Friden aan de top van
office automation
Uw
veelomvattende kantoorarbeid wordt sneller, meer
economisch en met grotere accuratesse verwerkt met
FRIDEN tape-machines. Deze machines, die werken
met in tape geponste codetaal, ponsen, lezen, schrijven,
selecteren en verzamelen automatisch. Gelijktijdig met
de algemeen toegepaste administratieve handelingen,
zoals typen, rekenen, factureren en het voeren van
een orderadministratie, kan als bijproduct automatisch
een ponsband worden verkregen. De ponsband kan,
behalve door FRIDEN machines, ook worden gebruikt
om andere kantoormachines automatisch te laten werken,
waardoor het herhaald vastleggen van dezelfde gegevens
wordt voorkonen, zodat de kosten van de administratie
aanzienlijk
,
verlaagd worden.
• Ponst in:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
•
Leest
en schrijft uit:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
ANDERE FRIDEN PRODUCTEN
S
Telmachines
S
Rekenmachines
• Factureermachines
Verkoopmaatschappij
Ffiden
Nederland N.V.
COOLSINGEL 49, ROTTERDAM.
TELEFOON 120115
758
Adviezen
en bemiddeling
inzake
• levensverzekeringen
en’
• pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotierdam-6.
Telefoon redactie: 01800 52939. Administratie: 01800
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk,.nurnmçr en slechts
worden beëindigd per ulrimo van hét kalenderjaar.
Losse nummers
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
E4’estzeedjjk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
–
Vermogensverdeling 1956
Evenals de ,,inkomensverdeling 1955″, waaraan wij
vorige week op deze plaats een enkel woord wijdden,
heeft de ,,Vermogensverdeling 1956″
1)
enige bestedings-
beperkingsveren moeten laten: het C.B.S. heeft zich dit-
maal beperkt tot de gege’ens over de vermogensverdeling
en het gemiddelde vermogen in ons land, de provincies,
de economisch-geografische gebieden en de gemeenten.
De publikatie der ver-
S
mogen sverdel ingen heeft
weer met zoveel discretie
plaats gevonden, dat het
bijv. voor een nieuws-
gierig dorpsbewoner niet
mogelijk is uit de statistiek
af te lezen in welke ver
–
mogensklasse de rijkste
man van het dorp wel
thuis behoorde. Voor de
oplossing van deze puzzel
zal hij zich vermoedelijk
tevens alle kennis, die aan
een niet te grote dorps-
gemeenschap inherent
pleegt te zijn, volledig
ten nutte moeten maken.
Enkele gemiddelden
hebben wij in de eerste
vijf kolommen van
de tabel gereproduceerd.
Men dient erop bedacht
te zijn, dat deze gemid-
–
delden, doordat de betreffende statistiek in wezen een –
zij het bewerkt – bijprodukt is van de belastingheffing,
wat vertekend zijn. Zo konden de vele kleine vermogens-
bezitters, die niet in de belastingadministratie voorkomen,
niet in
–
de statistiek worden verwerkt, een omstandigheid,
die tot gevolg heeft, dat de gemiddelde vermogens per
belastingplichtige geflatteerd en die per inwoner gedeflat-
teerd zijn. Bovendien hebben regionale verschillen in de
gemiddelde gezinsgrootte nog een tweeledige invloed.
Naarmate het kindertal per gezin groter is, vallen, als
gevolg van de opschuiving van de belastinggrens naar
boven, meer vermogens buiten de waarneming en dit
deflatterend effect wordt nog versterkt doordat, een naar
verhouding groot aantal kinderen het vermogen per in-
woner drukt.
1)
Centraal Bureau voor de Statistiek: ,,Ve
r
mogensverdeling
1956″,
75
blz., f. 7,15. Verkrijgbaar bij Uitgeversmaatschappii
W. de Haan NV., Zinzendorflaan 3, Zeist.
Een vluchtige blik op de gemiddelden doet echter wel
vermoeden, dat het grote verschil in rijkdom tussen
Bloemendaal en Stein niet geheel en al op rekening van
verschillen in kinderrijkdom – de gemiddelde gezins-
grootte in Bloemendaal is 3,57 en in Stein 4,52 – kan
worden toegeschreven. De, in vergelijking met andere
gemeenten en landsdelen, geringe toeneming van het ver-
mogen per inwoner in de
stad Utrecht heeft een op
het eerste gezicht merk- –
waardige oorzaak: an-
nexatie. Onder de 43.000
inwoners die deze stad
er’ enige jaren geleden
dank zij grenswijzigingen
bijkreeg, bevonden zich
blijkbaar weinig vermo-
genden. Mede als gevolg
van dezelfde grenswij-
zigingen werden de in-
woners van het niet door
de stad Utrecht gean-
nexeerde deel van Jut-
phaas ongemerkt gemid-
deld 200 pCt. ,,rijker”.
Zulks in tegenstelling
tot de inkomensverdeling
is de vermogensverdeling
in ons land ongelijkma-
tiger geworden – de cOn-
stante van Pareto daalde
van
1,57
in 1953 tot 1,44 in 1956 en de kromme vanLorenz
werd iets krommer – , hetgeen duidt op een relatieve toe-
neming van het aantal bezitters van grote vermogens. Als
één der vermoedelijke oorzaken van deze verschuiving
naar boven noemt het C.B.S. de relatieve toeneming van
de effectenportefeuilles. Eén gevolg i in ieder geval een
absolute toeneming, van het aantal personen met een ver-
mogen van f. 100.000 of meer van 37.209 in 1951 to 66.491
in 1956 en een stijging van het aantal miljonairs van 941
tot 2.243. Over deze laatsten die gezamenlijk 0,5 pCt.
van het aantal belastingplichtigen uitmaken, bijna 14 pCt.
van het vermogen bezitten en 24 pCt. der totale vermogens-
belasting verschuldigd zijn – hebben wij in de laatste
kolommen.. wat cijfermatig uitgeweid. Als geén ander
immers zijn zij in staat te beoordelen of de zegswijze dat
geld niet gelukkig maakt op waarheid b2rust, dan wel fun-
geert als vergulde pil voor de velen die weten, dat hst
zonder geld ook niet alles is.
Gemiddeld vermogen per:
Gemid-
deld ver-
belastingplichtige
____________________________________
inwoner
Aantal mil-
mogen
per mil-
jonair
xf.l.000
1951 aij
1956
1951 a)
1956
1951
–
absoluut
=
1951
1956 1956
oo
a)
Groningen
52.742
79.518
2.872
4.104
143
.
22
72
1.683
Friesland
. . .
43.383 59.326 2.146 2.834
132
IS
24
1.580
Drenthe
39.107
55.997
1.750
.2.602
149
5
14
1.707
Overijssel
. . .
46.634
68.329
1.830
2.541
139
75
128
2.280
Gelderland
.
47.827
70.115
2.038
2.812
138
89
218
1.747
Utrecht
57.595
90.446
2.616
.3.801
145
98
195
2.248
Noörd-Holland
59.255
91.878
2.326
3.499
150
234 626
1.988
Zuid-Holland
60.181
90.747
2.256
3.378
150
314 729
2.097
40.951
60.608 2.575
3.870
150
4
Noord-Brabant
44.067 63.673
1.543
2I45
139
82
192
2.197
Zeeland
……..
Limburg
. .
37.212
57.173 1.076
1.609
.150
3
36
1.438
N.O. Polder
23.734
55.553
621
2.185
352
0 0
0
Nederland
. .
51.656
77.448
2.080
3.025
145 941
2.243
2.033
Amsterdam
.
64.370
99.251
1.829
2.815
154
77 245
1.884
Rotterdam
65.946
101.466
1.517
2.252
148
73
166
2.420
Den Haag
70.491
105.780
3.142
4.741
151
106
276
1.786
Utrecht
55.157
76.536
1.725
.944
113
16
25
1.633
Bloemendaal
132.135
221.291
16.431
30.234
184
51
110
2.356
5tein (Limb.)
26.479 44.427
366
421 115
0 0
0
a)
Bron:
vermogensverdeling 1951.
.
=
niet afzonderlijk
gepubliceerd.
.1
•ID [IIIJi
Blz.
759 Managen
Vermogensverdeling 1956 ……………..
Gedifferéntieerde loonvorming,
door Drs. W. Hes-
sel met een naschrift van J. A. Langelaan ……
760
Op weg naar een Latijns-Amerikaanse regionale
markt (1), door Drs. H. Linne,nann ………..
761
Blz.
– ient Science; het congres van ,,TIMS”
in Parijs,
door Drs. E. Kaptein en Drs. C. van de
Panne ………………………………
767 –
Aantekening:
De Westeuropese gasvoorziening; aardgas in het –
Nabije Oosten,
door F. S. Tsloordhoff ……..
768
De Belgische Staatsbegroting
1959, door V. Delvaux
763 Geld- en kapitaalmarkt,
door.
Dr. M. P. Gans
. . – 770
COMMISSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Clasz; L. M.
Koyck;
H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichlen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
23-9-1959
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
759
/
.
Het artikel van de heer J. A. Langelaan onder de titel:
,,Gediffer&ntieerde loonvorming” in ,,E.-S.B.” van 26
augustus ii. is zo typerend voor een in ons vâderland nog al
sterk verbreide loonpolitieke geestesgesteldheid, dat ik de
verleiding enige kanttekeningen te plaatsen niet kan
weerstaan.
Steeds duidelijker blijkt dat men in de loonpolitiek zoiets
als de quadratuur van de cirkel hoopt te vinden. Wanneer
men het systeem van algemene loonronden afwijst – de
heer L. meent dat zij een averechts effect hadden, uit welke
opmerking ik geen andere stelling kan puren, dan dat deze
ronden ex post loonsijerlagingsronden bleken te zijn, het-
geen door de laagstgeschoolde loonstatisticus kan worden
weerlegd – dan zou ik niemand daartoe het goed recht
willen ontzeggen. Men verplicht zich dan echter het alter-
natief te geven.
Voor degenen – waartoe ik mij gaarne reken – die geen
beter systeem weten te bedenken, is het vermakeljk èn
uitermate teleurstellend toeschouwer te zijn bij alle pogin-
gen om de begeerde vrijere loonpolitiek gestalte te geven.
Vermakelijk allereerst omdat men dus kennelijk een nog
gestaitloze loonpolitiek begeerde boven een loonpolitiek die
een z6 duidelijke gestalte had, dat zelfs de schaduwen
waarneembaar waren. De begeerte bleek zo v’ag gericht,
dat zij welhaast aan een utopie doet denken. Uit utopieën
zijn grote reële constructies geboren. Van utopieën dus
geen kwaad gesproken. Maar wat er van te denken wanneer
het streven naar meer vrijheid – voor de betrokkenen
synoniem met minder overheidsinvioed— leidt tot een
loonpo’itiek met. ten minste als kinderziekte – als
euvel meer gedetailleerde overheidsbemoeiing dan de oude
loonpolitiek kenmerkte? Alleen hier ligt het averechts
effect.
Vermakelijk en teleurstelleiid in de tweede plaats, omdat
op de keper beschduwd men al ontwerpend en construe-
rend, met de ene hand uitvlakt wat men met de andere
heeft getekend. Men wil differentiatie en benadrukt de
mogelijkheid van repercussie. Zo schrijft de heer L.:
,,Gehoopt moet worden, dat het college zich bij de toetsing
van qeze eerste collectieve arbeidsovereenkomst (yor de
metaalindustrie, H.) •aan de nieuwe richtlijnen terdege
zal realiseren welke repercussies in andere bedrijfstakken te
duchten zijn indien de c.a.o groot-metaal onveranderd
wofdt goedgekeurd”. Dus vrees voor een algemene loon-
ronde, alias mislukking der differentiatie’ leidt tot
tegenwerking van de eigen poging te differentiëren!-
Viorts worden benadrukt de gevolgen voor de arbeids-
marl.t, die uit een te forse verhoging van de lonen in de
metaalindustrie voor andere bedrijfstakken zouden voort-
vloeien. Afgezieri van het feit dat alles waar ,,te” voor staat
fout is, werd de differentiatie steeds bepleit om meer mobi-
liteit op de arbeidsmarkt te bereiken. Diezelfde mobiliteit
wordt thans gevreesd! Men geeft gas èn remt.
Ëen volgend frappant staaltje van zweven tussen hoop
en vrees blijkt uit de beschouwingen die in genoemd artikel
worden gegeven over de verplichting die aan de werkgevers
wordt opgelegd om de loonsverhoging niet door te bere-
kenen. Dit zou onbilljk zijn omdat ,,met meer recht ge-
steld kan worden, dat. de gedragingen der consumenten
van doorslaggevende betekenis, zijn voor de bepaling van
de marktprijs van produkten en verleende diensten”.
M.a.w.: niet de
kostenzjde
dei lonen doch de
bestedings-
zijde der lonen vormt hèt gewicht in-de schaal der prijs-•
vorming. Als dat zo is, wordt dë weerstand tegen algémene
loonronden – afgezien van hun hoogte! – volslagen irra-
tioneel. Het argument tegen loonronden was immers dat
zij tot loonkostenverhoging leiden in de bedrijven, die
onvoldoende winst maken, en derhalve tot prijsstijging.
Overigens is het nog altijd ‘zo dat het de ondernemers zijn
die de prijzen
vaststellen en geen consument hen kan dwin-
gen de prijzen te verhogen.
Wanneer gedifferentieerde loonsverhogingen tot prijs-
stijging mogen leiden, laten we dan – tèr opheldering van
het bizarre loonpolitieke klimaat – spoorslags terugkeren
tot algemene loonronden. Over hun hoogte valt apart te
praten. Geen doorberekening van de loonsverhoging in d
prijzen is ,,in the game”. Waar blijft andérs de zin van de
differentiatie? Het komt mij voor dat we in ons land het
slachtoffer zijn geworden van een streven naar perfectio-
nisme, waarvan de. uitkomsten averechts zijn.
Amsterdam.
W. HESSEL.
/
.
NASCHRIIT
De heer Hessel meent in mijn artikel argumenten te
ontdekken die eerder pleiten voor het systeem van alge-
mene loonronden dan voor gedifferentieerde loonvorming.
Indien niet de kostenzijde doch de bestedingszijde der
lonen van doorslaggevend belang is voor de prijsvorming,
waarom dan geen algemene loonronden, zo stelt de heer
Hessel. Mijns inziens verliest hij dan uit het oog dat het
in de algemene
aanwijzing
vervatte criterium, nl. dat de
loonsverhogingen moeten worden afgestemd op de te
verwachten produktiviteitsverbetering in de betreffende
bedrijfstak, toch wel’ degelijk zinvol is, omdat daarmede
het draagkrachtprincipe wordt geïntroduceerd, een begrip
dat in ons maatschappelijk bestel veelvuldig wordt gehan-
teerd. De ondernemers kunnen nu eenmaal niet, als het
gaat om kostenverhogende factoren, in macro-economische
termen denken: voor hen komt het er op neer of de te
verwachten lastenverzwaring – in dit geval de loonsver-
hogingen – in hun bedrijf of bedrijfstak de kosten van
de te leveren diensten of produkten niet zo zeer doet stijgen
dat de rentabiliteit van de onderneming wordt aangetast.
De stelling, dat loonkostenverhoging in bedrijven die
onvoldoende winst maken van zelf leidt tot prijsstijging,
kan niet worden onderschreven: het is ten slotte de consu-
ment die in een zo gevarieerde en overvloedig voorziene
huishouding als de Nederlandse thans’weer is, overwegende
invloed uitoefent op de prijsvorming, waarbij hij zich niet
verdiept in de vraag of de marge voor de ondernemer wiens
produkten hij koopt wel voldoende is. Iets anders is dat,
zolang van een krappe arbeidsmarkt sprake is, de gediffe-
rentieerde loonvorming afgestemd op produktiviteitsver-
hoging tot een dode letter dreigt te worden, zowel door
te weinig differentiatie als door overtrekking van de loons-
verhogingen. Matiging bij de toepassing der differentiatie-
politiek is dus thans zeker geboden, doch een terugkeer
‘en dan nog wel spoorslags tot het systeem van algemene
loon.ronden is zeker niet aan te bevelen, zowel vanwege
het gedwongen karakter als vanwege de verdorrende in-
vloed die daarvan op het loönpolitieke klimaat uitgaat.
‘s-Gravenhage.
.
J. A. LANGELAAN.
760
23-9-1959
In dit artikel belicht schrijver enkele van de be-
langrijkste aspecten van het streven naar een
La-
tijns-Amerikaanse regionale markt. Het primaire
doel dat met de integratie wordt beoogd is de
op-
bouw van een eigen produktie-apparaat, metname
voor kapitaalgoederen. Over de vraag, of de in-
tegratie zich reeds vanaf het eerste begin zou
moe-
ten uitstrekken tot alle landen van Latijns-Amerika
die zulks wensen, of dat
begonnen moet worden
met de vorming van enkele ,,blokken” die dan
later kunnen worden samengevoegd tot één ge-
heel, lopen de opvattingen
uiteen. Het ziet er vol-
gens schrijver naar uit, dat de voorstanders van
de blokvorming het pleit zullen winnen. Het is
evenwel niet de
vraag ,,blokvorming of totale in-
tegratie” als zodanig die een belangrijk geschilpunt
vormt; het zijn de omstandigheden welke hebben
geleid tot de gedachte van de vorming van ,,sub-
regions” waarin de eigenlijke problemen liggen.
Deze omstandigheden zijn: het bestaande verschil
in de mate van economische ontwikkeling en de
tegenstellingen op het gebied van de monetaire
politiek.
Op weg
naar een –
Latijns-Amerikaanse
regionale markt
(1)
De termen economische integratie en gemeenschappelijke
markt, voor de Europese economist reeds vertrouwde
klanken, hebben in de afgelopen jaren ook in Latijns-
Amerika snel aan betekenis en bekendheid gewonnen.
Hoewel de Economische Commissie voor Latijns-Amerika
(E.C.L.A.) van de Verenigdq Naties in haar jaaroverzicht
van 1949 de regionale markt al terloops noemde, duurde
het nog tot 1956 voordat men aan dit idee werkelijke aan-
dacht ging schenken in geheel Latijns-Amerika. Sedertdien
zijn enkele belangrijke beslissingen genomen, en zijn de
plannen vanuit de academische sfeer gebracht in het vlak
van de feitelijke economische politiek, al wil dit nu ook weer
niet zeggen dat de gemeenschappelijke markt al binnen
één of twee jaar een realiteit zal zijn. Dit artikel zal zich
bezig houdefl met enkele van de belangrijkste aspecten
van het streven naar de regionale markt, hoofdzakelijk
in algemene termen. In een volgend artikel zullen de feite-
lijke vorderingen op de weg naar economische integratie
worden besproken. –
Hoewel de beraadslagingen over en later de totstand-
koming van de Europese Economische Gemeenschaj stellig
een stimulans hebben gevormd voor het integratiestreven in
Latijns-Amerika, zou het onjuist zijn dit laatste te zien als
een loutere navolging van het Europese voorbeeld, of als
gebaseerd op dezelfde gronden. Ongetwijfeld is er overeen-
komst, maar de noodzaak van de integratie wordt toch op
andere wijze geargumenteerd. Allereerst ontbreken’ in
Latijns-Amerika de politieke argumenten; zij zouden
eerder een hinderpaal vormen in deze landen, waar de
nationale eer en zelfstandigheid zo belangrijk zijn. De
argumentatie ligt geheel in het economische vlak; de hoek-
steen van het betoog vormt de schatting van het toekomstig
verloop van de export.
Na de tweede wereldoorlog is de gezamenlijke export
van de Latijns-Amerikaanse landen naar de rest van de
wereld minder gestegen dan de export van de geïndustria-
liseerde landen, en zelfs minder dan gemiddeld voor de
niet-geïndustrialiseerde landen het geval is geweest. Schat-
tingen omtrent het toekomstig verloop van de gezamenlijke
export wèrden gemaakt door de E.C.L.A. en door econo-
men van de Organisatie van Amerikaanse Staten; zij
stemmen overeen inde vefwachting dat in the long run
de totale export niet meer dan 2 tot 24 pCt. per jaar zal
stijgen, een export die vrijwel uitsluitend uit grondstoffen
bestaat. Deze stijging is zo gering, dat zonder een funda-
mentele wijziging in economische politiek de plannen tot
economische ontwikkeling van dit werelddeel ernstig in
gevaar komen, en wel öm de volgende redenen. –
Evenals in vele andere minder-ontwikkelde landen
wordt het groeitempo van de economieën van Latijns-
Amerika in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheid
deviezen te verwerven. De inkomsten uit export dienen dan
voor de betaling van rente op en aflossing van buitenlandse
leningen, en voor de import van noodzakelijke goederen,
voornamelijk kapitaalgoederen en essentiële grondstoffen.
Ruim 15 pCt. van de exportopbrengst is thans nodig voor
de dienst der leningen; als gevolg van de reeds aangegane
verplichtingen zal dit percentage zeker nog-stijgen. De
gemiddelde directe importquote van investeringen in –
Latijns-Amerika bedraagt 0,3 tot 0,4, d.w.z. 30 tot 40 pCt.
van het te investeren bedrag moet worden uitgegeven aan
importgoederen en dus beschikbaar zijn in vreemde valuta.
Sedert het eind van de oorlog is de bevolking van Latijns-
Amerika toegenomen met ca. 2,7 pCt. per jaar, en er zijn
vooralsnog geen tekenen die er op wijzen dat dit percentage
in de naaste toekomst lager zal worden. Bij een gelijk-
blijvende welvaart (of beter: armoede) per hoofd der
bevolking dient het nationaal produkt dus reeds te stijgen
met 2,7 pCt. per.
jaar. In het decennium 1945-1955 heeftmen
de produktie per hoofd kunnen verhogen met 2,7 pCt. per
jaar, daar men kon putten uit tijdens de oorlog gevormde
deviezenreserves. mde periode
1955-1958
was .de stijging
per hoofd slechts 1,1 pCt. per jaar. Neemt men de stijging
tijdens de eerstgenoemde periode als ,,target”, als doel van
dé economische politiek, dan is derhalve een jaarlijkse
produktiestijging van 2,7 + 2,7 = ,4 pCt. vereist.
Na hetgeen hierboven is gezegd over de beslissende rol
die gespeeld wordt door de importcapaciteit, welke weer
afhankelijk is van de exporten, zal het duidelijk zijn dat bij
een gelijkblijvende produktiestructuur het genoemde doel
23-9-1959
761
–
niet te bereiken is. Immers, een produktiestijging zou,
onder deze voorwaarde, een evenredige stijging van de
export vergen; de geraamde exportstijging is echter niet
eens of nauwelijks voldoende om de bevolkinsaanwas te
kunnen neutraliseren. De enige weg die leiden kan tot het
gestelde doel – aannemende dat de exportmogelijkheden
inderdaad juist beoordeeld zijn – is een verandering in de
produktiestructuur, met andere woorden: importsubstitu-
tie. En deze importsubstitutie nu vereist eeh regionale
markt.
De nationale markt is in de meeste Latijns-Amerikaanse
landen zeer beperkt, niet alleen door de geringe bevolkings-
omvang van vele staten maar v6öral dor het lage inkomen
per hoofd der bevolking. Slechts de grote landen (Mexiço,
Brazilië, Argentinië, Colombia, Peru) en de relatief rijkere
republieken’ (Chili, Uruguay,Veneziiela) hebben een natio-
nale industrie van betekenis, in overwegende mate gericht
op de voortbrenging van consumptiegoederen. Ook in deze
landen is de nationale markt echter te klein dan dat ervoor
kapitaalgoederenindustrieën voldoende afzetinogeljkheden
zouden bestaan. Toch zijn het juist de importen van kapi-
taalgoederen die men wil vervangen door eigen produktie.
In de hoogstontwikkelde landen van Latijns-Amerika is
de import van consumptiegoederen al tot een minimum
gereduceerd. Men heeft zich hiermede onbedoeld in een
kwetsbare positie gebracht, aangezien de importen nu
bijna geheel bestaan uit goeaeren van essentieel be1an
voor het functioneren van het produktie-apparaat, en een
daling van de export dus de nationale economie direct in
gevaar brengt. Vandaar dan ook de noodkredieten aan
la’nden als Argentinië en.Chili, en vandaar de noodzaak
investeringsgoederen en bepaalde. (synthetische) grond-
stoffen zelf te produceren, temeer ‘aar juist deze goederen
nodig zijn voor de verdere economische ontwikkeling.
De opbouw van een eigen produktie-apparaat, met
name voor kapitaalgoederen, is derhalve het primaire
doel dat met de integratie wordt beoogd: Het is de hier-
‘boven weergegeven argumentatie die door de E.C.L.A. aan
de betrokken regeringen wordt voorgehouden, en die door
deze ook als juist wordt erkend. Vrijwel alle landen kennen
het
exportprobleem aan den lijve; het, is in het recente
verleden onderstreept: in 1958 was de waarde van de
gezamenlijke export maar liefst 8 pCt. lager dan die van
het voorafgaande jaar. De ervaringen met protectionistische
of discriminerende maatregelen van de zijde der industrie-
landen, de bevoorechte positie van de geassocieerde
overzee’se gebieden op de Europese gemeenschappelijke
markt, de voortgaande vervanging van natuur- d6or syn-
thetische produkten, al deze zaken stemmen de Latijns-
Amerikaanse exporteurs niet hoopvol. Uitvoer op_ grote
schaal van industriepiodukten moet, gezien de concurrentie-
positie, voorlopig een wensdroom worden geacht.
Is de vergroting van de markt ten behoeve van (verdére)
industrialisatie het belangrijkste argument voor het creëren
van een regionale markt, ht is geenszins het enige. Een
aantal
bijkomende
redenen mogen hier wèl in het kort
worden genoemd. Zo zal bijv. de grotere marktomvang
hoogstwaarschijnlijk de belangstelling van het buitenlands
kapitaal voor dit wereiddeel verhogen, en aan kapitaal,
bestaat grote behoefte. Tot dusver hebben buitenlandse
kapitaalverschaffers hun activitéiten meestal beperkt tot
exporti,ndustrieën. Ook voor het inheemse kapitaal wordt de
markt nu aantrekkelijker, wat het terrein vân de ovçrheids-
investeringen kan beperken. De ervaringen met overheids-
bedrijven en de in vele landçn hçersende neiging tot eco-
f762
nomisch liberalisme maken dat dit een belangrijk punt
wordt geacht. Voorts’ mag verwacht worden dat de natuur-
lijke rijkdommen van het gebied beter zullen worden benut;
dit geldt met name voor de kleinere staten waar zowel de
markt als de complementaire produktiefactoren ontbreken.
Coördinatie van ontwikkelingsprogramma’s, die nu nog
veelal toekomstplannen zijn, zou een ânder belangrijk
winstpunt zijn. Ook op het gebied van de monetaire
politiek zou sameiiwerking en onderling overleg van groot
belang zijn; nu poogt men herhaaldelijk door onderwaar-
dering van de nationale munt eigen moeilijkheden af te
wentelen op andere landen. En ten slotte zou de ‘gemeen-
schappelijke markt vele landen er toe brengen het huidige
fiscale systeem – vaak vrijwel uitsluitend bestaande uit
indirecte belastingen – ondanks de tegenstand’ van be-
paalde belangengroepen te vervangen door een sociaal
en economisch te prefereren stelsel dat mede dienstbaar’
gemaakt kan worden aan de economische ontwikkeling.
Al is men het er in alle landen van Latijns-Amerika over
eens, dat de totstandkoming van een regionale’markt een
uitermate w’enselijke zaak is, de meningen lopen uiteen,
wanneer er gesproken wordt over concrete vormen van
integratie en hôofdlijnen van de te volgen economische
politiek. I4et is op zichzelf al niets bijzonders dat in ‘het
overleg tussen ruim twintig staten meningsverschillen
rijzen; het is nog minder verwonderlijk in dit speciale
geval, geziei degrote verschillen in economische ontwikke-
ling, de vaak tegengestelde belangen der diverse naties,
en de vertroebeling van het geheel door politieke kwesties.
De voornaamste moeilijkheden en geschilpunten zijn de
navolgende.
Allereerst lopen de opvattingen uiteen over de vraag
of de integratie zich reeds vanaf het eerste begin zou moeten
uitstrekken tot alle landen van
Latijns-Amerika
die zulks
wensen, of dat begonnen moet worden op kleinere schaal
met de vorming van enkele ,,blokken” die dan later kunnen
worden samengevoegd tot een geheel. Het ziet er naar uit,
dat de voorstanders van de blokvorming ,het pleit zullen
winnen. Zonder de gevaren te willen onderschatten die
hierin gelegen kunnen
zijn,
moet worden erkend dat de
concrete situatie waarschijnlijk geen andere reële moge-
lijkheid biedt. De pogingen die een land als Mexico doet
om toch de idee van een geografisch al-omvattende inte-
gratie van den beginne af in prktjk te brengen – welke
pogingen zeer begrijpelijk zijn daar Mexico de sterkste
concu1rentiepositie heeft – zullen naar alle verwachting
dan ook niet veel resultaat hebben.
Het is evenwel niet de vraag ,,blokvorming of totale
integratie” als zodânig die een belangrijk geschilpunt
vormt; het zijn de omstandigheden welke geleid hebben
tot de gedachte van de vorming van ,,sub-regions” waarin
deeigenlijke problemen liggen. Deze omstandigheden zijn
het bestaande verschil in de mate van economische ont-
wi,kkeling, en de tegenstellingen op het gebied van de
monetaire politiek.
Hoewel het gebruikelijk is geheel Latijns-Amerika als
onderontwikkeld gebied te beschouwen dient men toch
voor ogen te houden dat landen als’Argentinië en Vene-
zuela een inkomen per hoofd der bevolking hebben dat niet
al te ver achterblijft bij dat van de Westeuropese landen,
en dus naar deze maatstaf gemeten niet zo heel erg onder-
ontwikkeld meer zijn. Anderzijds, hebben landen als Para-
guay, Bolivia, Ecuador en Nicaragua inderdaad inkomens
per hoofd die tot de laagsten ter wereld behoren. De ont-
wikkelingsgraad van de Latijns-Amerikaanse staten is’
23-9-1959
•
Op de Belgische Staatsbegrofing voor 1959 be-
lopen de totale ontvangsten en uitgaven resp.
B.fr. 102.577 mln, en B.fr. 124.922 mln. De Re-
gering wijt het conjunctureel begrotingstekort
in
grote trekken aan de stijging
der werkloosheid,
de crisis in de steenkoolnijverheid,’de daling van
het spoorwegverkeer, alsook aan de geringere be-
lastingen, met name de mobiliënbelasting en de
overdrachttaxe. Ruime aandacht wordt geschon.
ken aan de begrotingen van de zgn. instellingen
van
openbaar nut die als het ware een verleng-
stuk vormen van de Staat en meer dan 20 pCt.
van de staatsuitgavenbegroting
bedragen. De
Al-
gemene Toelichting op de begroting bevat een
analyse der uitgavén gebaseerd op een hergroepe-
ring volgens functionele categorieën.. Hierdoor
wordt de mogelijkheid geopend tot internationale
begrotingsvergelijkingen.
Bij
vergelijking met de
andere Benelux-partners
blijkt dat het percentage
der
néttooverheidsinvesteringen, dat gedekt wordt
door een overschot op de gewone dienst, in België
aanmerkelijk lager
ligt.
Belgische
Staatsbegrotlng 1959
De Algemene Toelichting
van de begroting van ontvang-
sten en uitgaven voor het dienstjaar 1959 verscheen op het
einde van december 1958. Luidens artikel 1 van de wet van
15 mei 1846 op de Stiatscomptabiliteit moet het ontwerp
van begroting aan de leden van de wetgevende kamers
worden verstrekt, uiterlijk op 30 september van het jaar
dat de opening van het dienstjaar voorafgaat. Dat deze
termijn niet kon worden in acht genomen, dient hoofd-
zakelijk in verband gebracht met de moeilijkheden die
met het vormen van een coalitieregeririg gepaard gingen.
De algemene begrotingsvoorstellen voor 1959 belopen
B.fr. 102.577 mln, voor de ontvangsten en 124.922 mln.
voor de uitgaven. Dit betekent dat B.fr. 22.345 mln. zal
moeten ontleend worden. Vergeten wij echter niet dat het
hier nog maar aanvankelijke kredietaanvragen en inkom-,
stenverwachtingen betreft, die in de loop van het betrokken
dienstjaar wijzigingen kunnen ondergaan en dat voor ‘de
staatsfinanciën ten slotte slechts de gerealiseerde ontvang-
sen en i1itgaven een definitief belang hebben.
Van het in totaal te ontlenen bedrag hebben B.fr. 17.349
(vervolg van hlz. 762)
dan ook vah.larid tot land zeer verschilletd. Hierin ligt één
van de grootste problemen voor een regionale markt. De
laagst-ontwikkelde landen vragen om speciale maat-
regelen ter bevordering van hun economische ontwikkeling.
Zonder deze bijzondere voorzieningen zou de weg naar
industrialisatie praktisch geblokkeerd zijn door de voor-
sprong die de in andere landen reeds gevestigde industrieën
hebben. Het vrije spel der economische krachten kan er
zelfs gemakkelijk toe leiden dat de verschillen in welvaart
eerder toe- dan afnemen
1
). De meer-ontwikkelde landen
rkennen de juistheid van deze argumenten wel, maar
willen toch anderzijds hun sterkere positie uitbuiten. De
door hen voorgestelde tegemoetkoming, enig uitstel bij de
tariefsverlagingen, wordt door de zwakkçre broeders on-
voldoende geacht.
Een andere omvangrijke hinderpaal op de weg naar
integratie wordt gevormd door de verschillen in de mone-
taire politiek. Het noordelijk deel yan Latijns-Amerika
heeft (min of meer) harde valuta’s, gekoppeld aan de dollar:
Mexico, de kleine Centraal-Amerikaanse staten, en in
Zuid-Amerika Venezuela, Colombia en Ecuador. In de
meeste van deze landen is reeds jarenlang strijd gevoerd
tegen inflatie, onder andere met het doel een goed klimaat
te scheppen voor investeringen door buitenlanders. Het
zuidelijk deel van dit gebied echter greep en grijpt herhaal-
1)
Zie bi. Gunnar Myrdal: ,,Economic theory and under-
developed regions”. Duckworth, London
1957.
delijk naar het middel van de inflatie om zijn ontwikkeling
te financieren; de meest recente voorbeelden van deze
politiek worden gegeven door Bolivia en Brazilië. Hoe kan
deze tegenstelling worden overbrugd?
De twee hierboven geschetste controversen vormen wel
de kern van de moeilijkheden. Natuurlijk zijn er nog vele
andere zaken op te lossen. In het economische vlak bijv.:
voor welke produkten zal de regionale markt worden
gevormd? Welke maatregelen zijn vereist wegens aanpas-
singsproblemen? Komt er een gemeenschappelijk buiten-
tarief? Op welke wijze wordt het betalingsverkeer geregeld?
Deze en dergelijke kwesties zullen evenwel minder moeilijk
op te lossen zijn dan de twee eerdergenoemde problemen.
Ook de politieke tegenstellingen, zoals de geschillen om-
trent grenzen en de wrijvingen met de nog resterende
dictatoriaal geregeerde landen, zijn problemen van de
tweede orde. Over de vorming van een supranationaal
controle- en gezagsorgaan is tot dusver nog niet gesproken;
zou misschien de gedachte alleen al instrijd zijnmet de
nationale trots van de inwoners’ der ,,onafhankelijke
republieken”?
Hierboven werd opgemerkt dat de bestaande verschillen
in economische ontwikkeling en in monetaire situatie de
verbreiding van het idee van de blokvorming hebben be-
vorderd. Dit zal nader worden toegelicht in een volgend
artikel, waarin iets gezegd zal worden over het verloop
der onderhandelingen en de bereikte resultaten.
Quito.
H. LINNEMANN
23-9-1959
.
763
mln, betrekking op de buitengewone begroting, waarvoor
overeenkomstig de traditionele opvattingen ten onzent
normaal mag geleend worden. De overige B.fr. 4.996 mln.
houden verband met de gewone begroting; dit bedrag
wordt als het eigenlijke begrotingstekort voorgesteld.
Indien men abstractie maakt van de vraag of de gewone
begrotingenin het verleden wel alle courante uitgaven
bevatten en of de uitgaven in de aanvankelijke kredieten
soms niet onderschat werden, blijkt dat bij de voorstelling
der gewone begroting telkenmale nagenoeg evenwicht
aanwezig was. Met deze traditie wordt thans gebroken.
Het tékort van B.fr. 5 mrd. op de gewone begroting, dit
is ongeveer 5 pCt. van het totaal, wordt zonder meer
aanvaard als een recessieverschijnsel. Zonder de beslissing
tot verhoging van diverse belastingen en taxes en andere.
maatregelen op fiscaal gebied zou het telçort nog hoger zijn
geweest.
Uiterste pogingen om de gewone begroting sluitend te
maken door middel van een gevoelige en algemene belas-
tingverhoging of van sensationele uitgaveninkrimpingen
werden vermeden. Het kwam er immers op aan, voor zover
dit in de gegeven omstandigheden nog mogelijk was, vol-
doende conjunctuuraanwakkerende factoren in de staats-
begroting te laten spelen.
1
De Regering wijt het conjunctureel begrotingstekort in
grote trekken aan de verhoging der werkloosheid, de
scherpe crisis in de steenkolennijverheid, de daling van
het spoorwegverkeer met de gevolgen daarvan op de staats-
uitgaven, alsook aan de vermindering in het
bijzonder
van
de méest conjunctuurgevoelige belastingen, met name de
mobiliënbelasting en de overdrachttaxe. Zodra de recessie
ten einde is en de opwaartse beweging is ingezet —wending
die men voorspelt voor de tweede helft van
1959—
moet de
verwachte evolutie van deze sterk conjunctuurgevoelige
uitgaven en ontvangsten het dan verder mogelijk maken
het evenwicht in de daaropvolgende begroting te herstellen
en tevens excedenten te behalen ter aanzuivering van de
gewilde deficitten.
De voorgenomen politiek van cyclische begrotingstekor-
ten houdt echter een zeker risico in, omdat bij de aanvang
geen reserve aanwezig is. Deze laatste had o.a. tot stand
kunnen komen uit de fiscale meeropbrengsten der vooraf
–
gaande goede jaren, hetgeen dan ook weer in lie jaren
goed had uitgevallen van uit een conjunctuurpolitiek oog-
punt.
De Regering kondigt in de Algemene Toelichting.het
indienen van een speciaal wetsontwerp aan, waardoor een
formule van cyclisch begrotingsevenwicht zou worden
voorgeschreven, door inschakeling van een begrotings-
egalisatiefonds
1).
Ook zonder organieke wet moet het echter mogelijk zijn
een stelsel van cyclische begrotingen toe te passen. Het
komt er ten slotte vooral op aan de cyclische bekommernis
niet te laten varen wanneer men zich in de hoogconjunctuur
bevindt.
Anderzijds moetmen in verband met de begrotingstekor-
ten nog het volgende bedenken. De financiering van de
buitengewone uitgaven, door middel van een beroep op de
kapitaalmarkt, wordt doorgaans als verantwoord be-
schouwd. Is het omdat men investeringsuitgaven op het
oog heeft? Bij een nader onderzoek valt echter op dat onder
‘)
Dit wetsontwerp werd ondertussen door de Minister van
Financiën neergelegd bij de Senaat (Document nr. 99, dd.
5
maart 1959).
de buitengewone uitgaven ook wel andere dan investerings-
uitgaven kunnen voorkomen. Het produktief karakter
der uitgaven is evenmin een afdoende verantwoording:
men kan inderdaad beweren dat, direct of indirect, vrijwel
alle staatsuitgaven dit kenmerk vertonen.
Wanneer men de zaken aldus kritisch onderzoekt dan
krijgen de tekorten, de evenwichten en de overschotten van
onze buitengewone en gewone begrotingen een heel ander
uitzicht. Deze beide voor ons traditioneel geworden begro-
tingsbegrippen vervagen dan en versmelten tot één beeld.
Het probleem wordt dan dat van een globale begrotings-
massa, te financieren door belastingen of leningsgelden,
al naar gelang de nodèn van het reguleren van de econo-
mische kringloop, voornamelijk in functie van de tewerk-
stelling. Dit fundamentele beginsel, hoe deugdelijk ook,
biedt nochtans o.i. wel wat te weinig houvast voor de
praktijk.
Naast de hoofdstukken die meer bepaald betrekking
hebben op de begroting van de Staat, opgevat als afzonder-
lijke rechtspersoon, omvat de Algemene Toelichting een
hoofdstuk gewijd aan de begrotingen van de instellingen
van openbaar nut, die als het ware een verlengstuk van de
Staat uitmaken. De band tussen de Staatsbegroting en de
begrotingen van deze autonome instellingen is zeer
sprekend:-voor
1959.
voorziet eerstgenoemde niet minder
dan B.fr. 26,7 mrd. (in 1958 beliep dit zelfs B.fr. 28,5 mrd.)
in de vorm van kredieten bestemd voor bijdragen in hun
uitgaven. •Dit is dus meer dan 20 pCt. van de gehele
staatsuitgavenbegroting.
Dit bedrag is
als
volgt onderverdeeld over de in aanmer-
king genomen groepen van instellingen:
(in mln. B.fr.)
Sociale Zekerheid
…………….
12.798
Nationale huipdiensten
878
Instellingen
voor
uitvoering
van
werken
……………………
2.224
Andere instellingen van administra-
tief beheer
…………………..
1.496
instellingen met bedrjfskarakter
. .
9.053
Instellingen voor openbaar krediet
. .
231
Büiten de middelen welke de instellingen van openbaar
nut uit de Staatsbegroting putten hebben zij nog hun eigen
ontvangsten. Een volledig overzicht daarvan is aan de hand
van de in de Algemene Toelichting verstrekte gegevens niet
op te maken. Er moet echter voornamelijk worden gewezen
op de door de instellingen van de Sociale Zekerheid geïnde
bijdragen die voor 1959 worden geraamd op ongeveer.
B.fr. 35 mrd. Deze parafiscale heffingen hebben op het
economisch leven meestal een geljkaardige invloed als de
belastingen.
Vandaar dat het noodzakelijk voorkomt er telkens reke-
ning mede te houden wanneer men een beeld wil krijgen
van de mate waarin de Overheid beslag legt op het nationaal
inkomen. In een zelfde gedachtengang zou hët de moeite
lonen een geconsolideerde voorstelling tot stand te brengen
van de begrotingen en rekeningen van de Staat met die van
de instellingen van openbaar nut die een administratief
karakter hebben en voorkomen in de groepen 1 tQt 4
hierboven vermeld.
Een nieuwigheid in de
Algen,ené Toelichting
is de analyse
764
. .
23-9-1959
der uitgaven op grond van een hergroepering volgens
funçtionele categorieën.
De uitgaven wordén ingedeeld in 12 hoofdfuncties die
elk een bepaalde activiteit of groep van activiteiten van
staatszorg omvatten en in 2 categorieën uitgaven waarvoor
een doelmatige functionele onderverdeling nog ontbreekt,
namelijk ,,Openbare Schuld” en ,,Algemerle tussenkomst
voor provinciën en gemeenten”. De bedoeling is, abstractie
makend van de per Ministerie ingedeelde attributies, een
juister inzicht te geven in de verschillende praktische doel-
eirden waartoe de middelen van de Schatkist worden aan-
gewend. Vooral de evolutie van de uitgaven in de tijd zal
hierdoor een klaarder beeld krijgen. Het gaat hier om gewone
en gemakkelijk vatbare begrippen die best geschikt zijn ter
informatie van de publieke opinie.
In het artikel verschenen in nummer 1, 1958,van het
Tijdschrift voor Economie,
onder de titel ,,De Benelux-
begrotingen’.’ wezen wij op het -belang van de functionele
hergroeperingen in verband met de internationale begro-
tingsvergelijkingen. Tevens waarschuwden wij tegen een
al te lichtzinnig omspringen met deze functionele gegevens.
Voor een exacte interpretatie is het inderdaad nodig dat
nauwkeurig wordt nagegaan wat juist onder de 12 hoofd-
functies werd gegroepeerd. Het is immers zo dat sommige
uitgavenposten onder de ene of de andere functie kunnen
geklasseerd worden al naar gelang het standpunt dat men
inneemt.
Van een andere kant moet er worden opgemerkt dat,
zo er in de
Algemene Toelichting
gebruik werd gemaakt
van de functionele hergroepering der uitgaven bij de ont-
leding van ‘de inhoud der Staatsbegroting, deze laatste
zelf, zoals ze thans nog wordt gepubliceerd, niet de gering-
ste verbetering in dat opzicht vertoont. Met andere woorden
de functionele criteria zijn nog niet effectief ingewerkt
geworden in de bij de begrotingswetten gevoegde tabellen.
Dit is evenmin het géval met de code der economische
hergroepering.
Wat deze laatste betreft kan het enigszins verwondering
wekken dat er in de
Algemene Toelichting
geen woord
wordt over gerept, terwijl toch reeds sedert een paar jaar
naast dit parlementair document een bijlage verscheen
met de economische hergroepering der staatsuitgaven en
-ontvangsten. Deze hergroepering nam de vorm aan van
eeti aantal rekeningen en wortelt in de methodes gebruikt
bij de nationale boekhouding. Het moet worden betreurd
dat België op het gebied v?tn de toepassing van een eco-
nomische en functionele code op de begrotingen nog steeds
achterstand vertoont t.a.v. zijn twee Beneluxpartners en
van andere landen, des te meer dat de mogelijkheid tot het
verwezenlijken
van
die
nieuwe
begrotingsvoorstelling
reeds geruime tijd bestaat.
De functionele indeling van de
staatsuitgaven
voor
het dienstjaar
1959
wordt in grote trekken weergegeven in
tabel 1.
TABEL 1.
/
Functionele indeling van de staatsuitgaven
–
Diens tjaar 1959
–
Absolute
cijfers
Procenten
(in_mln.)
1. Diensten van algemene aard
6.074 4,8
19.914
15,8
1.953 1,5
4. Belgisch Congo en Ruanda-Urundi
1.217
1,0
2.918
2,3
20.985
16,7
5.
Justitie en
politie
………………….
7.
Sociale zaken en volksgezondheid
19.463
15,5 15.946 12,7
2.
Landsverdediging
………………….
1.389
1,1
3.
Buitenlandse betrekkingen
…………..
2,0
6.
Onderwijs en cultuur
………………..
.
6.576
1,7
8.
Vervoer en verkeer
………………..
6,1
Landbouw
……………………….
Nijverheid enhandel
………………2.557
Openbare
schuld
………………….
13,2
Volkshuisvesting
…………………..2.148
Herstel oorlogsschade
……………..7.716
14
Algemene tussenkomst voor provinciën en
6.960
..
.
5,6
gemeenten
……………………..
Totalen
………………………
125.816
100,0
Uit dit overzicht blijkt dat het zwaartepunt lÏgt bij de
uitgaven voor landsverdediging, onderwijs, sociale zaken
en volksgezondheid, vervöer en openbare schuld die samen
bijna
3/4
van de totale som vertegenwoordigen.
Wie deze gegevens
zu
willen vergelijken met die welke
zo pas werden gepubliceërd door het Secretariaat-Generaal
van de Nederland-Belgisch-Luxemburgse Douane Unie,
in de Vergelijkende Studie van de Belgische, Nederlandse
en Luxemburgse begrotingen
1955-1958,
moet echter
weten dat voor deze laatste studié aanpassingen van cijfer
–
gegevens plaatsgrepen om aan de resultaten een zo reëel
mogelijk karakter te geven
2)
en om ze vergelijkbaar te
maken met die van de andere landen. Zo werden er onder
andere de reële uitgaven van verschillende fondsen die in
de staatscomptabiliteit extra-budgettair worden behandeld,
in verwerkt, in de plaats van de boekhoiidkundige over-
schrijving van de begroting naar die fondsen.
Tabel 2 toont het niveau aan dat de aanvankelijke Staats-
begroting voor
1959
heeft bereikt in vergelijking met de
vorige dienstjaren.
2)
De bijzonderheden van die aanpassingen worden uiteen-
gezet in de ,,Aansluiting van de economische hergroepering met
de officiële begrotingsgegevens”, blz. 49 van bovengenoemd
rapport.
–
TABEL 2.
Vergelijkend overzicht der Staatsbegrotingen in de periode 1955-1959
Uitgaven
Ontvangsten
.
Saldi
Dienstjaar
B t
–
ten-
Bu ten-
Gewone
J
Totaal
Gewone
geone
Totaal
Gewone
ge.vone
Totaal
gewone
1955 a)
……………………
81,0
14,3
95,3
82,1
0
1
3
82,4
+ 1,1
-14
-12,9
1956 a)
………………….
..86,1
10,5
96,6
90,3
0,5
90,8
+ 4,2
– 1 0
– 5,8
1957 a)
………………….
..94,1
17,7
111,8
100,0
0,8
100,8
+ 5,9
-16,9
-11
1958 b)
………………….
.105,9
22,9
128,8
.95,5
0,9
96,4
– 10,4 .
-22
-32,4
1959
c) ………………….
.106,9
18,0
124,9
101,9
0,7
102,6 –
– 5
-17,3
-22,3
‘erwezenlijkingcn: wat de uitgaven betreft is hierin begrepen de vereffning van uitgaven, aan de begroting van het dienstjaar gehecht, maar die nog
betrekking hadden op ichutden van vroegere dienstjaren.
De opgegeven cijfers houden van een andere kant rekening met de uitgaven die voortvloeieml uit de krachtens de wet uitgevoerde transferten van het ene
dienstjaar naar het andere.
Aangepaste begrotingskredieten en herschatte ontvangsten. Wat het vermelde bedrag van de buitengewone uitgaven betreft, dient er op te worden
gewezen dat hierin de overdrachten van 1957 en 1958 zijn begrepen, maar dat de overdrachten van 1958 naar 1959 nog niet konden worden afgetrokken.
Het bedrâg der kredieten voor gewone uitgaven mag ook niet zonder meer vergeleken worden met de verwezenlijkingen der vorige jaren. Van de kredieten
kan immers een deel vervallen door ongebruik, terwijl er nog een aanpassing moet geschieden om rekening te houden met de overdrachten. Het aangegeven
resultaat voor 1958 is dus met enkele miljarden overschat.
–
Het gaat hier om aanvankelijke ramingen.
–
–
23-9-1959
.
–
765
Hieruit blijkt dat de jaren
1955,
1956 en 1957 voor de
gewone begroting een totaal overschot van B.fr. 11,2 mrd.
hebben opgeleverd. Deze besparingen op de gewone be-
groting hebben kunnen dienen voor de gedeeltelijke finan-
ciering van de buitengewone begroting. Het verschil, nI.
B.fr. 29,7 mrd. moet aanleiding hebben gegeven tot leningen.
De officiële cijfers van de èvolutie der Rijksschuld geeft
van 1januari 1955 tot 31 december 1957 een stijging aan
van B.fr.
25.394
mrd. Er zij hier op gewezen dat het om
diverse redenen zeer moeilijk is om een juiste parallel te
trekken tussen de begrotihgstekorten per dienstjaar en de
evolutie der Rijksschuld per kalenderjaar.
Voor zover de als buitengewone uitgaven voorgestelde
begrotingsposten )vereenstemmerl met wat principieel
voor financiering bij middel van leningen mocht in aan-
merking komen, kan men dus aannemen dat er hier,
gewild of niet, een zekere cyclische reservering heeft plaats
gehad. De vraag kan natuurlijk gesteld worden of de in-
spanning niet verder had moeten reiken? Wat er ook van
zij, dit voorbeeld wijst erop dat de toepassing van het
beginsel der cyclische begroting geen onmogelijkheid is,
oDk zonder organieke regeling. Wellicht is het anderzijds
eveneens waar dat er met een wettelijk voorschrift meer
waarborgen zullen zijn dat de regerende overheden de
nodige politieke wil zullen aan de dag leggen om na een
recessie het globale begrotingsdeficit zodanig te hérleiden
dat er voldoende besparingen uit blijken.
De juiste resultaten over het dienstjaar 1958 zijn nog niet
gekend. De cijfers die in de tabel voorkorïien geven wat dé
uitgaven betreft slechts een limiet aân, die echter nog kan
verplaatst worden, rekening gehouden met wat in b) werd
aangestipt. Alhoewel men normalerwijze mag aannemen
dat het uiteindelijk tekort van de begroting 1958 enkele
miljarden minder zal bedragen dan wat blijkt uit de tabel,
toch wijst het resultaat op een zeer ernstige begrotingscrisis.
Dat er zich in 1958 een belangrijk ontsparingsfenomeen in
de overheidsfinanciën heeft voorgedaan lijdt geen twij[el.
Naast de begrotingsresultaten der vorige jaren zoals ze
in de
Algemene Toelichting
worden voorgesteld, zou men
ook aandacht moeten schenken aan die welke tot uiting
komen in de economische hergroepering die als basis
dient voor de vergelijkende studie hierboven reeds ver-
noemd. ‘Zonder verder in te gaan op de inhoud van het
in deze econdmische opstelling gebruikte cijfermateriaal
– inhoud die nogal sterk afwijkt van die der officiële
gegevens
3)
– en de gevolgde hergroeperingstechniek, is
het van belang de volgende algemene conclusies te noteren:
– Globaal deficit bij de economische opstelling:
1955 : 19.561 mln. fr
.
1956 : 16.072 mln. fr
.
1957 : 16.303 mln. fr
. (voorlopig cijfer op bass van
de aangepaste kredieten)
– Spaarsaldo van de Staat
dit is het bedrag dat de Staat op de gewone middelen
(be!atingen en andere courante inkomsten) heeft
uitgespaard, nadat hiermede de consumptieve uitgaven,
/
3)
Dit is vornamclijk te verklaren door het feit dat in de
economische opstelling ook verschillende fondsen werden geïnte-
greerd, en dat zij bovendien voor een deel der uitgaven op een
ander criterium steunt.
IvAl
–
r
L•
.î]
N.V. SLAVENBURG’S BANK
Gevestigd te Rotterdam
VOOR AL UW BANK-, EffECTEN.
EN ASSURANTIEZAKEN
(Ingezonden mededeling)
waaronder ook de economische afschrijvingen en alle
‘
militaire uitgaven gerangschikt worden, en de inko-
mensoverdrachten werden betaald. De saldi bedragen:
1955 : – 319 mln. fr
.
1956 : + 3.322 mln. fr
.
1957 : + 5.788 mln. fr
.
Deze spaarsaldi heeft de Staat volgens het Benelux-
verslag kunnen besteden voor de gedeeltelijke financiering
van het totaal van zijn netto-investeringen en netto-beleg-
gingen (mét inbegrip van de schuldaflossingen) alsmede voor
de netto-kapitaaloverdrachten. Deze laatste verminderen
weliswaar het staatsvermogen, doch hiertegenover staat
een directe toeneming van het, vermogen mde andere
sectoren van de nationale economie.
In onderstaande tabel wordt de verhouding uitgedrukt
tussen het totaalbedrag van de netto-investeringen, -beleg-
gingen en -kapitaaloverdrachten over de jaren 1955-1
957
en
het totaalbedrag der spaarsaldi, zulks in vergelijking met
Nederland en Luxemburg.
TABEL 3.
Netto-inves:eringen,
SaroT
percentage
(in mln. fr
.)
8.791
12 pCt.
België
…………………60.727
Nederland
42.828
35.335
71 pCt.
Luxemburg
……………..
2.931
2.195
75 pCt.
Deze percentages geven de mate aan waarin de kapitaal-
verrichtingen in de drie landen door de gewone rijksmidde-
len werden gedekt in die periode. Al scheen hierboven in de
drie beschouwde jaren het resultaat van de Belgische Staats-
begroting in een tamelijk gunstig daglicht te staan, dan
krijgt men bij vergelijking met de beide Beneluxpartners
toch een minder goede indruk. Hierbij moet men nochtans
bedenken dat er in de financieringswijze van de staats-
uitgaven in België en in Nederland sedert verschillende
jaren reds een belangrijk verschilpunt kan worden vast-
gesteld.
In België worden de staatsuitgaven in veel grotere mate
dan bij onze Noorderburen door leningen bestreden, wat
voor deze laatste dan weer voor gevolg heeft dat de
belastingdruk er relatief veel sterker is. De ‘vraag kan
echter gesteld worden hoelang België met deze wijze van
begrotingsfinanciering nog zal kunnen doorgaan zonder
bezwaar voor de nationale economie.
Sterrebeek. ‘
V. DELVAUX
766.
23-9-1959
Management Seienee
Het congres van ,,TIMS” in Parijs
1
Van 7 tot 10 september werd in Parijs het zesde inter
–
nationale congres gehouden van ,,TJMS”. Indien verteld
wordt, dat dit de afkorting is van The Jnstitute of Manage-
ment Science, zal men zich afvragen, wat Managen’ient
Science dan wel is. In het congresprogramma wdrdt ge-
zegd dat deze nieuwe wetenschap is ontstaan uit verschil-‘
lende stromingen. Wellicht heeft men reeds gedacht aan
Taylor’s Scientific Management en inderdaad is dit één
van deze stromingen; de andere – belangrijkste – stro-
mingen, die genoemd worden, zijn de industriële psycho-
logie en – sociologie en het operationele ondérzoek
(operations research). Een zeer algemene aanpak wordt
dus voorgestaan in de ,,Management Science” (beheers-
wetenschap?), hoewel men uit het congresprogramma wel
de indruk krijgt, dat7 de toepassing van mathematisch
georiënteerde methoden uit het operationele onderzoek
voorlopig nog overweëgt. Het streven naar integratie van
de verschillende beheerswetenschappen en -technieken,
dat expliciet één van de doeleinden van TIMS is, verdient
naar de mening van verslaggevers grote belangstelling.
De integratie betreft niet alleen de methoden, maar ook
het terrein van onderzoek. De toepassingen,, waarop de
gloednieuwe wetenschap zich richt, behoeft nien zich niet
tot bedrijfsproblemen beperkt te denken; ook publieke
lichamen kunnen als arbeidsterrein dienen en men kan
zich voorstellen, dat de dag niet ver meer is, dat ook het
gehele gebied der overheidsplanning, waarop sommige’
landen, bijv. Nederland, veel werk verrichten, binnen het
gebied van de Management Science zal worden getrokken.
Voorlopig zijnde claims echter nogal bescheiden en zegt
men uitsluitend tot een wat meer geïntegreerde aanpak
van organisatorische- en beleidsproblemen te willen komen.
Noodzakelijk hiertoe is natuurlijk een samenwerking yan
vele en ‘velerlëi’ deskundigen en vooral ook een nauw
contact, met wat wij dan maar gemakshalve ,,de praktijk”
noemen.
Overzien wij nu het op het congres behandelde, dan
blijkt dat hierbij de simulatiemethoden wel een zeer
belangrijke rol hebben gespeeld. Het is een natuurlijk ver-
schijnsel, dat in een jonge wetenschap ,,modeverschijnselen”
voorkomen; enkelë jaren geleden zou het voornaam’ste
onderwerp waarschijnlijk wachttijdtheorie of lineaire
programmering zijn geweest. Simulatiemethoden zijn
methoden, waarbij men de situatie in bijv. een bedrijf
kunstmatig nabootst, door er een gesimplificeerd ,,model”
van te maken en dan dit model gebruikt om de werkelijk-
heid te bestuderen. Men vergelijke de proefmodellen in
de scheeps- en vliegtuigconstructie. Dergelijke modellen
zijn wel essentieel verbonden met het gebruik van snelle
(elektronische) rekenmachines, omdat deze de gelegenheid
bieden een model vlug ,,door te rekenen” en er ,dus a.h.w.
mee te experimenteren, door bijv. het effect van bepaalde
grootheden of relaties (zeg het bedrag uitgegeven aan
advertenties) op andere variabelen (zeg het netto bedrijfs-
resultaat) na te gaan. De snelle ontwikkeling van elek-
tronische rekenapparatuur kan daarom met enige over-
drijving ,wellicht zelfs de drijvende kracht achter deze
conferentie worden genoemd. –
Tot het terrein der simulatiemethoden moeten ook de
zgn. bedrijfsspelen (business games, jeux de gestion)
worden gerekend. Hierbij wordt een bedrijfssituatie na-
gebootst; de deelnemers moeten beslissingen nemen, die
door de rekenmachine, die het bedrijf ,,kent”, d.m.v. een
ingevoerd model van het bedrijf, onmiddellijk worden ver-
werkt. Een groot aantal bedrijfsspelen bestaat al en in
Parijs kon men er met enige kennis maken. Het doel van
deze spelen is wel in de eerste plaats de ,,opleiding tot
ondernemér”, d.w.z. een opleiding tot het efficiënt nemen
van beslissingen in ëen complexe en veelszins onoverzichte-
lijke situatie. De deelnemers krijgen de situatie volledig
uiteengezet, maar deze is dikwijls zo ingewikkeld, dat een
volledige analyse niet mogelijk is, zeker niet binnen het
korte tijdsbestek, dat men tot zijn beschikking heeft,
zodat men wel zijn intuïtie of ,,feeling” te hulp môet
‘roepen, juist zoals dit in de werkelijkheid van het onder-
nemersbestaan ook gebeurt. Interessant is ook, dat deze
spelen een belangrijk psychologisch aspect hebben; de
wijze waarop iemand ,,speeït” vormt namelijk een projectie
van zijn persoonlijkheid in de zin van de psychologische
projectietests. De resultaten behaald met een bedrijfsspel
heeft men in vele gevallen consistent bevonden met. die
behaald bij de gebruikelijke psychologische karaktertests,
bijv. de Rorschachtest. Zo vond men dat bij een bepaald
spel de neiging tot adverteren (publiciteit) hoog gecorre-
leerd was met de mate’ van agressiviteit dér persoonlijk-
heid; de meer ,,bescheiden” figuren verwachtten een ver-
betering van het bedrijfsresultaat eerder van een verbetering
van de kwaliteit der geleverde prestaties. Een ander interes-
sant psychologisch aspect vaa de bedrijfsspelen is de wijze
waarop en vooral ook de snelheid waarmee. ‘men zijn
onjuist gebleken beslissingeii, bijv. te veel advertenties,
corrigeert; deze snelheid hangt vooral cok af van de star-
heid (rigidness) van de persoonlijkheid, d.w.z. de mate
waarin men bereid is zijn oorspronkelijk ingenomen stand-
punt voor een ander, beter, te verlaten. Het bedrijfsspel
blijkt dus een nuttig hulpmiddel te zijn om zijn gedrags-
patroon te leren kennen en eventueel te corrigeren. Dit is,
dan ïog eens, met andere woorden gezegd, wat het hoofd-
doel is van de ,,business games”: de. opleiding tot onder-
nemer. Men ziet dat dit. een kritische analyse achteraf
vereist van de in het spel door de bet-okken partijen ge-
nomen beslissingen, om daaruit de nodige lering te trekken.
Van een ander standpunt beschouwd kunnen de bedrijfs-
spelen nog een andere zeer nuttige functie vervullen,
namelijk het verkrijgen van een beter begrip van het hoe
en waarom van het ondernemersgedrag. Men moet dan
uiteraard het spel niet door ,,leerlingen”, maar door
ervaren ondernemers laten spelen. Een en ander kan er
dan, wellicht toe leiden, dat aan het begrip ‘rationeel
handelen een wat minder enge interpretatie zal worden
gegeven dan nu in de economische, theorie van het onder-
nemersgedrag gebruikelijk is. Tijdens de conferentie werd
er, nog wel door de president van TIMS, Dr. Salveson,
op gewezen, dat het begrip rationeel handelen voor een
bepaalde ondernemer slechts gedefinieerd is binnen zijn
,,frame of reference”, d.w.z. het geheel van doelstellingen
23-9-1959
‘
,
‘
767
–
–
en motieven, waarop zijti gedrag is gebaseerd, en dat dit
geheel van doelstellingen en motieven dikwijls zeer inge-
wikkeld kan zijn. Een inzicht in de vraagstukken, die hier
liggen, kan wellicht reeds door eenvoudige bedrijfsspelen
worden verkregen. Een andere interessante bijdrage, nl.
van Prof. Whitin, moet in dit verband worden genoemd.
Whitin is tot het inzicht gekomen, dat ondernemers meestal
niet zo handelen als in de economische handboeken wordt
verondersteld. Hij is van mening, dat deze ondernemers
zichzelf daardoor soms beslist tekort doen en stelt daarom
de Management Science voor de taak, waar dit nodig en
nuttig is, ondernemers te instrueren in het economisch
handelen volgens de theorie. Genoemd worden bijv. de
‘wenselijkheid van het op groter schaal toepassen van
marginale calculatie en het disconteren van toekomstige
opbrengsten. Whitin maakt de verstandige opmerking,
dat de econoMische theorie zich nog wel enigszins zal
moeten aanpassen om deze opvoedende taak naar behoren
te kunnen vervullen; tot nu toe zijn er vele theorieën ont-
wikkeld, waarvan er sommige zelfs, op de manier zoals
Whitin zich die voorstelt, een belangrijk toepassings-
gebied kunnen krijgen, maar tegelijk is de economische
theorie nog maar zeer weinig gevorderd op de weg van een
werkelijk begrip voor en verklaring van het ondernemers-
gedrag. Hier zal dus een aanpassing nodig zijn en met
name ook een meer empirische houding.
Whitin’s negatieve oordeel over de resultaten van de
gebruikelijke verklaring van het ondernemersgedrag uit
de econoniische handboeken, houdt een vrij urgent pro-
gramma in voor dit onderdeel van de economische theorie.
Het gevaar is namelijk niet denkbeeldig, dat de economische
theorie achter de ontwikkeling in de Management Science
en operationeel onderzoek zal aanlopen en dat deze ont-
wikkeling geheel buiten haar om zal gaan. In Nederland
staan wij er wat dit betreft misschien nog niet zo slecht
voor, daar wij in de bedrijfseconomie een geheel van kennis
en voorschriften bezitten, dat mede is ontstaan als reactie
op het geringe realiteitsgehalte van de traditionele eco-
nomische theorie van het ondernemersgedrag.
Zo was dan deze conferentie voor min of meer orthodoxe
economen zeer nuttig, daar zij konden zien wat er door
mensen van grotendeels niet-economische huize op hun
terreinwordt verricht. Men mag hopen, dat er van beide
zijden mogelijkheden tot samenwerking zullen kunnen
worden gevonden. Zeker voor de economische theorie
zal dit nuttig
zijn,
omdat hier interessante mogelijkheden
tot nieuwe ontwikkeling zijn aangegeven. Voor de econoom
die in toepassingen is geïnteresseerd, biedt de Management
Science reeds nu een nuttig en uitgebreid arsenaal van
methoden en technieken.
E. KAPTEIN. Rouerdam.
C. VAN DE PANNE.
De Westeuropese gasvoorziening
Aardgas in het Nabije Oosten
Grootse plannen.
In zijn doörwrochte studie ,,Energie bestormt de wereld”,
1954,
wijdt Anton Zischka ook denodige aandacht aan
het aardgas, dat pas in de laatste kwarteeuw als energie-
bron meer dan gewone betekenis heeft gekregen
1).
Ter
verduidelijking moge er op gezag van deze schrijver aan
– worden herinnerd, dat de Verenigde Staten in 1925 rog
– slechts 18 mrd. m
3
aardgas verbruikten tegen meer dan
200 mrd. m
3
in
1952,
want eerst nâ 1925 werden behalve
olieleidingen’ ook meer en meer vere afstandsleidingen
voor aardgas gelegd
2)
Aan het boek van Zischka ontlenen wij verder, dat
aardgas ten dele automatisch tegélijk met petroleum wordt
gewonnen. Meestal is het, voor 90 pCt. uit methaan
bestaande, gas van ca. 9.000 kilocalorieën verbrandings-
waarde, dat de olie uit de grond perst. Vele geologische
formaties bevatten alleen gas, geen olie. In elk geval han-
gen, olie- en gasboringen nauw met elkaar samen en
hebben de Verenigde Staten als oudste aardolieland ook,
met grote voorsprong, de leiding bij de winning van aard-
gas. In 1950 waren er in de Verenigde Staten rond 13 mln.
verbruikers van natuurgas, die voor dit ,,afvalprodukt”
van de olievelden meer dan $ 1 mrd. betaalden.
Zie daarvoor o.a. ons artikel: ,,Amerikaanse petroleum-
perikelen” in ,,E.-S.B.” van 8 juli
1959.
Interessante bijzonderheden omtrent de snelle ontwik-
keling der aardgasindustrie treffen wij verder aan in het
boek ,,OiI across the world; the American saga of pipelines”
van Charles Morrow Wilson, 1946.
Na deze aanloop geeft Zischka ons een helder inzicht
in de snelle ontwikkeling der Amerikaanse aardgasindustrie
en van het voor het vervoer van aardgas dienende buis-
leidingenstelsel. Reeds in 1940 – zo zegt hij op blz. 118
van zijn boek – waren er in de Verenigde Staten 132.000
km hoofdleiding en 170.000 km distributieleiding, die door
55.000 bronnen werden gevoed. En wat het verbruik be-
treft, werd in datzelfde jaar – in warmte-eenheden omge-
rekend – reeds 14 maal zoveel natuurgas als kolengas
gebruikt en was zijn verwariningswaarde meer dan 5-maal
zo groot als die van alle in de Verenigde Staten geprodu-
ceerde elektriciteit. De wereldoorlog – zo lezen wij ver-
volgens – bracht het aardgas de definitieve overwinning.
Deze oorlog heeft in West-Europa de ogen geopend voor
de bijzondere betekenis van deze nieuwe energiebron. Maar
Europa zelf is, zoals wij nog zullen ziei, zeker niet rijk aan
aardgas. Dat is wel het geval met het Nabije Oosten, alwaar
het aardgas nochtans, evenals in de Verenigde Staten in
een vroeger stadium, als een waardeloos bijprodukt wordt
beschouwd en derhalve aan de vlammen wordt prijsgege-
ven. Aardgas krijgt nu eenmaal pas waarde wanneer het
ergens heen geleid kan worden waar er behoefte aan be-
staat. Maar de buisleidingen ontbreken die de overvloedige
hoeveelheden aardgas naar West-Europa en wellicht nog
naar andere gebieden zouden kunnen vervoeren.
Men mene nu echter niet dat meti dit probleem maar
zonder meer heeft laten rusten. Gedetailleerde plannen
liggen reeds klaar. In het najaar toch van 1952 – aldus
Zischka – publiceerde een van de meest ervaren firma’s
768
23-9-1959
ter wereld op het gebied van buisleidingen, de Amerikaanse
Bechtel Corporation, ‘haar plan om binnen drie jaar voor
ongeveer $ 425 m11. 4:000 km nieuwe gasleiding aan te
leggen: van Irak naar Turkije, onder de Bosporus door
naar Griekenland en over de bodem van de Adriatische
Zee naar Zuid-Italië, waardoor aansluiting zou kunnen
worden verkregen met het reeds 2.400 km lange aardgasnet
van de Po-vlakte (Italië wint thans reeds meer dan 3.000
mln. m
3
aardgas). Via Italië zouden dan Oostenrijk en
West-Duitsland kunnen worden bereikt.
Een andere gezaghebbende figuur op het gebied van
buisleidingen, Ernest Peabody, onderhandeldé in mei 1953
over een aardgasleiding van Koeweit en Saoedi-Arabië
naar West-Europ’a, die onder de Rode Zee door naar
Afrika en over Gibraltar, Spanje en Frankrijk naar het
Kanaal en verder naar Groot-Brittannië zou leiden. Waar-
lijk grootse plannen! De uitvoering ervan heeft evenwel op
zich laten wachten!
Een rapport van de E.C.E.
Het rapport van de E.C.E.: ,,The trend of the European
gas industry”, april 1956, mag een belangwekkende studie
worden genoemd. Duidelijk wordt erin aangetoond dat
een ontwikkeling op grote schaal van de gasindustrie een
aanzienlijke bijdrage zou kunnen leveren tot’ oplossing
van het energievraagstûk van Europa. Men heeft hierbij
het oog op de produktie van gas ,,from various origines”
en verstrekt in dit verband gegevens over 1954 uit vier
landen in Europa:
Oostenrijk
1
Tsjecho-
1 Hongarije
1
West-
slowakije
Duitsland
(in mln. m’)
Natuurgas
309
1
–
1
86
1
309a)
441
1
878
71
71
1
11.093
induatriegas en gas
1
1
–
uit Olie
383
1.048
1
269
1
4.032
Hoogovengas
……..
Gas
Uit
cokes
462
1
1.176
1
81
12.886
1.595
3.102
507
28.320
w.v. (in
pCt.)
gas
Uit
1
1
cokes
29
1
38
1
16
45
a) Ontleend aan Energietechnik, Heft 4 und 8, Berlin 1955.
Het natuurgas neemt in deze tabel slechts een betrekke-
lijk kleine plaats in. Het rapport verschaft ook gegevens
over de produktie van natuurgas ih West-Europa in verge-
lijking met die in het Sowjet-blok en in de Verenigde Staten.
Uit deze gegevens blijkt evenzeer de afhankelijkheid van
West-Europa op dit gebied. Men oordele:
1948
1
1953
1954
(in n,ln. m’)
276
–
Frankrijk
………………..
.
74
252 259
116
2.298
2.982
Oostenrijk
…………………87
. –
2
71
Italië
……………………..
68
..
107
150 a)
Nederland
………………….
West-Duitsland
…………….
9
73
90
454
3.008
_
–
3.552
Joegoslavië
………………….
–
160
–
Polen
…
…………………
–
–
,
500
Tsjechoslowakije
……………
m
–
–
5700
Roeenië
…………………
tJ .5.S.R
………………….
–
,
.
–
7.000
160
13. 200
Verenigde Staten
…………….
82.000
1
145.000
1
157.600
a) Naar opgave ”an Unternehmersverband Ruhrbergbau.
Letten wij op deze cijfers en op die in de vorige tabel,
dan behoeft hét geen verwondering, te wekken, dat het
rapport reeds in de aanhef zeer pessimistische klanken laat
horen. Europa zal – zo lezen wij dan ook – in de komende
jaren, niet alleen met een tekort aan energie te kampen
hebben, maar zal, ondanks de exploitatie van alle beschik-
bare hulpbronnen, dit tekort op verontrustende wijze zien
toenemen tot tijd en wijle de atoomenergie invloed zal
kunnen gaan uitoefenen.
Het behoeft in dit licht beschouwd al evenmin verwon-
dering te wekken, dat ‘naar het oordeel der Commissie
uitkomst uit de bestaande en de komende moeilijkheden
feitelijk alleen te verwachten is van de invoer van natuurgas’ –
,,from extra-European sources”. De mogelijkheden tot
invoer van aanzienlijke hoeveelheden natuurgas van buiten
Europa ,,doemen reeds aan de horizôn op”. Als alles gaat
volgens de plannen die ontworpen worden, zo heet het
verder, zal de Europese gasindustrie worden ,,gerevolu-
tioneerd”. Zij noemt daarna drie produktiegebieden, t.w.,
het Nabije Oosten met een produktie van 10 mrd. m
3
per
jaar en Venezuela met een produktie van 22 mrd. m
3
, van
‘
welke hoeveelheden meer dan de helft beschikbaar zou
zijn voor de verkoop, terwijl er wellicht spoedig ook nog
gas vanuit de Sahara zou kunnen worden verkregen.
I
– Dit alles klinkt nogal optimistisch, maar over de moge-
lijkheden van het transport van de door West-Europa beno-
digde hoeveelheden aardgas, dat momenteel – men vergete
dit vooral niet! – als een waardeloos bijprodukt moet
worden aangemerkt, laat het rapport zich veel minder
positief uit. Er wordt wel aan herinnerddat men reeds
enige jaren geleden de mogelijkheden van transport van
aardolie en van aardgas ernstig heeft bestudeerd en o.a. de
aanleg van een enorme buisleiding van Irak naar het hart
van West-Europa heeft overwogen; dit plan heeft echter
niet veel sympathie verkregen van de hierbij betrokken
regeringen. Korter kan het al niet
3).
Een ander idee was om het aardgas in vloeibare staat te
vervoeren – in speciale tankers – bij een temperatuur
van —160° C, waardoor het volume tot 1/600 zou worden
teruggebracht. Dit gas zou per calorie veel goedkoper zijn
dan gas uit steenkool in Europa zelf en zou dadelijk gebruikt
kunnen worden in koelinstallaties ed., wat van groot
economisch belang zou zijn. Maar – zo zegt het rapport
op blz. 16 – de technische mogelijkheden van dit project
zijn nog niet aangetoond en in,verband met veiligheids–
problemen en praktiséhe moeilijkheden is het niet waar-
schijnlijk te achten, dat het spoedig ,,a workable propo-
sition” zal worden
4).
Toch dienen de toekomstige ont-
wikkelingen, zo laat men er op volgen, zorgvuldig te worden
nagegaan.
En of dit nog niet genoeg is, wordt ons op blz. 49 heel
duidelijk gezegd dat een verdere mogelijkheid voor de
uitbreiding van de Europese gasindustrie zou zijn de aan-
voer door buisleidingen van natuurgas uit oliegebieden
buiten Europa, maar dat de bestudering van dit probleem
zich nog in een beginstadiurn bevindt. Deze pessimistische
De Fransman Louis Armand zegt hiervan in zijn in 1955
uitgebrachte rapport aan de 16 landen van de O.E.E.C., dat
de zwaarste hindernis van politieke aard zal zijn,,
daar de lijn
door verschillende landen zal gaan en afnemers van verschil-
lende nationaliteit zal moeten bedienen tegen een (lage) garantie-
prijs met een geldigheidsduur van minstens 20 jaar. Dit wordt
dus een kwestie voor regeringen en vandaar het pleidqoi van
de rapporteur voor eenheid.
Op 22
ju!i
1959 wist een zegsman van het Westduitse
Ministerie van Economische Zaken mede te delen dat Engeland
heeft besloten, om, bij wijze van experiment, gas per schip uit
Venezuela te laten komen.
23-9-1959
.
769
conclusies hebben ehter de Raad van.Europa niet belet
om in oktober 1958 een rapport te aanvaarden van zijn
economische commissie inzake de exploitatie van aardgas
uit de Sahara, waarvan het, vervoer zou dienen te geschie-
den door buisleidingen en niet met gebruikmaking van
tankers. De vraag.is
dus nu of het gas uit de Sahara uit-
redding zal kunnen brengen. in een volgend nummer
hopen wij hierop nader in te gaan.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
De geldmarkt.
In de eerste acht maanden van 1959 heeft het tekort
op de handelsbalans f. 1.261 mln, bedragen, d.i. ruim
f. 90 mln. meer dan in de dienovereenkomstige periode
van 1958. Eind juli was het
;
over de eerste zeven maanden
geaccumuleerde tekort nog f. 26 mln, kleiner dan vorig’
jaar. In de maand augustus heeft zich dus een ommekeer
in de ontwikkeling van. de handelsbalans voltrokken.
Ziehier één van de eerste symptomen van de achteruitgang
in het overschot op de lopende rekening van de betalings-
balans die zich volgens dë Miljoenennota onder invloed
van
stijgende
consumptie en investeringen geleidelijk zal
gaan voordoen. Een dergelijke achteruitgang zou op de
duur op de omvang van onze deviezenreserves – en dus
ook op de geidmarkt – niet zonder invloed kunnen blijven.
Voorlopig is dit echter nog een kwestie van later zorg,
mdat de banken, zolang zij nog over een’ eigen omvang-
rijk deviezenreservoir beschikken, in geval van krapte
tot repatriëring van buitenlandse beleggingen kunnen be-
sluiten.
Eer voor de geldmarkt interessante gebeurtenis is het
feit, dat de Minister van Financiën de mogelijkheid heeft
geopend voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting
in vijf termijnen te’ voldoen. Dit is in strijd met een Minis-
teriëfë Beschikking dienaangaande, welke voorschrijft dat
betaling ineens dient te geschieden. Over deze beschikking
loopt thans een proces, en mocht blijken dat de oor-
spronkelijke regeling – betaling ineens – houdbaar is,
dan zullen zij, die van de door de Staatssecretaris geboden
gelegenheid tot betaling in termijnen gebruik hebben
gemaakt, 4,2 pCt. rente verschuldigd zijn.
De betekenis van deze maatregel voor de geldinarkt
is dat dit mogelijkerwijs het einde betekènt van de sei-
zoenskrapte die zich in de maânden septembèr en oktober
pleegt voor te doen onder invloed van de betaling ineens
van honderden miljoenen aan vennootschapsbelasting.
Het late tijdstip van de aankondiging, alsmede de onzeker-
heid in hoeverre inderdaad tot gespreide betalingen zal
worden overgegaan, hebben het voor de geldmarktdis-
ponenten overigens niet gemakkelijker gemaakt.
De kapiaalmarkt.
De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft in de
verslagi,eek veel stof doen opwaaien door een emissie
van f. 75 mln. 44 ‘pCt. obligaties â 100 pCt. aan te kon-
digen, nadat bekend was dat de gemeenten Rotterdam
en Amsterdam tot de uitgifte van
41/4
pCt. obligaties
â 99 pCt. wilden overgaan. In Rotterdam heeft de wet-
houder van Financiën de houding van de B.N.G. als
,,onelegant” bestempeld, en de gemeenteraad nam met
algemene stemmen een motie aan, waarin o.a. wordt
geconstateerd en betreurd ,,dat de B.N.G., naar het
schijnt, de centralisering van de ”oorziening in de kapi-
• taalbehoeften der gemeenten zo belangrijk acht, dat
– terwille daarvan een daling van de kapitaalmarktrente
door haar niet wordt bevorderd”.
Het spreekt van zelf dat de hier beschreven gang van
zaken in de pers de nodige commentaren heeft uitgelokt,
waarbij het aan een aantal verrassingen niet heeft ont-
broken. Zo keert het socialistische dagblad ,,Het Vrije
Volk”, uitgesproken voorstander van het systeem van
centrale financiering via de B.N.G., zich tegen de houding
van deze Bank, ondat een mogelijke daling van de rente-
stand erdoôr zal worden vertraagd. Daarentegen is het
liberale, ,Algemeen Handelsblad”, uitgesproken voorstander
van een grotere mate van autonomie voor de gemeenten,
de mening toegedaan, dat van een ,,bewuste machtstrijd
op de kapitaalmarkt” geen
sprake
is. Volgens dit blad –
wil de B.N.G. het ijzer smeden als het heet is, d.w.z.
profiteren van het feit dat de rente op de Nederlandse
kapitaalmarkt nog niet de invloed heeft ondergaan van
de stijging die zich in het buitenland heeft voorgedaan,
met name in de Verenigde Staten en in Canada, waar de
Regering dezer dagen ‘een kortlopende lening met een
rendement van bijna 64 pCt. heeft aangekondigd.
Indien deze’redenering van het .,Algemeen Handelsblad”
juist is, zou men de wrijving die is ontstaan tussen de
B.N.G. en de gemeenten dus kunnen herleiden tot een
verschil in visie op de ontwikkeling van de kapitaalmarkt-
rente in de naaste toekomst. De B.N.G. zou dan van me-
ning kunnen zijn dat er een, uit het buitenland geïmpor-
teerde, -stijging van’ de kapitaalmarktrente te wachten is.
En daar vrijwel alle gemeenten, ook Amsterdam en Rot-
terdam, voor, de financiering van nieuwe projecten aan-
gewezen zijn op de B.N.G. – rechtstreeks geplaatste le-
ningen moeten in de meeste gevallen krachtens rijks-
voorschrift voor cohsolidatiedoeleinden worden aange-
wend —’zou het in deze visie passen dat de B.N.G. met
het plaatsen van leningen haast betracht.
Daarentegen blijkt de ,Rotterdamse gemeenteraad van
mening te zijn, dat de leningspolitiek van de B;N.G. een
,,autonome” bijdrage levert tot een stijging van de kapitaal-
marktrente, m.a.w. dat’ deze politiek een verdere daling
hiervan remt en misschien zelfs wel een
stijging
van de’
rente in de hand werkt.
Het lijdt geen twijfel dat het besluit van de B.N.G., in
ieder geval op korte termijn, als een autnome factor in
de rente-ontwikkeling moet worden beschouwd. De tijd
zal moeten leren of, op iets
,
langere termijn gezien, de
door het ,,Algemeen Handelsblad” aan de B.N.G. toege-
geschreven visie juist zal blijken te zijn, of dat de toestand
in ons land dermate verschilt van die in andere landen
dat de rentestijging in het buitenlard ons land grotendeels
onberoerd zal laten. De ruime geidmarkt, de export van
aandelen, de mindere aversie tegen belegging in obligaties,
zouden in deze een rol kunnen spelen.
Vorige week wefd te dezer plaatse reikhalzend uitgezien
‘naar Troonrede en Miljoenennota, in de verwachting dat
hierin – gezien de recente ontwikkelingen op de kapitaal-
markt – op duidelijke wijze uitdrukking zou worden
gegeven aan het standpunt van de huidige Regering tav.
het systeem van centrale financiering via de B.N.G. In
770
23-9-1959
een bijlage bij de Miljoenennota is nu de opvatting neer-
gelegd dat moet worden vastgehouden aan de sinds maart
1959 bestaande regeling, volgens welke de opbrengst van
rechtstreeks door de gemeenten geplaatste leningen moet
worden besteed voor de consolidatie van vlottende schul-
den, het bedrag nodig voor nog niet definitief gefinan-‘
cierde maar wel goedgekeurde kapitaaiswerken daarbij
inbegrepen. Dit is alleen niet het geval indien deze
vlottende schulden minder dan 25. pCt. belopen van het
bedrag der gewone dienst van de gemeente in kwestie.
Hieruit kan men dus — zij het zijdelings — afleiden
dat de Regering wat betreft de financiering van nieuwe
projecten het systeem van centrale financiering wil hand-
haven.
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
4 sept.
11 sept. 18 sept.
(1953
=
100)
1959 1959 1959
Algemeen
……………………………
312 308 304
Internat.
concerns
…………………
450
443
436
Indu8trie
……………………………
229
226
227
Scheepvaart
…………………………
157
.
157
155
Banken
………………………………….
189
186
180
Indon.
aand.
…………………………
138 136
135
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 167,20
f. 163,20 f. 159,-
Unilever
……………………………..
.
646%
641
636%
Philips
………………………………….
648
640½ 629½
A.K.0………………………………….
379%
374
3
/
4
364
Kon.
N.
Hoogovens
………………
577
566 564
Van
Gelder
Zn.
……………………
254%
245
243
H.A.L………………………………….
162
163%
160½
Amsterd.
Bank
………………………
329%
324
316½
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
152
149
7
/s
149
Staatsfondsen
2½
pCt.
N.W.S.
……………………
59% 59%
58
3
/4
3½
pCt.
1947
…………………………
93
25
/31
93
10
/32
935/
33
3½’pCt.
1955
1
……………………
89%
89
1
/2
89%
3
pCt. Grootboek 1946
90
1
/1
90
89/9
3
pCt.
Dollarlening
………………
92½
92%
91
1
/2
4½ pCt.
Nederland
1958
…………
100/9
100k
100k
4 sept. 11 sept. 18 sept.
Diverse obligaties
1959
1959
1959
3% pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
94%
94
93%
3½ pCt. Bk.v.Necl,Gem.19541I/III
88%
88
88
31/
2
pCt. Nederl. Spoorwegen
93
92%
93
3½ pCt. Philips 1948 ………………95%
96
96
1
/4
3½ pCt. Westi. Hyp. Bank
88
88%.’ 88%
6 pCt. Nat. Wonïngb.len. 1957
111%
110%
109%
‘New York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials ………652
637
626
M. P. GANS.
BINNENKORT
VERSCHIJNT –
etv wdacd
,
nw,’un0e4
van
over het
NOORDEN DES LANDS
Abonneert U op
DE ECOPIOMIST
Maandblad . onder
redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof.
G.
M. . Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra,
Abonnementsprijs
f 22.50;
fr. p. post
f 23.60;
voor stu-
denten
f 19.—;
fr. per post
f 20.10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
Raadgevend Bureau
Ir B. W. BERENSCHOT N.V.
Adviseurs voor Bedrijfsorganisatie
AMSTERDAM
HENGELO (0)
zoekt contact met afgestudeerde
ECONOMEN en ‘INGENIEURS
die gedurende ongeveer 5 jaren in het bedrijfsleven werkzaam zijn
geweest en die er, ingeval hun interesse uitgaat naar het gebied
van de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie, belangstelling voor
In deze functie zal hun taak de behandeling van uiteenlopende
organisatie-opdrachten in de produktie en/of administratieve sec-
tor omvatten. Deze opdrachten worden aan het Bureau verstrekt
4
door de verschillende takken van het Nederlandse bedrijfsleven
(metaal-, textiel-, confectie-, bouw-, chemische en andere bedrj-
4
ven). Zo nodig zullen zij hiervoor een gedegen interne opleiding ontvangen; uitzending naar bedrijven-opdrachtgevers in het bui-
4
tenland behoort tevens tot de mogelijkheden.
0
0
Aan geïnteresseerden zuilen op hun verzoek gaarne nadere inlichtingen
worden verstrekt; zij worden uitgenodigd zich hjertoe schrijeljk te wenden
tot de Directie van het
9 4
hebben om eventueel tot dit Bureau toe te treden als medewerker.
RAADGEVEND BUREAU Ir B. W. BERENSCHOT N.V.
POSTBUS 45
HENGELO (0)
—”
23-9-1959
‘
.
771
–
.-
kostbaarste dat een tijdschrift
bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
–
t
‘
tk
s
V
1UAIJI’
.LIVfNSVIRZ(KERNG.
4
fr
–
8
ANK SC’
HET LANDBOUW-ECÖNOMTSCH INSTITUUT
vraagt een
Vrouwelijke medewerker
Aard der functie:
a.
Secretariaatswerkzaamheden;
b. Economisch onderzoek.
Vereist:
Cand. economie of daarmede gelijk te stellen
opleiding.
Leeftijd:
tot
35
jaar.
Brie,’en met uitvoerige inlichtingen naar Coriradkade 175,
Den Haag.-
U reageert op annonces in ,,E.-S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
Het bestuur van de
Drie Gasthuizen
te Arnhem (In-
stelling van weldadigheid werkzaam op het terrein
van de bejaardenzorg) zoekt
EEN ‘ERVAREN BOEKHOUDER
voor de drie stichtingen en het rusthuis.
Gevraagd wordt:
een capabele kracht die zelfstandig
de gehele administratie kan voeren en de nodige over-
zichten en begrotingen kan samenstellen die dienen
om het bestuur een goed inzicht te geven in het ge-
voerde financiële beheer. –
– Geëist wordt:
middelbare schoolopleiding, gevolgd
door ten minste het S.P.D.-diploma.
Geboden wordt: een zelfstandige positie, waaraan een
salariëring is verbonden van pim. f. 5.700,— tot
• pim. f. 7.700,-, 4% vakantiegratificatie en een zieken-
geldregeling volgens de gemeentelijke regeling in de
provincie- Gelderland. Aanstelling geschiedt in tijde-
lijke dienst, na twee jaar is vaste aanstelling mogelijk,
met opneming in het Algemeen Burgerlijk Pensioen-
fonds.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven, sollicitaties te
zenden aan het bestuur van de Drie Gasthuizen, Von-
dellaan 27 te Arnhem, binnen 14 dagen nk,het ver-
schijnen van dit nummer.
Kandidaten dienen bereid ‘te zijn zich aan een
psychotechnisch onderzoek té onderwerpen.
Mondelinge besprekingen vinden uitsluitend nâ op-
roep plaats.
772
Dekking vân
pensioenverplichtingen
De keuze tussen
Eigen Beheer
en
Herverzekering
is afhankelijk van velerlei factoren.
Een objectieve beoordeling van dit vraagstuk
geeft
ons gespecialiseerd
BUREAU VOOR
PENSIOENFONDSEN’
De deskundige
•
adviezen van dit Bureau zijn
afgestemd
op
een
zo
groot mogelijk profijt van
de gestorte premies met inachtueming van de
vereiste zekerheid voor de deelnemers.
‘DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
23-9-1959
/
•
•
.
T
ALGEMEENE FRIESCHE
LEVENSVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
,,DE GROOT-NOORDHOLLANDSCHE VAN 1845″
(
Bij bovengenoemde Maatschappijen
bestaat de mogelijkheid
tot plaatsing van enige
ECONOMEN en JURISTEN
op de hoofdkantoren
Leeftijd ten hoogste 35 jaar
Sollicitaties te richten aan de directie te Leeuwarden, -Burmaniahuis,
•
nder vermelding op de envelop van de letters EJ
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
IIIIIIIIIJIIIIlIIIII!IIllhII1IIIIIIIIllIllIllhIIIiIlIIIIIIIIilIiI
KWANTITEIT
1
GEMEENTE ROTTERDAM
of
KWALITEIT?
UITGIFTE.
VAN
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
–
f
25
.
000 .000
,
41/40/0
op
door Uw
onderneming
geplaatste
personeelsannonces
30-jarige OBLIGATIES
gaat, dan menen wij er goed
$
$
aan te doen U
tevoren
te
in stukken van f 1000,— aan toonder.
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden
reacties
voorspellen
wij U beslist niet.
Ondergetekendenberichten, dat de inschrjvingop bovengenoemde
Wilt U echter een indruk heb-
uitgifte zal zijn opengesteld bij hun kantoren
te
ben van de kwaliteit van de
ROTTERDAM, AMSTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE.
binnenkomende reacties,
dan
•
voor zover aldaar gevestigd, op
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
DINSDAG 29 SEPTEMBER 1959,
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
$
van
des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
van functionarissen op
hoog
tot de koers van 99 pCt.
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven
namelijk
dat
een
op de voorwaarden van het prospectus dd. 18 september 1959.
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie
van
het
aantal reactie
betekent, het-
Exemplaren van het prospectus en inschrjvingsbiljetten
zijn
–
geen een
niet
onbelangrijke
bij bovengenoemde kantoren verkrijgbaar.
$
aanwijzing is wat betreft het
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
,,aanbod”.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Zoekt U het in de kwaliteit
INCASSO-BANK
N.V.
$
van
•
de reacties op
Uw per-
soneelannonces,
dan
geven
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
$
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
DE TWENTSCHE BANK N.V.
te schakelen.
LIPPMANN, ROSENTHAL
0
CO.
Advertentie-afdeling
R. MEES
&
ZOONEN
Postbus
42
–
Schiedam
PIERSON, HELDRING
&
PIERSON
IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIlIINIIIIIII!IIIHhIlIl!II!II!IIIllh(!llIIIII(
23-9-1959
–
—773
1!
r
t d
19
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdarn-C. tel.
221322
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
meer dan anderhalve
eeuw levensverzekering
ONDERNEMINGEN,
die het beste leidende
personeel zoeken,
speciaal met economische
scholing, roepen sollicitanten
op door middel van een
annonce in de rubriek
.,VÂCATURES”
Het aantal reacties, dat –
deze annonces tot gevolg
hebben, is doorgaans
uitermate bevredigend
begrijpelijk, omdat er bijna
geen grote instelling is,
die dit blad niet regel-
matig ontvangt en
waar het niet circuleert.
thans weekblad!!
Hiermee wint dit speciaal op de
particuliere belegger ingestelde
tijdschrift zeer aan actualiteit.
Verder gaat Bel-Bel thans ook
1
x
per 14 dagen de
koersen
van incourante
fondsen pu-
‘bliceren, verstrekt door de
Nederl. Credietbank N.V.
Ab6nnementen (per bar f19,—;
per kwartaal f 5,50) kunnen
elk kwartaal ingaan en dienen
te worden opgegeven bij
de Administratie van Bel-Bel,
Postbus 42, Schiedam.
VRAAGT EEN
GRATIS PROEFNUMMER!
–
Voor ons nieuw te bouwen distributiecentrum in de Achtersluis-
polder te Zaandam vragen wij een
BEDR
I
IIFSLEIDER
,
13
Dit zal een man moeten zijn met een uitstekend organisatie-
vermogen en ruime ervaring in een leidinggevende positie.
Degenen, die naast bovenvermelde eisen ervaring hebben op-
gedaan met een groot vervoersapparaat, genieten de voorkeur.
Leeftijd 32 tot
45
jaar.
Het ligt in de bedoeling, dat het centrum over twee jaar in ge-
bruik zal worden genomen. Bij de reeds aan de gang zijnde voor-
bereidingeri zal de betrokken functionaris echter volledig worden
ingeschakeld, om. bij het bestuderen van de problemen, die zullen
ontstaan door integratie van.de
nieuwe organisatie in de reeds.
bestaande.
Belangstellenden worden verzocht eigen handig
geschreven sollicitaties vergezeld van een
recente pasfoto te zenden aan de Directie,
Westzijde 30 te Zaandam. Op enveloppe
vermelden letter B.C.
ALBERT HEIJN
WiMM400
0
ftft
774
–
23-9-1959
De Katholieke Vereniging van Werkgevers in de Metaal-
industrie
te Tilburg zoekt
ACADEN ICUS
met ervaring op sociaal-economisch en juridisch
gebied, leeftijd bij voorkeur ouder dan 30 jaar, ter
vervulling van een belangrijke functie op het se-
cretariaat der vereniging.
Eigenhandig niet met bailpoint geschreven brieven voor-
zien van pasfoto te richten aan het bureau der vereniging:
Willem 11-straat
53,
Tilburg.
GEMEENTE ILAARLEMMERMEER
Bij het sociografisch bureau kan worden geplaatst een
‘UDILBAAR PLMIOLOGISC!4
OtIDERZOEKER
in de rang van commies of commies A.
De te benoemen ambtenaar zal worden belast met plano-
logisch onderzoek, alsmede met sociaal onderzoek in
ruimere zin.
Jaarwedde commies f.
6.054,26
tot f. 7.387,62; corn-
mies A f. 6.681,53 tot f. 8.497,86; toelagen inbegrepen
(uitgezonderd 4% vakantietoelage).
I.Z.A.-regeling en verplaatsingskostenbesluit van toe-
passing.
Sollicitaties binnen 14 dagen aan de burgemeester te
Hoofddorp.
__
I
1__ __
__ –
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHEGEMEENTEN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
UITGIFTEVAN
f
75.000.000.—. 4
1
12
pCt. 25-jarige Obligaties 1959
(Tweede lening)
Grootte der stukken: nominaal
f1000.—
en f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst. In de plaats van obligaties, schuidregister-
inschrijvingen groot tenminste• nominaal
f100.000.—
worden verkregen.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
uitgifte zal .zijn opengesteld op
DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1959
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
TOT DE KOERS VAN 100. pCt.
bij de kantoren te Amsterdam. Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co.
R. Mees & Zoonen
Natiônale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson, Heidring
&
Pierson
Hope & Co.
alsmede
ten kantore der Vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 17 september 1959.
Dooreenleverbaarheld met de obligaties van de bij het prospectus d.d. 3 septem-
ber 1959 geëmitteerde
4’/2
pCt. obligatielening 1959 zal worden aangevraagd.
Prospectussen en Inschrijvingsbiljetten. alsmede, In beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande Inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
s.Gravenhage. 17 september 1959.
N.V.
Bank voor Ne.deriandsche Gemeenten.
775
—
•UIUuIlR..I.,UIu_
1uu.U…I.
oil;
I.Ilmolosom
._lU1U;..uu.. uIIu.I:u._._,ul..,_1
loom
IMENSIMSE
r..0
New
iI_i•IIIii•
•
.._uIuIu1ii.I:.ul._l,..u
man
i
.
;
Iu
I
.iI_
*l
IU__.I..:IU.IIII._!i….._U
l
u
I_III_uu_•P
•.
, f
1
•u,
:
•
u.i
»
: ‘i;’ 4I
‘…..•.
—
‘e!;. .-
•
LIUNu;uuuh..Ii
•
It
ii:
,
.u!’UIliIUUuUuU.
‘II
‘
low.
L…
11E
E1
•.
..
luL
uUhh
1
.
ISO
Ji
..’.
t
.uui.i
j.u•
• ,:_.—uI. •••
44″
•
;
a
‘
.
“
j•
‘
i
“
m11l.
‘
!!
‘
.
UI
_;,i.UuS1Il
l_
•
uuil.uIIIIJlul
u
ul.aI
Ii ..ilulI.iu
I
l
lI._uI.•l
.
.
1
.0
.—
u_…).iii_.uui:ui.u.””
•
,…
–
•
‘I:
h’
‘
h'”‘
1..u’.'”hh”
i!
!IJÇ
::::.•
W
ells
in-
am
MIN
‘I
•
‘ •’ijI
•U••Ii_iiU .SIi.j1I!
1
U! III’.
•
_IIUI.I
h
IU!U
11
!!U.
1
!
i.i.uI;.iiu
ONDERLINGE VERZEKERIN”r
lip HET BEDRIJFSLEVEN
–
–
WERVUER-
HUSIULP
rransportverzekering var
oederenzendingen in
innen- en buitenland.
FNSlOFN-RIICC
auto’s.
BRAND-RISICC
Brand- en bedrijfsE
verzekering voor md
en andere objecten.
Belangrijke besparin
–
premie.
Verzekerd bedrag ru
2 miljard gulden.