Enschede noopt dan ook tot waak-

zaamheid. Om deze redenen poogt men hier dan ook tot

een meer harmonieuze opbouw van de industrie te komen.

De Almelose industrie, die in 1950 voor ongeveer 50 pCt.

uit textielindustrie bestond en thans voor ca.
45
pCt., is

dit iets beter gelukt’ dan de Enschedese met 73 pCt. textiel

in 1950 en thans nog altijd 70 pCt. De verschuivingen zijn

echter nog gering en dienen zeer zeker groter te worden.

Landelijke ontwikkeling.

Vergelijken we de industriële ontwikkeling van Over

ijssel met die in andere provincies over de periode 1950 –

1

AANTAL

ARBEIDSKRACHTEN
IN DE OVER’JSSELSE
INDUSTRIE


101.229

OVERIGE
IND.

15182

81.372
NG
9756

9367
10807

9733

METAAL
24670
16957

38551

TEXTIEL
40814

0
1948
1953


1957

1959

1957 dan staat Overijssel met een groei van 8,8 pCt. op de

zevende plaats. De groei in Nederland bedraagt 12,1 pCt.

Wordt echter de periode 1950 – 1958 genomen, dan belandt

Overijssel met een groei van slechts 2,1 pCt. op de laatste

plaats (Nederland .10 pCt.). De gevolgén van de bestedings-1

beperking zijn hier dan ook bijzonder hard aangekomen.

En ook in 1959 is de stand van 1957, zoals uit de tabel blijkt

nog lang niet weer bereikt. Vooral in de textiel- en metaal-

industrie loopt het aantal arbeidskrachten sterker terug
dan landelijk het geval was. De bezetting in de metaal-

industrie daalde landelijk met 3,3 pCt., in Overijssel met

5,9
pCt.; de textielindustrie in Nederland met 6,5 pCt. en

in Overijssel met 8,6 pCt. En dan te weten, dat deze beide

bedrjfsklassen 67 pCt. van de totale werkgelegenheid voor

hun rekening nemen. Hoewel ons over 1959 geen landelijke

cijfers ter beschilddng staan, kan toch wel gezegd worden

dat de industriële ontwikkeling van Overijssel als totaal-

beeld in de na-oorlogse jaren, vergeleken met die in andere –

provincies, weinig spectaculair is geweest. En toch, ondanks

dit alles is Overijssel nog steeds één van de sterkst geïn-

dustrialiseerde provincies van Nederland, hetgeen wel be-

wijst hoe sterk de industrialisatie hier reeds was gevorderd.

Binnen Overijssel zelfde
ontwikkeling gaande.’

Eenzelfde ontwikkeling als Overijssel thans doormaakt

t.o.v. geheel Nederland is in de provincie zelf gaande

Bezien we nl. de cijfers van de ontwikkeling 1948 –
1959,

dan is de bezetting in het sterk geïndustrialiseerde Twente

met 15 pCt. toegenomen. In het veel minder geïndustria-

liseerde ,,overige” gebied van de provincie bedraagt de

groei echter
55
pCt. En in dit ,,overig” Overijssel is weer

het gebied met relatief het kleinste aantal arbeiders in 1948

– nl. Noord-Oost Overijssel – het stefkst gestegen en

wel met 120 pCt.

Uit deze cijfers blijkt wel, dat hoe sterker een gebied is

geïndustrialiseerd, hoe minder sterk de verdere groei is.

Dit is natuurlijk begrijpelijk, maar in Overijssel spreekt,

dit wel zeer duidelijk. Wat is ni. het geval? Doordat zovelen

in de nijverheid werkgelegenheid vonden, met daarnaast

nog een groot aantal agrariërs – 1947 Overijssel: 28,8 pCt.,

Nederland: 20,3 pCt. -, waren de sectoren van de eco-

17-2-1960

167

itØ

iqI

ALtI

ELQEN

DEYEN1ER
EI
OriG

fln

.,7r
,

AANTAL
It4DU5rRIEARBELDER$ PER 1000

INWONERS
1

E

/

q3-

‘NZLLEJEN Q

“N.O.OVERLSSF.L

HMELOEidOnG
Iq5g

E.T. 1.0-

nomische en sociale diensten vah oudsher zeer zwak bezet.

In 1930 en 1947 was het percentage respectievelijk 24,8

en 30,1. Met de provincie Drenthe heeft Overijssel de laag-

ste percentages vn geheel Nederland, waarvoor de cijfers
in 1930 en 1947,resp. 40en 42,1 pCt. bedroegen.

Is er in de na-oorlogse jaren van hoogconjunctuur en

welvaartstoeneming en spreiding in het gehele land een

sterke uitbreiding in de dienstensector waar te nemen, in

Overijssel is daarenboven nog van inhaal sprake en dan

vooral in Twente. Bedroeg het percentage in de diensten-

sector werkenden voor de gehele provincie in 1947 30,1, in

Twente was dit percentage 27,9. Alleen Noord-Oost Over-

ijssel had een nog lager percentage. De gebieden van Zwolle

en Deventer lagen met resp. 39,4 en 32,8 pCt. hier ver bo-

ven. Er is hier dus steeds sprake van een faseverschil in de

algemene ontwikkeling van de welvaartsbronnen.
Hoewel het aantal industrie-arbeiders niet sterk is ge-

stegen en-in 1959 zelfs kleiner was dan in 1957, is de totale

beroepsbevolking niet onbelangrijk toegenomen, hetgeen be-

tekent dat deze in andere sectoren werk hebben gevonden.

Hierbij moet ook niet vergeten worden, dat de landbouw

steeds minder werkgelegenheid biedt.

168

Het heeft er alle schijn van, dat de industriële ontwikke-

ling in Overijssel momenteel even op de plaats rust houdt.

Dit wil echter geenszins zeggen dat deze ontwikkeling is

voltooid. Buiten Twente gaat de industrialisatie verder en

hopelijk zullen de ontwikkelingskernen erin slagen vol-

doende industrie aan te trekken. In Twente is min of meer’

sprake van een omschakeling in de industrie en inhaal in

de dienstensector, waardoor vele bedrijven momenteel met

een tekort aan arbeidskrachten kampen.

Toch kan deze ontwikkeling voor Twente alleen maar

winst opleveren, want het is nodig dat naast een hoog ge-

kwalificeerd industrie-apparaat een goed ontwikkelde

dienstensector, zo ruim mogelijk geïnterpreteerd, aan-

wezig is. De zo noodzakelijke bge1eiding komt vertraagd.

Dit zal de thans nog zuivere industriesteden van Twente

een ander karakter met een veelzijdiger aanzien kunnen

geven, waardoor het juist mogelijk zal zijn meer industrie
,,aan te trekken”. Vooral in deze tijd, nu de grenzen lang-
zamerhand vervagen en bij éénwording van West-Europa
Twente in het krachtenveld van de Duitse en Nederlandse

industrie en handel kan komen te liggen, is deze ontwikke-
ling o.i. slechts toe te juichen.

A. J. L. VAN DEN BERG.

17-2-1960

T

De werkgelegenheid

mde.

Twentse katoenindustrie

Inleiding.

De internationale katoenindustrie heeft het grote voor-

recht op een lange reeks van jaren van statistische abeid

te kunnen terugzien. Een groot voordeel voor allen, die

zich van tijd tot tijd met de bestudering van liet wel en wee

van deze ,,vroege” nijverheid bezig houden. Helaas heeft

zich de belangstelling in het verleden veel meer gericht op

spmspillen en weefgetouwen
1),
op de verbouw van grond-

stoffen en de afzet van eindprodukten e.d. dan op de mense-

ljke factor in het produktieproces. Dit betekent een ge-

duchte handicap nu wij ons zetten tot een beschrijving van

de werkgelegenheid in de Twentse textielindustrie. Immers,

met een korte schets van de ontwikkeling en met een daarop

aansluitende momentopname van de huidige stand van

zaken kunnen wij niet volstaan. Logischerwijze zal men

als sluitsti.ik een prognose verwachten.

Waar de Nederlandse gegevens eigenlijk een te smalle

basis vormen om zo’n hachelijke onderneming te beginnen,

zouden ,wij het liefst naar materiaal uit. het buitenland

hebben gegrepen. Niet alleen zou daardoor het draagvlak

van onze beschouwingen worden verbreed, maar tevens

zouden eventuele trends in de ontwikkeling zich daardoor

gemakkelijker laten uitstippelen. Nu dit echter niet of nau-
welijks kan geschieden, zullen wij ons wel met de Twentse

cijfers moeten behelpen, zij het dat wij hier en daar een

enkel gegeven uit het buitenland zullen aanvoeren, zowel

tot stâving der beweringen als ter onderstreping van enkele

verrassende verschillen.

Personeelssterkte in de Twentse katoen-, rayon- en linnen-

industrie.

Ons baserende op gegevens, die mede ontleend werden

aan dè bekende studie over het personeelsvraagstuk van
de Twentse katoenindustrie, komen wij tot het volgende

overzicht van de werkgelegenheid.

TABEL 1.

Aantal personen werkzaam in de

Nederlandse Achter-

Twentse a)
K.R.L.-

hoekse
industrie
textielindustrie

1921

3l.800

25.500

23.300 (waarvan 33 pCt. vrouwen)
1930

39.000

31.000

29.100 (waarvan 31 pCt. vrouwen)
1939

38.600

28.900

25.800 (waarvan 30 pCt. vrouwen)
1950

53.400

38.000

35.400 (waarvan 25 pCt. vrouwen)
1957

54.700b)

42.300c) (waarvan 25 pCt. vrouwen)

Beroepsaanzien en Arleidsvoldoening, Dr. Th. J. IJzérman, Leiden 1959.
Bronnen:
Verslagen van K.v.K. F. voor Overijssel; Statistiek van voort-
brenging en verbruik, CBS.; aanvullende berekeningen van het Sociogra-fisch en Statistisch Bureau van de Gemeente Enschede.
1 januari 1958. voor 1 januari 1959 raamde het C.B. K.R.L. 49.800 per-
sonen; t.ov. 1957 werden 4.100 personen bewust minder gegroepeerd.
Ramingen Zwolle en Enschede, 1958: 38.100.

De keuze der peiljaren is aangepast aan de perioden-

indelingen, die wij reeds eerder gebruikten
2).
Wat de werk-

Bekend zijn de statistieken van de in
1904
opgerichte Inter-
national Federation of Cotton and Allied Textile Industries.
De Westeuropese katoenindustrie in de kentering der
tijden, Dr. W. T. Kroese, Bijlage
bij
,,E.-S.B.” van
25
Septem-
ber
1957.

17-2-1960

gelegenheid in Twente betreft werd de terugval in de crisis

der jaren dertig
3)
voor een deel te niet gedaan in de korte

periode van voorspoed nadien. Het meest opvallend uit

deze cijferreeks is echter de forse stijging in de na-oorlogs-

jaren en wel speciaal in het aantal mannen.

Naar verhouding is de vrouwenarbeid in de Nederlandse

katoenindustrie abnormaal gering. Uit een vergelijking

mt de overige E.E.G.-landen, Engeland, Japan en de

Verenigde Staten blijkt dit duidelijk.

TABEL 2.

Aantal mannen en vrotiiven werkzaam in de katoenspinnerjjen

en -weverjen van de E.E.G., Engeland, Japan en de

Verenigde Staten a)

Spinnerijen

..
1

Weverjen

TotaalMan-
1
Vrou-
Man-

1
Vrou-
Totaal
1

nen

1

wen
nen

wen
,
1

pCI.
1

pCt.

1
1

pCt.
pCs.
10.315
88
1

12
1

19.1621
80

11
20
België

……….
1

17.784 45
1

55

1

14.793

1

65

1
35
Nederland

……….

west-Duitsland
. . .
74.914
42
t

58
1112.050
1

54
46 54.550
34
1

66
1
64.282

1

44
56
Frankrijk

……….
Italië

…………
1

67.131
18
82
1
77.255
1

19

1
81
Japan

…………
1

72.533
16
1

84
t

21.157
1

19
1

81b)

Totaalcijfers (spinnerijen en weverijen)
Engeland
…………….
184.000 38 pCt. mannen 62 pCt. vrouwen
(textile milI products industry) c)
Verenigde Staten ……….941.500 60 pCt. mannen 40 pCI. vrouwen

Bron:
EEG., International Federation of Cotton and Allied Textile In-
dustries.
Japan, All Japan Cotton Spinners Associations, Osaka. Engeland, Cotton Board, Mancheter.
Verenigde Staten, American Cotton Manufacturers Institute, Washington.
Cijfers voor de weverijen van de All Japan Cotton Spinners Ass.; voor alle
weverijen in Japan is de bezetting 194.503, waarvan 80 pCt. vrouwen;
vergeleek Dr. G. A. Kohnstamm in zijn preadvies voor de Vereniging voor
Staathuishoudkunde (december 1959) Japan niet het meest met Italië! W.o. spinnerijen, weverijen, finishing en tricotages.

Behalve deze. split,sini van de personeelsbezetting in

mannen en vrouwen zou henig andere detaillering een

verrassend beeld geven van de onderling zo verschillende

omstandigheden waaronder de nationale katoenindus-

trieën werken. Het percentage gehuwde vrouwen bijv. be-

draagt in Engeland liefst 60. In de Verenigde Staten

is 30 pCt. van alle getrouwde vrOuwen werkzaam in de

,,United States labor force”. Het percentage getrouwde

vrouwen in de Nederlandse industrie in het algemeen en

in de Twentse katoenindustrie in het bijzonder is veel ge-

ringer 4).

Merovereenkomst biedt de verhouding tussen arbeiders

enerzijds en administratief, toezichthoudend en leiding-

gevend personèel anderzijds, getuige de volgende cijfers.

In Engeland en de Verenigde Staten waren de percen-

tages voor de produktie-arbeiders resp. 92+ en 90.

Voor ons onderwerp het beeld dus van een meer gecom-

In het dieptepunt van de depressie, in
1930,
was de perso
neelsbezetting 20.800 personen (ongeacht het short-time werken).
Afgezien van de te respecteren religieuze opvattingen, mo-
tieven betr. kinderopvoeding ed. ligt hier toch wel degelijk
een studieterrein braak voor de fiscus.

169

0

1

RUIM 150 JAAR’ERVARING

u-cut ‘uuie kataen lat u-eizec1eM cicLeI?c

Modieuze

Uni-‘
Ons produktie-programma omvat o.ci.:

Structuur-

VVeefsels

voor
,
dames- n kinderkleding, sportkleding, overhemden en blouses

Grote verscheidenheid van finish-mogelijkheden

BLYDENSTEIN & Co. N.V. – ENSCHEDE

SPINNEN – WEVEN- VEREDELEN

Opgericht 1801 – Tel. 64,64: Telex 3.10.79

.S.

,

UVERDA

7

TEN CATE

KONINKLIJKE TEXTIELFABRIEKEN

NIJVERDAL-TEN CATE N.V.

ALMELO

SPINNERIJEN – WEVERIJEN – VEREDELING

Fabrikanten van o.a. poplins, lakenkatoen,

bedrukte-, jacquard- en dobby-japonstoffen, huishoud- en woningtextiel, technisch doek

170

17-2-1960

TABEL 3.

Aantal arbeiders in de Twentse textielindustrie uitgedrukt

in procenten van de totale personeelssterkte a)

administratief, toezichthoudend

arbeiders

en leidinggevend personeel

1920

97

3
1930
………………
964

34
1939
……………..
95

5
1950
……………..
934

64
1959
…………….
92

8

a) Ontleend aan gegevens van het secretariaat der drie samenwerkende
Twents-Gelderse fabrikantenverenigingen te Enschede.

pliceerde produktie. En dan te weten dat ook de spiners

en de wevers, de blekers en de drukkers van nu reeds vol-

ledig anders georiënteerd moeten zijn dan hun collega’s,
die in de decennia tussen de twee wereldoorlogen werk-

zaam waren!

Een steeds dieper graven in de details geeft een betere

kijk op alle facetten van de werkgelegenheid.
Wij
moeten

,ons echter beperken en ronden dit overzicht af met een

weergave van de leeftijdsopbouw.

TABEIII 4.

Leeftijdsopbouw in de textielindujtrie in Oost-Nederland a)

(oktober 1959)

1
Mannen
1

Vrouwen
pCt.
53-58

………………..
10,8 pCt.
12,7 pCt.
12,1 pCt.

59-64

jaar

……………..7,9

13,4 pCt.

47-52

……………….

29-34

..

…………….
13,3 pCt.
29 jaar en ouder 20,2

pCt.

41-46

……………….

35-40

……………….

23.28

..

…………….
14,9 pCt.
23-28 jaar

19,9

pCI.
17-22

..

…………….
11,7 pCt.
..
17-22

,,

/

47,2

pCt.
14-16

..

…………….
..3,2 pCt.
14-16

,,

12,7

pCt.

a)
Bron:
secretariaat der drie sanienwerkende
Twents-Gelderse fabrikanten-
verenigingen te Enschede.

Een tabel, die een soortgelijk commentaar uitlokt als

ook elders over iets oudere cijfers werd gegeven
5).
Het

volgen van het voortgezet nijverheidsonderwijs en de wette-

lijke voorschriftèn inzake ploegenarbeid zijn de oorzaak

voor het kleine percentage jongeren. De leeftijdsopbouw

is overigens niet ongunstig, al duiden de overzichten der

laatste jaren wel op een geleidelijke veroudering. De ge-

middelde leeftijd der mannen, werkzaam in de Twents-

Gelderse katoenindustrie, was eind 1951 nog 36,2 jaar,

thans echter is deze réeds 38,3 jaar.

Tot zover enkele gegevens over de mensen in de bedrijven.

Om deze het juiste reliëf te geven- laten
wij
enkele cijfers

betreffende de apparatuur van de katoennijverheid en de

omzetten, die daarmee bereikt werden, volgen.

Het machinepark en de produktie van de Twentse katoen-

industrie.

Een belangrijk onderdeel van het machinepark, de weve-

rij, heeft zich in Oost-Nederland volgens de ons uit de Euro-

pese en Amerikaanse statistiek bekende schablones önt-

wikkeld. Een geleidelijk afnemende capaciteit gepaard

gaande met een stijgende automatisering.

De spinnerij had eerst nog een achterstand in ie.halen.

Vooral in de periode na 1914118 is het aantal spinspillen

sterk uitgebreid. Daar de spinnerjsector in Nederland

5)
Sociaal-economische aspecten, van de werkgelegenheid in de Twents-Gelderse textielindustrie, Mr. A. F. Haccou, Sociaal
Maandblad Arbeid, oktober
1959.

TABEL
5.

WeeJgetoiwen in de Nederlandse K.R.L.-industrie a)

‘1 (waarvan ge-1-

Oost-

1

Totaal
1
automatiseerd)
1

Nederland

1921
……………
47.100

40.600

1929 ……………55.300

(
2.500)

47.700

1939
……………
48.700

42.300

1949
……………
46.300

(
6.100)

39.000

1959
……………
35.700

(14.800)

ca. 30.000

a)
Bron:
CBS.; de cijfers betr. de automatisering berusten deels op gegevens
van de International Federstion deels op recente onderzoekingen van het
Centraal Bureau K.R.L. Tussenliggende cijfers zijn: 1936, 5.400 en 1952,
7.700 automaten. Frappant is de gestegen bezetting ondanks de auto-
matisering.

redelijk modern gènoemd kan worden, heeft de inkrimping

van dit onderdeel van de capaciteit in de laatste jaren veel

kleiner vormen aangenomen.

TABEL 6.

Spinspillen in de Nederlandse K.R.L.-industrie a)

Totaal

1921

………………..
671.000

1929

………………..
1.190.000

1939

………………..
1.305.000

1949

………………..
1.237.000

1959

………………..
1.103.600

a)
Bron:
C.B.S. Hoewel de cijfers betrekking hebben’op de gehele Nederlandse
industrie, geven zij de ontwikkeling in de spinnerij in Twente voldoende
weer. Daar toch bevindt zich praktisch 91 pCt. van de spincapaciteit. Voor
de weverij mogen wij overigens een zelfde grote mate van parallelliteit
aannemen.

Ten slotte nog enkele gegevens over de met deze appara-

tuur behaalde produktie.

TABEL 7.

Produktie van katoenen-, rayon- en gemengde
weefsels
in

Nederland a)

(mln. yds.
/
mln. sq.yds. 11.000 quintals)

Rayon- en ge-
mengde weefsels

690

570
40
635
86
629
80

1929

………………………..
1936138

(gem.)

…………………

648 78

1954

………………………..
1955

………………………..

660
73
1956

………………………..
1957

………………………..
606
79
1958

………………………..
1959

………………………..
630b)
84b)

Bron:
Cotton Board, Manchester.
Ramingen.

In de laatste jaren een beeld van stabiliteit, ondanks de

vrij gevoelige recessie in
1957/58.
De ups en downs in de

katoensector zijn klein. In de veel kleinere sector van rayon-

en gemengde weefsels is het beeld nog meer constant.

En dan tot slot de trots van onze industrie, de successen,

die
zij
jaar op jaar in de export wist te behalen. Ditmaal

tegen de draad der ontwikkeling, die wij in sommige Euro-

pese landen bespeuren, in (zie tabel 8).

Vooral de vergelijking, van de trend waarin onze uit-
voeren ‘zich bewegen met het verloop der exporten van

toch niet .weg te cijferen, geduchte mededingers als Enge-

land en de Verenigde Staten geeft vertrouwen in de toe-

komst.

Het beeld en de werkelijkheid van de toekomst.

Spreken wij.over werkgelegenheid dan zijn
wij
er niet

mee af aan te tonen dat de gelegenheid tot werken voor

een kleiner of’grot’er aantal werkers in de Twentse katoen-

industrie open staât. Tal van andere faétoren zijn in het

spel als het erom, gaat deze bestaanskansen aan te grijpen.

17-2-1960

.

,

.

171

/

VAN HEEK & CO KONINKLIJKE TÈXTIELFABRIEKEN N.V.

ENSCHEDE

SPINNERS

,

WEVERS

FINISHERS

KATOENEN EN WO.LLEN STOFFEN

Amsterdamsche Bank

Geconsolideercie Maandstaat per
31JAN. 1960

in duizenden guldens

in duizenden guldens

31.12.59
31.1.60
31.12.59
31.1.60

Debet
Credit

Kas, kassiers en daggeldieningen
143.957
151.469
Kapitaal
90.010
90.010

Nederlands schatkistpapier
451.352
474.398 Reservefonds

.
49000
49.000

Ander overheidspapier
126.438
17
2
:
757

3 pCt. Deposito-obligatiën

Wissls

.
151.265
194.484
per 1962 en leningen Mij.
78.250 78.700

Bankiers in binnen- en buitenland
332.913
296.709
voor Middellang Crediet

Effecten en syndicaten
40.553
41.204
Deposito’s op termijn
520.725
571.53

Prolongatiën en voorschotten
Crediteuren
1.337.899
1.354:717

tegen effecten
116.641
101.011
Geaccepteerde wissels
35.849
37.315

Debiteuren

/
814.806
813.907
Door, derden geaccepteerd
154
190

Deelnemingen (incl. voorschotten)
15.222
21.043
Overlopende saldi en andere

Gebouwen, safe-inrichtingen en
rekeningen
81.260
85.397

inventarissen (f1.

)
__________

2.193.147
2.266.982
2.193.147
2.266.982

172

(Advertenties)

17-2-1960

TABEL 8

Exporten van katoenen, rayon- en gemengde
weefsels
a)

(m mln. yds. / mus. sq. yds. 11.000 quintals)


1937 1957
1958
1959b)

50 50
en

c


5) 0)
50
0
O)
E
o
Ou
o
°
o
00

Niederland
186
5
250
86
267 90
280
89
Engeland
1.648
77
456
lii
384
84
370
66
Frankrijk
374
40
318
141
309
153
351
149
West-Duitsland
193
50
218 225 202
206
236
220
203

880
2
622
26
640
18
India

…………..
Japan

………..
2.511
502
1.468
1.370 1.245
1.279
1.175
1.021
Verenigde Staten
252
19
559
208
506
158
470
87

Bron:
Cotton Board.
Ramingen.

De Twentse industrie heeft dit reeds in de donkere oor-

logsjaren ingezien. Uit die voor het beramen van plannen

voor een betere toekomst zo vruchtbare
tijd
stamt het

overleg, waaruit in 1949 de Stichting Textieivak met haar
eerste activiteiten naar voren kwam.

Als het begin der werkzaamheden van deze groepering

van werkgevers en werknemers noemen wij het verstrekken

van een studie-opdracht aan het Sociologisch Instituut

van deRijksuniversiteit te Leiden.
6).
Bij het ten doop houden

van het eindrapport van deze studie werd het contrast

tussen het Beeld van de textielindustrie en dè Werkelijk-

heid sterk onderstreept. Althans wat het sociale betreft.
Uit gesprekken en publikaties krijgt men de indruk, dat

een dergelijke begripsverwarring evenzeer in het econo-

mische vlak bestaat.

Het Beeld van de katoenindustrie dat outsiders voor-

zweeft is er een van een ,,oude” industrie, die geleidelijk

aan bp haar retour is. Tegen de concurrentie van de landen

uit het Verre Oosten zou het vechten tegen de bierkaai zijn.

Daarbij komt nog, dat die landen toch ook moeten leven!

Als, er dan offers gebracht moetenworden om het samen-

gan tussen Oost en West mogelijk te maken; welnu, kan

de textielindustrie wellicht hiervoor ten dele dienen? In de

Westerse wereld moet deze zich dan maar terugtrekken op

de deelmarkten der zgn. hoogwaardige produkten.

•De Werkelijkheid is echter een geheel andere. Uit de

zeer summiere gegevens, die
wij
hier aanvoerden, zien wij

althans wat Nederland – en dus speciaal Twente – be-

treft een springlevende industrie voor ons. Geen ,,oude”

maar wel een ,,vroege” nijverheid
7),
daarom rijk aan er-

varing. Een industrie, die na 1945 aan een groeiend aantal

arbeiders werk geeft. Een bedrijfstak die zich zonder over-

heidssteun moderniseert; waar de laatste jaren investerin-

gen in de orde van grootte van f.
55
mln, per jaar worden

verrichi
8) .

Twente Fieeft de ,,salfo mortale”, de totale ‘omschakeling

van de eenzijdige export-oriëntering op Indonesië’over-

leefd Niet alleen dat.
,
Zij heeft kans gezien de produktie

Een opdracht’ om de ,,instelling” van de textielarbeiders-
bevolking t.o.v. het werk in de textielindustrie te peilen
(1953-
1957).
Eens de katalysator voor de eerste industriële revolutie in
Engeland..
De vuistregel: f. 1.000 per arbeider per jaar is in
1956
en
1957
aanmerkelijk overschreden. Volgens de Economischë
Jaaroverzichten van de K.R.L.-industrie werd in die jaren resp.
f.
1.245
en f.
1.272
per arbeider geïnvesteerd. Haccou berekende
verder in de reeds aangehaalde publikatie, dat ‘de investerings-activiteit van de katoenindustrie’in grote trekken parallel loopt met die van de gehele Nederlandse industrie.

17-2-1960

gedurende de laatste jaren zeer constant te houden en daar

naast de exporten te verhogen. Speciaal de bewerking vaui

de nieuwe Europese markten stond daarbij in het middel-

punt van de belangstelling
9).

Nemen wij niet het vertekende beeld maar de meer zeker-

heid biedende werkelijkheid als uitgangspunt, hoe moeten

wij dân de toekomstige werkgelegenheid zien? Zouden wij

de lijn, die uit de tabel der tewerkgestelde personen valt

af te leiden,. mogen doorstippelen? Zeker niet. Door zo te

handelen zouden wij de bedachtzame Twentse aard ge-

weld aandoen. Het is o.i. een goed ding op het contrast

te kunnen wijzen tussen de werkelijkheid, die zoveel beter

is dan het ,,schrikbeeld” van de pa-oorlogse periode met

haar problemen van wederopbouw en export-heroriën-

tering.

– Tegen de achtergrond van deze periode van onzekerheid

zijn nl. enkele ramingen gemaakt door ter zake kundige

functionarissen. Daar hun rapporten niet alle gemeengoed

zijn geworden
10),
menen wij deze ter oriëntering van de

lezer als volgt te mogen samenvatten.

– De katoenindustrie heeft haar expansief karakter vér-

loren. Men dient bepaald geen grote verwachtingen meer

te koesteren omtrent verdere breedte-investeringen. Wel

is men in Twente actief de eenmaal veroverde plaats op
de Westeuropese markten te consolideren. Ook zal men
er wel in slagen enkele laatste overzeése mârkten te be-
houden. Daartoe zullen diepte-investeringen nodig zijn.

Wat de werkgelegenheid betreft, deze zal echter hoogsténs

gelijk blijven, vermoedelijk zelfs iets teruglopen
11).

Stûdies als de ‘hier aangehaalde worden meestal onder-

nomen met het doel de toekomstige werkgelegenheid te

peilen; te bestuderen ook of de textielindustrie voldoende

arbeidskrachten zal kunnen opvangen. Dit alles in het

kader van de problematiek van onze gestadig groeiende
bevolking
12),
waarbij Twente als het belangrijkste deel van

de meest geïndustrialiseerde provincie van Nederland haar

aandeel moet’ bijdragen tot een verbeterde spreiding der

bevolking over ons land
13).

Hoe staan wij industriëlen hier nu tegenover? Het zou

teveel gezegd zijn indien wij op grond van de ons ter be-

schikking staande gegevens een radicale wijziging van het

toekomstbeeld voorstonden. Ook onze blik in de toekomst,
hoe optimistisch die
bij
wijlen mag
zijn,
loopt
dikwijls ge-

vaar door politiek koffiedik te worden vertroebeld. Toch

Véôr de oorlog werd ca.
70
pCt. van de weefselexport in Indonesië afgezet. In
1958
was dit percentage
4,4.
In Europa
werd in dat jaar
bijna
50
pCt. van de export afgezet;
113
ging
naar de E.E.G.-landen en bijna
15
pCt. naar de E.F.T.A.
O.a. noemen
wij
hier: De provincie Overijssel en haar
mogelijkheden. Econ. Techn. Instituut Overijssel, Zwolle, maart
1958,
alsmede Prognoses betreffende de economische ontwikke-ling van Enschede, ‘uitgevoerd door het Sociografisch en Statis-tisch Bureau vaxi de Gemeente Enschede, ter herziening van het
uitbreidingsplan van deze stad
(1959).
,,Zwolle” drukte zich zo uit: ,,De motor, die eertijds
Twente heeft doen groeien, draait nu nog slechts stationair”.
In het aangehaalde rapport gaat men uit van het o.i. wat hoge
cijfer van
45.000
personen, werkzaam in de textielindustrie (het
gemiddelde over’
1953
t/m
1957
was
42.800
personen), welk
cijfer dan verder constant zou
blijven
tot
1980.
,,Enschede” be-
cijfert een teruggang van
5
tot
15
pCt.
Toename
1,3
pCt. per jaa!;
1980: 14,8 mln. Nederlanders.
,,Bevolkingsgroei overtreft prognose”, Dr. W. Drees Jr. in
,,E.-S.B.” van
9
december
1959.
Overijssel had in
.1956
ruim
138
personen per 1.000 in-
woners werkzaam in de industrie; omstreeks
1980
zou deze
provincie 1.025.000
inwoners moeten zien te huisvesten tegen
738.000
op 1 januari
1957.

173

is het o.i. verantwoord de volgende kanttekening te maken.

De wetenschap, dat de verhoudingen in de Twentse

katoenindustrie toch wel sterk afwijken van die welke in

zwakkere produktiecentra heersen
14),
begint meer en meer

veld te winnen. Een
soortgelijke
kentering bespeurderf wij

bij de bespreking van het probleem van het economisch

evenwicht tussen gebieden met
ongelijk
welvaartspeil
18)

Tijdens de discussies in de jaarvergadering van de Ver-

eniging voor de Staathuishoudkunde, die zo sterk op het

textielvraagstuk geconcentreerd. werden, behoefde Twente

– om het voorzichtig te zeggen – zich toch zeker niet als

verloren te beschouwen
16)

Indien wij ons dus terecht op het standpunt mogen plaat-

sen, dat de katoenindustrie de kans krijgt in alle sectoren

– dus ook in die der massa-fabricage – haar bestaans-

recht te bewijzen, mogen wij hier zeker het perspectief der
nieuwe marktvormen aanroeren. Recente befekeningen
17)

hebben aangetoond, dat
wij
de afzetmogeljkheden, die

binnen ons onmiddellijke bereik geboden worden, zeker

niet mogen onderschatten. Of dit benutten van deze kansen

tot nieuwe breedte-investeringen – al dan niet met ,,vreem-

de” hulp – zal leiden, valt moeilijk te voorspellen.

Maar ook zonder deze vooruitzichten is het goed
bij
de

bespreking van de toekomstige werkgelegenheid direct

op enkele details te wijzen.
In de eerste plaats is het te verwachten, dat de vrouwen-

arbeid zal afnemen indien geen maatregelen worden ge-

nomen, het fiscale ,,klimaat” te verbeteren. De industrie

betreurt het wegebben van de vrouwelijke werkkrachten.

Zij zal op haar beurt alles in het werk stellen om deze trend

der ontwikkeling om te buigen.

Een tweede belangrijk element is het steeds kleiner wor

den van de groep jongeren. De oorzaken hiervoor noemden

wij reeds in een vorige paragraaf. Ieder weldenkend mens

zal begrip hebben voor de wenselijkheid de jeugd een betere

en langere scholing te geven. De industrie wijdt nu reeds

alle aandacht aan de opleiding en scholing van de nieuwe

aanwinsten. Het ware echter welgewenst, dat de Overheid

haar maatregelen op dit gebied nauwkeurig temporiseert.

Verder, het reeds gesignaleerde verschijnsel van het toe-

nemen van toezichthoudend en leidinggevend personeel.

De katoenindustrie is dus kennelijk op weg een steeds

groter aantal beter opgeleide en geschoolde mannen be-

staanszekerheid te verschaffen.
Het is goed dit direct vast te stellen. Immers, de bereke-

ningen, welke op een constante of iets afnemende werk-

gelegenheid zouden duiden, worden doorgaans aangevuld

met een pleidooi voor het aantrekken van nieuwe indus-

trieën, liefst uit de sectoren van het bedrijfsleven, die een

grotere aantrekkingskracht op de mannelijke arbeids-

krachten plegen üit te oefenen.

Natuurlijk zal een deel van de te verwachten arbeid-

zoekenden – zo heet dit dan – door ,,motorische” en

andere diensten worden opgevangen. Aan de andere kant

14)
In Lancashire verleent de Engelse Regering financiële steun
bij een op grote schaal doorgevoerde reorganisatie van de
katoenindustrie.
11)
Preadviezen van Prof. Dr. J. Tinbergen, Dr. G. A. Kohn-stamm en Dr. G. H. J. Abeln, ‘s-Gravenhage
1959.
Japan en India in de Vereniging voor de Staathuishoud-kunde, Prof. Dr. J. Wemeisfelder in ,,E.-S.B.” van
9 december
1959.
De Westeuropese katoenindustrie en de nieuwe markt-vormen, Dr. W. T. Kroese in ,,E.-S.B.” van
17
juni
1959.
Een onderzoek naar het toekomstige verbruik van textielvezels
en kleding in West-Europa, M. Fraenkel, ,,E.-S.B.” van
25
no-
vember
1959.

ziet men ook weer een uitstotingsproces van de landbouw.

Hoe men het draait of keert, een grotere spreiding van de

industrie vorMt meestal de eindconclusie.

Wij hebben zeker begrip voor deze opvattingen. Men

moet het ons echter niet euvel duiden als
wij
toch met grote

schrik,dergelijke gedachtengangen volgen. Dag in dag uit
wordt de Twentse textielindustrie immers geconfronteerd

met een ernstig tekort aan goede vaklieden. Om hierin

enigszins te voorzien stromen dagelijks een 2.750 forensen,

waaronder 750 vrouwelijke werkkrachten, Twente bin-

nen
18)

Daarnaast poogt men voortdurend migranten aan te

trekken. Hoewel het cijfer van het migrantensaldo uit den

aard der zaak jaarlijks wisselt, heeft de industrie met grote

opofferingen ertoe medegewerkt, dat zich na de oorlog

jaarlijks gemiddeld 850 personen in Twente vestigden
19)

En dan te bedenken dat ernstig gestreefd zou worden naar

het aantrekken van nieuwe industrieën; nâar het tot was-

dom brengen ook ian de aangrenzende ontwikkelings-

gebieden, die toch reeds het forensenverschijnsel trachten

tegen te gaan? Werkelijk, er is alle aanleiding om tot be-

zinning te manen voordat men alle mogelijke moeite doet

in de vestigingskosten voor allerlei industrieën op de be-

kende wijze tegemoet te komen
20).

Aanbieden en aanpakken.

De tegenstelling tussen een streven naar vergroting van

de werkgelegenheid en het ernstig tekort aan bekwame

werkkrachten is helaas geen schijn doch werkelijkheid.

Het is reëel dit te erkennen. Het is ook tot op zekere hoogte

te begrijpen zolang een grote industrie zoals de textiel-

nijverheid niet de absolute zekerheid van een voldoende

toekomstige werkgelegenheid verschaft. Maar welke indus-

trie kn dit dan wel?

Laten
wij
ons echter vertrouwd maken met het bestaan

van deze controverse. Het is dan de taak van de katpen-

industrie er in ieder geval voor te zorgen, dat de werkgele-

genheid, die zij biedt, ook inderdaad wordt aangegrepen.

Plaats- en tijdruimte gebieden ons hier slechts enkele en

dan nog onuitgewerkte middelen daartoe te noemen. Deze

geheel voorbij te gaan zou echter het gevaar opleveren

deze beschouwingen onafgerond te moeten laten.

Als een der belangrijkste middelen om industrie en werk-

nemers tot elkaar te brengen noemen
wij
natuurlijk de

beloning in al haar facetten. De materie, die bij elke afsluiting

van een c.a.o. tot in alle details minutieus wordt bestu-

deerd.

” Over het loonpeil in de katoenindustrie geeft de vol-

gende cijferreeks enig inzicht.

De gemiddelde uurverdiensten in de katoenindustrie

worden gunstig beïnvloed door het veelvuldig werken in

ploegen
21).
De wekelijkse arbeidsduur wordt daardoor

Hiertoe behoren
200
Duitse mannen en
500
Duitse vrou-
wen; het aantal forensen (100) dat in tegengestelde richting
Twente verlaat, is te verwaarlozen. Wat de kosten betreft,
grotere ondernemingen met bijv.
2.500 â 3.000
arbeiders hebben
jaarlijks zeker een
2
tot
3
ton aan busvervoerkosten.
De migrantensaldi van
1948
t/m
1957
bedroegen resp.
610, 709, 1.955, 980, 1.025, 1.026, 465, 963, 484, 240.
29)
Als daar zijn: het financieren van industriegebouwen, het
ter beschikking stellen van industriehallen, etc. In dit verband
is het tekenend, dat wij verwijzen kunnen naar het artikel ,,Er-
varingen met een nieuwe textielfabriek in Ter Apel”, geschreven
door de Enschedese textielfabrikant H. J. Blydenstein, in
,,E.-S.B.” van
7
november
1959.
21)
In oktober
1957 werkte
55
pCt. van het totaal aantal
arbeiders van
18
jaar en ouder in ploegen; sedertdien zal dit
percentage eerder toe- dan afgenomen zijn.

174

17-2-1960

TABEL 9.

Vergelijking van de gemiddelde uurverdiensten in de gehele
industrie met die in de katoenindustrie a)

(oktober; in centen voor volwassen mannen)

1

Gehele industrie

1
Katoenindustrie
1
(cxci. steenkolenmijnen)

1

1957

1958

1
1957
1

1958

deschoolden

194
1

193

1
197
1

201
Geoefenden

1

178
1

176
190
1

190
Ongeschoolden

.. ..

1

167
1

166
169
1

171

a)
Bron:
CBS.; 1958: voorlopige ramingen.

verkort met als gevolg een hogere uurverdienste per ge-

werkt uur. Bovendien wordt een zgn. toeslag voor de on-

aangenaamheid van het ploegenwerk gegeven. Gezegd dient

te worden dat de vakbonden in de textielindustrie op be-

kwame wijze voor de belangen van hun leden op de bres

hebben gestaan!

De cijfers van de gemiddelde uurverdiensten geven de

situatie weer onder de oude c.a.o. Wij verwachten echter,

dat ook onder de nieuwe arbeidsovereenkomst, welke tot

in 1962 door zal lopen, weinig verandering in de geschetste

onderlinge verhoudingen zal komen. De inkomstenverho-

gingen, die uit de zojuist afgesloten onderhandelingen

voortvloeien, zullen voor de textielarbeiders vermoedelijk

dan ook ongeveer evenredig zijn aan de gemiddelde inkom-

stenstijging van de Nederlandse industrie-arbeider
22).
Een conclusie, die logisch voortvloeit uit onze beschrijving
van de schaarste aan goede vaklieden. Een gevolgtrekking,

die ten overvloede aantoont hoe bijzonder ongelukkig het

moment gekozen is, waarop de theoretische, gedifferen-

tieerde loonpolitiek werd ingevoerd.

Het werken in ploegen is een tweede onderwerp, dat alle

aandacht heeft, zowel van werkgevers als werknemers.

Vooral in verband met de werktijdverkorting wordt hier

een bijzondere problematiek geschapen. Het is van groot

belang dit vraagstuk goed te bestuderen, opdat de ,,zege-

ningén”
23)
van deze nieuwigheid t.z.t. werkelijk bijdragen

tot het sçheppen van de gewenste goede sfeer.
Ten laatste het peil der vrouwenlonen. Volgens de oude

c.a.o. lag dit gemiddeld op 69 pCt. van de mannenbeloning;

in vergelijkbare arbeid echter reeds op 73 pCt.
24).
Het ligt

in de rede, dat dit percentage verder zal stijgen.

Niet alleen de verdiensten zijn bepalend als het gaat om

de vraag of de geboden gelegenheid tot werken in de textiel-

industrie ook in feite aangegrepen zal worden. De werk-

omstandigheden zijn minstens even belangrijk.

Allereerst de door de economie en de techniek bepaalde.

Het werktempo is de arbeidsvoorwaarde, die
bij
de behan-

deling van het rapport van de Stichting Textielvak wel

het meest werd besproken. Een nadere bestudering en een

vergelijking met het buitenland moet hier meer klaarheid
verschaffen. Wat de werkomgeving betreft is het een ge-

lukkige omstandigheid, dat sociale en technische eisen een

parallelliteit van aanpak vereisen
25).

Vervolgens de sociale verzorging in het bedrijf, de sociale

voorzieningen in het algemeen, het personeelsbeleid, de

Tot in
1962
wordt de stijging der loonkosten voor de
textielindustrie globaal geraamd op 15
â 16
pCt.
(mcl.
de huur-

bijslag
1960,
de werktijdverkorting, etc.).
Zij die de gelegenheid hadden de 40- of 45-urige werkweek
elders (bijv. in Australië) van
nabij
in werking te zien, zullen
met ons deze voordelen met het nodige scepticisme beschouwen.
Zie Haccou.
Gelijkmatige temperaturen, vochtigheid en verlichting;
stofbestrjding, etc. De geluidafdemping blijft vooralsnog een
probleem.

medische verzorging, het instituut der sociale werksters,

de personeelsverenigingen, cantines, was- en kleedgelegen-

heden, teveel haast om op te noemen. Dit alles past in de

nieuwe visie van het totale sociale beleid, dat na de oorlog

in Twente algemeen ingang vond.

Ten slotte de contacten tussen de werknemers en het

bedrijf. Niet zonder trots kan de textielindustrie erop wij-

zen, dat in deze bedrijfstak de ondernemingsraden het

snelst tot ontplooiing kwamen. In menig textielbedrijf

wordt tegenwoordig veel tijd
besteed aan besprekingen met

de vertegenwoordigers van het gehele persbneel. Niet alleen

komen daarbij de
bij
de wet gesuggereerde onderwerpen

als veiligheid en hygiëne, opleiding en scholing e.d. ter

sprake.. ijovendien spreekt men over vergroting van pro-

motiekansen, over het belonen van inzendingen via ideeën-

bussen e.d.! Ten slotte vindt voorlichting op econonisch

gebied plaats. Geschiedt dit in de ondernemingsraad voor

zover deze materie betrekking heeft op het eigen bedrijf,

op hoger niveau vinden eveneens discussies plaats over de

economische gevaren, die de gehele bedrijfstak raken
26).

Resumerende mogen
wij
vaststellen, dat het meest wezen-

lijke van dit alles is het ondernemersbeleid zoals dit na de

oorlog sterk bewust gericht is op de menselijke factor in

het produktieproces. Daarbij is het meermalen voorgeko-

men, dat zowel de ondernemers als de vertegenwoordigers

van leidinggevend en toezichthoudend personeel en de

grote groep van de overige medewerkers naast elkaar ston-

den
,
in de strijd voor de belangen van hiin industrie.

Het is het streven naar bestaanszekerheid, dat alle groe-

pen belanghebbenden dan tot elkaar brengt. Het is ok

deze gelijkgerichtheid, die, o.i. de zekerheid geeft, dat de

werkgelegenheid, die niet alleen heden ten dage doch ook

in de naaste toekomst wordt geboden zal worden aange-

grepen.

De per’spectieven voor deze werkgelegenheid in de Twent-

se katoenindustrie zijn zeker niet zo slecht als men wel
eens pleegt te veronderstellen: Mits men de koers in de

komende decennia met wijs beleid uitzet, durven wij die

vooruitzichten met een gematigd optimisme zelfs gunstig

te noemen.

‘Almelo.

Dr. W. T. KROESE.

Hiertoe werd een Economische Commissie van de Textiel-
industrie in het leven geroepen, welke geleid wordt door de
heer .H. A.’ C. Huysmans, voorzitter van St. Lambertus.

(Advertentie)

NEDERLANDSCHE ECONOMISCHE HOOGESCHOOL

Op het kantoor van de secretaris van curatoren kan

worden geplaatst een

ADJUNCT-SECRETARIS

Academische opleiding (liefst economische of juridische)
vereist evenals enkele jaren ervaring in- vergelijkbare functie, bij het . bedrijfsleven, bij de overheid of in de
advocatuur en belangstelling voor administratief-organi-
satorisch werk. Leeftijd bij voorkeur tussen 30 en 35
jaar. Aanvangssalaris tussen f700,— en f. 900 per
maand, afhankelijk van ervaring en leeftijd; verdere
vooruitzichten afhankelijk van gebleken geschiktheid.

Nadere informaties worden gaarne verstrekt door de
secretafis van curatoren, Eendrachtsweg
60
te Rotterdam,
tot wie ook – met de hand geschreven – sollicitaties
dienen te worden gericht.

1721960

.

175

De mètaalindustrie in Overijssel

Wanneer in kort bestek een beeld geschetst zal worden

van de metaalindustrie in Overijssel, dan is het noodzakelijk

eerst na te gaan welke bedrijvigheid in deze beschouwing

zal worden betrokken. Eigenlijk is het in de tegenwoordige

fase van de ontwikkeling van de metaalindustrie in Neder-

land reeds een wat willekeurige beperking om alleen te

schrijven over de metaalindustrie in Overijssel.

Het is wel duidelijk, dat de bloeiperiode van de ,,alge-

mene machinebouw” achter ons ligt, de periode van véôr

1940, toen wij nog trots waren in een bedrijf
eigenlijk
alles

te kunnen maken. De noodzaak tot een vergaande specia-

lisatie kennen wij reeds vele jaren. Daarbij is een taakverde-

ling ontstaan, waarbij de metaalindustrie in geheel Neder-

land is betrokken. Door concentratie en decentralisatie

is een ontwikkeling gevolgd waardoor fabrieken uit vrijwel

alle provincies in Nederland samenwerken met bedrijven

en produktie-eenheden in andere delen van het land.

De ontwikkeling van de metaalindustrie in de laatste
tien jaar kan daarom niet alleen beoordeeld worden op
grond van de toename van het aantal in deze bedrijven

werkzame personen, hoe imposant deze uitbreidingen ook

mogen
zijn.
Daarnaast moet onderkend worden, dat de

metaalindustrie ook in Overijssel in de jaren na 1945 veel

sterker is geworden door kwalitatieve ontwikkeling van
haar produkten, door de toepassing van eigen vindingen

en eigen ontwikkeling, door een wetenschappelijke voor-

bereiding van produktiemethoden en een op laboratorium-

onderzoek gebaseerde kennis van toe te passen materialen,

door specialisatie en door een steeds verder doorgevoerde

serie-fabricage.

De metaalindustrie in Overijssel kent vrijwel geen

scheepsbouw, vliegtuigbouw of auto-assemblage. Wel is

de transportmiddelenindustrie vertegenwoordigd door en-

kele rjwielfabrieken. Machinefabrieken, constructiewerk-
plaatsen, apparatenbouw, draadindustrie en gieterijen zijn

ruim vertegenwoordigd. Aan dit soort bedrijven wordt

verder de aandacht geschonken; de elektro-technische

industrie, die overigens wèl in de tabellen en grafieken is

begrepen, wordt in een afzonderlijk artikel behandeld.

Maar ook met deze beperkingen blijft het nog een leven-

dig beeld, dat de metaalindustrie in.Overijssel te bieden

heeft.

In Overijssel, waar eind 1958 rond 760.000 Nederlanders

woonden, waarvan:
55.145 in Zwolle;
26.250 in Kampen;
54.389 in Deventer; 49.603 in Almelo;

59.350 in Hengelo en
121.981 in Enschede,

is na de textielindustrie de machine-industrie,
mcl.
de dek-

tro-technische industrie, de belangrijkste bedrijfstak. De

ontwikkeling, die zich in een tiental jaren heeft voltrokken,

wordt in bijgaande tabellen aangegeven.

Wanneer wij de groei vaii de metaalindustrie in Ovçr-

ijssel vergelijken met die in geheel Nederland, en met die

van de gehele industrie in onze provincie en het gehele

land, dan wordt nog eens duidelijk, welk een groterol de

metaalindustrie bij de industrialisatie van ons land heeft

gespeeld. Dat Overijssel niet is achtergebleven bij deze

landelijke ontwikkeling is, zowel voor de gehele industrie

als voor de metaalindustrie, uit grafiek 1 te zien.

TABEL 1.

Aantal arbeiders in de Over jjsselse industrie a)

1948

1959

Stijging
in pCt.

35.7.97
36.473
2
13.312
18.685
41
Textielnijverheid

………………

9.086
9.725
7
Metaalnijverheid b)

…………..

Voedings- en genotmiddelen
5.901
8.290
40
Kleding en reiniging

………….

7.897
12.368
57
Diverse bedrijfstakken
…………
Totaal

…………………….
71.993
85.541

Exclusief kantoorpersoneel.
Aantal arbeiders in de metaalindustrie
inclusief
de elektro-technische
industrie.

Grafiek 1.
Procentuele groei van het personeel van de metaal-
industrie en de gehele industrie, landelijk en in de provincie
Overijssel gedurende de periode 1948-1
959

GRAFIEK 1

%
160
150

140

130
120

IlO

lOO

0

,,
w

.in .
,
v

vi

,,

,.,

vi

01

t

METAALIND. IN OVERJSSEL

GEHELE INDUSTRIE OVER’JSSEL

METAALIND. LANDEL’JK

GEHELE INDUSTRIE LANDELiJK

Hierboven werd er reeds op gewezen, dat het aantal per-

soneelsleden alleen geen juist beeld van de groei van een

bedrijfstak kan geven, maar dat ook de kwaliteit van het

gemiddelde personeelslid in de ontwikkeling een grote rol

speelt. Het is belangwekkend uit grafiek 2 te zien, dat de

personeelssamensteiling van de metaalindustrie in verge-

lijking met andere bedrijfstakken grote verschillen ver-

toont.

In de eerste plaats valt op, dat de metaalindustrie naar
verhouding veel meer beambten heeft dan de andere be-

drijfstakken. Dit is geheel te verklaren uit de zeer gespe-

cialiseerde taakverdeling en werkvoorbereiding, welke in

de metaalindustrie noodzakelijk is om met haar produkten

doof eigen ontwikkeling en gespecialiseerde produktie-

methoden de strijd op de binnenlandse eh op de wereld-

markt tegen de buitenlandse concurrentie te blijven voeren.

Door de staffeling in vele trappen van kennis en verant-

woordelijkheid zijn er goede promotiekansen in de bedrij
r

ven. Een ander facet is het in vergelijking met andere be-

17-2-1960

177

GRAFIEK 2

•Ir
.
1ijvl
1
!P
Iiu:1sG.5.la1.

.rIIUl.FlJ.

f.Y.UUJJL.]I*l

– VOEDING-EN
GENOTMIDDELEN

KLEDING EN
REINIGING

METAALINDUSTRIE

TEXTIELINDUSTRIE

Grafiek 2.
Samenstelling van het personeel in enkele der belangrijÏste bedrjfstkken in Overijssel in 1959.

O

0

0
O
o

o

8
O

0

0

0
0

drijfstakken geringe aantal vrouwelijke werknemers in de

metaalindustrie. Hierdo6r bestaat verhoudingsgewijs in

meerdere mate de mogelijkheid, dat juist de gezinshoofden

in de metaalindustrie werk zullen kunnen vinden. Dit is

één van de redenen waarom gemeenten op de vestiging

van een iietaa1bedrjf, gesteld zijn.

Het oudste en nog steeds het belangrijkste vestigings-

gebied van de metaalindustrie in Overijssel is gelegen in

Twente. Daarnaast
zijn
er concentraties. in de Noord-

Westhoek met Kampen en Zwolle als middelpunt en in

westelijk Overijssel, ni. in Deventer en omgeving. Over de

gehele provincie verspreid ligt voorts een aantal kleinere

en middelgrote bedrijven. In tabel 2 wordt de ontwikke-

ling van de metaalindustrie tussen de jaren 1949 en 1959

in deze verschillende gebieden aangegeven.

Grafiek 3.
Uitbreiding van de metaalindustrie (inclusief elektro-
technische industrie) over verschillende bedrijfsgrootten van
1948-1959.

Gl

6000
5000

4000

3000

2000

1000

In

0

0

0

0

0

zo
e

0

in

0

0


0
ni

0

2
;

T
ni

0

0

I
n

In
CI
Lii

In

In de Noord-Westhoek met Kampen en Zwolle als

middelpunt is de uitbreiding, naast een geringe toename

van het aantal kleine eri middelgrote bedrijven, vnl. het

gevolg van de vestiging in Zwolle var enkele grote bedrij-

ven, die elders in het land en in Twente ontwikkelde pro-
dukten fabriceren, waarvan de verkoop door het moeder-

O

0

0

0

0

0
O

0

0

0.

0

0
0

0

0

o

o

bedrijf wordt verzorgd. Ook de groei van een bedrijf in

Kampen, waarvan de produkten vnl. in de consumptie-

goederensfeer liggen, valt op.

In Deventer en omgeving is een groot aantal kleinere

en middelgrote ,.bedrjven gevestigd met een grote ver-

scheidenheid van produkten, waarbij stalen meubelen,

ledikanten en matrassenfabrieken verhoudingsgewijs grôot

in aantal zijn. In dit gebied is een tweetal bedrijven sterk

gegroeid, nl. een blikfabriek en een fittingfabriek met een

zeer gespecialiseerd produktieprogramma op internatio-

naal niveau. Verspreid over de provincie vinden wij een

aantal fabrieken, die als plaatselijke verzorgingsbedrjven

een lSelangrijke rol spelen, maar ook landbouwmachines

vervaardigen en hijswerktuigen, of als toeleveringsbedrjf

fungeren.

TABEL 2.

Aantal bedrijven met tien en meer arbeiders en
aantal arbeiders in de metaalnjjverheid in Overijssel

in 1948 en 1959

aantal

bedrijven
aantal

arbeiders
vestigingsplaats
1948

1

1959 1948

1

1959

Kampen en Zwolle en Om-

Deventer en omgeving
Twente

………………
25 110

44
35
143

1.924
1.443
9,457
2.707 3.346
11.955

geving

……………….35

(waarvan Hengelo en om-
geving)

……………….
Rest van Overijssel

………
(
37
)
17
(45)
21
(6.956)
488
(8.441)
677

187
243
13.312 18.685
Totaal in 0verijssl
………

In Twente is de metaalindustrie in hoge mate een indus-

trie van kapitaalgoederen. Hebben de bedrijven in Almelo

en Enschede misschien nog niet geheel dit accent, in Hen-

gelo is dit van oudsher wel liet geval. De veelheid van pro-

dukten, die in de Hengelose metaalindustrie wordt ont-‘

wikkeld, maakt Hengelo steeds meer tot wetenschappelijk

middelpunt van waaruit de over Nederland en het buiten-
land verspreide dochterondernemingen worden gesteund.
In Almelo en Enschede, en’ verspreid in Twente, is een

aantal bedrijven gevestigd, die zich gespecialiseerd hebben

op de levering aan de textielindustrie. Daarnaast bevindt

zich een aantal reeds vele jaren bestaande bedrijven, die

een gezonde groei doormaakten op grond van eigen ont-

wikkeling van waterreinigingsinstallaties, tandwielkasten,

hijs- en hefwerktuigen, produkten van de draadindustrie,

bakkerijmachines, gieterij-apparatuur, ventilatoren, stalen

meubelen etc.

178

17-2-1960

Hengelo valt
bij
haar Twentse zustergemeenten wat uit

de toon, omdat hier niet de textielnijverheid de grootste

bedrijfstak is. Naast de elektro-technische industrie en de

ch’emische industrie is de’ metaalindustrie hier de belang-

rijkste bedrijfstak, welke vnl. is geconcentreerd in enkele

grote bedrijven. Het is een gelukkig verschijnsel, dat de

toename van de bedrijvigheid in de laatste tien jaren zich

vnl. heeft afgespeeld in deze bedrijven met haar eigen ont-

wikkelingsbureaus en laboratoria (zie, grafiek 3). De in

Nederland nog steeds schaarse technische krachten kon-

den daardoor in teamverband worden ingeschakeld
bij
de

ontwikkeling en vervaardiging van apparaten, appendages,
dieselmotoren, gietstukken van staal,
gietijzer
en non-ferro

metalen, pompen, stoomketels, stoomturbines en ventila-

toren. Het is dan ook geen toeval, dat
bij
een aantal be-

drijven in Hengelo, bestellingen werden geplaatst op in-

stallaties en delen voor kernenergiecentrales in Nederlând

en het buitenland, bestellingen, die jammer genoeg in eigen

land iog steeds op zeer beperkte schaal te krijgen zijn.
Een goede vakopleiding in de fabrieken en op de tech-

nische scholen heeft deze ontwikkeling ontegenzegglijk

gesteund. Vele leerlingen van de sterk uitgebreide H.T.S.-

opleiding in Twente vonden
bij
de metaalindustrie een

werkkring.
Bij
de machinefabrieken werken in verhouding

tot de rest van de Nederlandse metaalindustrie zeer vele

academici en ingenieurs.

Nu ontbreekt voor het Oosten van Nederland, en wel

speciaal voor de metaalindustrie in Twente, nog het sluit-

stuk voor de gezonde verdere ontwikkeling: het technisch

hoger onderwijs. Een dergelijke instelling is èn voor de.

hogere• technici in de bedrijven, die behoefte hëbben aan

een regelmatig wetenschappelijk ,,gesprek” met hun col-

lega’s aan een hogeschool èn voor de gezinnen, waarvan

de kinderen een verdere studie in de buurt van hun woon-

plaats zouden kunnen krijgen, van het allergrootste

belang. Een technische hogeschool, liefst in het middel-

punt van deze bedrijvigheid, zou van enorme betekenis

zijn voor de sfeer en de achtergrond van de bedrijven in

Twente en het Oosten van het land en voor een verder-

gaande gezonde ontwikkeling. Een ontwikkeling, die zal

leiden tot een verdere concentratie van kennis, in het

bijzonder in de kapitaalgoederensector van de metaal-

industrie – dus tot concentratie van laboratoria, research-

afdelingen, ontwikkelings- en constructieafdelingen.

Gespecialiseerde produktie-eenheden zullen over het bin

nen- en buitenland verspreid gevestigd kunnen zijn, maar

gebonden aan een centrale organisatie, die behalve voor

de ,,kennis” ook voor de tweede factor van onze industria-

lisatie, ni. het benodigde ,,kapitaal”, zorg moet dragen.

Dit neemt overigens niet weg, dat kleine en middelgrote

bedrijven wel degelijk zelfstandig een rol zullen kunnen

blijven spelen als tijdig gezorgd wordt, dat voor deze be-

drijven de bronnen van kennis en kapitaal verzorgd ‘zijn en
de afzet voldoende gespreid is over binnen- en buitenland.

Naast de algemene machinebouw – die zich op den

duur in hoofdzaak zal beperken tot hulp aan industrieën

in de directe omgeving op het gebied van onderhoud

en reparatie – zullen deze bedrijven zich moeten specia-

liseren op een enkel produkt of halifabrikaat, dat 6f in

serie vervaardigd kan worden en/of een gespecialiseerde

produktiemethode mogelijk maakt.

Famiievennootschappen zullen, misschien in enkele

gevallen zelfs wel met offers voor de eigenaren, ,,open”

moeten worden gemaakt om de financiering van de in-

vestering en van de ontwikkeling van hun speciale produkt

GEMEENTE OLST

7600 inwoners

gunstige leeftijdsopbouw.

Verbindingen:
IJssel (loswal); rijksweg Deventer-

Zwolle; N.S. uurfrequentie naar N., Z., 0. en

W. van Nederland.

Beroepsbevolking:
50%
md., 30% agrar., 20%

overige sectoren.

Industriële sector:
(veel export) omvat: 2 vlees-

warenfabr., 1 baconfab., 1 asfaltfabr. annex.

verffabr., 3 steenfabr., 2 machinefabr., 1 farm.-

chem. fabr., 1 houtbedr.

Agrarischç sector
omvat: 2 zuivelfabr.,, 1 fruit-

veiling.
Industrieterrein beschikbaar:
ruim
2.5
ha, bouw-
rijp, fund. op staal, zeer gunstig gelegen tegen-

over N.S.-emplacement.

Nutsbedrijven:
Waterl., elçktr.voorz. Aardgaslei-

ding biedt mogelijkheden.

Arbeidskrachten:
Doordat bevolking van Olst en

ruime omgeving goed arbeidsgeschikt is voor

industrie is OLST

Industrieel werkcentrum
met ruime’ mogelijkhe-

den. .

GOED WERKMLLIEU,

AANTREKKELIJK WOONMLLIEU.

Inlichtingen bij het gemeentebestuur van Olst.

(Advertentie)

mogelijk te maken door het aantrekken van nieuw

kapitaal. De verkoop- en eventueel de exportorganisatie,

zal
dikwijls
opgebouwd moeten worden in samenwerking

met andere firma’s, die niet-concurrerende produkten of

halifabrikaten voor dezelfde afnemers of afzetgebieden

maken. Export zal voor gespecialiseerde bedrijven in

Nederland meestal noodzakelijk zijn. Onze binnenlandse

markt is voor een economische bedrijfsomvang voor vele

produkten te klein. De Euromarkt zal men nog vele jaren

niet als binnenlandse markt mogen zien, maar voor de

produkten uit de metaalindustrie integendeel als één van

de moeilijkste exportgebieden, waar men sterke’ con-

currenten uit het land zelf zal ontmoeten.
Al met al opgaven voor de ondernemer en zijn mede-

werkers in de metaalindustrie, die een grote mate van ver-

antwoordelijkheid en vasthoudendheid vragen. Gelukkig

zijn dit eigenschappen, die
bij
de bewoners onzer provincie,
naar de historie heeft geleerd, in ruime mate aanwezig zijn,

zodat wij een verdere ontwikkeling van de metaalindustrie

in Overijssel met vertrouwen tegemoet mogen zien.

Hengelo.

.

Ir. A. M. AVÉRES.

17-2-1960

.

179

5
;

S

-.

S

•,,

S
,

S
_

S.

L

¼

/

MAGNÊFIX installatie met twee lastscheidings-

schake!aars en een beveilligde aftakking.
Breedte per schakelveld 7,5 cm.

Totale breedte van

het

driewegstation

slechts

50 cm.

langer dan een halvé eeuw vervaardigt de

N.V.

HAZEMEYER

eleciro-

technisch schakelmateriaal voor laag- en hoogspanning.”

.HH

Reeds

Thans tot 50.000 Volt.

• •

.

Met haar ruim 2000 medewrkers is zij in ‘Nederland

het

grootste

en

toon-

aangevende bedrijf op dit gebied.

S
.

5

. ,

Dank zij haar intensieve research kunnen de steeds groeiende eisen

tegemoet

worden getreden met up to date schakelmateriaal.

S


Als eerste ter wereld lancerde zij, onlangs 10,000 Volt

schakelmateriaal

met

totale isolatie van tot heden ongekend kleine afmetingen.

N.V.’HAZEMEVER
HENGEL

0

180′
,

S

17-2-1960

II

Twente als centrum van. Overijssels

elektrotechnische industrie

Energie is onontbeerlijk voor bedrijvigheid en welvaart.

De meest toegepaste vorm is de elektrische energie. Opge-

wekt in centrales, voortgeleid door kabels en bovengrondse

lijnen, bereikt zij als sterkstroom de verbruikers. Sterk-

stroom duidt op relatief grote elektrische stroom in tegen-

stelling tot de naar verhouding kleine stromen, die in de

elektronica hun toepassing vinden. Elektromotoren voor het

aandrijven van machines en apparaten, elektro-ovens en

kachels voor verwarmingsdoeleinden; de elektrolyse in

de chemie; de lampen voor verlichting, zij alle maken ge-

bruik van sterkstroom. Daarentegen speelt de door de

elektronica gebruikte zwakstroom de hoofdrol in de tele-
communicatiezoaIs radio, televisie, telefoon en telegraaf.

Overjssels elektrotechnische industrie beweegt zich niet

alleen van origine, maar ook heden nog steeds overwegend

op het gebied van de sterkstroom.
De door de Overijsselse elektrotechnische industrie ge-.

boden werkgelegenheid aan 6.000 personen is ongeveer,

gelijk aan de helft van de werkgelegenheid die deze branche

in overig Nederland biedt. Gerekend naar het aantal in de

elektrotechnische industrie werkzame personen blijkt 99

pCt. van deze branche in Twente gevestigd te zijn. Wordt

nagegaan hoe op dezelfde basis de geografische verdeling

over Twente is, dan blijkt een sterke concentratie aanwezig

te zijn in Hengelo. Historisch is dit te verklaren, indien

men bedenkt dat de mechanisatie in de zich in de negen-
tiende eeuw ontwikkelende textielnijverheid de opkomst

van de metaalindustrie in Hengelo bewerkstelligde.

Tegen het einde der negentiende eeuw begonnen zich

de mogelijkheden tot het aanwenden van elektrische drijf-

kracht in deze beide takken van nijverheid te openbaren

en het was R. W. H. Hofstede CruIl, die in 1894, eerst in

Borne, maar kort daarop iii Hengelo de fabricagek van

elektrische apparaten ter hand nam. Hieruit ontstond de

Heemaf N.V. Mede dank zij de metaalindustrie in Hengelo

kon dit bedrijf, dat naast de elektrotechniek zozeer de me-

taalbewerkingservaring van node had, zich ontplooien.

Reeds in 1907 ontstond in Hengelo een tweede elektro-

technisch bedrijf. Het legde zich toe op de vervaardiging

van schakelmateriaal. Thans was het F. Hazemeyer, die

het initiatief nam en wiens naam nog steeds in die van de

onderneming voortleeft. Pas na de eerste wereldoorlog

vestigden zich meer elektrotechnische industrieën in Twene,

welk verschijnsel zich na de tweede wereldoorlog herhaalde.

Met recht mag dus worden geconstateerd, dat Hengelo de

bakermat van de Twentse elektrotechnische industrie is.

Deze positie heeft het niet prijsgegeven, integendeel, thans

is 90 pCt. van deze branche in Hengelo gevestigd. Daar-

naast mag echter Haajcsbergen met haar elektrotechnische
bedrijven ook zeker niet onvermeld blijven.

Eén der industrieën in Hengelo voor de fabricage van

signaalapparaten heeft in het afgelopen decennium een

snelle ontwikkeling doorgemaakt, niet in het minst dank

zij de gunstige combinatie van fijnmechanische en elektro-

nische arbeid, een nouveauté derhalve temidden van de

uitgesproken sterkstroomindustrieën.

Het leeuwedeel van de produktie der Twentse elektro-

technische industrie wordt gevormd door kapitaalgoederen.

Heeft enerzijds het kapitaalgoederen-karakter een gevoe-

lige teruggang veroorzaakt in de bedrijvigheid ten gevolge

van de investeringsbeperking in
1958,
anderzijds is het

veelal aan de diversiteit der fabricageprogramma’s en aan

de bijtijds
getroffen maatregelen te danken, dat de inzin-»
king mede door haar »beperkte duur geen ernstige schade

toebracht aan de spankracht der ondernemingen. De werk-

gelegenheid is weer op peil en het aantrekken van de be-

nodigde arbeidskrachten is, evenals in andere delen van

ons land, een al weer niet eenvoudige taak.

Tot het meest belangrijke binnenlandse afzetgebied be-

hoort de elektriciteitsvoorziening met haar centrales, kabel-

netten en schakelhuizen, de industrie in al haar schakerin-

gen, – hét leger, de vloot en de luchtmacht, de koopvaardij

en de spoorwegen. Voorts worden geleverd uitrustingen

bestemd voor bruggen, sluizen en gemalen alsmede de

elektrische installaties voor openbare gebouwen, kantoren

en woonhuizen. Een indruk van de verscheidenheid en de

soort der in de Overjsselse elektrotechnische industrie ver

vaardigde kapitaalgoederen geeft onderstaand, overigens»
nog niet volledig, overzicht van de voornaamste produkt-

groepen. »

Generatoren en elektromotoren voor draaistroom en gelijk-
stroom;
aanloopapparatuur voor diverse motorsoorten;
elektrische uitrustingen voor locomotieven en motorwagens;
schakelborden en schakel lessenaars;
gesloten schakelmateriaal voor laagspanning;
gesloten, resp. totaal geïsoleerd, schakelmateriaal voor hoog-
spanning;
vermogensschakelaars voor 50.000 volt;
explosieveilig schakelmateriaal voor mijnen en olie-industrie;
licht- en krachtverdeelinstallaties in gietijzer, plaatstaal en
kunststof;
radarapparatuur, bijv. radaranténne Schiphol;
vuurleidingen voor» land- en zeemacht;
vliegtuiguitrustingen, o.a. voor de F 104;
grondkabels en waterkabels voor laag- en hoogspanning;
telefoon- en signaalkabels;
telefoontoestellen;

»

thermostaten, startrelais en motortemperatuur-beveiligings-
schakelaars;
verkeerslichtinstallaties met elektronische besturing;
elektronische garenreinigers voor de textielindustrie en
elektronische apparatuur voor kwaliteitscontrole
1
op verweef-
baarheid.

Slechts enkele specialiteiten der. Twentse elektrotech-

nische. industrie mogen uit dit gevarieerd programma wor-

den gelicht voor een nadere beschouwing.

Draaistroomcompoundgeneratoren speciaal voor toepas-
sing aan boord van schepen.
Kenmerkend is dat de opge-

wekte spanning, onafhankelijk van een meer of ininder

zware belasting der generatoren, beter dan
bij
de klassieke
methode met opwekker constant wordt gehouden, terwijl

de regeling zonder bewegende delen geschiedt.

Magnefixschakelaars voor hoogspanningsdistributjesys

temen, gebaseerd op het principe van totale isolatie.
Rond
alle onder spanning staande delen is een hard, duurzaam

isolatiemateriaal gegoten van zodanige vorm en kwaliteit,

dat een metaalomhulling overbodig is en installaties ver-

kregen worden van uiterst geringe afmetingen.

17-2-1960

*

181

Luchtverkeersbeveiligingsinstallaties voor vliegvelden.

Met dit vernuftige, op radar werkende systeem, is het

mogelijk op veilige wijze . een grotere verkeersintensiteit

op vliegvelden toe te laten dan thans met de huidige sys-

temen het geval is.

Met het hierboven gegeven overzicht moge een indruk

zijn gegeven van de betekenis der. Twentse elektrotech-

nische industrie. Door ondernemerszin, vindingrijkheid en

werkkracht alsmede door een doelgerichte research heeft

Twente in elektrotechnisch Nederland de rol kunnen Spe-

len, die het zich voorstelt, nl.: een waardige
bijdrage
in de

toepassing der elektrotechniek te leveren door het ontwer-

pen en vervaardigen van kwaliteitsprodukten, die aan de

steeds groeiende eisen beantwoorden. Zij zal deze op zich

genomen taak onverminderd voortzetten, geschraagd door
de erkenning welke
zij
ontmoet in het bedrijfsleven, de

defensie, de scheepvaart, en
bij
de overheidsorganen be-

last met de elektriciteitsvoorziening, een erkenning welke

zij nodig heeft en zonder welke zij niet zal kunnen groeien

en gedijen.
Het elektrotechnisch
onderwijs
in Twente wordt druk

bezocht en het uitgebreid technisch onderwijs voorziet

reeds in een dringende behoefte. Het zelfde geldt uiteraard –

voor het hoger technisch
onderwijs
in Enschede en Hengelo.

Mocht tot oprichting van een Technische Hogeschool in

Twente, in het hart van het Oostnederlandse industrie-

gebied worden besloten, dan zou de wisselwerking tussen

dit instituut en de industrie de onmisbare steun aan de
laatstgenoemde geven die het behoeft om haar weten-

schappelijk niveau in de pas te doen blijven gaan met dat

in de omringende landen! Tevens zou dit voor de Hoge

School de mogelijkheid openen om in zeer nauw contact

met de zo gevarieerd georiënteerde
bedrijven
en haar

laboratoria de opleiding der ingenieurs te verzorgen.

Dat Nederland als relatief jong en klein industrieland

de elektrotechnische industrie haar volle vertrouwen op

vanzelfsprekend reële basis schenkt, is te meer van belang

omdat het handhaven en uitbouwen van de binnenlandse

markt haar als uitgangspunt moet dienen om in het con-

cert der Europese industrie haar partij mee te blazen. De
huidige produktiecapaciteit van de elektrotechnische in-

dustrie in Twente mag geraamd worden op f. 140 m1n.;

de exportcapaciteit mag op ongeveer f. 50 mln, worden

gesteld. Een indirecte export schuilt in de fabricagelicenties,

die Twentse elektrotechnische bedrijven verlenen aan

fabrieken in Europa, Zuid-Amerika en Azië. Bovendien

bezitten enkele ondernemingen eigen bedrijven in het bui-

tenland. Omgekeerd wordt de steun van gerenommeerde

buitenlandse bedrijven aanvaard in de strijd om de evo-

lutie op speciale terreinen te kunnen volgen.
Het ligt in de verwachting, dat in toenemende mate con-

tacten voor studie en ontwikkeling met collega’s in het

buitenland zullen moeten worden gelegd. Voorwaarde voor

het welslagen van nauwe, vruchtbare samenwerking in

deze zin ter versterking van onze industriële positie, en

die der toekomstige werkgelegenheid en welvaart is even-

wel, dat de Twentse elektrotechnische industrie intensief

haar research kan voortzetten en zich de nodige in-

vesteringen kan getroosten.

Fengeto.

J. H. A. ALPHI3RTS.

(Advertentie)

courante kabeltypes uit voorraad,

CRITO

of met korte levertijd

grondka’bels met.

papier-isolatie

betrouwbaarheid
duurzaamheid

kwaliteit

182

.

.

17-2-1960

De kleine industrie en haar betekenis
Wie aan industrieel Overijssel denkt, denkt het eerst

aan Twente. En wie aan Twente denkt, denkt aan textiel,

Geen wonder. De spectaculaire grootbedrijven met hun

schier eindeloze reeksen spindels en weefgetouwen spreken

tot de verbeelding. En nu deze reuzen zich nog verder gaan

versterken door – uiteraard spectaculaire – concentratie,

brengt de pers het bestaan van de textielindustrie nog eens

extra onder de aandacht van het publiek. Toch is het ont-
staan van deze bedrijfstak in Overijssel begonnen met de
activiteit van enkele mensen met een goede kijk op vesti-

gingsfactoren. En één van die gunstige factoren was d

aanwezigheid van vele kleine produktiecellen. Op de Twent-

se boerderijen
namelijk
werd ‘s winters het vlas – hier

vroeger geteeld – gesponnen en geweven. Al spoedig maak-

ten de kooplieden die via de zogenaamde Hessenwegen de

handel tussen west en oost verzorgden, dat de overtollige,
niet voor eigen gebruik bestemde, weefsels afzet vonden.

Een verdere stap was dat de kooplieden andere soorten

garens op de boerenhoeven ,,in loon” lieten weven en daar-

na verkochten. Deze huisnijverheid, die maakte dat velen

hier het behandelen van garens en weefsels ,,in de vingers”

hadden, was de rechtstreekse reden waarom de Neder-

landsche Handel Maatschappij in de vorige eeuw, in com-

binatie met Engelse ,,know how”, tot fabrieksmatige textiel-

bewerking in Twente overging. Uit die tijd stammen de
fabrieksnamen waarin het. woord ,,stoom” is verwerkt:

,,stoomspinnerij”, ,,stoomweverij” en ,,stoomblekerj”.

Maar ook de grote metaalindustrie die de leek na enig

nadenken in Overijssel weet te noemen, is vooral in Twente

gevestigd. Zij ontstond uit de behoefte van de textielindus-
trie aan machines en toebehoren en vormde aldus de eerste

dikke zijtak aan de stamboom die in de Twentse boerderijen
was geworteld. Dat zij zich later in geheel andere richtingen

ontwikkelde doet daar niets aan af.

Om op de tweede dikke zij tak te komen worden van de

leek die
wij
in gedachten aan het interviewen zijn, meer

deductieve dan inductieve capaciteiten gevraagd. Het tot

kledingstukken maken van het geweven doek, het confec-

tionerén, geschiedt immers voor een zeer belangrijk deel

in kleinere bedrijven en het zal ons slachtoffer vrij veel

moeite kosten in deze bedrijfstak grote namen te noemen.
Enkele merken zal
hij
wellicht weten op te brengen, vol-

komen in het duister tastende of deze in Groningen, Am-

sterdam, of Oldenzaal worden gefabriceerd.

Wanneer
wij
hem thans verbieden verder aan Twente

te denken, dan zal hij misschien nog uit zijn herinnering

weten op te diepen dat Deventer ook wel ,,koekstad” wordt

genoemd en dat er ook nog Genemuider matten
zijn.
Dat

de koekstad meer conservenblikjes dan koek en Genemui-

den meer kokosmatten dan Genemuider matten voort-

n
e it

o

Wat maakt de Nederlands-Amerikaanse Fittingfabriek?

A. Pijp
fiuinqs
Voor gas-, water-, stoomleidingen, centrale ver-
warmings- en sanitaire
installaties.

De constant hoge kwaliteit en de maatnauwkeurigheid
van de Nefit fittings worden bereikt door voort-
durende, strenge controle tijdens het gehele fabricage-
proces van grondstof tot eindprodukt.

2

R. Seriegietu’erk

Voor handel en industrie vervaardigen wij serie-
gietwerk in Nefit Malleable,

Dit materiaal leent zich bij uitstek voor gietwerk in
ingewikkelde vormen in een zeer grote verscheidenheid.
Uitstekende mechanische eigenschappen, nauwkeurig
aan de maat, geen harde gietkorst en daardoor bijzonder
goed bewerkbaar. Van de mechanische eigenschappen
brengen wij onder uw speciale aandacht: Treksterkte
ca. 44 kg/mm
2
. Rekgrens ca. 25 kg/mm
2
. Rek ca. 12
0
/.
Bij een wanddikte van de trekstaaf van 9 mm.

N.V. Nederlands-Amerikaanse Fittingfabriek

Postbus 3

D E V E N T E R

Telefoon (06700) 5444

(Advertentie)

17-2-1960

.

183

brengt, zal hij niet weten. En de rest is voor hem een indus-

trieel vacuüm, waarin ambachtslieden, winkeliers, ambte-

naren en boeren op weinig opziendbarende wijze hun kost

trachten te vergaren. Maar over die rest wilden wij het nu

eens hebben. De grote bedrijven zijn van groot belang –

wij zouden niet anders durven beweren – maar de vele

kleintjes maken ook een grote.

De betekenis van de kleine industrie is drieërlei. In. de

eerste plaats vertegenwoordigt zij een grote industriële

werkgelegenheid. In 1959 telde Overijssel niet minder dan

1.000 fabrieken met meer dan tien man personeel. In totaal

werkten daarin 100.000 mensen. In verhouding tot de be-

volking telde Overijssel jarenlang de meeste industrieel

werkzame inwoners van alle provincies. In 1958 heeft Lim-

burg Overijssel van deze positie verdrongen. De onder-

nemingen met meer dan 1.000 man zijn slechts dertien in

getal. Leggen we de grens van het grootbedrjf iets lagér,

bij 500 man, dan stijgt het aantal grote bedrijven tot 37.

Deze geven werk aan ca. 45.000 mensen. De overige 55.000

vinden hun bestaan in ca. 960 fabrieken. De volgende tabel

geeft een inzicht in de spreiding over de statistische grootte-

klassen. /

De Over jjsselse industrie naar grootteklasse
(1 juli 1959)

Personeelssterkte
Aantal
vestsgingen
Aantal
mensen
(iemsddeld
aantal men-
sen per
vestiging

459
.

8.428
18

10-25

…………………..

26-50

…………………..
252
9.927
39
130
10.514
81
841
28.869 34
14.257
170
.

17
13.739
416

51-100

…………………
.

101-500

………………..
27.996
240

10-100

…………………

101-250

…………………84

24
19.905
829

251-500

…………………33
.

24.437
1.880
501-1000

…………………
.
1001

en

meer

……………..
..
44
13
342
1.198 501

en

meer

……………..7
rotaal

…………………..
995 101.207
102

Het is uit deze cijfers duidelijk, dat de kleine industrie

een niet te onderschatten bijdrage vormt tot de werkgele-

genheid. In het licht van de Euromarkt en de daaruit voort-

vloeiende fusiedrang is het verklaarbaar, dat de mening
volgens welke het kleine bedrijf langzamerhand zal uit-

sterven veld wint. We vragen ons af of dit juist is. Uit de

cijfers voor Overijssel blijkt namelijk het tegendeel. Sinds

1953 steeg het aantal bedrijven met 10 tot 100 man van

753
tot 841. De gemiddelde grootte bleef onveranderd, het-

geen een werkgelegefrheidsvergroting van 11 pCt. voor deze

groep met zich bracht. Ook de middelgrote bedrijven na-

men in aantal toe,
namelijk
van 88 tot 117 stuks, maar hun

gemiddelde personeelsbezetting daalde van 260′ tot 240

man. Het aantal grote bedrijven met meer dan 500 mensen
steeg weliswaar met één bedrijf, maar hun totale bezetting
daalde van ruim 46.000 tot ruim 44.000 mensen.
‘Uit de gegevens blijkt nog een ander pikant feit. Tijdens
de recessie van
1957/1958
toonde de kleine industrie een

aanmerkelijk grotere stabiliteit in personeelsbezetting dan

de grote bedrijven. Deze beide factoren maken dat het be-

staan van een groot aantal kleine vestigingen vanuit werl-

gelegenheidsoogpunt aantrekkelijk is voor een gebied.

In de tweede plaats zijn de kleine bedrijven van belang

omdat zich onder hen de zgn. toeleveringsbedrijven

bevinden. Bijna elke grote industrie ziet zich gaarne om-

ringd door kleinere, die zorgen voor de levering van allerlei

benodigdheden, welker vervaardiging storend is voor de

eigen massaliteit. We moeten dit weliswaar niet overdrijven,

want de directe relatie tussen groot- en klein bedrijf is

slechts in weinige gevallen aanwijsbaar, maar toch is dit

punt van belang. Vooral Amerikaanse bedrijven betrekken

catch thembetter!

L)
Overduidelijk is thans komen vast te slass dal de Oualiten electronische
CID
draadreiniger door de gehele teclielindustrie volledig is geaccepteerd.
D
Bijna IOO’/x slubvrij goren, zowel in de sector kaloes
.
wol als vlas, is
_J
wel hel grootsle voordeel van electronische reiniging.
Ln

De voortschrijdende onlwikkeling in de synthetica stelt U dagelijks voor
nieuwe problemen op reinigingsgebied.
Ons laalste lype slubdutcher (VIS) garandeert .00k bij deze games een
enacte reiniging.
Daar komt bij dal onze apparaluar Diana ook in minialssr.uilvoering lever.
-__

baar is en op bijna ieder lype spoetmachine is aan le brengen.
Wij zenden U gaarne vrijblijvend prospectus en offerte of komen bij U
-_ demossteren.
ADVIES EN SERVICE ZIJNDE PIJLERS WAAROP WIJ BOUWENI

w

ns
O

oh,,., eleotresinob garenle,t.epparast. de Ooelite,ter, geeft tot no toe onbekende
W
gegevens belrenerde alle noertes garens.
Snelle, exacte en toch practische conttôle op spin. as spoelproces alsmede verweet.
baarhstd van hel materiaal le thans mogelijk.

textiie controllers

ENSCHEDE HOLLAND TEL. 10169 P.O.BOX 265

(Advcrtentjct)

in hun vestigingsplannen de capaciteiten van ter plaatse

aanwezige kleinere fabrikanten.,

In de derde plaats vervult de kleine industrie in zekere
zin de functie van voorpost van de grote bedrijven. Haar

aanwezigheid duidt op een geschikte psychologische sfeer

voor het ,,ondernemen”. Het is in dit verband verheugend

dat de kleine industrie in verhouding tot de bevolkingsdicht-

heid tamelijk gelijkmatig over de provincie is verdeeld.

Overal’ bevinden zich deze symptomen en kweekplaatsen

van industrieel klimaat. En het is zeker niet zo, dat zich

speciaal in Twente een zwerm van kleine bedrijven onder

de rook der grote heeft geschaard. Dat zich buiten Twente,

in overig Overijssel dus, gebieden bevinden die te weinig.

werkgelegenheid bieden, vindt zijn oorzaak in het feit, dat

daar de middengroep en de grote bedrijven praktisch ont-
breken.

De ,,onderbouw” is aanwezig. Overig Overijssel herbergt

45 pCt. van de mensen en 41 pCt. van de’ kleine industrié,
terwijl Twente
55
pCt. van de inwoners en
59
pCt. van de
kleine industrie omvat. En deze correlatie tussen bevolking

en kleine industrie is ook wanneer Overijssel in meer dan

twee delen wordt gesplitst, aantoonbaar.
Is het onder deze omstandigheden verwonderlijk dat de

provincie naar vermogen aandacht besteedt aan de verdere

ontwikkelin’g van de kleine industrie? Zij heeft in het ver-

leden de industrialisatie van haar grootste industriegebied

op de activiteit en bekwaamheid van de kleine produktie-

eenheden zien grondvesten. In de toekomst verwacht zij

nog veel van de uitgroei van allerlei, thans nog kleine,
initiatieven.
Zwolle.

.

Drs.
W.
G. VAN DOBBENSURGH.

184

1
.

17-2-1960

Het verkeer met eû in Overijssel

Pleiten voôr goede verkeersverbindingen zou eigenlijk

even overbodig moeten zijn als,, pleiten voor goede gezond-

heidszorg. In zekere zin zijn goede verbindingen ook ,,ge-

zondheidszorg”; zij zijn ni. essentieel voor een gezonde ont-

wikkeling van een streek. Wordt een land niet dikwijls

beoordeeld naar de toestand van zijn verkeersverbindingen?
De Minister van Verkeer en Waterstaat stelde dan ook in de

Memorie van toelichting op de begroting voor 1960, dat

voor het bevorderen van de economische ontwikkeling en

de spreiding van de economische activiteit over ons land
goede verbindingen te land en te water van primaire be-

tekenis zijn.

Het vervoer, en daarmede het ‘verkeer, stijgt, ook in ons

land. Volgens de statistiek van het binnenlands goederen-

vervoer van het C.B.S. i het aantal tonkilometers voor de

binnenvaart toegenomen van 4.590 miljoen in 1955 tot

5.000
miljoen in 1958; voor het interlokale beroeps-weg-

vervoer zijn deze cijfers 2.386 miljoen en 2.973 miljoen.

Volgens de verkeerstellingen van de Rijkswaterstaat is de
verkeersintensiteit op de Rijkswegen in 1958 gestegen tot

130 pCt. van
1955;
voor personenauto’s is dit zelfs 136 pCt.

De stijgingen variëren al naar gelang de wegen. Op de pro-

vinciale weg Deventer-Raalte was het verkeer in 1959 zelfs

243 pCt. van 1955 (toename 36 pCt. per jaar); voor andere

provinciale wegen in Overijssel varieerde de toename, doch

zij was gemiddeld ca. 10 pCt. per jaar.

Voor Overijssel zijn de verbindingen met overig Neder-

land en met het aangrenzende deel van Duitsland van groot

belang, doch aangezien Overijssel niet één uitgesproken

centrum heeft, dient hier ook aandaçht geschonken te

worden aan het verkeer binnen deze provincie. Ruim 25
pCt. van de Overijsselse bevolking woont in de Twentse

steden Almelo, Hengelo, Enschede en bijna 20 pCt. in de

Sallandse steden Deventer, Zwolle en Kampen. Daarnaast

zijn voor het verkeer van belang de ontwikkelingskern

Hardenberg en – hoewel helaas geen ontwikkelingskern

zijnde – Steenwijk.

Bij de behandeling van het verkeer kan het luchtvaart-

verkeer buiten beschouwing blijven, daar het vliegveld

Twente niet meer voor de burgerluchtvaart wordt gebruikt.

De spoorverbindingen lijken gunstig: twee hoofdtrajec-

ten – Amersfoort-Groningen en Leeuwarden alsmede

Amersfoort-Enschede – geven goede en snelle verbindin-

gen; de verbinding met Arnhem is redelijk. Doch een spoor-

verbinding Zwolle-Apeldoorn ontbreekt, ten ongerieve van

de bewoners van tussengelegen plaatsen en een treinreis

van Zwolle naar Hengelo of Hardenberg duurt langer dan

met een auto.

In figuur 1 zijn de scheepvaartwegen in het noordelijk

deel van ons land aangegeven met – globaal – de schepen

die erop kunnen varen. Aangezien dé afmetingen van sche-

pen van een bepaald tonnage soms aanzienlijk kunnen ver-

schillen, moeten deze cijfers met voorzichtigheid worden

gehanteerd.

Voor de scheepvaart van Overijssel met overig Nederland
zijn o.a. de IJssel en het Twentekanaal van, grote betekenis.

Helaas is de IJssel in tijden van weinig aanvoer door de

lage waterstanden voor veel schepen onbevaarbaar, waar-

door ook het Twentekanaal niet bereikbaar is. Daaf het

verbeteren van de bevaarbaarheid van de IJssel samen-

hangt met de uitvoering van de Deltawerken en de Rijn-

kanalisatie, is het voor Overijssel van belang, dat deze

werken spoedig tot stand komen. De nieuwe verbinding

IJssel-Zwartewater, ter vervanging van de Willemsvaart,

waarmede het Rijk een aanvang heeft gemaakt, zal een

verbetering voor de scheepvaart betekenen.

Het verkeer op de grote scheepvaartwegen neemt toe,

doch dat op de kleine vermindert. Het is dus begrijpelijk,

dat aangestuurd wordt op het verruimen en verbeteren

van enkele van belang zijnde vaarwegen. Voor Overijssel

is dit o.a. de verbinding van Twente met het Noorden. In

1953 kwam de interprovinèiale commissie yoor de verkeers-

verbindingen Groningen-Drenthe-Twente na een zeer gron-

dige prognose en kostenraming tot de conclusie, dat zij

op grond van het te verwachten vervoer de aanleg van een

kanaal Veendam-Almelo niet kon aanbevelen. Sedertdien

is echter gebleken, dat de Fries-Groningse kanalen een veel

grotere vervoerstoename vertonen, dan verwacht was.

Voorts zal de uitvoering van de werken bij
Delfzijl
de vraag

naar goede verbindingen met deze haven doen toenemen.

Het lijkt dan ook thans, meer nog dan in 1953, verantwoord

aan te dringen op een goed 600 tons kanaal ter verbinding
van het belangrijke Twentse industriegebied met Delfzijl,

waardoor tevens een verbinding wordt verkregen tussen

dit industriegebied en Hardenberg, Emmen en zuid-oost-

Groningen.

Mede als gevolg van de vermindering van het aantal kleine

schepen is ook de scheepvaart op het provinciale kanaal

de Dedemsvaart teruggelopen. De slechte bevaarbaarheid

in de zomer, doordat dit kanaal voor voeding uitsluitend

is aangewezen op bovenwater, belemmert in sterke mate

het gebruik van dit kanaal. Aangezien de scheepvaart-

mogelijkheden op de overige oost-westverbindingen in

Overijssel beperkt zijn en het maken van een nieuw oost-
westkanaal door het Rijk van de bian is, heeft het provin-

ciaal bestuur eén voorlopig plan op laten maken voor ver-

betering van de Dedemsvaart met kunstwerken voor sche-

van 600
°
ton, doch voorlopig met een wat kleiner kanaal-

profiel, dat echter ruim genoeg is voor schepen van 300 è.

400 ton. De totale kosten hiervan, geraamd op f. 29 mil-

joen, zijn echter zo hoog, dat de provincie Overijssel dit

zonder financiële steun zeker niet kan uitvoeren. De directe

financiële voordelen van een zodanig verbeterd kanaal kun-

nen moeilijk
becijferd
worden, doch zullen niet opwegen
tegen de lasten. De bijkomende economische voordelen,

waarvan er vele niet te ramen zijn, dienen hierbij echter

wel in het oog te worden gehouden. Het is daarom begrij-

pelijk, dat van Overjsselse zijde gepleit wordt voor het

verbeteren van dit kanaal.

Dat Overijssel zelf wel aan Steenwijk denkt, blijkt uit
de nieuwe Beukersschutsluis – geopend in 1959 – waar-

door Steenwijk thans voör schepen van 600 ton bereikbaar

is. De verbinding naar Friesland is echter slechts voor sche-
pen van 300 ton
toegankelijk.
Een korte scheepvaartverbin-

ding tussen Enschede en het Dortrnund-Emskanaal lijkt

op het eerste gezicht mogelijk. Hierdoor zouden beide

kanaalstelsels aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Het

probleem hiervan schijnt echter technisch en economisch

zo moeilijk te zijn, dat een oplossing voorlopig niet in het

17-2-1960

185

FJ

C.

zicht is. Ook daarom is het gewenst alle aandacht te beste-

den aan een verbinding van het Twentekanaal met het

Noorden.

Overijssel heeft een goed net van landverkeerswegen.

De hoofdverbindingen zijn Rijkswegen; de overige belan-

rijke wegen zijn van de provincie. In 1837 reeds werden de

eerste ptovincia1e kunstwegen aangelegd. Nadat in 1895

een voorstel uit de Staten kwam tot het afschaffen van

tollen, werd in 1906 de grondslag gelegd voor een uitgebreid

provinciaal wegennet, met als gevolg, dat de provincie Over

ijssel zelf
950
kin wegen niet alleen onderhoudt, maar ook

verbetert en zich daarvoor aanzienlijke financiële offers

getroost. De belangstelling voor het wegenprobleem blijkt

ook uit het door de Staten aanvaarde ,,rapport omtrent

de provinciale wegen in Overijssel” (1958). Hierin worden

de problemen van de verkeersverbindingen behandeld.

Figuur 2is aan dit rapport ontleend. –

Opstellen van prbgnoses voor het verkeer op de wegen
is moeilijk, vooral
bij
nieuwe of sterk verbeterde verbin-

dingen. Toch is hiertoe in het wegenrapport een poging

gedaan. Uitgangspunt is de algemene verwachting van de

stijging der verkeersintensiteit, doch tevens is getracht,

te rekenen met de toekomstige verkeersstromen. Daarbij

is als wens gesteld, dat van iedere plaats zo snel mogelijk

een verkeersader van primaire of secundaire betekenis moet

kunnen worden bereikt. Hoewel het lange-afstandsverkeer

maar een deel van het totale verkeer is, is aangenomen,

dat het verkeer, eenmaal op een hoofdverbinding zijnde,

deze weg zo lang mogelijk moet volgen, ook al is er een
iets kortere, minder belangrijke weg. Voorts is aandacht

besteed aan het recreatie- en het forensenverkeer. Als re-

sultaat hiervan is in het wegenrapport een indeling van

wegen gemaakt en is voor de niet op het Rijkswegenplan
voorkomende wegen een globaal verbeteringsplan opge-

steld, dat tot 1970 ruim f. 83 miljoen aan investeringen zal

vorderen.

186

‘S

S

FIGUUR 2.

WEGENPLANNEN IN OVERIJSSEL


t

1
1

RIJKSWEGEN

SNEEK

ASSENJ./

HOOFOVERBINDINGEN


EERSTE KLASSE

HEERENVEEN

_
VERBINDINGEN

TWEEDE KLASSE

PROVINCIALE WEGEN

III•

FRIESLAND

VERBINDINGEN

HOOFDVERBINDINGEN
LEMMER

FT

RW3I
/

VERBINDINGEN

rSTEENWIJK…

f
D
,
RENTE
:
EERSJE KLASSE

VERBINDINGEN

NOORDOOST-

.

%
1

TWEEDE KLASSE

HOOGEVEEN

IMEPPEL
EMMELOORD

S

– .-_


4

S

RW 34

/

•5._S.

/


COEVORDEN
POLDER

/


ZWARTSLUiS

-.

USSELMEER #

BALKBRL\-

D’VAART
RW31

-.
HARDENBERG
KAMPEN

1

3

S

OOST

/RW34
=_

\DUITSLAND

-=-

J
‘Z
f
~’
*

WOLL

LYSTAD

-.

.
25

– .-


FLEVOLAND

—‘

*••”k•.ï

•=-/

.

IRW2
I

\j

\W36

2!ARSUM

1f

NUVERDAL

.-..


ALMELO

HARDERW’JK

1


/

•/

5

1

-•-


îom
t

HENGELO
JI

1*

DEVENTER

NSCHE*
JP

H

1

/

/
HKSBERGEN

AMERSFOORT

i_.-

__
\)

GELDERLAND


ARNHEM

1′
-=%

1


ç4L
DoEuNC;


RW
/;
:s:f_==

NUMEGEN

Voor de verbindingen met Overijssel zijn in de eerste
de weg niet in Overijssel ligt, is de belangstelling in deze

plaats de wegen van het Rijkswegenplan (primaire wegen)
provincie voor de plannen voor een nieuwe weg die Zwolle

van belang. De betekenis van de weg Amersfoort-Zwolle-
met Arnhem moet verbinden groot, daar de bestaande weg,

Meppel is genoeg bekend; de verbetering van het Gelderse
zeker tot Apeldoorn, ondanks plaatselijke verbeteringen,

deel hiervan kan voor hen die hiervan regelmatig gebruik
onvoldoende is. Een nieuwe verbinding van Zwolle naar

maken niet snel genoeg gaan. Ook de verbetering van het
of langs Kampen met een doorverbinding door de Noord-

gedeelte van Zwolle naar Meppel is zeer gewenst. Hoewel oostpolder en Oost-Flevoland is bij het Rijk in onderzoek.

.

17-2-1960

187

E1tIMEX

Industrie

vervangt

Vervening

6000

5500

5000
•-.__
___________

4 S 0
VEEN

02

4000

35 00

LANDBOUW

3000

2500
O

VERIGE NIJVERHEID

2000______

HANDEL EN VERREER
1 5 00

1000
OVERHEID E

VRIJE BER CE PEN

500
STR
IT’
INDUIE


0
1930

1947

1950

1950

HARDE NBERG

*

/

Centr

üm van N.O. OVERIJSSEL

Aangewezen i

ndustrialisatiekern

Uitstékende water

, spoor

en wegverbindingen

Gunstie

vestigingsmogelijkheden

*

(Advertenties)

Vöor Twente is het noodzakelijk dat de nieuwe verbinding

van dit industriegebied met het Westen – langs Deventer,

• nieuwe brug over de Ijssel, langs Apeldoorn – zeer spoedig

wordt aangepakt.

De pxovinciale verbinding van Twente richting Arnhem

is op Overijssels gebied verbeterd, volgens hier en daar ge-

wijzigde plannen van v66r de oorlog. Deze wegen zullen

• – ook in Gelderland – op den duur’niet voldoende zijn

voor het verkeer. Het is dan ook gewenst, dat er een nieuwe

primaire (Rijks-)weg komt van het industriegebied Twente

in zuidwestelijke richting, ongeveer uitkomende op het punt

tussen Arnhem en Emmerik waar Rijksweg 15 – van het

zuidelijk havengebied bij Rotterdam door, de Betuwe –

aansluit op Rijksweg 12. Hierdoor zou een goede verbin-

ding van het Twentse industriegebied met het Rotterdamse

verkregen worden. Voor Twente is het ook van belang,

dat de in aanleg zijnde Rijksweg 36 van Almelo naar het

noorden, welke weg aansluit op Rijksweg 34 Zwolle-Coe-

vorden, doorgetrokken wordt in noordwestelijke richting

naar Meppel, waardoor in de verbinding met Friesland

zou worden voorzien. Voor de verbinding van Twente met

– de provincie Groningen is verbetering van de Rijksweg

Coevorden-Emmen van groot belang.

Van de op provinciaal niveau liggende wegen is door-

trekken van de verbetering van de noord-zuid-verbinding

van Assen langs, Hoogeveen, waarmee de provincie Drenthe

druk dôende is, langs Ommen en Raalte naar Deventer in
aansluiting op een nieuwe Rijksweg van Twente naar het

Westen een eerste vereiste. Een tracé voor een geheel nieuwe

weg van de Drentse grens tot ten zuid-westen van Ommen

188

is reeds vastgesteld: het gedeelte Ommen-Raalte zal tot

autoweg met nevenbaan voor langzaam verkeer worden

gemaakt en.voor het gedeelte van Raalte naar het Zuiden

is een nieuw tracé in onderzoek. Indien een nieuwe weg

van Zwolle naar Arnhem tot stand komt zal de bestaande

weg van Kampennaar Gelderland daarop een nieuwe aan-

sluiting moeten krijgen. Ook de overige provinciale weg-

verbindingen (figuur 2) moeten voor een deel nog verbetêrd

of opnieuw verbeterd worden. Enkele geheel nieuwe tracé’s

moeten worden ontworpen, wat veel voorbereiding en

overleg vordert. Waar zulks mogelijk is wordt ook voor

deze wegen aan gescheiden, banen voor snel en langzaam

verkeer de voorkeur gegeven.

Overijssel heeft veel, afwisselend en zeker nog niet vol-

doende bekend, natuurschoon. ‘Goede wegen kunnen de

mogelijkheden voor deze gebieden vergroten, maar on-

oordeelkundig getraceerde wegen kunnen onherstelbare

schade aan dit natuurschoon teweeg brengen. Het traceren

van nieuwe wegen, zowel als het verbeteren van bestaande
wegen, vraagt veel technische kennis, maar ook liefde voor

de natuur en voor het landschap. Overijssel stelt er een eer

in wegen te hebben, die niet alleen geen schade aan het

landschap aangericht hebben, doch bijgedragen hebben tot
verfraaiing en verletering. Bij de weg Enschedç-Oldenzaal

zijn fraaie uitzichten verkregen, die de oude weg niet had.
De wegdoor het bekende landgoed het Laer bij Ommen is

een goed voorbeeld van wat met zeer eenvoudige middelen,

doch met zin voor landschapsschoon te bereiken is en de

geheel’ nieuwe weg van Beukers (tussen Zwartsluis en
Meppel) naar het noorden heeft het gebied van Belter

17:24960

/

Het midden- en kleinbedrij
f in Overijssel

In de Middenstandsnota
19541)
wordt erop gewezen, dat

de omvang van de middenstand in Nederland van dien

aard is, dat gezegd kan worden, dat deze groep een belang-

rijk element in onze samenleving vormt. Het karakter van

onze samenleving wordt van oudsher in hoge mate be-

paald door de aanwezigheid van een groot aantal midden-

en kleine ondernemingen. Dit geldt evenzeer voor Over-

ijssel. In de Middenstandsnota
1959
2)
wordt gesteld, dat

de welvaart van ons volk de allesoverheersende voorwaarde

is voor de welvaart van het midden- en kleinbedrijf. Daar

om heeft deze sector van ons bedrijfsleven een zo groot

belang
bij
de algemene welvaartsontwikkeling en welvaarts-

spreiding en
bij
de daarop gerichte algemene economische,
fiscale en sociale politiek. De Staatssecretaris yan Econo-
mische Zaken nierkt evën verder in deze nota op, dat, hoe-

wel de welvaartsontwikkeling in de middenstand in het

algemeen afhankelijk is van de algemene volkswelvaart,

de regionale en plaatselijke economische positie van de

middenstand samenhangt met de regionale en plaatselijke

welvaart. De regionale verschillen in deeconomische posi-

tie van de middenstand zijn dan ook voor een niet onbe-

langrijk deel te verklaren uit regionale welvaartsverschillen.

Hoe ligt de situatie nu in Overijssel?

Wie een schets wil geven van het midden- en kleinbedrijf

in een bepaald gewest, -komt te staan voor een verscheiden-

heid van gegevens, die moeilijk te overzien is. Deze gege-

vens zijn meestal voor andere doeleinden opgesteld en daar-

door voor een beschrijving van het eigene van hét midden-

en kleinbedrijf in een bepaalde provincie niet steeds even

bruikbaar. De beperkte plaatsruimte verhindert daaren-

boven alle facetten van de middenstand – waarvoor de

laatste jaren een toenemende belangstelling is te constateren

– te beschrijven.

De hiernavolgende staat, waarin men enige algemene

sociaal-economische gegevens, alsmede enkele
cijfers
inzake

de middenstand aantreft, geeft aan, dat de ontwikkeling

in Overijssel, globaal bezien, gelijke tred houdt met de

ontwikkeling, die Nederland gemiddeld toont. Ter ver-

gelijking
zijn
in het overzicht gegevens over de provincie

Friesland – die een bepaald ongunstige positie vertoont

– en de prvincie Zuid-Holland – gekenmerkt door gun-

stige structurele omstandigheden – opgenomen. Deze

gegevens laten bepaald niet toe te betogen, dat de

provincie

Overijssel een ,,achtergebleven” gebied is, dich daar staat

tegenover, dat de vergelijking van haar positie met die van

de westelijke provincies stellig in haar nadeel uitvalt. De
provincie Overijssel verkeert a.h.w. in een tussenpositie,

Blz.
5.
Blz. 2, rechter kolom.

(vervolg van blz. 188)

en Beulakerweide niet alleen gemakkelijker bereikbaar

gemaakt, doch geeft ook de daarlangs trekkende automo-

bilist gelegenheid om iets te zien van de schoonheid van

dit gebied en op een van de picknickplaatsen deze schoon-
heid dieper op zich in te laten werken en misschien te ont-

dekken, dat Overijssel veel en afwisselend natuurschoon

heeft, voor goede wegen heeft gezorgd en zeer ernstig van

plan is met haar wegennet
bij
te blijven.

Zwolle.

– Ir. A. C. H. TOET.

die in positieve noch in negatieve zin sterk sprekende acëen-

ten oplevert.

/

percentage en abso-indexcijfers: Ne-
lute cUfers

derland = 100

Omschrijving
.2
3

O5
N
N

Groei van de bevolking in
de periode 1900-1958 in
pCt.

van de bevolking
per 1januari 1900


121
128
40
133
106
33
110
Gemiddeld vermogen
in 1956
per belastingpl. in gld. ..
77.448
68.329 59.326
90.747
88
77
117
per
mw.
in gld
………
3.025
2.541
2.834
3.378
84
94

112
Gemiddeld inkomen
in 1955
per belastingpl. in gld.
4.287
3.877 3.735
4.603
90
87
107
1.707

..

1.521
1.349
1.905
89
79
112
Consumeniengemidde/den
per inwoner in gld
……

detailhandel 1jan. 1959
61
61
50
63
100
82
103-
voedselvoorz. amb. id
.
465
447
299
605
96
64′
130
overige amb. 1jan.1954
1291
123
.

115
143
89
III

Op de belangrijkste verschillen moge nog extra de aan-

dacht worden gevestigd. De bevolkingsgroei is in Over-

ijssel iets sterker dan in NederlanU als geheel het geval is,

terwijl Friesland aanzienlijk is achtergebleven. Wat het

gemiddeld vermogen betreft blijft Overijssel achter bij het

Westén des lands en Nederland als geheel. Met betrekking

tot het gemiddelde inkomen komt men tot dezelfde con-

clusie. De
cijfers
inzake de consumentengemiddelden voor

Overijssel wijken niet veçl af van de gemiddelden voor

Nederland. Uit bovenstaande gegevens kan de conclusie

worden getrokken, dat de Overijsselse middenstand als

geheel een geringere welvaart geniet dan die in het Westen.

Immers, de koopkracht van de bevolking in Overijssel is,-

blijkens de cijfers inzake vermogen en inkomen, lager dan

die van de Nederlandse bevolking als geheel, terwijl de

consumentengemiddelden geen grote verschillen laten zien,

hetgeen dus wil zeggen, dat er per klant in het midden-

standsbedrjf in Overijssel minder wordt omgézet dan elders.

Slechts een consumentengemiddelde voor Overijssel dat

hoger zou
zijn
dan het landsgemiddelde zou een compen-

satie kunnen vormen voor de geringere koopkracht. –

Enkele streken in Overijssel.

Noord- West Overijssel.

In Noord-West Overijssel lijdt de middenstand aan

onderbezetting, hetgeen tot uiting-komt in een laag con-

sumentengemiddelde, ni. 51, alsmede in het veelvuldig

voorkomen van randbedrjven. Als oorzaak van deze te

,,grote” winkeldichtheid in dit gebied kan gelden het be-
kende verschijnsel van de ontvolking van het platteland,

alsmede de inpoldering van de Noordoostpolder, waar-

door enkele Zuiderzéeplaatsjes als Vollenhove, Blanken-

ham; Blokzijl en Kuinre tot ,,dode” plaatsjes zijn geworden.

De middenstand inT dèze gemèenten heeft uiteraard tijdens

de inpolderingswerkzaamheden hiervan wel het nodige

-profijt getrokken, doch nu de polder een eigen goed ge-

outilleerd -verzorgingscentrum heeft moet deze midden-

stand op het ,,goede verleden” teren. Langzamerhand

verdwijnt een groot aantal bedrijfjes, die niet overdraag-

baar blijken. Vooral ondernemers in de levensmiddelen-

17-2-1960

. –

.

189

sector – kruideniers en bakkers – zien geen kans hun

zaak te verkopen.

Noord-West Overijssel is daardoor bij de algemene wel-

vaart bepaald achterop geraakt. Wanneer door daartoe

geschikte maatregelen ter plaatse de welvaart kan worden

verhoogd, zal ook het midden- en kleinbedrijf hiervan de

nodige vruchten plukken. Wanneer de streek bijv. voor

het toerisme opengelegd zou kunnen worden, en de moge-

lijkheden daartoe zijn op watersportgebied zeker aanwezig

– denk aan het mooie merengebied – , dan zou zulks

voor de in deze streken thans nog gevestigde middenstand

van groot belang zijn. In dit verband is de installatie van

de ,,Streekraad voor Nçord-WeSt Overijssel”, welke plaats-
vond nadat het streekplan voor dit gebied was goedgekeurd,

van grote betekenis. Aangezien ik ervan overtuigd ben,

dat een goed verzorgend apparaat van grote importantie

is voor het welslagen van ontwikkelingsplannen, verdient

het m.i. aanbeveling, dat de middenstand – door middel

van haar (stands)organisatieS – bij de werkzaamheden

van de ,,Streekraad voor Noord-West Overijssel” wordt

betrokken. Het is van even zo grote betekenis, dat de daar-

toe geschikte toeristische organen – plaatselijke en pro-

vinciale V.V.V. ‘s – bij de besprekingen hun stem kunnen

laten horen. Uiteraard mag worden verondersteld, dat,

wanneer in Noord-West Overijssel door s
a
menwerking

van alle betrokkenen pogingen worden gedaan de welvaart

te bevorderen, de middenstand de nodige activiteit zal weten

op te brengen om zich aan de alsdan veranderende om-

sanuigtiuu
aaii

Noord-Oost Over jjssel.

Uit de gezonde ontwikkeling van enkele gemeenten in

Noord-Oost Overijssel moge blijken, dat het voeren van

een regionaal beleid voor de middenstand van groot belang

is. In de gemeente Hardenberg, vallende onder de regeling

,,Bevordering industrialisatie ontwikkelingskernen”, heeft
de middenstand begrepen, dat de smaak van de bevolking

in een gemeente, waar de industrialisatie op gang komt,

snelle wijzigingen ondergaat. Door modernisering en aan-

passing van het assortiment tracht men de veranderingen

in de behoeften op te vangen en aan de smaak van het

publiek te voldoen. Ook Vroomshoop (gemeente Den

Ham) groeide, mede door stimulansen van de Overheid,

sterk.
In tegenstelling daarmede is in de gemeente Avereerst

en Gramsbergen de bevolking de laatste jaren in aantal

verminderd. Het ontbreken van structurele verbeteringen

heeft tot gevolg, dat ook de middenstand geen expansie-

mogelijkheden heeft gehad. De verbetering van de Dedems-

vaart of de aanleg van een nieuw kanaal en verbetering

van toegangswegen tot dit gebied kan ook voor het midden-

en kleinbedrijf vérstrekkende gunstige gevolgen hebben.

Twente.
Tot de gemiddeld genomen iets snellere bevolkingsgroei

van Overijssel in vergelijking met geheel Nederland heeft

vooral Twente bijgedragen. In de jaren 1950 – 1958 lag de

procentuele toeneming der bevolking 3 pCt. boven het

landsgemiddelde. Hieraan is waarschijnlijk de sterké indus-

ROTTERDAMSCHE BANK

316
vesigingen

in Nederland

waarvan

10
vestigingen in

10 pla
“atsen.

.

In de provincie Overq

Ook hier: Waar U ook w’oont
of
werkt, de

ROTTERDAMSCHE BANK
is altiji binnen Uw bereik

rd
iI–1u
,
J

190

triële ontwikkeling in steden als Almelo, Hengelo en En-

schede niet vreemd. Deze laatste heeft de middenstand
geprikkeld tot activiteiten, die voor een buitenstaander

duidelijk waarneembaar zijn. Dit geldt zowel voor de ge-

noemde steden, als ook voor de kleinere centra als Haaks-

bergen en Nijverdal, (gemeente Hellendoorn). Ook het

grensverkeer was en is voor vele Twentse middenstanders

van groot belang, hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van

moderne, goed geoutileerde bedrijven in vrijwel iedere

branche.

De pogingen om in het kader van de Euromarkt te ko-

men tot afschaffing van de Nederlands-Duitse grens als

economische hinderpaal voor beide landen kan voor de

middenstanders in enkele plaatsen van Twente van grote

betekenis zijn. Hierbij dient te worden aangetekend, dat

het vervallen van de grens als economische barrière niet

uitsluitend gunstige effecten voor de middenstand in de

grensplaatsen behoeft in te houden, aangezien er ook op

Duits gebied enkele niet onbelangrijke centra zijn ën een

factor als bijv. het prijspeil in beide landen eèn grote rol

speelt.

Aan de Duitse zijde van de grens is opgericht de ,,Inte-

ressengemeinschaft Rhein-Ems”, terwijl aan de Neder-

landse kant een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam,

waarin 31 gemeenten in Twente en’ Oostelijk Gelderland

zullen samenwerken, in vergevorderde staat van voorbe-

reiding is
3).
Deze samenwerkingsorganen zullen zich te-

zamen bezighouden met het bestuderen van de problemen,

die aan weerszijden van de grens in dit gebied leven. Het

is te hopen en te verwachten, dat de middenstand aan deze

onderzoekingen de nodige medewerking zal verlenen en

uit de resultaten dâarvan tijdig de noodzakelijke conse-

quenties zal trekken.

Salland en de IJsselstreek.

Langs de IJsSel liggen de oude Hanzesteden als Deventer,

Zwolle en Kampen, waar talrijke historisch belangrijke

gebouwen herinnerén aan een tijd van grote bloei. De soci-

aal-economische structuur van deze steden is altijd gericht

geweest op,handel en verkeer en de primaire industrie heeft

er zich – met een uitzondering voor Deventer in het nabije

verleden – niet sterk ontwikkeld.

Handel en verkeer hebbe’n ook thans nog niet aan be-
tekenis ter plaatse ingeboet, hetgeen blijkt.als men uit de

,,Beroepstelling 1947″ de bestaansbronnen met een regio-

naal verzorgende functie licht en ziet naar de omvang daar-

van. In de drie genoemde steden was resp. 26,1 pCt., 18,3

pCt. en 17,3 pCt. van de totale m’annelijke beroepsbevolking

daarin werkzaam, terwijl dit percentage voor Hengelo en

Enschede 11,6 bedraagt. De centrum-verzorgende functie

blijkt eveneens uit de aanwezigheid van een groot aantal

winkels, die shopping-goods
4)
verkopen en een relatief

groot aantal groot- en tussenhandelaren in Deventer, Zwolle

en Kampen.

Het voorgaande maakt begrijpelijk, dat het midden- en

kleinbedrijf sterk geïnteresseerd is
bij
alle plannen, die

er op gericht zijn de welvaart of de ,,leefbaarheid” van een

bepaalde streek of plaats te verhogen, omdat een goed

geotmtilleerd detailhandelsapparaat een aantrekkingskracht

3)
Zie het artikel ,,Overijssel en het Duitse grensgebied”
elders in dit nummer.
– 4)
,,Shopping-goods” zijn goederen, die niet dagelijks door
de consument worden gekocht en voor de aankoop waarvan de
consument bereid is een
behoorlijke
afstand af te leggen.

betekent voor de bevolking uit kleinere kernen. In dit ver-

band moge worden gewezen op het ,,Saneringsplan Stads-

kern Deventer” en de structuurplannen van Zwolle en

Deventer.

Om de afvloeiing van koopkracht naar deze grTotere be-_

volkingsagglomeraties binnen de perken te ‘houden, dient

ook de middenstand in de kleinere kernen op deze plannen

positief te reageren en hetgeen dan bereikt kan worden

bewijst de gemeente Raalte, waar door gezamenlijke in-

spanning van de plaatselijke Overheid en de middenstand

een detailhandelsapparaat is ontwikkeld, dat de toets der

kritiek zeker kan’ doorstaan. –

Toerisme en middenstand.

Aan een beschrijving van het midden- en kleinbedrijf

in Overijssel mag stellig het belangrijke aspect, dat de ont-

wikkeling van het toerisme biedt, niet ontbreken. De groei

van het toerisme is nogal onstuimig, waartoe tal van oor-

zaken
5)
bijdragen. Het Centraal Planbureau heeft ge-

raamd dat het aantal vakantiegangers in 1970 ten opzichte

van 1954 zal
zijn
verdubbeld. De in ons land aanwezige

recreatieruimte zal derhalve aanzienlijk intensiever worden

gebruikt. Met 39.100 ha recreatiegebied, gemeten naar

oppervlakte ,,groen”, vormt Overijssel na Gelderland en

Noord-Brabant de derde toeristische provincie van ons

land
6).
Van dit recreatiegebied is 36.600 ha Vrij of beperkt

toegankelijk, terwijl 2.500 ha niet toegankelijk is.

Het bezoek aan het Overjssels recreatiegebied is, alhoe-

wel op sommige plaatsen sterk groeiende -. voor enkele

delen kan men zelfs spieken van zeer dichte concentraties

– , in het algemeen,’ vergeleken met het bezoek aan een

toeiistisch gebied als
bijv.
de Veluwe, nog zeer gering.

Overijssel beschikt over ca. 27.500 ,toeristische slaappiaat-
sen, verdeeld over hotels, pensions, vakantiehuisjes, kamp-

huizen, kampeerbedrjven en kampeerterreinen. Dit aantal
zal, volgens een
becijfering
van het Bureau Recreatie en

Natuurbescherming van de Rijksdienst voor het Nationâle

Plan, in de nabije
toekomst met 20 â 25.000 mbeten groeien

om mede in de nationale behoefte te voorzien.

Provinciale en gemeentelijke autoriteiten staan thans,

voor de vraag, of deze uitbreiding van’ het aantal slaap-

plaatsen mogelijk en verantwoord is, waarbij overwogen

zal moeten worden, dat niet alleen het fraaie’ landschap,

doch ook het voorhanden zijn van goede accomModatie,

vermaak- en gezelligheidsmogelijkheden voor het aan-

trekken van toeristen bepalende factoren zijn.

Hier liggen dan ook bijzondere mogelijkheden voor de

ondernemers in het midden- en kleinbedrijf om de wel-

vaart van Ovérijssel te verhogen. De reeds bestaande detail-

handelsondernemingen in verscheidene plaatsen, die zonder

vreemdelingenverkeer nauwelijks réden van bestaan heb-

ben, kunnen door het geven van gbede service, het bere-‘

kenen van concurrerende prijzen, speciale etalageverzor- –

ging enz., een aantrekkingskracht o de vakantieganger

uitoefenen en een belangrijke bijdrage tot de verdere ont-

plooiing van het toerisme in Overijssel geven. De finan-
ciering van de uitbouw van het toeristisch apparaat baart

echter zorgen. Het ware te wensen, dat hiervoor spoedig

een oplossing wordt gevonden, zo mogelijk door een samen-

spel van provincie, gemeente1 ‘en bedrijfsleven.

Zwolle.
.


1 ‘

W. MEIJER.

Zie: ,,Nota inzake het Toerisme
1956″.
,,Recreatieruimten in de provincie Overijssel (te land)”,
uitgave Rijksdienst voor hçt Nationale Plan.

17-2-1960

191

1:113[3

ks M,

Sociale en culturele aspecten

Voor ieder die deze dierbare plek van het vaderlandse

erf kent, is het duidelijk dat de sociale en culturelè status

van dit verrukkelijk gewest nog verbreding en verdieping

behoeft. Overijssel heeft dit echter gemeen met vrijwel de

gehele Nederlandse samenleving, die in sociaal en cultu-

reel opzicht nog onderweg is. De gehele mensêljke samen-

leving zal bij voortduring de merktekènen vertonen van

een slechts moeizaam op gang’ komen. Onder de’ beste

omstandigheden zal altijd een streven blijven naar het nog

betere. Wij zullen er altijd bijna zijn!

Als ieder op eigen niveau en binnen eigen verantwoorde-

lijkheid leeft in het besef aan een ,.Unvollendete” te arbei-

den, dân dient hij de werkelijkheid zo effectief mogelijk.
Zo leveren velen hun werkkracht om de samenleving een

klein stukje op te schuiven in de richting van het betere.

Van ieder mag worden verwacht, dat hij door zijn arbeid

de ontwikkeling in deze richting niet vertraagt
1)•

De bedrijvigheid in een’ technische wereld levert steeds

meer huipstukken om de stoffelijke wereld te verstevigen;

haar te civiliseren. De mogelijkheden van de technische

vooruitgang
zijn
in hoofdzaak gericht op het meer ,,heb-
ben”. Dit betekent nog niet een meer ,,zijn”. De toon van

het menselijke antwoord op de civilisatie is daarom zeer

bepalend voor de stijl van de samenleving: Het is verblij-

dend dat in de intensivering van de bedrijvigheid, met name

door de automatie, mogelijkheden zijn gegeven correcties

aan te brengen op hetgeen de techniek zelve had aangetast.

Want
bij
alle positieve waardering vertoont zij ook sterke

stijl-ontbindende invloeden.

Nu de mens zijn werk gaat overdragen aan zijn werk-

tuig
2)
is de kans op een wending van het ,,hebben” naar

het ,,zijn” vergroot. Bovenal verleent een groeiend inzicht

in de menselijke verhoudingen de bedrijfsgenoten aan-

dacht voor elkaar en voor de’ samenleving. Werkgeven en

werknemen, beide zullen steeds sterker door zelfontplooiing

en -verantwoordelijkheid worden gekarakteriseerd.

De eigentijdse ondernemer weet dat hij geen beleid meer
kan voeren met de spelregels van gisteren. Deze spelregels,

gericht op daden van koophandel, waren typerend voor

de discontinqïteit van het handelen. Grotë winsten, afge-

wisseld met tegenslagen: De spelregels van vandaag zien

in de onderneming een bedrjfshuishouding van min of

meer duurzame aard. ,Naast het subjectief doel van. de

maximale winst wordt een meer of minder omljnd func-

tioneel doel erkend. De winst’ wordt gezien in het licht

van eenbepaald beheersprincipe. Aldus wordt de korte-

baan politiek verlaten voor die op lange termijn. Alles

wijst op het besef van een op de continuiteit, op de mede-

verantwoordelijkheid, gerichte taak. Deze ontwikkeling

opende tevens het zicht op de waarde van de in de onder-

neming werkende mens, op diens.welziji.

De huidige opvattingen geven de mogelijkheid van een

beter begrip van de eigen taak van Overheid en bedrijfs-

leven. In een
voorbije
tijd trokken Overheid en bedrijfs-

leven een eigen lijn die zich aan de kant van de Overheid

Prof. Dr. J. A. van Poelje, ,,Bestuurskunde”,
1956.
Prof. Dr. Ir. F. Ph. A. Tellegen, ,,Samenleven in een
technische tijd”,
M.
en
M. 1957.

kenmerkte door onthouding, met name op het stuk van

de sociale en culturele welzijnsverzorging. Het bedrijfs-

leven trok zijn eigen beperkte baan, echter eveneens geheel
buiten de mens en zijn sociale en- culturele behoeften.

Van een zodanige
dubbelzijdige
onthouding draagt

Overijssel nog vele tçkenen. Maar evenzeer is het verblj-

dend dat Overheid en bedrijfsleven thans, elk naar de aard
van hun specifieke doeleinden, de initiatieven uit de maat-

schappij steunen, waardoor de ‘stijl van de Overijsselse

samenleving een renaissance beleeft. –

Sociale aspecten.

De inwoners van Overijssel waren eeuwenlang uiterst be-

hoedzaam ten aanzien van hun positie binnen de Neder-

landse gewesten. Tijdens de Republiek is nauwelijks sprake

yan een samengaan in nationaal verband. De. opstand in

Twente
3)
– december 1830 tot januari 1831, – was een

laatste, openlijke
en heftige oplaaiing van verzet daar-

tegen. Had het gehele gewest aan dié eenheid mentaal

nauwelijks behoefte, voor ,Twente kwam daar nog bij dat

het geografisch en daarenboven ook economisch en cul-
tureel sterk was gebonden aan deDuitse landen. Kaarten

uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw tonen

hoe het hooggelegen Tubantië aan de Noord-West – en

goeddeels ook aan de Zuidzijde ias afgesloten door veen,

plassen en moerassen. Twente leidde, zijn eigen, op het

Heilige Roomse Rijk gericht, leven. Salland en het Land

van Vollenhove, geaccentueerd door de hanzesteden Karn-

pen, Zwolle en Deventer, hadden aanvankelijk hun geheel
eigen, ook internationale, belangen.

Brandpunten van nationaal gevoel waren de Overijsselse

landschappen van oudsher allerminst. Allerminst ook kan

men hun er een verwijt van maken. De Staten-Generaal

hadden meermalen ,de verschroeide-aarde-verdedigings-
politiek toegepast, Overijssel overleverend aan staatse of

buitenlandse onbetaalde en brandschattende troepen. Wat

dit betekende voor het
welzijn
van een agrarisch gewest

is zonneklaar. Armoe en ontbering. Overijssel stond dan
ook bepaald niet belangstellend te dringen rond de wieg

van de Republiek. Zij heeft de ,,Akte van verlatinghe”

nimmer getekend, evenmin de Unie van Utrecht.
4)

De sociale en economische toestand was nog ver in de

negentiende eeuw ten hemel schreiend
5).
Overijssel was

heel ver weg voor de Staten-Generaal; materieel had het

de status van een wingewest. De Staten van Overijssel

möesten hun aandacht bepalen bij de labiele zee- en rivier-

dijken. Overstromingen vernielden herhaaldelijk oogsten

en dat alles in een ook ovërigens hoogst, ongezonde maat-

schappelijke situatie.

Iets van sociale zorg begint omstreeks het midden van

de negentiende eeuw door te breken. Van Rechteren kon

in 1840 omtrent de ,,afzichteljke bedelarij” in zijn jaar-

verslag aan de Staten opmerken: ,,Daar waar ettelijke

J. van Beekum, ,,Gouverneur Mr. J. H. Graaf van Rech-
teren van Appeltern”, Overijsselse Portretten
1958,
blz.
233
e.v.
De ,,zeven” Verenigde Nederlanden is dan ook een fabel.
Zie Dr. J. C. de Pater, ,,Leycester en Nederland”, Tijdschrift
voor Geschiedenis
1951,
blz.
245
e.v.
Zie: Prof. Dr. A. H. Slicher van Bath: ,,Een samenleving
onder spanning”,
1957.

17-2-1960

– — -..

,

193

4It

1 ‘•

=

G)

=

bIJ
=
4-‘
.=
C.)

1.

0

.-

4-‘
=

0)
E
0)
bIJ

=

_l



.
4iJ
.

-.

t14

1

IY..bfi:

11


—.•
1



r

1,1
i

4144* 4.’
i
II
1


4′.1.
,
Lh4.’,,,,1
1,

..
1…

E
NS C
IH
]-)

-E

het industrie-centrum in

het Oosten van nederland

• beschikbare bouwterreinen

aan de goed geoutilleerde

industrie- en handelshavens

• goede verbindingen in alle

richtingen

S uitstekende recreatie-

m 09 e t ij k
h e d e n

1
co
0)

0)

1
Y)

4-‘

ce

E

FNS

if

t)lz

1

._rJ.
!Jïi_\•

VJf

Jt

-.1i
lJ

II
-_I. j

t

1

4

CHEIJE

gezonde voedingsbodem voor

industriële activiteiten, temid-

den van twente’s rijke natuur

194

(Advertentie)

17-2-1960

jaren gehele zwermen van luyaads en derzelver daartoe

mede opgevoed wordend kroost, regelmatig de huizen

der jngezetenen bestörmden, vindt men thans zelden eene
stokoudeongelukkige die een aalmoes vraagt”. Van Rech-

terèn raadt aan niet te geven, dan immers houdt
hij
op met

vragen. En’dan komt het: ,,Men steile zijn bijdragen in

hânden van armbesturen dan zal de onderstand evenredig

en naar de ‘werkelijke behoefte kunnen geregeld, en de

luihéid niet gevoed worden”. Klinkt dit vooruitstrevend;

kind van zijn tijd bljkthij als
hij,
na de brand van Vriezen-

veën’in 1840

30 huizen en 12 schuren in de as,
45
ge-

zinnen dakloös ‘- aantekent dat 250 mensen liefdenijk

zijn opgenomen: ,,hetgeen doet verwachten dat die ramp

geene verarming zal achterlaten”. Waarmee dan de zaak
is afgedaan. Na zijn vruchtbaar en voor het holst van de

negentiende eeuw zeer vooruitstrevend .bewind (1830-1840),

toen mede door zijn tussenkomst o.a. de Belg De Maere

en,de Engelse technicus Ainsworth dë Twentse industrie

impulsen- verschaften tot grotere uitbloei, wordt echtér

de economische, sociale enculturele voortgang weer merk-.,
baar geremd.

Als de steenfabrikantenzoon, Dr. Ariëns,,als jong kape-

laan-in oktober 1886 Enschede binnenstapt, ontmoet hij

er ;,een sjofele stoet op klompen en met een blikken koffie-
kan. Daartussen schoven bleekneusjes van kinderen, die de

slaap in hun ojèn hadden en het grootste deel van het jaar

in het donker liepen, als schimmen mee. Een werkweek van

66, kort te voren nog van 80 uur, leefden mannen en vrou-

wenbiimen een ruimte, die, om het garen vochtig te houden,

de hele dag met hete stoom volgeb1aen werd. Het licht

was slecht, de lucht nog slechter. Het gewone middagmaal

bestond volgens de gangbare termen uit een schaal aardap-

pelen met een bui regen, waardoor maagkwalen bij zo
7
n

ondervoeding even gewoon waren als longtering bij het

geregeld inademen van oliestank en vezelpluizên. Het ge-

zinsloon was beneden de tien gulden, terwijl er geen ver-

zekering voor ziekte of ouderdom,’voor ongeluk of werk-

loosheid, veiiheidswet en geen arbeidsinspectie bestond
……

De dode stof verliet de fabriek in veredelde vorm, maar

de mensen werden er verminkten bedorven”
6).
De evange-

lische raadgevingen: ,,ruk het uit” en ,,kap hem af”, ver-

taalde hij door ,,breek het.glas”.

Als thans door taaie volharding Twente is geworden tot

het zwaartepunt van het gewest, tot een nationaal-econo-

misch belangrijke regio van Nederland en het meest inten-

sief geïndustrialiseerde, deel daarvan, dan ging daarmede,

anvankeliik aarzelend, later intensief, een sociale activi-

teit gepaard, die de bewondering gaande maakt.

Laten wij
Overijssel
echter in zijn geheel beschouwen.
Hetgeen op het stuk van de volksgezondheid in de ruime
zin en het maatschaj,pelijk werk is tot stand gekomen, is

uniek. Enerzijds toont de organisatorische vormgeving

daarvan het. gebruikelijke Nederlandse beeld, anderzijds

is ‘voor Ovërijssel zeer kenmerkend een levend besef van

het grote nut van samenwerking, die dan ook grondige

toepassing vindt. Het bedrijfsleven en met name de Over-

heid, provinciaal en lokaal, hebben deze samenwerkings-

verbanden door een gelukkige subsidiepolitiek bevorderd.

De drie kruisverenigingen werken in een groot aantal fede-

ratieve commissies in het uitvoerende vlak samen. O.a.

in de federatieve commissies voor de kinderhygiëne, voor

prenatale zorg, voor de kraamzorg, voor reumatiekbestrij-

6)
Prof. Dr. Gerard Brom, ,,Alfons Ariëns”, 2e druk 1950,
blz. 25.

ding, voor de kankerbestrijding, voor de zedelijke en voor

de geestelijke volksgezondheid. Het revalidatiecentrum te

Enschede, de revalidatie-arbeid in de ziekenhuizen, de

Strevok, de beschuttende werkplaatsen’ voor, minder-.

validen (ook weer samenwerkend in een federatie), de

centrale dienst voor de geestelijke volksgezondheid, en

vele andere instituten en organen tonen de verscheiden-

heid van zorg voor de geestelijke en/of lichamelijk gehan-

dicapte mens. – –

De toporganen van het algemeen maatschappelijk werk

kwamen in de latere jaren tot stand; alleréerst het Sôciaal

Caritatief Centrum Overijssel, op de voet gevolgd door

de Stichting voor Maatschappelijk Werk op gereformeerde
grondslag; later door het Hervormd maatschappelijk werk,

uitgaande van de provinciale diaconale raad. Humanitas

sloot de rij. Zij vinden mogelijkheden voor gezamenlijk be-

raad’ binnen de Stichting Overijssel voor Sociaal en Cul-

tureel werk, die een heroriëntering doormaakt en als Stich-

tin Overijssel voor Sociaal Werk, naast een te vormeii

Culturele Raad, haar bemiddelende en stimulerende plaats

gaat hernemen. ‘

Het maatschappelijk werk, dat tot voor kort voor

namelijk was gericht op de nood van het individu, gaat

zich meer en meer richten op het groepswerk in de strëek;

een heroriëntatie van ôngetwijfeld verstrekkende be-

tekenis. Wederom is
bij
deze ontwikkeling en verdieping

van de arbeid opvallend het besef van de noodzaak van

samenwerking, niet alleen met verwante, organen, maar

tevens met een groot aantal maatschappelijke verbanden

(agrarische en standsorganisatiës) die zijn geïnteresseerd

in het leefmilieu van de mens.

De’ benadering van de mens in zijn omgeving, zoals

deze door onderscheiden organen op velerlei terrein, afge-

stemd op eigen doelstèliing wordt beoogd, veronderstelt

een eigen uitgangspunt. ‘Niettemin zal steeds meer duidelijk

worden dat deze gespecialiseerde benaderingen dienen te
worden teruggekoppeld in een feed-back, een’ breed veld

-van beraad. Pas dan zullen de grenzen van ieders verant

woordelijkheid scherper worden. Pas dan zal het de onder

scheiden organen mogelijk zijn een ‘efficiënt beleid te voe-

ren, gericht op het eigen doel. In Noord-West Overijssel

werken in de Stichting voor Maatschappelijk Werk de

drie eerstgenoeh’ide toporganen ook op het uitvoerend

vlak samen.

Is de gemeenschappelijke aandacht voor Salland en

het Twentse platteland in wording, die voor de probleem-

gebieden Noord-Oost Overijssel en Noord-West Overijssel

vond reeds een vormgeving. ‘Voor Noord-Oost Overijssel

werd een vijftal jaren geleden een provinciale commissie

ingesteld met als taak het vervaardigen van een sociaal

plan. De wet op de ontwikkelingsgebieden werkte in

dat gebied ten goede van industriële vestigingen. Tijdens

de voorbereiding van het sociaal plan, dat thans spoedig

kan worden verwacht, werden reeds tal van initiatieven
voortgeholpen en gehonoreerd, door gezamenlijke sub-
sidies van Rijk, provincie en gemeente, waardoor zon-

der overdrj ving kn worden gesteld, dit’ in Noord-

Oost Overijssel het aanschijn der aarde, toch wel diep-

gaand is veranderd. De verwachting mag wordei uit-

gesproken dat, nu door beschikking van de Minister van

Economische Zaken Hardenberg als kern van het pro-

bleemgebied Noord-Oost Overijssel-nieuwe-stijl is aange-

wezen

omvattende de gemeenten Hardenberg, Avereest,

Gramsbergen, Den Ham (Vroomshoop), Vriezenveen en

Ommen -, de niéuwe politiek op het sociaal-culturele en

17-2-1960

195

Toen een gulden

nog een gulden was…

Vijftig jaar geleden was een gulden nog een

bedrag waar een goede vakman een dag voor

werkte. Vandaag kunt U er nog een pakje

sigarëtten voor kopen.

De geldontwaarding is een probleem dat ook

bij levensverzekering een rol speelt. Een

kapitaalverzékering is een riskante onder-

neming geworden.

U

De Waerdye” is de enige verzekëringsmaat-

schappij die een positieve stap heeft gedaan

om de verzekeringnemer de kans te bieden

de geldontwaarding te ontlopen. Zij belegt de

gestorte .premiën uitsluitend in aandelen. De

waarde van dit aandelehpakket is bepalend

voor de uitkering. En U weet dat een aandeel

in de wereldeconomie een aandeel is in de
Coolsingel

welvaart, in de winst.

Rotterdam.

Tel. 010-120385
N.V. de’Waerdye – Maatschappij van Levens’-

verzekering op basis van belegging in aandelen.

196

(Advertentie)

17249O

hygiënische vlak voor dit gebied een harmonische uitgroei

naar een gezond samenlevingsverband kan verzekeren.

Anders schijnt dit het geval met Noord-West Overijssel,

omvattende Steenwijk, Steenwijkerwold, Oldemarkt,

Wanneperveen, Giethoorn, Blokzijl, Vollenhove, Kuinre

en Blankenham. Voor dit gebied had het provinciaal be-

stuur reeds de stoot gegeven tot de vorming van een samen-

werkingsverband om een integrale aanpak van dit gebied

op het stuk van de economische, sociale, culturele en re-

creatieve mogelijkheden te bevorderen. De Streekraad

Noord-West Overijssel is onlangs gevormd. Zij werkt.

In gevolge de Zesde Industrialisatienbta is in Overijssel

een drietal te ontwikkelen kernen aangewezen, nl. de pri-

•maire kern Zwolle, en de secundaire kernen Kampen en

Hardenberg. In Noord-West Overijssel dat anderzijds wel

als probleemgebied is erkend, is geen economische ont-

wikkelingskern aangewezen.

Het sociaal-cultureel regeringsbeleid is aan de econo-

mische politiek ten aanzien van de probleemgebieden ge-

koppeld. Zal echter inderdaad hetgeen in de probleem-

gebieden op het stuk van sociaal-culturele en hgiënische

vÖorzieningen dient te geschieden steeds een duidelijke

relatie vertonen met industrialisatie? Komen sociale en

andere investeringen en maatregelen die deze rèlatie niet

duidelijk vertonen, voor de bijzondere rijkssubsidies in aan-

merking? Kan zelfs van enige sociale of culturele investering

sprake zijn, indien in een gebied zoals Noord-West Over

ijssel’geen economische kernen zijn aangewezen?
Het Noorden, met in totaal 26 aangewezen kernen, waar

van 14 primaire, zal van een gebundelde gerichtheid

op die kernen uitstralende werking ondervinden. Maar wat

brengen impulsen in Zwolle en – ter bede – in Kampen

op het maatschappelijk erf in Noord-West Overijssel te-

weeg? Verheugd omde aanwijzing van Zwolle en Kampen,

moet nochtans worden vastgesteld dat beide stedén niet

typisch als verzorgingscentra voor Noord-West Overijssel

kunnen worden aangemerkt, zé, dat investeringen en maat-

regelen van sociale en culturelestrekking ,,daar”, een stra-

lingseffect zullen hebben in dit gebied en merkbaar tot een

heroriëntatie van dat gebied zullen bijdragen. Zo blijkt,
nu de totale aanpak van het Rijk bekend is, de niet-aan-

wijzing van Steenwijk, de wezenlijke kern van dit expulsie-

gebied, nog fataler dan
zij
economisch gezien reeds was,

ni. nu binnen dit ganse gebied geen
bijzondere
maatschap-
pelijke investeringen mogelijk blijken.

Mogen dan al de lagere bestuurlijke niveaus, tezamen

met de verbanden uit het particulier initiatief, een gecon-

centreerde aandacht op dit gebied richten (de Streekraad

en de Stichting voor Maatschappelijk Werk); wanneer zou

blijken dat de Regering persisteert bij haar huidig beleid,

dan is van de onderscheiden Ministers, die overigens pla-

tonische verklaringen deden ten aanzien van een ad hoc

adviserende taak binnen de Streekraad, in de werkelijkheid

weinig te verwachten. Hierdoor zou de diepgang van de –

Streekraad ernstig worden belemmerd, ten detrimente van
dit achteropgekomen gebied.

Culturele aspecten.

Annonceerde ik reeds de spoedige totstandkoming van

een Culturele Raad, dar mag daaruit allerminst worden
opgemaakt dat Overijssel zich thans niet door culturele

spankracht zou kenmerken. Internationaal is de uitwisse-

ling Twente-Münsterland belangwekkend. Nationaal le-

vert Overijssel reeds belangrijke diensten. Noteren wij de

ôntplooiing van het• aanvankelijk ,,Twents Orkest” tot

APPENDAGES

voor alle drukken en temperaturen, voor


CENTRALES

o OLIERAFFINADERIJEN

• KERN REACTOREN

• CHEMISCHE
INDUSTRIEËN

• MIJNBEDRIJVEN

• SCHEPEN


CENTRALE VERWARMING

GIETWERK

Zand – gietwerk in brons, aluminium-,

nikkel-, en kobaithoudende legeringen

en gelegeerd staal, precisie- en coquille-

gietwerk.

DIKKERS-HENGELO (0.)

(Advertentie)

,,Overijssels Philharmonisch Orkest” en
zijn
diensten, ook

ver buiten het gewest. ,,Forum” ontwikkelde zich bijzonder

voortvarend tot een operagezelschap van nationale snit.

Zou de enthousiaste toon welke de regionale pers in haar

kritieken legt nog kunnen worden verklaard uit chauvinisme,

de beoordelingen van de landelijke pers spreken parallelle

taal. –

Overijssel wil nationale functies verrichten. Tal van

bijdragen in dit blad getuigen ervan. Dat deswege Over-

ijssel in cultureel opzicht voor een grote verantwoorde-

lijkheid staat, daarvan zijn het provinciaal bestuur en een

groot aantal gemeenten zich, blijkens hun subsidiepolitiek,

bewust. Ook ht bedrijfsleven. Evenals t.a.v ,,Forum”, dat in

Enschede is gevestigd, bestaat samenwerking met Gelder-
land terzake van de subsidiëring van het Arnhemse toneel

gezelschap ,,Theater”. Speelt ,,Theater” een voorname rol

op het vaderlandse toneel, het is daarbij tevens het enige

grote gezelschap dat zijn speelshèid over Nederland spreidt.

Een belasting, die sterk aanspreekt. Anderzijds ligt daar

mede vast dat ,,Theater” nationale plichten vetvult op hoog

artistiek niveau, waarvoor andere, eveneens door het Rijk.

gesubsidieerde landelijke gezelschappen, op de plaats rust

hebben gemaakt. Het spreidingstoneel binnen Overijssel,

met name in kleinere plaatsen, waar ,,Theater” wegens

onvoldoende toneelaccommodatie niet kan komen, wordt

door andere beroepsgezelschappen – gesubsidieerd –

verzorgd.

Het werk van de beide instituten voor de plattelands-

17-24960

197

lectuurvoorziening is naar zijn uitbouw indrukwekkend.

De Geraert ter Borchprijs ondervindt telkenjare kritische

belangstelling in gewest en land. Dat is een gezond teken.

Het
onderwijs
is sinds de. laatste jaren in zijn veel kleurig-
heid van studie- en vakrichtingen en geestelijke schakerin-

gen op uitnemende wijze present. Van de wel beweerde

inertie is op dit terrein, althans in Overijssel, geen sprake.

• Slechts een instelling voor hoger onderwijs ontbreekt.

Ook hier van inertie geen zweem. Wie een krant leest stelt

dit elke dag vast. Dat Twente in dit opzicht gespannen

actief is verdient alle lof. Ook Zwolle en Deventer doen

een gooi.

Het-hogeschooltje-om-de-hoek, met welke scherts een

ernstig streven naar harmonische spreiding van het aca-

demisch onderwijs op bedenkelijke wijze wordt bejegend,

verdient,
zij
het uiterst summier, de aandacht in deze bij

drage. Het is te betreuren dat de drie sollicitanten voor

hoger onderwijs in Overijssel niet gecoördineerd
zijn
aan-

getreden. Deels is dit te verklaren uit gezonde competitie,

deels uit het verschil van visie op het gewenst karakter

van zulk een• instituuL Twente begeert een Technische

Hogeschool. Terecht. Als er plaats is voor een derde T.H.

ïn Nederland dan is Twente door zijn
veelzijdig
milieu

aangewezen. De Staten van Overijssel hebben een resolutie

aangenomen, waarin de noodzaak van vestiging van een
,

instellmg voor hoger onderwijs in dit gewest is gesteld en

dat, als deze instelling een T.H. zou zijn
s
vestiging in /

Twente geboden is.

Een officiële provinciale mening omtrent het karakter

en de plaats van vestiging binnen Overijssel van een instel-

ling, zijnde geen T.H., is niet voorhanden. Deventer zou
volgens de lezing Piekaar-Neher voor een universiteit in

aanmerking komen. Zwolle borduurt, alleen gelaten, op

eigen stramien voort. Ongetwijfeld zal de bevoegde macht,

indien deze niet voor een T.H. in Twente zou kiezen, op

het stuk van de spreiding een aantal ernstige overwegingen

laten gelden
bij
de keuze van ,,wat” en ,,waar”. Daarbij

worde erop gewezen dat de loutere aanwezigheid van een

universiteit of hogeschool, bestuurlijk, wetenschappelijk

en maatschappelijk van vérstrekkende waarde is voor een

streek, geheel afgezien dus van het voordèel van de additio-

nele recrutering van studenten. –

Vestiging in Deventer zal uiteraard wel deze additionele

recrutering dienen. Zij betekent evenwel tevens dat de in-

trinsieke waardé der spreiding voor Noord-Oost Nederland,

anders dan
bij
vestiging in Enschede of Zwolle, goeddeels

te loor gaat. Niemand zal ontkennen dat vestiging in

Deventer – en niet voor niets staan de Geldersen daar

achter – voor Gelderland, juist gezien naar dat maat-

schappelijk stralipgseffect,
bijzonder
belangwekkend is,

mede door de nabijheid van de contrapunien Arnhem-

Apeldoorn. Maar hoe uiterst gering zal dat effect zijn

voor Noord-Oost-Nederland? Nog afgezien van het

feit, dat in Nijmegen zeer kostbare investeringendoor O.K.
en W.
zijn
gehonoreerd, rijst voor de bevoegde macht te-

vens de vraag of Nijmegen – zelve streekuniversiteit –

wel gelukkig zal zijn met een tweede regionale universiteit-

zo-vlakbij!

Een andere vraag is of de behoeften der maatschappij

niet eisen dat de academische opleiding wordt aangepast
aan die behoeften. Dit betekent allerminst dat detraditio-

nle universitaire vorming naar haar belang ip
twijfel
wordt

getrokken. Nochtans bestaat de behoefte, met name op de,

terreinen van openbaar bestuur en bedrijfsleven, aan breed-

gevorrde generalisten. Daarnaast bljve de aanmaak van

specialisten, komende uit ‘de ondérscheiden ‘faculteiten en

vakrichtingen, bestendigd.

Nu echter een nieuw instituut staat te komen, ware dit

dienstbaar te’ maken aan bedoelde behoeften, door een

vorming terzake van de toegepaste wetenschappen moge-

lijk te maken. Zou in Overijssel een hogeschool voor toege-

paste. wetenschappen tot stand komen dan wordt, mits de

plaats zorgvuldig wordt gekozen, allereerst de spreiding

naar haar maatschappelijke doorwerking gerealiseerd.

Zulk een hogeschool zou echter tevens een nationale zijn,

omdat degenen die ,,management” zouden willen studeren
daar, komende uit het gehele land, terecht kunnen.

De niet geheel ten onrechte bèstaande vrees, dat een

eventuele regionale traditionele universiteit naar haar be-

zetting onvoldoende groeikracht zou vertonen, kan dan

tevens worden uitgebannen.

Tot mijn spijt moet voor het ogenblik met deze, slechts

aan de oppervlakte van dit vraagstuk tippende aanteke-

ningen, worden volstaan. Met name kan niet worden

ingegaan op de in hun totaliteit zeer teleurstellende bij-

dragen omtrent het vraagstuk der spreiding in Universiteit

en Hogeschool, van welke publikatie insiders zovéel

hadden verwacht.

De recreatieve
mogelijkheden’
van Overijssel zijn velé.

Nergens in Nederlahd bieden de situaties te land en te

water zoveel kansen en variatie. Flora en fauna bieden

tevens gelegenheid tot wetenschappelijk onderzoek. Voorts

bestaat een grote rijkdom aan historische monumenten.

De schoonheid van het Twentse land heeft nog maar nau-

welijks landelijke aandacht.

De Rijksdienst voor het Nationale Plan
7)
beschreef

inmiddels de recreatjeruimten in Overijssel te land. .Dit

rapport vindt beschouwing in de provinciale recreatie

commissie. Zij zal daarenboven naast het sociaal toerisme,

tevens op de grote en nog maar nauwelijks bevaren moge-

lijkheden te water aansturen: Veluwemeér, Beulaker- en

Belter Wieden en IJssel. ‘De gemeenten Giethoorn en

Wanneperveén werken gezamenlijk aan een ruimtelijk

kader voor watertoerisme van beduidende omvang. Ook
ten aanzien van de recreatie bereidt Overijssel zich voor

op het verlenen van nationale diensten.

Vermelden wij ten slotte de presentie van Rotarians en
Soroptimisten en de St. Adelbertvereniging met de afde-

lingen Zwolle en Twente. The International Council for

Christian Leadership is binnen dit gewest geïntroduceerd

en werkzaam. Deze laatste vorm van beraad vestigt tevens

de aandacht op de levendigheid van het oecumenisch ge-

sprek tussen hoogleraren van Kampen en Iominicanen

van Zwolle. Ook op het niveau van de ,,leken” zijn deze
gesprekken zeer’ bevruchtend. Dit alles zal ongetwijfeld

doorwerken naar vele terreinen van het maatschajipelijk

leven.

De gehele verschijningsvorm van Overijssel wijst op een

stijl die, doordesemd van de zelfstandigheidsdrang van

origine, op gelukkige
wijze
getemperd door een besef, van
de noodzaak van integratie, rijp schijnt voor impulsen van

nationale allure. Zij biedt de representanten van die im-

pulsen een milieu waarbinnen civiisatie en cultuur, elkaar

ontmoetena, samengaan.

Zwolle.

.

J. VAN BEEKUM, jur. drs.

7)
In 1959 verschenen bij het Staatsdrukkerij- en uitgevers-
bedrijf.
199

,

.

.

.

.

.17-2-1960

‘:.

Goo

.E,sede

—t

_•’aL

.

Nordhorn
.

. .

.’

..

Ootn,or3u,,

\. .. …………..

_

/.

. …..
Weer-
..
…..
…..

. …. .. .. .
t.:..
.
1
6enthem

.
Olden

•/’

.____

…..
. zeol

.,..

Neuenkrcher, Mèsurn

II

Overijssel en. het Duitse grensgebied

Er
zijn
vele verbindingsdraden tussen Overijssél en Gel-

derland en het aangrenzende gebied van Duitsland. Dit
geldt in het bijzonder voor Twente en Oost-Gelderland

enerzijds en het Rhein-Emsgebied, gelegen tussen Bocholt

in het zuiden en Nordhorn en Lingen in het noorden, ander-

zijds. Wat is le bindende kracht in Nederland en in Duits-

land afzonderlijk en wat brengt de beide gebieden tot el-

kaar?
Wij
zien de volgende factoren: de textielindustrie, de

perifere ligging en de daarmee samenhangende verkeers-

problemen en de culturele ontwikkeling.

Hoewel Twente grote, bloeiende bedrijven telt in de

metaal- en de chemische industrie, neemt de hoofdzakelijk

katoenverwerkende textielindustrie de voornaamste plaats

in. De verliezen, geleden in Azië, werden elders goedge-

maakt; de vernieuwing in de techniek, de samenwerking

en deconcentratie schrjden voort en de successen op nieuwe

terreinen (de mode)
zijn
hoopgevend. In Twente geeft de

textielindustrie werk aan 45.000 arbeidskrachten, in Oost-

Gelderland aân 5.000 en in het Rhein-Emsgebied ‘aan

80.000. Er zijn in dat gebied meer spoelen en getouwen

opgesteld dan in het verwante deel van Nederland. Ensche-
de is de enige stad in beide gebieden met meer dan 100.000

inwoners en fungeert, tezamen met Hengelo, in vele op-
zichten als een centrum, dat een uitstralende en aantrek-

Textielgemeenten in Twente, Oost-Gelderland en het Rhein-Ernsgebied

1::

:

..
:

•:
:

:

.

:

:

:
:jj’

.
Octti1up.

:19e

……

Alst
C
otte

Vreden
loer

4C
SGdiohn
e~feld

NouIn’
Befflre

Fot

15000

:;:
1T

:
g

:

En+.rfA.Ver5tin9.
noctr Errnfttlungen der )ritereitengemeinschafd
Rhe(n

E:ns
0

3

0

Arbe(tsgebet

17-2-1960

.

.

199

8pemea I70kn!

27OI,

1
P1.4.
9
;d
f2o
4z

stad

kendewerking uitoefent, ook over de grens. In het zuiden

der streek geldt – hoewel zwakker – hetzelfde van Bocholt

(44.000 inwoners) dat aantrekkingskracht heeft voor nabije

kleinere gemeenten in Nederland. De economische ver-

wantschap der gebieden blijkt uit het bovenstaande duide-

lijk.

Een blik op de landkaart is nodig om de algemene lig-

ging der streek en de verkeersproblemen te leren kennen.

Trekt men een lijn van Hamburg via Bremen, Groningen,

Amsterdam, Den Haag, Gent, Brussel, Luik, Keulen, Dort-

mund en Bielefeld terug naar Hamburg, dan omspant deze

lijn een aantal belangrijke economische centra in drie West-

europese landen. In al deze centra trachten de ondernemers

hun kansen op de Euromarkt te grijpen. Er voltrekt zich

een snelle ontwikkeling en er wordt geïnvesteerd op grote
schaal. Aan zee nestelt zich de zware industrie. Het Ruhr-

gebied groeit in noordelijke richting, de randstad Holland

zoekt in oostelijke richting naar expansiemogelijkheden

en fihiaalgebieden.

Binnen onze denkbeeldige lijn zijn Twente, Zuid-Oost-

Gelderland en het Rhein-Emsgebied centraal gelegen en

kunnen duidelijk worden onderscheiden van andere cntra.
Waar elders overbevolking en het samenkitten van steden

dreigt, vinden we hier een aantal industriesteden op rede-

lijke onderlinge afstand, temidden van een dun bevolkt

platteland, dat rijk is aan natûurschoon.
Terwijl
elders de
zeehavens, de zware metaalindustrie en de chemische in-

dustrie domineren, staan hier de textielbedrijven in het

eerste gelid.

Het Rhein-Emsgebied ligt in twee Duitse ,,landen”, in

Nordrhein-Westphalen en Niedersachsen ;.het aangrenzende

Nederlandse gebied in twee provincies, Overijssel en Gel-

derland. Bestuurlijk is er dus geen eenheid-van-bovenaf,

zodat de behoefte aan samenwerking op eigen kracht ook

daardoor verklaarbaar is. Overigens voltrekt zich de groeps-

vorming in Duitsland en in Nederland onafhankelijk en

de samenwerking op nationale basis is mogelijk en nuttig,

ook los van het internationale aspect. Dat dit echter niet

uit het oog wordt verloren, spreekt thans vanzelf.

De hierboven aangeduide gebieden liggen in Europa

beter dan in het eigen land, waar
zij
de kentekenen van vele

perifere gebieden vertonen. Die nieuwe situatie biedt nieuwe

mogelijkheden en stelt nieuwe eisen. Perifere landsdlen

zijn gewoonlijk karig met wegen bedeeld. Het verbeteren

der wegen en het leggen van nieuwe verbindingen is aan

beide zijden der grens een streekbelang van de eerste orde.
Dit geldt zowel voor de verbinding oost-west (E8, Londen-

Berlijn) als voor de noord-zuid verlopende en te bouwen

wegen. Het voeren van gecoördineerde Duits-Nederlandse
actie ten gunste van de wegenbouw, met name voor de E8,

vindt reeds plaats. Voor het aanleggen van een kanaal-

verbinding van Enschede naar het Mittellandkanaal lijkt

de tijd nog niet rijp, maar het denkbeeld zal niet in het

vergeetboek raken. De spoorverbindingen werden reeds

aanzienlijk verbeterd doch
zijn
met en in Duitsland, waar

men onze voortreffelijke uurdienst met het westen wel kent

en waardeert, nog lang niet perfect. Trouwens, de verbin-

ding Twente-Zwolle-Groningen is evenmin ideaal en

Twente-Emmen nog minder. Wat het luchtverkeer be-

(Advertentie)

Çj
erjanJ

AANTAL
INWONL5:

1
JANUARI
1900 – 14968.

1
3ANUARI
1960

6O54.

t
.

.

..
It1DU5TPlLr..

Lfl

bROLP5LVOLKlN6:

707.

15
7.
TLXTIELINDUSTRIE

i
7.
P’UJN0UW (ZOUT)
-…..

0
,

1

10
7.
OVERtE IWDUTIEN
het
hart

PODERN ‘,IINX(.LCE?-JTPJJM

PnACI4TIGE WOONWIJE.N

va
KNOOPDUNT VAN VEnbINDNGf.N

LEVENDIGr. 4.IANDEL
A,,,éepdam 16

ALLE VOPEH VAN 0NDEWL1

IN D U5TI TEtI
NO
AAN

oé/erdam /8Om

VAAWATEP
C>F-5CMIKC>AAPL

GELEGEN TEfr\IDDE.N VAN EEN

L

GROOT EN
PPACI.ITIG PECnEATIEGEbIED

e e n

ctynctmt5cIte

200

17-2-1960

treft, moge herinnerd worden aan het feit, dat het vliegveld

Twente voor de burgerluchtvaart is aangelegd. Wie weet!

Culturele contacten zijn er in veelvoud. Toen men stevig

had uitgepraat over de oorlog, de noden in Duitsland van

de jaren na 1943 had leren kennen en het Europese burger-

schap begon te beleven, gingen zang-en muziekverenigingen,

arbeiders en ondernemers, orkesten, schouwburgen en gç-

meentebesturen de. samenwerking met ucces ontwikkelen.

De Hitiertijd en de oorlog hadden familiebanden en vriend-

schappen verbroken. Twente voelde fel Nederlands – de

stakingen! – , maar de gemeenschappelijke belangen, de’

invloed van de streektaal, de oude oriëntering op Münster
en de nieuwe op Enschede deden zich uiteraard gelden en

het ,,Deutsch-Niederindische Geseilschaft” bracht velen

tot elkander. Ook deze ontwikkeling heeft nog geèn eind-

punt bereikt. De stichting van de Twentse Schouwburg

in Enschede legde de grondslag voor een krachtige milieu-

verbetering. Toneel, concert, opera, ballet en kamermuziek

trekken volle zalen met talrijke bezoekers, ook uit Duits-

land. Door de vestiging van het operagezelschap ,,Forum”

werd Enschede de tweede Nederlandse operastad – ca.

50 avonden per seizoen en een stoelbezetting van 85 pCt. –
en ook tentoonstellingen, gedeeltelijk in de musea, trokken

velen.

Thans een woord over de vormen der samenwerking.

In het Rhein-Emsgebied werkt sinds 1954 de ,,Interessen-

gemeinschaft Rhein-Ems, een los verband van gemeenten,

Kreisen en het bedrijfsleven. Het centrale punt van de acti-

viteit dezer instelling is de ontwikkeling van het verkeer

en de ontplooiing van het economisch leven. In Neder-

land werd de behoefte aan samenwerking op eigen terrein

reeds lang gevoeld. Dient een streekbelang te worden be-

hartigd – hoger onderwijs, aanleg van wegen – dan klinkt

de Stem van een streek krachtiger en duidelijker, wanneer

een orgaan van samenwerking kan spreken namens alle

dan wanneer elke gemeente en belangengroep afzonderlijk

het woord voert.

Daarom namen dertig gemeenten in Twente en Oost-

Gelderland de oprichting ter hand van een rechtspersoon-

lijkheid bezittend lichaam: Belangengemeenschap Twente-

Oost Gelderland.
De voorbereiding, welke ruim een jaar
eiste, is bijna gereed en het werk kan weldra ,bëginnen.

De doelstelling zegt, dat door de raden een gemeenschap-

pelijke regeling wordt getroffen
……
,,ter behartiging

van -gemeenschappelijke belangen van hun gemeenten ten
aanzien van het verkeer en andere economische vraagstuk-

ken, zomede met betrekking tot culturele en andere con-

tacten, in het bijzonder ook gezien in samenhang met iden-

tieke belangen van het aangrenzende Duitse gebied”. De

rondregels der belangengemeenschap noemen de taak

onderzoekend, stimulerend
en
coördinerend.
Men denkt voor-

al aan documentatie, \’oorlichting, verkeersproblemen,

technisch hoger onderwijs en contact met het aangren-

zende Duitse gebied.
Het bestuur zal, naar analogie van het gemeentebestuur,

bestaan uit een algemeen bestuur (vergelijk de raad), een

dagelijks bestuur (vergelijk B. en W.) en een voorzitter.

Elke raad benoemt twee leden in het algemeen bestuur.

Adviserende leden worden benoemd door Gedeputeerde

Staten van Gelderland en
Overijssel,
de Kamers van Koop-

handel en verschillende provinciale instellingen. De be-

langengemeenschap zal gebruik maken van de adviezen

van de wetenschappelijke medewerkers, vooral de statis-
tici, sociografen en economen, – der samenwerkende ge-

meenten. De gemeenten betalen contributie in verhouding

tot het aantal inwoners. Met de gekozen vorm kan men

soepel werken en de intensiteit en stootkracht afstemmen

op de behoefte. Het laat zich aanzien dat kort na het in

werking treden van de Nederlandse regeling, een kleine

contactcommissie van de Duitse en de Nederlandse Orga-

nisatie in het leven zal worden geroepen.
Samenwerking van gemeenten stuit dikwijls op allerlei

vermeende of reële, bezwaren: het uithollen van de taak

der deelnemende gemeenten; het overwicht van burge-

meesters; het schaden der openbaarheid en het vergroten

van de afstand tussen burgers en bestuiir; het grote aantal
vergaderingen; de vrees, dat samenwerking een inleiding

is tot annexatie. -Zien
wij
het goed, dan is geen dezer be-

zwaren hier te duchten. Van het eerste en voornaamste

bezwaar kan reeds daarom geen sprake zijn, omdat er

gezamenlijk een nieuwe bovengemeentelijke taak ter hand
wordt genomen, doch geen enkele gemeente een taak ver-

liest of overdraagt. Samenwerking kan alleen slagen, indien

twee psychologische voorwaarden zijn vervuld: de erken-
ning dat er moet worden gehandeld en dat men het betref-
fendeonderwerp samen wèl en afzonderlijk nièt of minder

goed kan behartigen; vertrouwen en openhartige omgang

tussen de bestuurders der samenwerkende gemeenten. Dat

.deze basis hier voorhanden is, blijkt reeds uit de korte

duur van de voorbereiding.

Overijssel zet de vensters open naar het Westen: Zwolle

en Deventer zijn o.a. bereid de randstad Holland te hulp

te komen als de landspolitiek daartoe leidt. Men ziet intus-
senooknaar het Oosten en Zuiden, vooral in Twente, opdat

de ka

isen welke het nieuwe Europa biedt, worden benut.

Daarmede bewijst het Oosten ook aan overig Nederland

een goede dienst
…..
en verwacht voor de oplossing van

sommige problemen wederkerigheid.

Enschede.

W. THOMASSEN.

17-2-1960

,.

201

Een gunstig industrieel klimaat

in de vooruitstrevende industriestad van 50.000

inwoners

ALMELO

• uitstekend geoutilleerde industrieterreinen

o ruime arbeidsmarkt

• lage grondprijzen

• goede verbindingen

Nieuwe industriehallen terstond

beschikbaar

Inlichtingen Stadhuis, te!. (05490) 53 61

(T.é

KONINKLIJKE SIGARENFABRIEK

Sv ten f10V e

KAMPEN -‘ HOLLAND

opger;cht 1895

BALMORAL

WHITEASH

HOLTEN (o)

met de Holterberg

GUNSTIG GELEGEN VOOR

NDUSTRIEVESTIGING AAN DE E 8

• Knooppunt van wegen

• Frequente spoorweg- en autobusverbindin-

gen

• Gemeentelijk industrieterrein aanwezig

• Woningen in particuliere sector beschikbaar

IDEAAL VAKANTIEOORD
in bosrijk heuvellandschap, met uitstekende

hotel-accommodatie, pensions, zomerhuisjes en

kampeerterreinen.’

Inlichtingen bij het Gemeentebestuur
Telefoon (05483) 333 en 555

202

NUKSBERGENa

voor uw industrie
1


Gunstig gelegen terreinen

aansluitend op spoor- en wegennet :


Uitstekende verbindingen met

Hengelo – Enschede – Deventer –

Achterhoek – Duitsland




1

1

Inlichtingen dagelijks ten Gemeentehuize.

17-2-1960

Het afvalwaterprobleem in Overijssel

Het afvalwatervraagstuk heeft in bepaalde delen van

de provincie Overijssel reeds ieer vele jaren de aandacht,

in het bijzonder in het stroomgebied van de Regge, ten

aanzien van de Vecht en voorts in het gebied van de water-

schappen ,,Salland”, ,,de Schipbeek” en ,,de Beneden-

Dinkel”. De meeste waterschappen in Overijssel hebben,

korter of langer
tijd geleden, in hun reglement de taak gekre-

gen, te waken tegen de verofltreiniging der wateren. Op grond

hiervan is in de keuren dezer waterschappèn een verbods-
bepaling opgenomen ten aanzien van het lozen van afval-

water.

Het sterkst speelt het afvalwaterverschijnsel in het water-

schap ,,de Regge”, dat sedert 1924 een gebied omvat van

114.000 ha. Sinds genoeind jaar komt in het reglement

van dit wateischap ook als doelstelling voor zoveel moge-

lijk te waken tegen de verontreiniging der wateren. Kort

daarna, ni. in 1925, kreeg de waterverontreiniging, speciaal

in Almelo, buitengewone aandacht. De toenmalige burge-

meester van Almelo nam toen het initiatief tot het instellen

van een zgn. Reggecominissie. In 1926 werd deze commissie

geïnstalleerd en in 1928 werd haar rapport uitgebracht.

In deze commissie hadden o.a. zitting vertegenwoordigers

van de gemeentebesturen van Almelo, Enschede en Hengelo,

van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater, van

het waterschap ,,de Regge”, alsmede de Inspecteur van de

Volksgezondheid.

In dit rapport werd o.a. geconstateerd:

dat de bronnen van vervuiling in hoofdzaak bestonden

uit de gemeentelijke rioolstelsels;

dat het stichten van rioolzuiveringsinstallaties, als

regel voor elke gemeente afzonderlijk, aangewezen was;

dat de commissie de instelling van een Stichting het

geschikte middel achtte om tot het beoogde doel te gera-

ken;

dat overigens gesuggereerd werd een administratieve

tweede commissie in tè stellen om de gedachte van de cen-

trale organisatie op vrijwillige basis nader uit te werken.

Deze tweede commissie werd inderdaad ingesteld en

bracht in 1934 haar rapport uit. Dit rapport is echter zuiver

theoretisch gebleven. In de jaren 1934-1936 is nog een plan

aan de orde geweest, geïnspireerd door een hoofdingenieur

an de Rijkswaterstaat. Dit plan beoogde liet aanleggen

van een grote gesloten vezamelleiding voor de afvoer van

het rioolwater van Enschede, Hengelo, Borne, Almelo en

Wierden naar terrëinen ten noorden van de weg Wierden-

Nijverdal. Ook dit plan is, na uitgebreid onderzoek door

verschillende instanties, een plan gebleven. De resultaten

waren dus tot dusver niet bepaald opwékkend, al had de

arbeid van de eerste Reggecommissie wel een belangrijk

inzicht gegeven in de bronnen van de vervuiling en de meest

gewenste technische oplossing voor opheffing van de ver-

ontreiniging aangegeven.

Al deze commissie-arbeid en het verzamel-rioolplan had-

den intussen tienjaar in beslag genomen, zonder dat er’

een nieuwe oplossing van het afvalwatervraagstuk was ver-

kregen. Zodra het rapport van de eerste Reggecommissie

was verschenen, heeft het bestuur van het waterschap tot
een wijziging van de op dit punt’ bestaande keurbepaling

besloten, welke beoogde een duidelijker en sôherper om-

schrijving te geven. Deze wijziging werd echter door het

college van Gedeputeerde Staten niet goedgekeurd, omdat

dit college het inopportuun achtte, dat tijdens de arbeid

der commissies het waterschap tot verdergaande maat-

regelen zou overgaan. Hierdoor was het watershapsbe-

stuur sterk geremd om krachtige maatregelen te nemen.

De gemeenteraad van Enschede heeft ten slotte de knoop

doorgehakt en – zich losmakend van elk gemeenschappe-

lijk pogen om tot een oplossing te geraken – in 1939 be-
sloten tot het bouwen van een eigen zuiveringsinstallatie

over te gaan. Na de aangevraagde ontheffing van de keur

van het waterschap ,,de Regge” werd in 1941 een aanvang

met de bouw van deze installatie gemaakt. Door de oorlogs-

omstandigheden kon de installatie pas in 1951 in werking

worden gesteld. Het gemeentebestuur van Haaksbergen

heeft nog kans gezien zelfs vôôr de oorlog zijn zuiverings-

installatie t6t stand te brengen.

In 1953 is voor een derde gedeelte van de gemeente Al-

melo ook een zuiveringsinstallatie in werking gesteld, ter-

wijl in de twintiger jaren reeds een dergelijke installatie tot

stand kwam bij de Boekelosche Stoombleekerij, welke

installâtie echter thans weer uitbreiding behoeft. Alles te-

zamen is van het totaal aangenomen aantal van rond

750.000 inwonerequivalenten in het Reggegebied thans

ongeveer 40 pCt. in hoofdiaak gezuiverd. Momenteel zijn

plannen gereed voor de gemeenten Hengelo, Oldenzaal

en Vriezenveen, terwijl een in 1956 opgeniaakt plan voor

de gemeente Borne thans in herziening is. Hiermede is een

overzicht gegeven van de stand van zaken in het Regge-

gebied.

Toën zich in 1951 en 1953 in het havengebied van Deven-

ter een ernstige verontreiniging van het water voordeed,

heeft een der leden vari de Provinciale Staten hierover vra-

gen aan het college van Gedeputeerde Staten’ gesteld. De

oorzaak werd gezocht in een aflaat van de Midden-Regge

naar het Overijssels Kanaal Vroomshoop-Zwolle ter voeding

van dit kanaal. Sinds een paar jaar is deze voeding, voor-

lopig als proef, beëindigd. De gestelde vragen hebben Gede-

puteerde Staten aanleiding gegeven, het initiatief te nemen

tot het instellen van een commissie ,,ter bestudering van

de problemen, welke zich voordoen ten aanzien van de

verontreiniging van .de openbare wateren in de provincië

Overijssel” (besluit va& 9 februari 1954). Aan deze com-

missie werd o.a. opgedragen in haar studie te betrekken

de vraag, of het wenselijk is de zuivering op te dragen aan

de vervuilers gemeenten of industrieën zelf of aan

waterschappen, dan wel afzonderlijke zuiveringsschappen

op te richten.

In de commissie, welke op 5 mei 1954 werd geïnstalleerd,

hadden zitting o.a vertegenwoordigers van de provincie

Oyerijssel, de gemeentebesturen, de industrie en de water-

schappen. Inn het rapport der commissie zijn de waterleidin-

gen in de. provincie Overijssel ingedeeld naar zes gebieden
t.w.:

1. Noord- West Overijssel.

In het algemeen bléek in Noord-West Overijssel de ver-‘

ontreiniging der wateren slechts plaatselijk van ernstige

omvanj te
zijn,
door lozing van zuivelfabrieken en ‘riolerin-

gen.

2.. Salland.

,

.

In Salland werden ernstige verontreinigingen geconsta-

1′

17-2-1960

203

teerd als gevolg van de rioleringen van de gemeenten Olst,
Wijheien Heino. Het waterschapsbestuur van Salland heeft

kunnen bevorderen, dat in deze drie gemeenten thans zui-
veringsinstallaties zijn gebouwd of aanbesteed. Overigens
is de vervuiling van de wateren in dit gebied beperkt.

Zuid-Overijssel.

Op 1 januari
1956
waren ernstige vervuilers: de gemeen-

ten Holten, Markelo, en Neede en de zuivelfabriek te Bath-

men. Ook hier zijn op aandrang’van het bestuur van het

waterschap ,,de Schipbeek” intussen zuiveringsinstallaties

tot stand gekomen in de drie eerstgenoemde gemeenten,

terwijl een plan tot opheffing van de vervuiling door de

zuivelfabriek te Bathmen in onderzoek is.

Oost-Twente.

De Dinkel wordt permanent matig en periodiek ernstig

vervuild voornamelijk door industrieën en rioleringen te
Gronau (Dld.).

Noord-Oost Overijssel.

De vervuilers van dit gebied zijn de aardappelmeelfabrie-

ken, welke gedurende de aardappelcampagne de Dedems-

vaart, het Ommerkanaal en de Vecht ernstig verontreini-

gen. Daarnaast verontreinigt de aardappelmeelfabriek te

Emlichheim (Did.) de Vecht.

Waterschap ,,de Regge”.

Ten aanzien van dit waterschap wordt geconstateerd,
dat de rivier de Regge met verschillende zijtakken zeer
ernstig verontreinigd is door verschillende Twentse ge-

meenten en industrieën. In dit gebied doet zich bovendien

in niet geringe mate het probleem voor van de verontreini-

ging der wateren door het afvalwater der chemische fabrie-

ken. Tot op heden is een oplossing door zuiveringsinstalla-

ties hiervoor nog niet aanwezig. De commissie zegt hier-

over, ,,dat voor deze industrie en voor soortgelijke ver-

ontreinigers een heel andere oplossing moet worden gerea-

liseerd, met name een directe afvoer door een uitsluitend
daarvoor
bestemde
leiding naar de zee”. Reeds eerder is

een plan voor een tot dit doel aan te leggen kanaal vanuit

Twente naar de Dollard door de Rijkswaterstaat onder

ogen gezien. Het ware gewenst, dat aan de resultaten van
het op dit punt verrichte onderzoek meerdere bekendheid
zou worden gegeven. Dat vor dit prohieem een oplossing

zal moeten worden gevonden lijkt in elk geval wel onont-
koombaar.
Wanneer over enige jar.en in het ram van het Deltaplan

water uit de Rijn gedeeltelijk naar de IJssel zal worden

afgevoerd en daarmee de IJssel ook zwaar zal worden ver-

ontreinigd door het uit Duitsland en Frankrijk komende

chemische afvalwater kan dit verschijnsel o.a. ook voor

watervoorzieningsdoeleinden in Overijssel zeer bedenke-

lijke gevolgen hebben. Het is bekend, dat reeds op inter-

nationaal niveau contact hierover plaatsvindt. Het ware

te wensen, – met volle erkenning van het uitermate moei-

lijke probleem dat hier aan de orde is – dat hier binnen

afzienbare tijd
resultaten zouden kunnen worden bereikt.

Terugkerend tot het rapport van de genoemde provin-

ciale commissie, hetwelk op 27, november 1957 werd vast-

gesteld, kan worden vermeld, dat de belangrijkste princi-

piële conclusies inhielden:

1. dat de zorg voor de zuiverheid van het water een

deel is der waterhuishouding;

2. dat de zorg voor de zuiverheid van het water dient

te worden opgedragen aan waterschappen;

3. dat de waterschappen, aan welke de zorg voor de

zuiverheid van het water kan worden opgedragen, kunnen

worden verdeeld in twee groepen, t.w.:

de waterschappen, die alleen door een verbodsbepa-
ling in de keur teg’en verontreiniging zullên optreden

(passieve zorg);

de waterschappen, die zich in principe actief met de

zuivering moeten gaan inlaten, o.a. door het bouwen

van zuiveringsinstallaties (actieve zorg);
4. de kosten van de zuivering zullen, na aftrek van rijks-

en/of provinciale subsidies, worden verhaald op de ver-•

vuilers;

S. de vervuilers zullen in het bestuur van de. onder 3 b

bedoelde waterschappen vertegenwoordigd moeten zijn;

alleen het waterschap ,,de Regge” zal voorlopig met

de actieve zuivering worden belast;

Gedeputeerde Staten zullen, na overleg met het Wa

terschap ,,de Regge”, een commissie instellen, die voor-

stellen zal moeten doen om te komen tot de vereiste wij-

ziging van het
bijzonder
reglement van dat waterschap;

het werk van de onder 7 bedoelde commissie mag

niet remmend werken op het voortgaan met het uitvoeren

door gemeenten e.a. van al die werken en het nemen van

al die maatregelen, die vermindering van de verontreini-

ging kunnen geven.

Door Gedeputeerde Staten is op grond hiervan de zgn.

Provinciale Regge Commissie in het leven geroepen, welke

commissie nog met haar arbeid bezig is. Verwacht mag

worden, dat in de loop van dit jaar het eindrapport der

commissie gereed komt. Daarna zullen Gedeputeerde Sta-

ten een voorstel tot
wijziging
van het reglement van het

waterschap ,,de Regge” aan de Provinciale Staten kunnen

voorleggen.

Aannemende, dat er zich geen complicaties voordoen zal

daarna het waterschap ,,de Regge” een begin van uitvoering
kunnen geven aan de actieve zuivering. Er zullen nog meer-

dere jaren mee gemoeid zijn, alvorens een – voor zover

bereikbaar – volledig resultaat kan worden bereikt, doch

er is uitzicht op uitroeiing van het kwaad.

Almelo.

Mr. A. C. KNOOK.

,rlrnT1rJ

Bij de
afdeling Onderzoek van de Rijksdienst voor het Nationale Plan
te ‘s-Gravenhage kan worden geplaatst
een

WETENSCHAPPELIJK MEDE WERKER

In aanmerking komen academici met een sociaal-weten-
schappelijke opleiding (sociologen, sociaal-geografen,
economen, e.d.). Enige ervaring in planologisch onder-
zoek strekt tot aanbeveling. Salaris naar gelang van leef-
tijd en ervaring volgens het rangenstelsel: adj. planoloog/
planoloog (f.
501,—
– f.
888,— p.
m.) met uitloop-
mogelijkheid planoloog le klas. –

Eigenh. geschr. soIl. onder no.
03003/7188
(in linker-
bovenhoek env. en brief) aan het bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Pr. Mauritslaan 1,
Den Haag

204

17-2-1960

Uw Remiflgton Rand specialist kan U aantonen…

1
..dat het van, economisch
,
inzicht getuigt, bijtijds

de juiste elektrische schrijfmachine

aan te schaffen

II

• Brieven en doorslagen zien er door de terwijl geen vermoeidhèid optreedt. Laat

gelijkmatige aanslag van de Remington U de Remington elektrische schrijfma-‘

elektrische schrijfmachine correcter uit chine demonstreren en constateer, dat

en hebben een eigen cachet. Bovendien deze machine uit het oogpunt van presta-

wordt met deze machine een tijdsbe- tie en representatie in Uw bedrijf – een

sparing van meer dan
200/o
verkregen, noodzaak is.

• .voor dit ailes:

r
4

V9
,tv
ï
1″/’
i
1
Ii
1~11
ti

Showrooms in de voornaamste steden.
17-2-1960

205

Op het secretariaat van het

VERBOND VAN PROT.-CHR. WERKGEVERS

IN NEDERLAND

is plaats voor een

functionaris

Gezocht wordt een jonge jurist, wiens taak

in hoofdzaak zal ‘liggen op het terrein van

de sociale wetgeving. Een zekere ervaring
op dit gebied verdient aanbeveling.

Sollicitaties, inhoudende opgave van o.a. leeftijd,

opleiding, ervaring, ‘godsdienstige en politieke

richting; verlangd salaris, en referenties te richten

aan het bestuur van het Verbond, Alexander-

straat 8, Den Haag.

NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA

Bij de Dienst van Economische Zaken (Afd. Alg. Ec.
Zaken) in Nederlands-Nieuw-Guinea bestaat gelegenheid
tot plaatsing van:

een academicus
ten behoeve van het Handelsverkeer
(vnl. kustvaart), de handels- en nijverheidsvoorlichting,
de bedrijfsreglementering en het uitbrengen van ad-
viezen in kredietzaken.

Aanstellingseisen: doctoraal examen Econo-
mische Wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige rich-
ting en de nodige praktijkervaring;

een ‘academicus
voor de leiding van het Bureau Sta-
tistiek (buitenlandse en binnenlandse handelsstatistie-
ken, prijsstatistiek, centrale statistische documentatie
enz.)

Aanstellingseisen: doctoraal examen Econo-
mische wetenschappen, bedrijfshuishoudkundige of
econometrische richting, bij voorkeur met keuzévak
statistiek, zomede de nodige ervaiing op het terrein der statistiek, bij voorkeur in onderontwikkelde ge-
bieden.

Bezoldiging naar gelang van ervaring tussen f 710,-
en f. 1315,— p. m., vermeerderd met duurtetoeslag en
kindertoelage. Tegemoetkoming in de uitrustingskosten.
Dienstverband (vaste dienst of kortverbandovereenkomst)
nader overeen te komen.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met recente pasfoto
en opgave referentie-adressen worden gaarne ingewacht
bij de Directie Nederlands-Nieuw-Guinea, Plein no. 1,
Den Haag.

ONDERNEMINGEN,.

die het beste leidende

personeel zoeken,

.speciaal met economische

scholing, roepen sollicitanten

op door middel van een

annonce in de rubriek

,,VACATURES”

Het aantal reacties, dat
deze annonces tot gevolg

hebben, is doorgaans

‘uitermate bevredigend;

begrijpelijk, omdat er bijna

geen grote instelling is,

die dit blad niet regel-

matig ontvangt en

waar het niet circuleert.

é

N.V. KONINKLIJKE

ZWANENBERG-ORGANON

teOss

vraagt voor haar financiële afdeling een

JONGE ECONOOM

• met inzicht en ervaring in de financiering’ en administrtie’van

een onderneming.

Gelieve sollicitatiebri even ‘-e richten aan afdeling Personeelszaken

Zwanenberg’s Fabrieken JV.V., Oss.

1

Speciaalfabrieken

voor poolweefsels

en imprimés

KONINKLIJKE TEXTIELFARIEKEN

GEBR. VAN HEEK
N.V.
ENSCHEDE

/1

206

17-2-1960

CENTRAAL
BEHEER

• ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR. HET BEDRIJFSLEVEN.

WET

RISICO

Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekk.ing
voor alle motorrijtulgen

f.
500.000,. per gebeurtenis

.

Bedrijfs.w.a.-verzekering.

Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.

HRAND

RISICO

.

.

.

.

Brand. en
bedrijfsschadeverzekering
voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.

Verzekerd bedrag ruim 2 miljard
gülden.

MOLEST

RISICO

.

Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim
7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd
.bedrag ruim .1 miljard gulden.

VERVOER

RISICO

.

.

Transportverzekering van goederenzendingen In binnen-
en buitenland.

.

.

.

.

PENSIOEN

RISICO

.

Ouderdoms., wed.uwe.n, wezen-, en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzékerd bedrag ruiflï. 1 miljard gulden.
Belegd vermogen 280 miljoen gulden…

Singel 126.130, Amsterdam.Centrum

17-24960

••.

. .

.

.

.

.

:

.

207

Sluit uw verzekering hij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE.

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene FriescheBrandverzekering-Maatschappij N.V.

r

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS . .

.

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO HAARLEM

v

JO/

/

UVOORREKENEN:
… .•
S

vL
ïiö

GOEDKOPER’

DANU

DENKT!

208

17-2-1960

Auteur