E
__Berichten__
De postzegelmarkt
‘1
*
Mr. Dr. A. A. van Rhijn
Wettelijke regeliig van het minimumloon
W. C. Sickesz
,,Winstdeling”
instede van ,,loonronden” en
,,vrj ere loon’vorming”
*
Drs. F. H. Bom
De markt voor zaai-uien
•
*
Drs. P. H. M. Cremers
•
Communistisch China
en zijn internationale handelsbetrekkingen
UITGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONOMISCH INSTITUUT
44e JAARGANG
No. 2192
WOENSDAG 15 JULI
1959
OPENBARE WERKEN – BREDA
Bij de dienst van openbare werken kunnen worden ge-
plaatst:
een adjunct-commies, en
een schrijver of schrijver le klasse
‘ter assistentie
op
de afdeling sociaal-wetenschappelijk onderzoek en statistiek.
Vereisten: ad a. ervaring op statistisch gebied en bezit
van het diploma statistiek A; middelbare schoolopleiding
strekt tot aanbeveling;
ad b. enige administratieve ervaring.
Salaris: adjunct-commies f. 3.510,— tot f.
5.835,—;
schrijver
f. 2.433,— totf. 3.998,—;
schrijver le kl. f. 3.060,— tot f. 4.733,— alle
bedragen exclusief 2% huurcompensatie.
Sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad
aan de directeur van openbare werken, Karnemelk-
straat 13, Breda.
• HONIG’s
N. FABRIEKEN
•
kOOG AAN DE ZAAN
Wij zoeken een intelligente
jongeman met belangstelling
voor MARKTONDERZOEK op gebied van merkartikelen.
Hij zal in het bijzonder tot
taak krijgen het verzamelen van interne en ex-
terne gegevens, betrekking hebbend op verkoop, verkoopbevordering en reclame.
Van deze
assistent-
marktonderzoek
wordt verlangd, dat hij bovengenoemde gegevens
kan rangschikken, bewerken en op hun nauw-
keurigheid beoordelen.
Na een inwerkperiode wordt van hem tevens
verwacht dat hij van het door hem bewerkte
materiaal de commerciële aspecten kan aangeven.
Voor het goed vervullen van deze functie zijn
tenminste Middelbare Schoolopleiding, enige sta-
tistische kennis en grote belangstelling voor markt-
onderzoek vereist. Een economische scholing en/
of praktijkervaring op marktanalytisch terrein
strekt tot aanbeveling.
Leeftijd tot pim. 27 jaar.
Bij gebleken, geschiktheid zijn goede toekomst-
mogelijkheden aanwezig.
Sollicitatiebrieven te richten aan
de Directie, Lagedijk 3 te Koog
aan de Zaan, onder vermelding
van nevenstaande letters op de
enveloppe.
1
Financiering
en verzekering
van invoer-.
uitvoer-
en
transito-zaken
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
IMP
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein
6,
Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck,’Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
–
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f. 29, overige landen
f.
31 per jaar (België en Luxemburg B.
fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentietarief
f.
0,30 per mm. Contracttarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te wei-eren.
554
De postzegelmarkt
De filatelie, zoals wij die thans kennen, is haar ont-
wikkeling ongeveer honderd jaar geleden begonnen.
Reeds vele landen hadden toen, schrijft Kenneth F.
Chapman in ,,The Three Banks Review” van juni ji.,
het door Engeland in 1840 gegeven voorbeeld gevolgd
en waren postzegels gaan uitgeven. De ontvangers van
• brieven uit het buitenland kregen er aardigheid in de
postzegels daarvan te verzamelen; tevens poogden zij
ook exemplaren langs andere weg te bemachtigen. Al
spoedig gingen ondernemende lieden zich moeite geven
aan de in die tijd snel toenemende vraag van verzame-
laars tegemoet te komen. Aldus gaven zij het aanschijn
aan een geheel nieuwe tak van bedrijf, de postzegel-
handel. Een handel met in de eerste jaren zeer beschei-
den omzetten: op de ee’rste, in 1872 te Londen gehouden,
veiling brachten
275
partijen tezainen £ 253 op. Dit be-
dragje contrasteert wel sterk met de omzet van tegen-
woordig: één der grote Londense veilingen boekte de
laatste vijf jaren omzetten van meer dan £
275.000;
in
zestien, over drie jaren gespreide veilingen bracht de
verzameling van één man £ 1.033.840 op en nog niet
zo lang geleden werden de in 412 partijen geveilde ze-
gels van het voormalig koninkrijk Sicilië voor £ 33.000
van de hand gedaan.
Cijfers als deze duiden erop, dat er een vaste markt
voor zeldzame postzegels bestaat. Haar kracht is, dat de
goederen zich, in verband met het internationale karak-
ter der filatelie, goed en gemakkelijk laten verhandelen.
Wat haar karakter betreft, ligt zij als het ware tussen
de markt voor kunstvoorwerpen en die voor minsa-
goederen in. Er zijn zegels – de 1 c. van Brits Guyana
van 1856 en de Zweedse 3 öre zegel met kleurenfout
van 1855 – waarvan er-maar één exemplaar is. De
eigenaren van deze ,,kunstvoorwerpen” zijn bekend. Het-
zelfde kan niet worden gezegd van hun waarde: de laat-
ste jaren heeft er geen test-bod op de open markt plaats
gevonden. Deze unieke zegels en enkele andere zeer
zeldzame exemplaren zijn eigenlijk de ,,goudgerande
waarden” van de filatelistische wereld. Hun eigenaren
hebben hen, juist omdat er altijd serieuze verzamelaars
zijn die er belang in stellen, steeds met een redelijke of
aardigé winst van de hand kunnen doen.
De meer spectaculaire markt voor zeldzame zegels
mag ons overigens de ogen niet doen sluiten voor het
grote belang dat aan de markt voor ,,massagoederen”,
de gewone zegels dus, moet worden toegekend. School-
jongens en andere bescheiden verzamelaars oefenen ge-
zamenlijk een zo krachtige vraag uit, dat daarop een
wijdvertakte groothandel berust, die de zegels bij hon-
derdduizenden tegelijk koopt en verköopt. Ook deze han-
del is internationaal. Dit kan ook moeilijk anders, want
zegels uit ieder land van de wereld worden in alle andere
landen verzameld. Het veelal heersende gebruik om par-
tijen te ruilen is een overblijfsel uit de langdurige pe-
riode der deviezenrestricties. Londen, dat,-naar Chapman
verzekert, het internationale centrum is van de postzegêl-
handel, vervult bij deze ruilhandel de belangrijke rol
van entrepot.
Behalve de veilingen en de groothandel zijn er nog
tal van detaillisten, waarvan sommigen zich uitsluitend
toeleggen op de handel in zegels van één land, of in
postmateriaal uit de tijd dat er nog geen zegels waren.
Laatstgenoemden kunnen diensten verlenen aan diegenen
onder de verzamelaars, die als hobby de posthistorie be-
studeren. Deze richting der filatelie heeft de laatste vijf
–
entwintig jaren een grote vlucht genomen. Hetzelfde
kan worden gezegd van het, thematisch verzamelen;
waarbij de verzamelaar alleen belangstelling aan de
dag legt voor de afbeelding op de zegels – hij verza-
melt dan bijv. alleen zegels waarop kathedralen staan,
of bloemen, dieren enz. en zich niet bekommert om
de geografische aspecten.
Naast de verzamelaars van curiosa en de meer ge-
wone zegels, die gezamenlijk de ruggegraat van de post-
zegelhandel vormen, zijn er lieden, die hopen met post-s
zegels speculatiewinst te maken. De aard van het spe-
culatie-object – er wordt een groot aantal zegels gedrukt,
die, zulks in tegenstélling tot verbruiksgoederen, niet
vervangen behoeven te worden – is echter in strijd met
goede winstkansen. Ervaren filatelisten zijn zich dit ter-
dege bewust en gaan zeer voorzichtig te werk. De ele-
mentaire voorzichtigheid, die hier past, wordt niet in
acht genomen door de ondernemingen, die reclame ma-
ken voor investering in postzegels. Lieden, waarvan
wordt aangenomen, dat zij over veel contanten beschik-
ken, ontvangen van deze ondernemingen. circulaires,
waarin, geïllustreerd met sterke staaltjes uit het verleden,
investeringen in postzegels als onfeilbaar worden aan-
geprezen. Chapman schetst uitvoerig de teleurstellingen
die degenen die op dergelijke offertes ingaan, ten deel
kunnen vallen. Hij stelt vast, dat. ,,philately offers the
sensible collector a great deal of pleasure and the chance
of wise investment. It holds considerable risks for the
unwise speculator”.
Blz.
Blz.
De postzegelmarkt ………………………
555
Communistisch China en zijn internationale
Wettelijke regeling van het minimumloon,
door
handelsbetrekkingen, door Drs. P. H. M. Cremers 565
Mr. Dr. A. A. van Rhijn ………………….556
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. W. Werner, . .
567
,,Winstdeling” instede van ,,loonronden”
en
‘
,,vrijere loonvorming”,
door W. C. Sickesz …..
560 No t i ties:
,
De markt voor zaai-uien,
door Drs. F. H. Bom…
563
School en werkkringvan teenagersinfEngeland”559
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz L. M. Koyck; H. W. Lambers; J; Tinbergen; J. R. Zuidema.’
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIIt: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
•
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
.
–
5-55
;-‘
De Regering heeft aan de Sociaal-Economische
Raad het verzoek gericht, een advies uit te brengen
over de wenselijkheid en de mogelijkheid van een
wettelijke regeling van het minimumloon. Het zijn
vooral de voorstanders van vrijereloonvorming die op
een wettelijke regeling hebben aangedrongen. Zij willen
hiermee volgens schrijver een tegenwicht bieden tegen
het voordeel der door hen verworpen geleide loon-
politiek, welke de achterblijvende groepen bij een
algemene loonsverhoging automatisch meeneemt. In
tegenstelling tot wat de voorstanders der vrijere. loon-
vorming bedoelen, leidt een wettelijke regeling van het
minimumloon tot een aanmerkelijke uitbreiding der
overheidsbemoeienis. Voorts lèidt het vaststellen van
het juiste minimumloonbedrag gemakkelijk tot ge-vaarlijke complicaties. Ten slotte is de coördinatie
tussen de uitkomsten van de vrijere loonvorming en de
wettelijke regeling van het minimumloon allerminst
verzekerd. Het is een voordeel der geleide loonpolitiek,
dat al deze moeilijkheden zich daarbij niet voordoen,
aldus schrijvers conclusie.
Wettelijke regeling
van het,
rninimun’iloon
Advies va’n de S.-E.R.
De nota van de Regering over het sociaal-economich
beleid in de naaste toekomst heeft reeds heel wat schriftelijke
‘en mondelinge discussie uitgelokt. Er is daarbij evenwel nog
weinig gezegd over
•
een onderwerp waaromtrent de Rege-
ring het advies van de S.-E.R. heeft gevraagd, nl. een wette-
lijke regeling van het minimumloon. In het advies van de
S.-E.R., dat tot de nota van de Regering leidde, wordt een
wettelijke regeling van het minimumloon op verschillende
plaatsen ter sprake gebracht.
De combinatie A (confessionele vakbeweging en anderen)
ziet daarin een mogelijkheid, ,,dat in een gedifferentieerd
loonbeleid een stabiiserend element wordt gebracht,
waardoor tevens de noodzakelijke coördinatie kan worden
bevorderd en een onaanvaardbaar achterblijven van
economisch en organisatorisch zwakke groepen kan worden
voorkomen”. De combinatie B (deel der werkgevèrs) zegt
met een onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijk-
heid van een wettelijke regeling van een minimumloon in te
stemmen, nu dit door een ander deel van de Raad wordt
gewenst. De combinatie C (moderne vakbeweging en
anderen) verklaart zich eveneens bereid aan een onderzoek
medè te werken, waarbij dan
,,in
het bijzonder aandacht
zou dienen te worden besteed aan de functie, die een wette-
lijk minimumloon in een stelsel van differentiatie zou
kunnen vervullen”. .
In de regeringsverklaring gaf de Minister-President te
kennen, dat het verzoek om advies aan de S.-E.R. zou
worden gericht ,,in verband met het invoeren van een
gedifferentieerde loonvorming enerzijds en de positie der
laagst bezoldigden anderzijds”. De nota volstaat met te
vermelden, dat ,,aan de S.-E.R. het verzoek is gericht, een
advies uit te brengen over de wenselijkheid en de mogelijk-
heid van een wettelijke regeling van een minimumloon”.
Wat precies is bedoeld, is nog weinig duidelijk. Zulks is
wel verklaarbaar waar de S.-E.R. nog over het gehele
probleem moet adviseren. Kennelijk is vooral gedacht aan
:de achterblijvende laagbelQonden, zonder dat men zich
daartoe heeft beperkt. In tal van collectieve arbeidsover-
eenkomsten in ons land wordt een minimumloon vastge-
steld. Dit minimumloon bedoelt dan te zijn een redelijk
loon voor de normale arbeider. Intussen gaat een wettelijke
regeling van het minimumloon van andere grondslagen
uit. Wij zijn dan niet als bij de C.A.O. op privaatrechtelijk
terrein, maar in de publiekrechtelijke sfeer. Bovendien
beoogt een wettelijke regeling van het minimumloon niet
een redelijk loon van de normale arbeider vast te leggen,
maar in de loonvorming een bodem aan te brengen, waar-
beneden niet mag worden gegaan om niet het verkrijgen van
het allernoodzakelijkste levensonderhoud in gevaar te
brengen. Op deze
wijze
wordt ook alleen de nodïge vrije
speelruimte gelaten voor de activiteit der vakverenigingen.
Uit
de historie.
Het vraagstuk van een wettelijke regeling van het’mini-
mumloon heeft in de latere jaren in ons land niet meer de
aandacht gehad. Maar een halve eeuw geleden ws het
bijzonder actueel. Het werd tweemaal in de vergadering
van de-Vereniging voor de Staathuishoudkunde behandeld.
De eerste behandeling had plaats in 1895. Er werden toen
preadviezen uitgebracht over de vraag: is het wenselijk,
dat bepalingen worden gemaakt, betreffende minimumloon
en maximum-arbeidsduur van de arbeiders werkzaam in
dienst van openbare besturen, of bij de uitvoering van be-
stekkèn door die besturen vastgesteld? Van de preadviseurs
noem ik vooral Pierson en Treub. Pierson laat het geluid
van een pur sang liberaal econoom horen. Zijn conclusie
luidt als volgt:
,,Maar het komt mij voor, dat de minimumloonbepaling
nooit tot iets goeds voeren kan. En van beide: men stelt
het loon even hoog als zou zijn onder de werking van vraag
en aanbod, en dan is de bepaling overbodig; of men stelt
het hoger, en dan wordt op kosten der belastingschuldigen
een voordeel geschonken aan enkelen” (blz. 38). ,,Een openbaar bestuur, dat aan de arbeiders in dienst
zijner aannemers een hoger loon dan het gebruikelijke
verstrekt, bevoordeelt deze arbeider, anderen bevoordeelt
het niet. Het algemeen belang wordt door de maatregel
• 1
gedeerd, omdat openbare besturen hun voornaamste
–
inkomsten putten uit de bedragen der burgerij” (blz. 39).
556
Treub, toen nog in zijn radicale periode, verdedigde een
geheel ander standpunt. Hij achtte bepalingen betreffende
minimumloon van de arbeiders in dienst van aannemers
werkzaam bij de uitvoering van openbare werken wenselijk,
mits men zich daarbij geen stelselmatige opdrjving van
het weekloon ten doel-stelt (blz. 78). –
De tweede maal dat een wettelijke regeling van het mini-
mumloon in de Vereniging voor de Staathuishoudkunde
werd behandeld, was een geheel ander onderwerp aan de
orde dan in 1895. De preadviezen handelden in 1918 over
de vraag: welke behoort de algemene grondslag te zijn der
loonbepal ing? Preadviseurs waren Aengenent, Van Houten
en Wibaut. Terwijl Aengenent en Van Houten de wettelijke
regeling van het minimumloon voorbijgingen, is het pre-
advies van Wibaut grotendeels daaraan gewijd.
Wibaut verwierp de opvatting van hen, die het loon door
vraag en aanbod willen laten reguleren, als ,,de loonleer
van geduldige lieden”, ,,van lieden met veel volhardings-
vermogen” (blz. 56). Kennelijk werden zijn beschouwingen
beïnvloed door de EngelseTrade Boards Act van 1909,
waarbij looncommissies werden ingesteld voor enige vakken
van huisindustrie (confectie, papieren dozen, kant-industrie
en kettingsmeden), met de bevoegdheid van de Board of
Trade om het aantal vakken van nijverheid op welke de
wet toepasselijk zou zijn, uit te breiden. Deze looncom-
missies waren samengesteld uit arbeiders en werkgevers der
betrokken bedrijfstak. Voorstellen tot loonsbepaling moes
ten door de Board of Trade worden goedgekeurd.
De Trade Boards Act had ten doel verbetering te brengen
in de lonen van de arbeiders in dat deel van het bedrijfsievén
waar de vakorganisatie geen kans had gezien de nodige
verbetering te brengen, derhalve met name in de huisin-
dustrie. Maar enige jaren na 1909 brak in Engeland in een
sterk georganiseerd bedrj f, .dat der kolenmijnen, een g.wel-
dig arbeidsconflict uit. De bemiddèling van de Regering
leidde ertoe, dat in 1912 de Coal Mines (Minimum Waes)
Act tot stand kwam. Krachtens deze wet-werd voor de
mij nindustrie een soortgelijke minimumloonregeling ge-
troffen als reeds voor de huisindustrie gold.
Wibaut vestigt er de bijzondere aandacht op, dat hier
dus een wettelijke regeling van het minimumloon tot stand
kwam in een bedrijfstak, die een zeer sterke vakorganisatie
kende en reeds jaren onder C.A.O.’s had geleefd. Voor
hem is dit mede een aanleiding om het systeem te willen
uitbreiden over het gehele
bedrijfsleven.
Vandaar zijn stand-
punt:
,,De keuze voor de arbeidersklasse geldt niet ôf vakvereni-gingsactie op de grondslag van volledige verenigingsvrijheid
ôf loonpolitiek van wettelijk minimumloon. De arbeiders-
klasse kiest beide, het een en het ander; de vakverenigings-
actie om, op de grondslag van het wettelijk minimumloon het loon op te voeren, zover de loonsbepaling in het kapi-
talisme gedoogt, en het wettelijk minimumloon, om de
vakverenigingsactie voor de verzwakking te behoeden, die
uit hulploosheid van ongeorganiseerde 0f slecht georga-niseerde verkopers van arbeidskracht zo veelvuldig ont-
staat” (blz. 113).
Hieruit blijkt, dat het zeker niet de bedoeling van Wibaut
was, dat de vakvereniging meer zou terugtreden. Integen-
deel, het wettelijk minimumloon zal voor de vakbeweging
een aansporing zijn om het loon hoger te doen stijgen.
En zijn preadvies eindigt met de woorden: ,,de meest
aangewezen anti-kapitalistische loonpolitiek is die van het
wetteljl minimumloon” (blz. 127). Er is een zekere ironie
in het feit, dat een regering, die zonder socialisten wil
regeren, thans een maatregel overweegt, die destijds door
een der grote socialistische voormannen als typisdh
socialistisch werd gekenmerkt! Al zie .ik daar.bij uiteraard
niet voorbij dat de verhoudingen op dit terrein in de
laatste halve eeuw in allerlei opzichten zijn verschoven.
De praktijk in Nederland.
Op de praktische behandeling van een wettelijke regeling
van het minimumloon heeft een grote invloed uitgeoefend
het bekende werk van Dr. Otto von Zwiedeneck-Südenhorst,
dat in 1900 verscheen en was getiteld: ,,Lohnpolitik und
Lohntheorie mit besonderer Berücksichtigung des Mini-
mallohnes”. Hij geeft aan het sluiten yan C.A.O.’s duidelijk
de voorkeur: ,,Wo die Möglichkeit der kollektiven Vertrag-
schlieszung vorliegt, bedarf es keines weiteren positiven
Aktes staatlicher Lohnpolitik” (blz. 382). Want de C.A.O.
is ,,eine so viel einfachere Methode, zum Ziel zu gelangeî,
dasz der schwerfâllige Mechanismus der staatlichen
Verfügung nur als Kraftvergeudung verurteilt werden
könnte”. Op grond hiervan meent hij, dat een wettelijke
regeling van het minimumloon zich moet beperken tot de
huisindustrie (blz. 390) en tot de groep der ongeschoolde
dagloners (blz. 392). –
In ons land is in de loop der jaren een soortgelijke lijn
gevolgd. Een wettelijke regeling van het minimumloon
kent alleen de Huisarbeidswet 1933. Krachtens art. 9 van
deze wet kan de Minister van Sociale Zaken bepalen, dat
bepaalde soorten van huisarbeid in alle of bepaalde gemeen-
ten niet inogen worden verricht dan met inachtneming van
de loonbepalingen vastgesteld op de wijze in art. 10 aan-
gegeven. Uit art. 10 blijkt dan, dat de Minister alvorens de
loonbepalingen vast te stellen, een ontwerp vraagt van de
bevoegde plaatselijke of bevoegde centrale huisarbeids-
commissie. De leden van deze commissie worden benoemd
door de daartoe aangewezen verenigingen van werkgevers
en arbeiders (art. 7, lid 3). Het is bekend, dat deze Huis-
arbeidswet weinig bevrediging heeft geschonken en dat
een nieuw wetsontwerp in voorbereiding is. Ik ga daaraan
voorbij omdat het er mij slechts om te doen is het principiële
standpunt van de Nederlandse wetgever weer te geven.
Internationaal is dezelfde richting gevolgd. In 1928
kwam in het kader der Internationale Arbeidsorganisatie
een overeenkomst tot stand ,,concerning the creation of
Minimum Wage-Fixing Machinery”. Blijkens art 1
bedoelt de conveiitie het bevorderen van – minimumlonen
,,for workers employed in certain of the trades or parts
of trades (and in particular in home working trades) in
which no arrangements exist for the effective regulation
of wages by collective agreement or otherwise and wâges
are exceptionally low”. Een land als Nieuw-Zeeland gaat
met de werkingssfeer van zijn minimumloonwetgeving
veel verder door alle arbeiders daarin te betrekken. Maar
dit hangt samen met het gehele systeem van verplichte
arbitrage, dat daar geldt.
Ingreep in de vrijere loonvorming.
Het zijn vooral voorstanders der vrijere loonvorming,
die op een wettelijke regeling van een minimumloon hebben
aangedrongen. Van hun standpunt gezien is dit zeer be-
grijpelijk. Bij een vrijere loonvorming is immers het gevaar
niet gering, dat de laagstbeloonden, de ,,minimumlijders”,
de dupe worden omdat de economisch en organisatorisch
zwakke groepen bij de te voeren onderhandelingen tussen
werkgevers en arbeiders geen kans zien dezelfde voordelen
deelachtig te worden als de ecoxomisch en organisatorisch
sterke groepen. Het gevolg is allicht dat de beschikbare
557
(Advertentie)
HOLLANDSCHE SOCIETEÎT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdarn-C. tel. 221322
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
• meer dan anderhalve
eeuw levensverzekering
,,ruimte” door de economisch en organisatorisch sterke
groepen wordt opgeslokt en dat de zwakke groepen steeds
meer achterblijven. Zulks wil men door het vaststellen
van een wettelijk loonminimum voorkomen.
Het verdient de aandacht, dat dit gehele probleem zich
bij de geleide loonpolitiek niet voordoet. Daarbij immers
worden de laagst beloonden door een algemene loonronde
in een verhoging als het ware meegenomen. Het is geen
gering voordeel van de geleide loonpolitiek, dat zij heel
het ingewikkelde apparaat van een wettelijk loonminimum
kan missen. De geleide loonpolitiek is dus als zodanig
reeds een schild voor de zwakken. Er is wel opgemerkt,
dat een wettelijk loonminimum het-voordeel heeft boven een
algemene loonronde, dat de zwakkere groepen bij een
algemene loonronde hetzelfde percentage ontvangen als de
sterkere groepen en dat het er juist om gaat die zwakkere
groepen extra te verhogen. Ik vrees intussen, dat men aldus
te werk gaande tot een nivellering komt, die lijnreçht ingaat
tegen de denivellering, die juist in de latere jaren terecht
is nagestreefd.
Mijn conclusie blijft derhalve, dat voorstanders van vrij-
ere loonvorming hier een uitgebreid wettelijk apparaat
verlangen, dat in het kader der geleide loonpolitiek niet
ter sprake komt.
Meer overheidsbemoeienis.
Eigenaardig is ook de inconsequëntie, waarin voorstan-
ders van vrijere loonvorming op deze
wijze
geraken. Ons is
altijd voorgehouden dat een vrijere loonvorming het grote
voordeel had van een terugtreden der Overheid. En wat
zien wij nu? Precies het tegenovergestelde. Want de Over-
heid krijgt met de lonèn van bepaalde groepen arbeiders
een intense bemoeienis. Reeds op dit ogenblik kan het
College van Rijksbemiddelaars krachtens art. 12 van het
Buitengewone Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, hetzij
op verzoek van organisaties van werkgevers en werknemers;
hetzij ambtshalve, regelingen van en in verband met de
lonen van werknemers bindend vaststellen. Ik meen te
weten, dat het College in een enkel geval ook wel eens van
dee bevoegdheid heeft gebruik gemaakt om voor een be-
paalde groep een minimumloon vast te
–
stellen. Maar kenne-
lijk achten de voorstanders der vrijere loonvorming in de
S.-E.R. en de Regering, het B.B.A. op dit gebied een
onvoldoende hulpmiddel, daar een wettelijke regeling moet
worden overwogen. Daarmede zullen dan tal van beslissin-
gen niet door het bedrijfsleven, maar door de wetgevende
macht e’n de Minister als uitvoerende macht moeten wor-
den genomen.
Het loont de mbeite om eens nader na te gaan wat er
zoal aan een wettelijke regeling van minimumlonen vastzit.
Dan rijst allereerst de vraag, op
welke werknemers
een
wettelijke regeling van het minimumloon moet worden
toegepast. Het zal wel niet de bedoeling zijn een dergelijke
regeling voor allè werknemers zonder meer te doen gelden.
De zaak zou al te gecompliceerd worden wanneer bijv. ook
het huispersoneel, werknemers in dienst van beoefenaren
van vrije beroepen ed. in de regeling zouden worden be-
558
grepen. Het-zal dus nodig zijn de werknemers voor wie de
regeling geldt, duidelijk aan te wijzen. Met het noemen van
bedrijfstakken zal wel niet kunnen worden volstaan. Er zijn
immers ook in goéd georganiseerde bedrijfstakken nog wel
laagbeloonden. Zo werd kort geleden van arbeiderszijde
medegedeeld, dat in het zo sterke metaalbedrijf toch nog
een 16.000 A 17.000 man onder deze categorie vallén. Het
zal dus nodig zijn de groepen arbeiders uitdrukkelijk aan
te wijzen, wat waarlijk geen eenvoudige zaak is.
Wanneer dit probleem is opgelost, rijst de vraag, op
welk bedrag
–
het minimumloon moet worden vastgesteld.
Het zou de eenvoud ten goede komen indien daarbij alleen
zou worden gedacht aan een loon van gehuwde mannen
en met verschillen in leeftijd, geslacht en burgerlijke staat
geen rekening zou worden gehouden. Hoe hoog moet nu
dit minimumloon zijn? Moet alleen met de behoeften wor
–
den gerekend en iedere band met de prestatie (werkclassi-
ficatie, stukloon e.d.) worden afgesneden? En zal niet in het
minimumloon differentiatie moeten worden aangebracht,
al was het alleen maar om te voorkomen dat de betrokken
werknemer de dupe wordt door werkloosheid, omdat de
draagkracht van de betrokken werkgever wordt overschat?
Wanneer en naar welke maatstaven wordt een eenmaal
vastgesteld minimumloon gewijzigd? En moet er niet een
instantie zijn, die dispensatie-van de betaling van het
minimumloon kan geven voor gehandicapten, ouderen die
minder presteren ed,?
Dit aantal vragen is I’og gemakkelijk te vermeerderen.
Maar men zal er zich toch rekenschap van moeten geven,
dat bij een wettelijke regeling al dergelijke onderwerpen
aan de orde komen en duidelijk moeten worden opgelost.
Voor het bedrijfsleven betekent dit een belangrijke toename
der overheidsbemoeienis. Zulk’s blijkt ook wanneer wij
kennis nemen van de Duitsé ,,Gesetz über die Festsetzung
von Mindestarbeitsbedingutigen” van 11 ‘januari 1952
(Bundesarbeitsblatt van 1952, blz. 2-3). Ik veronderstel, dat
die voorstanders van vrijere loonvorming, welke een wette-
lijke regeling van ht minimumldon wensen, aan een soort-
gelijke regeling denken. Welnu; uit de inhoud van deze
wet blijkt duidelijk welk een belangrijke taak hier aan de
wetgevende macht en aan de uitvoerende macht (Minister
van Arbeid) wordt toegekend. Weliswaar geeft § 1 al. 1
de voorkeur aan C.A.O.’s, maar blijkens art. 2 onder a
kunnen toch ook minimumarbeidsvoorwaarden worden
vastgesteld voor een bedrijfstak of een soort arbeid, waarin
slech’ts een minderheid der werkgevers of der arbeiders is
georganiseerd. De Minister van Arbeid heeft daarbij een
belangrijke taak. Hij
wijst
blijkens § 2 een Centrale ôom-
missie aan, welke bestaat uit vertegenwoordigers van werk-
gevers en arbeiders als leden en de Minister of zijn plaats-
vervanger als voorzitter. De Minister wijst ingevolge § 3
ide bedrijfstakken of soorten arbeid aan, waarvoor mini-
mumarbeidsvoorwaarden zullen worden bepaald, maar in
overleg met de Centrale commissie. Voor die bedrijfstakken
of soorten arbeid, waarvoor minimumarbeidsvoorwaarden
zullen worden bepaald, stelt alweer de Minister Bedrjfs-
commissies in, eveneens samengesteld uit vertegenwoordi-
gers van werkgevers en arbeiders als leden en een door de
Minister aan te wijzen voorzitter _Q 4 en
5).
De besluiten
van Bedrijfscommissies, waarbij minimumarbeidsvoor-
waarden worden vastgesteld, behoeven de goedkeuring –
van de.Minister. Gelijk men ziet, is op deze wijze van een
vrijere loonvorming op dit tertein geen sprake.
Economische gevaren.
Ten slotte zou ik nog willen wijzen op enkele economi-
sche gevaren, waarvoor een wettelijke regeling van het
minimümloon ons stelt.
Het eerste gevaar, dat ik zou willen vermelden, doet zich
voor wanneer het (de) minimumloon (lonen) op een relatief
hoog bedrag wordt (worden) vastgesteld en niet als een
bodembedrag voor het allernoodzakelijkste levensonder-
School en werkkring van teenagers in
Engeland
Ongeveer tweederde van de Britse jeugd keert
het onderwijs de rug toe bij de eerste gelegenheid
die zich voordoet, nl.
,
bij het bereiken van de
1 5-jarige leeftijd. Van de 17-jarigen is, zoals on-
derstaand aan “The Economist” van 30 mei jI,
ontleend staatje, dat betrekking heeft op kinde-
ren die in 1955 15 jaar werden, doet zien, rond
80 pCt. al
in het arbeidsproces ingeschakeld. De
percentages voor beide sexen lopen, wat dit be-
treft, weinig uiteen.
Activiteiten van teenagers
(in pCt.)
Eors-
Meis-
gens
jes
Aan het werk gegaan:
op 15-jarige leeftijd
……………..
67,4
66,0
op 16-jarige leeftijd
………………
10,6
9,6
op 1 7-jarige leeftijd
……………..
2,9
3,3
Totaal aan het werk
………………
..80,9
78,9
Geniet voortgezet dagonderwijs
…………
7,1
11,2
Overigen (op school, onder dienst of rk-
loos)
…………………………
..
12,0
9,9
Totaal
……………………..
..100,0
100,0
Van degenen die op 17-jarige
leeftijd
werk-
ten, was werkzaam:
,,in de leer”
……………………
..19,9
4,7
in Vrij beroep
………………….
..0,8
0,8
op kantoor
……………………
..6,5
26,8
in overige (vn!. ongeschoolde) beroepen
43,7
46,6
•
Totaal
………………….
…….
80,9
78,9
Aanzienlijke verschillen doen zich eerst voor,
indien de werkkringen der teenagers worden be-
zien. Dan blijkt, dat van de jongens een relatief
veel groter aantal ,,ergens in de leer” is dan bij
de meisjes het geval is. Aangezien de laatsten
echter naar verhouding meer naar kantoor gaan
is de ,,restpost”, waaronder zich voornamelijk
beroepen bevinden waarvoor geen scholing is
vereist, voor jongens en meisjes weinig verschil-
lend, nl. resp. 43,7 en 46,6 pCt. Deze laatste per-
centages zullen trouwens, naar “The Economist”
wat spijtig opmerkt, de komende jaren nog wel
hoger worden: het aantal 15-jarigën is namelijk
sedert
1955
toegenomen van 634.000 tot 744.000,
terwijl het aantal mogelijkheden
oin
in de leer
te gaan is verminderd.
houd. Gebeurt dit, dan is er een grote kan dat de betrokken
werkgevers zich op het standpunt zullen stelleki, dat zij
met het betalen van het minimumloon âan hun wettelijke
verplichtingen hebben voldaan en een verdere bemoeienis
der vakverenigingen afwijzen. Daaruit kunnen wrijvingen
tussen de. werkgevers en de vakveren igingen ontstaan.
Ik noem nog een ander onguiistig gevolg, dat door te
hoog vastgestelde minimumlonen kan intreden. Er bestaat
in ons land een sterke interdependentie tussen de lonen.
De ervaring’ leert, dat een loonbeweging op de ene plaats
loonbewegingen elders oproept. Wanneer een wettelijke
regeling van het minimumloon geldt, zal het niet anders
zijn. Worden de minimurnlonen aanzienlijk verhoogd, dan
zal derhalve het gëhele loonfront in beweging komen:
De hoger beloonden zullen niet gemakkelijk getioegen
nemen met een vermindering van het verschil in loon tussen
hen en de lager beloonden, ook niet als er weinig ruimte
beschikbaar is. Heeft de verhoging der minimumlonen dan
een zodanig opstuwende kracht voor de lonen der hoger
beloonden, dat ook zij naar evenredigheid worden verhoogd,
dan komen wij wellicht weer terecht in de cyclus van
prijsinfiatie, overbesteding, werkloosheid en’ bestedings-
beperking. Wordt daarentegen aan de eisen der hoger
beloonden weerstand geboden, omdat de ruimte ontbreekt,
dan krimpt het verschil tussen hoger beloonden en lager
beloonden wellicht teveel in. Wij zijn dan niet meer in de
door de voorstanders der vrijere loonvorming verlangde
sfeer van differentiatie, maar van nivellering.
Behalve het gevaar van een te hoog vastgesteld minimum-
loon, stelt een wettelijke regeling van het minimumloon
ons nog voor een tweede gevaar. Ook de voorstanders der
.vrijere loonvdrming erkennen dat enige centrale coördinatië
noodzakelijk is om overbestediiig te voorkomen. Het i
alleen erg jammer, dat zij ons over de daarbij noodzakelijke
spelregels zo volkomen in het onzekere laten. Ook de nota
van de Regering biedt op dit punt weinig perspectief. Terwijl
nu deze onzekerheid over ‘de coördinatie bij de toepassing
der vrijere loonvormingreeds bestaat, komt de wettelijke
regeling van hei minimumloon het aantal moeilijkheden
nog vermeerderen. Want er zal ook nog een coördinatie
tussen de resultaten der vrijere loonvorming enerzijds en de
resultaten van een ‘wettelijke regeling van het minimum-
loon anderzijds moeten worden aangebracht. Want indien
vrijere loonvorming en minimumloon ieder hun eigen
weg gaan, dan gebeuren er ongetwijfeld ongelukken.
Conclusie.
De conclusie waartoe ik kom luidt als volgt. De wens van
een wettelijke regeling van het minimumloon is door voor-
standers der vrijere loonvorming alleen uit het stof van het
verleden opgehaald om een tegenwicht te biederÇ tegen het
voordeel der door hen verworpen geleide loonpolitiek,
welke de achterblijvende groepen bij een algemene loons-
verhoging automatisch meeneemt. In tegenstelling tot wat
de voorstanders der vrijere loonvorming bedoelen, leidt
een’ wettelijke regeling van het minimumloon tot een aan-
merkelijke uitbreiding der overheidsbemoeienis. Voorts
leidt het vaststellen van het juiste minimumloonbedrag
gemakkelijk tot gevaarlijke complicaties. Ten slotte is de
coördinatie tussen de uitkomsten van de vrijere loonvorming
en de wettelijke regeling van het minimumloon allerminst
verzekerd. Het is een voordeel der geleide loonpolitiek,
dat al deze moeilijkheden zich daarbij niet voordoéh.
‘s.Grsvenhage.
Mr. Dr. A. A. VAN RHTJN.
Mil
p
In plaats van de loonronde en de vrije loon-
vorming beveelt schrijver in dit artikel de winst.
deling
aan als
mogelijkheid tot verhoging der
koopkracht van de arbeiders. De winstdeling
wordt door schrijver als de enig juiste methode
beschouwd om groeiende welvaart in onze patio-
nale huishouding op dé meest
billijke,
rechtvaar
–
dige en economisch juiste wijze te
verdelen, mits
zij zowel op’ de ,,directe” als op de ,,indirecte”
wijze wordt toegepast. Onder de directe methode
verstaat schrijver een uitkering uit
de winst aan de
werknemers in
het
betreffende bedrijf.
Volgens de
indirecte methode wordt een gelijk bedrag als aan
de eigen werknemers wordt uitgekeerd, in een
zgn.
„Staatswinstpot” gestort, waaruit dan een
toelage kan worden gegeven aan de overige werk
nemers en aan de zgn. ,,vergeten groepen”. Schrij-
ver
wijst
erop, dat er
–
evenals
bij
vrije loon-
vorming – ook .bij winstdeling een prjsstop zal
moeten komen; dat deze methode het mogelijk
maakt van
jaar tot jaar
te beoordelen of er nog
,,ruimte” te verdelen is en dat winstdeling de
juiste methode is om verdere inflatie te voor-
komen.
,,Winstd.eling”
instede van
,,loonronden” en
is
1
,,vrijere ioonvorming
Drie hoogleraren in de economie hebben in dit b1adhun
mening kenbaar gemaakt over het recente advies van de
S.-E.R. inzake het in 1959 en 1960 te voeren sociaal-econo-
misch beleid. Misschien mag ik, als man uit de praktijk,
over het onderwerp ,,loonvorming” ook
mjjn
oordeel geven.
Veel wijzer zijn we door hetgeen déze drie hoogleraren
over de loonvorming schreven niet geworden. Het blijft
erbij, dat verdere loonronden, zoals de praktijk ook reeds
heeft aangetoond,
zeker
tot inflatie zullen leiden, doch dat
66k een vrijere loonvorming het risico van de loon- en
prijzenspiraal en dus van ,,inflatie” inhoudt. Na een loon-
ronde ter compensatie ‘ener te verwachten huurverhoging
zal er naar de mening van Prof. Witteveen niet veel ,,ruim-
te” meer voor vrijere loonvorming over blijven. De vraag
doet zich hierbij onmiddellijk voor, of het niet mogelijk is
de al of niet juistheid hiervan aan te tonen. ik meen van
wel, doch kom hierop straks nader terug..
Een dier drie hoogleraren en wel Prof. Bosman heeft
naast de loonronde en de vrijere loonvorming een derde
mogelijkheid tot verhoging der koopkracht der werknemers
naar voren gebracht, nl. de ,,winstdeling”. Ik juich dat toe,
want door mij wordt de ,,winstdeling” als de enig juiste
methode beschouwd – ik heb dit sinds
1945
in mijn publi-
katies al enige malen tot uitdrukking gebracht – om groei-
ende welvaart in onze nationale huishouding op de meest
billijke, rechtvaardige en economisch juiste wijze te verde-
len,
mits
de winstdeling zowel op de ,,directe” als ,,indi-
recte” wijze wordt toegepast. Over die ,,indirecte” methode
zo dadelijk meer.
Tot mijn groot genoegen heeft de Regering in haar laat-
ste nota opgemerkt, dat de ,,produktiviteitsmaatstaf” in
feite de ,,rentabiliteitsmaatstaf” zal moeten zijn. Hier zijn
we eindelijk bij het enig juiste aangeland, nl. bij de ,,win-
sten”.
In mijn onlangs verschenen brochure, getiteld: ,,Stop de
,,inflatie”, voorkom ,,recessies””
1),
schreef ik dat men in
1)
Ik zond deze reeds begin juni toe aa?i allen, die in on
land aan de sociaal-economische touwtjes trekken, als de daarvoor in aanmerking komende Ministers, de leden der
Staten-Generaal en van de S.-E.R., zomede aan de secretariaten
der werkgevers- en werknemersbonden.
de winsten, in het bedrijfsleven gemaakt, alle gunstige en
ongunstige factoren terugvindt die zich tijdens het produk-
tie- en distributieproces voordoen. Hogere of lagere grond-
sfofprjzen, hogere of lagere prijzen van hulpmiddelen en
verpakkingsartikèlen, hogere of lagere omzet, hogere of
lagere belastingen, doch ook hogere lonen, salarissen en
algemene bedrijfskosten, dit alles vindt men in de winsten
terug, omdat die daardoor voor- of nadelig beïnvloed
worden.
Is er onvoldoende winst in het bedrijfsleven gemaakt, dan
kan er van ojwoering van het levensniveau der werknemers
of van het uitbreiden van de sociale zorg
geen sprake zijn.
Het verhogeii resp. verbeteren van het levensniveau der
werknemers via het aandeel in de winst heeft
dit
belang-
rijke voordeel, dat daarbij de beruchte vicieuze cirkelgang
niet optreedt, omdat een aandeel in de winst de kostprijs
van het produkt niet verhoogt, hetgeen met een loonronde,
in bedrijven waar deze niet uit de winsten bekostigd kan
worden, wel het geval is.
De bron nu, waaruit ie ,,arbeid” hoger zal kunnen wor-
den beloond, is
geen andere
dan de ,,winsten” en wel voôr-
namelijk de groeiende winsten in het bedrijfsleven (dit in de
ruimste betekenis van het woord
2
)) gemaakt, en deze laatste
bestaan voor een belangrijk deel uit de
extra
winsten die
door rationalisatie en bij stijgende omzet, per produktie-
resp. omzeteenhëid worden gemaakt. Het stelsel van winst-
deling werkt echter alleen
dan
goed als het op drie manieren
tegelijk wordt toegepast en wel:
De directe methode.
Deze wijze van uitkeren kan in ieder bedrijf zelf geschie-
den en wel aan de werknemers in het bedrijf werkzaam. Dit
is dus de ,,directe” werking van het stelsel. Het beste wordt
deze methode toegepast, door in goed renderende bedrijven
aan het einde van het boekjaar een bedrag van de winst
voor de werknemers af te zonderen en dezen daarvan in het
volgende jaar, dus in de volgende 52 weken of 12 maanden,
ieder’e week of iedere maand een zgn. welstandstoeslag op
het loon uit te keren. De omvang daarvan wordt ieder jaar
2)
Dit geldt dus ook voor de middenstand en de verdere
vrije beroepen.
560
door de directies der bedrijven opnieuw vastgesteld. Het
winstaandeel kan ook ineens, hetzij aan het einde van het
oude of aan het begin van het nieuwe jaar worden uitge-
keerd. –
De indirecte methode.
De indirecte methode is deze, dat een gelijk bedrag als
aan de eigen werknemers wordt uitgekeerd, bij de Staat in
een fonds gestort wordt, in de zgn. ,,Staatswinstpot”, waar-
uit een extra toelage kan worden gegeven aan:
a. de werknemers in de
bedrijven
waarin de ,,directe”
toepassing niet heeft kunnen ‘plaatsvinden, waardoor dus
te
grote verschillen in beloning worden voorkomen;
‘b. de werknemers werkzaam buiten het produktie- en
distributieproces, dus 66k aan werknemers in overheids-
dienst;
c. de zgn. ,,vergeten groepen”.
Reserveren voor
kwade jaren.
Voor de kwade jaren zal uit de winsten een zekere winst-
reserve moeten worden gevormd. ik wijs er nadrukkelijk op
dat de arbeiders er meestentijds in het minst geen schuld
aan hebben, indien er in enig jaar in een onderneming ver-
liezen geleden worden, zodat het niet juist zou zijn hen daar-
aan te laten bijdragen. Ik acht het zelfs gewenst te voorko-
men dat hun koopkracht.in de kwade jaren te veel afzakt,
zodat het alleszins nuttig is hen in die jaren zelfs nog een
uitkering te verstrekken uit de reservepot. Hebben de werk-
nemers dus geen schuld als er verliezen geleden worden, ik
erken, dat zij evenmin op het maken van winsten, prak-
tisch genomen, invloed kunnen uitoefenen, uitzonderingen
daargelaten, want dat zij goed werk leveren is hun plicht
en het ligt aan de toeziende directie ervoor te zorgen,
dat
er goed werk wordt afgeleverd.
Indien de werknemers niettemin ,,recht” hebben op een
aandeel in de winsten in het .bedrijfsleven gemaakt resp.
op een aandeel in de groeiende nationale welvaart (als die
er is) dan is dat niet in hun kwaliteit van ,,producenten”,
resp. assistenten bij het produktie- en distributieproces,
doch wel als ,,consumenten” en als kopers van gebruiks-
artikelen. Want hoe meer zij, op economisch verantwoorde
wijze, kunnen’ kopen, hoe groter ‘s lands welvaart. Er kan
dan nl. meer worden geproduceerd met alle gunstige ge-
volgen daaraan verbonden.
Als men zich eenmaal bewust wordt, dat de ,,winsten”
de enige bron zijn, waaruit het levensniveau der werk-
nemers kan worden verhoogd, dan leidt de. weg ianzeff
tot ,,een billijke, een rechtvaardige en vooral tot een
economisch juiste verdeling” dier winsten resp. groeiende
winsten. Deze te verdelen is uiteraard mensenwerk. Doch
de mens heeft daarbij de strenge economische wetten stipt
in acht te nemen. Zou hij zich bij het verdelen dier winsten
– waarvan vanzelfsprekend een deel voor belastingbetaling
en een ander deel voor investering bestemd is .- te veel
laten leiden door partijpolitieke inzichten of door groeps-
belangen, dan zal de straf op de zonde – ontwrichting
van ‘s lands economie – niet uitblijven.
Bij die billijke, rechtvaardige en economisch juiste ver-
deling der winsten en vooral van de groeiende winsten en
dus ener groeiende nationale welvaart zal de ,,indirecte”
methode een zeer belangrijke rol moeten spelen. Het zou
ni. al een grove onbilljkheid zijn om de resultaten ener
groeiende welvaart uitsluitend te verdelen onder die
werknemers die toevalligerwijze aan succesvolle bedrijven
verbonden zijn – de directe methode – en die veelal niet
langer of harder moeten werken dan hun coiléga’s aan
minder succesvolle bedrijven verbonden of dan die,’ welke
zelfs in het geheel niet in het produktie- of distributie-
proces werkzaam zijn,
bijv.
ambtenaren. Ook deze groepen
hebben recht op een deel der gr’oeiende nationale welvaart.
Het verhogen der minimum loongrenzen, zoals in het
voornemen ligt, doch waarmede men- bovengenoemde
onbillijkheid niet geheel oplost, zal op zichzelf reeds tot
inflatie leiden.
Terecht heeft Prof. Witteveen in dit blad geséhreven:
,,Er is weinig fantasie voor nodig om zich een werk-
verdeling voor te stellen, waarbij de confessionele vak-
beweging voorgaat bij het vragen van loonsverbetering in
de ,,gunstige” bedrijfstakken, en het N.V.V. dan vervol-
gens klaar staat om het inhalen van de ,,achterstand” in
de minder bevoorrechte .sectoren te eisen!” (Dit laatste
zou immers inflatie ten gevolge hebben, W.C.S.). En
daarvoor juist is de door mij geprojecteerde ,,indirecte”
methode der winstdeling, die geen inflatie ten gevolge heeft.
Zuiniger staatshuishouding met als gevolg lagere belas-
tingen betekent, dat er meer winst overblijft om te ver-
delen, zodat de werknemers er, zodra zij een winstaandeel
krijgen, zelf ook groot’ belang bij hebben, dat het staats-
beheer zo zuinig mogelijk plaats heeft.
Werksakingen zullen de winsten vanzelfsprekend nadelig
beïnvloeden endus, indien de opvoering van het leveiis-
niveau der werknemers in de toekomst – zoals het zijn
moet – zal plaatsvinden door middel van het ,,aandeel
in de winst ‘voor werknemers”, dan zou het van de werk-
nemers al
een grote domheid
zijn om de winsten idelig
te gaan beïnvloeden door stakingen, waht dan zouden zij
dit aan het einde van het jaar, door een
verminderde
uit-
kering, in hun beurs voelen.
Verdeling der winsten.
Hoe zullen nu in de toekomst de winsten moeten worden
verdeeld?
a. Er zal eerst moeten worden afgeschreven op de
kapitaalgoederen, dus op gebouwen, machines, gereed-
schappen, transportmiddelen enz. .
b. Aan de directie, de commissarissen en .de staf zal een
behoorlijk, niet overdreven, tantième worden uitgekeerd.
c. Aan de Staat moet belasting worden betaald over de
gemaakte
winsten, na aftrek van het sub. a en b genoemde.
d. Uit de winsten zullendaarna reserves moeten worden
gevormd teneinde:
de economische schokken die de onderneming zouden
kunnen treffen, op te vangen;
eventueel te investeren. Dit om geheel of gedeeltelijk te
vermijden dat nieuwe leningen moeten worden aan-
gegaan of het aandelenkapitaal moet worden vergroot.
e. Vervolgens zal een primair dividend
•
worden uit-
gekeerd aan de aandeelhouders, dat iets hoger zal zijn dan
de rente die men op staatsobligaties maakt.
f. Voor ieder procent super-dividend dat
daarna
‘aan de
aandeelhouders zal worden uitgekeerd, zal ook 1 pCt.
worden bestemd voor de werknemers.
Voor winsten gemaakt door beoefenaars van vrije be-
. t
roepen en door de middenstand zal eveneens een regeling
moeten worden getroffen. Deze delen, als er groeiende
welvaart is, reeds automatisch mee in de welvaart.
Het winstaandeel der werknemers.
• Met het winstaandeel voor de werknemers zal als volgt
te werk worden gegaan:
.
.
561
4-.
.40 pCt. van het voor dezen bestemde bedrag aan winst
zalworden benut voor de ,,directe” toepassing van het
winstaandeel;
40 pCt. van het uit te keren bedrag is bestemd voor
de ,,indirecte” toepassing an het systeem en zal dus in de
zgn. ,,Staatswinstpot” gestort worden ter distributie aan de
daarvoor in aanmerking komenden;
20 pCt. van het uitgetr6kken bedrag zal door ieder
bedrijf worden gestort in een reservefonds, met het doel
in kwade jaren toch een uitkering te kunnen doen, zij het
vanzelfsprekendeen geringere uitkering dan in goede jaren.
Aangezien het ,,aandeel in de winst voor werknemers”
aan dezen kan worden uitgekeerd in de vorm van een
,,tantième” of ,,bonus” behoeft hierover geen vennoot-
schapsbelasting te worden betaald. De Staat zou immers
ook geen belasting ontvangen over een uitkering aan de
werknemers via een loonronde!
3).
Hetzelfde geldt voor het
geval het winstaandeel van de werknemers zoi worden
bestemd om er de kosten van nieuwe sociale wétten mede
te bestrijden.
Men kan het werknemersaandeel dus verhogen met
wat men reeds aan te betalen vennootschapsbelasting te
veel gereserveerd had, onder aftrek van de wel te betalen
sociale lasten. Men zal echter moeten voorkomen, dat zulke
aan de werknemers in de een of andere vorm te verstrekken
uitkeringen, waarover geen vennootschapsbelasting be-
taald wordt, in de kostprijsberekening worden opgenomen.
Zulke uitkeringen behoren op de rekening ,,winstverdeling”
voor te komen. Er zal ook, evenals bij vrijere l’oonvorming,
een prjsstop moeten komen.
De indirecte winstdeling.
De ‘uitkering uit de ,,Staatswinstpot” zal als volgt ge-
schieden. In vele landen, o.a. Nederland, wordt door de
werkgevers wekelijks resp. maandelijks. loonbelating in-
gehouden van het loon, resp. salaris van de aan de onder-
neming verbonden werknemers. Daartoe zijn door de
Staat tabellen verstrekt volgens welke het inhouden van de
loonbelasting plaatsvindt. De werkgevers dragen de inge-
hôuden bedragen aanloonbelasting aan de Staat af. Wel-
nu, voortaan
zal de Staat, ieder jaar op 1juli, als de balan-
sen der meeste ondernemingen over het voorafgaande
boekjaar reeds verschenen zijn en de Staat dus ongeveer
kan nagaan hoe groot het bedrag zal zijn aan winst dat
in de ,,Staatswinstpot” gestort zal worden, nieuwe tabellen
voor loonbelasting verstrekken, geldend voor de eerst-
volgende 12 maanden. Deze tabellen zullen uitsluitend ge-
bruikt worden voor werknemers. die geen ,,direct” winst-
aandeel van hun werkgevers ontvangen hebben, dus o.a.
66k voor ambtenaren. Voor diegenen die
e1
een ,,direct”
winstaandeel ontvangen hebben, zullen de normale tabellen
gebézigd blijven.
Aan diegenen die geen loonbelasting betalen zullen de
werkgevers een loontoeslag kunnen verstrekken van gelijke
omvang als de aan de anderen toegestane loonbelâsting-
reductie bedraagt. De werkgevers zullen deze toeslag
kunnen verrekenen met de aan de Staat af te dragen inge-
houden loonbelastinggelden. De Staat zal de verstrekte
toeslagen en de minder dan normaal afgedragen loon-
belasting uit de ,,Staatswinstpot” trekken.
Pensioentrekkers, die daarvoor in aanmerking komen,
zullen een toeslag ontvangen op hun pensioen, aanvankelijk
te verstrekken door de Levens- resp. Pensioenverzekerings-
3)
Behalve natuurlijk de gewone loonbelasting.
bank of door het Pensioenfonds (de AOW.), die deze
toeslagen op de Staat zullen verhalen, terwijl de Staat deze
gelden uit de ,,Staatswinstpot” zal verstrekken.
Hier is slechts een schematische voorstelling gegeven
hoe de ,,indirecte” toepassing van het ,,winstaandeel voor
werknemers” kan
plaatsvinden. Er zullen vanzelfsprekend
ook andere mogelijkheden zijn.
De juiste regulator.
Nadrukkelijk zij erop gewezen dat het ,,aandeel. in de
winst voor werknemers”
de
juiste ,,regulator” is bij de
verdeling van de ,,koopkracht” die tijdens het produktie-
en distributiejroces (groot- en kleinhandel) zomede bij het
dienstbetoon, wordt gecreëerd. Het is dus 66k de juiste
regulator bij de verdeling van het ,,nationaal produkt”
via
het ,,nationaal inkomen”. Het ,,aandeel in de winst”
is tevens de beste methode om de werknemers een bihijk
en economisch verantwoord aandeel te geven in de ,,groeien-
de welvaart” van het land, als die er is. Want al naar
gelang de welvaart in een land toeneemt en dus de winsten
in de bedrijven stijgen, zal het winstaandeel van de werk-
nemers meegroeien.
Ontvangen de, werknemers langs de hier geprojecteerde
weg hun ,,billijk” aandeel in de welvaart van het land dan
hebben zij verder niets te reclameren, 66k niets indien in
kwade jaren weinig of niets te verdelen valt en zij dus ge-
noegen moeten nemen met een bescheiden uitkering uit
het winstreservefonds.
Men bedenke wel, dat een wettelijke invoering van het
,,aandeel in de winst voor werknemers” geen enkele garan-
tie biedt dat er direct ‘belangrijke winstuitkeringen zullen
volgen. Dit hangt nl. geheel af van de economische draag-
kracht van het land, beter gezegd van die van het produktie-
en distributieproces.
Alle de produkten-kostprijs verhogende uitgaven voor
nieuwe sociale wetten zullen voortaan 66k uit het ,,winst-
aandeel voor de werknemers” moeten worden bekostigd.
Want zouden wij dit niet doen, dan zou de ,,wet der
sneeuwbalwerking” 66k die lasten en kosten in de prijzen
doen accumuleren, zodat prijsverhoging der produkten
wederom nodig zou worden en dat moet worden vermeden.
Zodra er dus nieuwe sociale wetten worden ingevoerd,
zullen de kosten hiervan dè plaats dienen in te nemen van
de winstuitkering aan de werknemers, zowel op ,,directe”
als op ,,indirecte” wijze, althans daaraan vooraf hebben
te gaan.
De plaatsruimte laat niet toe met de toelichting ver-
der te gaan. Wie zich van nâdere details op de hoogte
wil stellen, verwijs ik naar mijn reeds genoemde bro-
chure
4).
Men zal daarin o.a. kunnen lezen, dat de soe-
vereiniteit der ondernemers ten aanzien van het opmaken
van hun balans nauwelijks zal worden beknot: een zeer
soepel toezicht zal worden ingesteld.
De toepassing, op de door mij beschreven wijze, van het
stelsel aandeel in de winst maakt het mogelijk van jaar tot
jaar te beoordelen
of
er nog ,,ruirnte” te verdelen is, het-
geen bij andere stelsels veel moeilijker is na te gaan.
Het is nu vrijwel aan te
i
2
iemen, dat de Regering de kant
der vrijere loonpolitiek zal opsturen – bedrijfs en onder-
4)
Na overmaking per postwissel op postgiro no. 4110 van
f. 1,40 plus f. 0,20 voor portokosten aan de boekhandel
Allert de Lange, Damrak, Amsterdam, aldaar verkrijgbaar
zolang de voorraad strekt.
562
I!’
In dit artikel vermeldt
schrijver
enkele resultaten
van een onderzoek dat werd ingesteld naar het
verloop van de produktie, de afzet en de prijs van
zaai-uien. De voor zaal-uien gemaakte prijs ver-
loopt de laatste jaren tegengesteld aan de produk-
tie. Dit wekt de indruk, dat de grootte der
Neder-
landse produktie
van grote betekenis is voor de
prijs. De verklaring hiervoor ligt in het feit, dat
Nederland een der belangrijkste uien exporterende
landen is. Voorts is gebleken, dat het prijsverloop
binnen het jaar een duidelijk seizoenpatroon ver-
toont, met een geleidelijke stijging van de prijs tot
lebruari/maart en-daarna een daling. Ten slotte
bleek er gedurende de eerste jaren na de oorlog
sprake te zijn van een
twee- tot driejarige prijs-
cyclus. Na 1955 echter vertoont het prijsniveau een
– ilaling.
De mârkt
voor
zaai-uien
In ons land worden in hoofdzaak drie soorten uien
geteeld: zaai-uien, plantuien en zilveruien. Zaai-uien
worden in tegenstelling tot plantuien – waarbij gebruik
wordt gemaakt van in het voorgaande jaar geteeld plant-
goed – in het voorjaar gezaaid en begin september geoogst.
Zilveruien zijn kleine uien, die geteeld worden voor de
conservenindustrie. De zaai-uien nemen onder de in
Nederland geteelde uien verreweg de belangrijkste plaats in.
Jaarlijks wordt ongevéer 5.000 ha van de Nederlandse
cultuurgrond voor dit gewas bestemd. Van de totale pro-
duktie wordt ongeveer 70 pCt. geëxporteerd.
In het hierna volgende zullen wij enkele resultaten
vermelden van een naar het verloop van de produktie, de
afzet en de prijs van zaai-uien ingesteld onderzoek.
(vervolg van blz. 562)
nemingsgewijs toegepast – na al of niet eerst een zekere
compensatie (loonronde?) te hebben vastgesteld voor de
straks te verhogen huur. Zulk een vrijere loonpolitiek zal,
naar stellig te verwachten is, tot vele onbillijk- en moeilijk-
heden leiden, zoals de reeds genoemde verdere inflatie,
de magneetwerking die bedrijven er toe brengt de lonen
te verhogen, die dit uit de winsten niet kunnen dragen,
winstdeling door de een en het nakijken voor de ander,
te hoge eisen aan de zijde der werknemersbonden, die alle
,,ruimte” zullen opeisen en wellicht nog meer dan eco-
nomisch verantwoord is.
Dit alles zal zich spoedig genoeg gaan wreken. V66r
wij twee, hoogstens drie jaar verder zijn, zal men ver-
moedelijk inzien, dat men het verkeerde pad heeft gekozen
en dat meedelen in de winst door de werknemers, op de
hierboven beschreven wijze,
de
aangewezen weg is om
hen een rechtvaardig aandeel te geven in ‘s lands groeiende
welvaart, doch tevens – en dat is zeer belangrijk – dat
zulk een winstdeling de juiste methode is om verdere
,,inflatie” – de grote diefstal aan allen die eenmalig of
regelmatig bedragen in guldens te vorderen resp. gespaard
hebben – te voorkomen.
Amsterdam.
W. C. SICKESZ.
De Nederlandse produktie en de prijs.
De prijs van zaai-uien is aan vrij grote schommelingen
onderhevig. In de na-oorlogse periode variëert de door de
producent ontvangen gemiddelde jaarprjs van f.
5
tot
tot f.
25
per 100 kg. In figuur 1 is het verlôop van de totale
Nederlandse produktie over een aantal jaren uitgezet. Het
verloop hiervan wordt aangegeven door indexcijfers,
waarbij de gemiddelde produktie over de jaren 1935 t/m
1957 op 100 is gesteld. Tevens is over dezelfde jaren het
verloop van de gemiddelde jaarprijs vermeld. Voor zover
genoemde gegevens over de vooroorlogse periode bekend
waren zijn zij in de grafiek vermeld. Om de invloed van de
geldontwaarding uit te schakelen is een correctie op de
prijzen toegepast.
FIGUUR 1.
MEN
MOMMOMMUMEMEMEMEM
•u•iuuuuririui
IlulI
1IquhvNrjIuu
IIBflV111I’A!ItII1III
uEiL.IIuru1wêu!.nh1i
UiI1IliIIANiIIPk’ilU
•IIiliUIIUlIIMlllI
luuIluurlul
111H
ui1HhuIIIIuuIuH
IHHHhIuuEiIIi
35/36 37138
46/47 48/49 50/51
52/53
54/55
56/57
De Nederlandse produktie en de prijs
(1935/36 t/m 1956/57 = 100)
Index
200
180
160
140
120
100
90
80
70
60
50
40
30
563
Wanneer wij beide lijnen – die van de produktie en die
van de prijs – in verband met elkaar bezien, dan is het
opmerkelijk dat deze bijna geheel tegengesteld verlopen.
Een relatief grote produktie gaat samen met een relatief
lage prijs en omgekeerd. Er bestaat dus een sterk verband
tussen de totale produktie in Nederland en de prijs die
kan worden gemaakt. Hieruit wordt de indruk verkregen
dat de hoogte van de Nederlandse produktie van grote
betekënis is voor de prijs. Dit is vooral daarom opmerkelijk•
omdat het grootste gedeelte van onze uienproduktie wordt
geëxporteerd en men derhalve zou verwachten dat voor de
prijsvorming van de Nederlandse uien vooral ook buiten-
landse invloeden van betekenis zouden zijn.
Voor de Nederlandse export is alleen West-Europa van
belang. De volgende tabel geeft een overzicht van de
belangrijkste exporterende landen, die voor de Westeuro-
pese markt van betekenis zijn en van de door deze landen
geëxporteerde hoeveelheden. Uit de tabel blijkt duidelijk
dat Nederland een overwegende positie op de Westeuropes&
markt inneemt, te meer indien we bedenken dat de export
van Egypte voor het grootste deel plaatsheeft buiten ons
afzetseizoen, dat loopt van september tot mei.
Export in tonnen van Nederland en concurrerende landen
1934-38 11948-501 1952
1
1953
1
1954
x 1.000 x 1.000 x 1.000
ton
ton
ton
Nederland
………………
112
136
13699
91
Spanje
………………..
lOOa)
71
119
90
80
Italië
……………………
102
9
16
34
38
30
29
Egypte
…………………
131
1
123
170
Hongarije
………………
22
–
.3
1
15
a) Gemiddelde van 2 jaar, – betekent: geen gegevens beschikbaar.
‘Bron: ,,Yearbook of Food and Agricultarul Statistics, F.A.O.”
Uit deze gegevens blijkt voorts dat ook Italië en Spanje
belangrijke hoeveelheden exporteren. Dit zijn dan ook onze
grootste concurrenten op de buitenlandse markt. Van
september t/m mei is Nederland echter onomstreden de
belangrijkste exporteur op de Westeuropese markt. Wanneer
bovendien in overweging wordt genomen dat ons land
zeer gunstig is gelegen t.o.v. de belangrijkste importerende
landen Engeland en West-Duitsland – hetgeen met zich
brengt dat de transportkosten laag zijn -, dan wordt de,
in het voorgaande gesignaleerde, inyloed van het Neder-
landse produktievdlume op de hoogte van de prijs veel
begrijpelijker. –
Het seizoenpatroon van de prijs.
Na analyse van het materiaal over een tiental jaren is
voorts gebleken,’ dat er binnen het afzetseizoen nog van
een zekere regelmaat ten aanzien van het prijsverloop sprake
is. M.a.w.: er is een seizoenbeweging. In figuur 2 is het
gemiddelde seizoenpatroon voor exportuien over de jaren
1946/47t/m 1956/57 uitgezet.
Van september t/m februari zien wij de prijs geleidelijk
stijgen; daarna volgt een geleidelijke daling tot de prijsval
in april. Het afzetseizoen voor de Nederlandse uien is,
zoals gezegd, dan voorbij. Reeds na half maart worden wij
de laatste jaren op de Engelse en op de Westduitse markt
verdrongen door Egypte, dat dan een kwalitatief beter
produkt levert. Aangezien Engeland en West-Duitsland
onze belangrijkste afnemers zijn, behoeft het geen verwon-
dering te wekken, dat het prijsniveau daalt wanneer de
export naar deze landen wegvalt.
Het seizoenpatroon, zoals dat in figuur 2 is weergegeven,
werd verkregen nadat de jaarcclus – prijsschommeling
van jaar tot jaar – zo goed mogelijk werd uitgeschakeld.
De prijsontwikkeling is echter niet elk jaar gelijk, en daar-
om is in de grafiek ook de zone aangegeven, waarbinnen
men 2/3 der waarnemingen mag verwachten. Dit betekent,
dat de prijs als gevolg van toevallige omstandigheden niet
geheel het aangegeven verloop zal hebben, maar zich toch
veelal binnen deze zone zal bewegen.
FIGUUR 2.
Het seizoenpatroon van de prijs van export-zaai-uien
(1946/47 t/m 1956/57) Index
S
0
N
D
1
F
M
A
M
1
Zone waarbinnen
2/
De jaarcyclus.
der waarnemingen valt
Wij hebben reeds opgemerkt, dat de prijsbewegingen
binnen het jaar niet steeds even groot zijn, terwijl bovendien
het
prijsniveau
van jaar tot jaar zeer verschillend kan zijn.
Figuur 3 geeft de schommelingen in de prijs binnen het
jaar en de schommelingen van jaar tot jaar, nadat dë
normale seizoensinvloed van de oorspronkelijke prijzen is
afgetrokken.
FIGUUR 3.
De jaarcyclus na correctie seizoenschommelingen
Index
Uit deze figuur komt eenzekere regelmaat in de prijs-
beweging naar voren. In de eerste jaren na de oorlog kan
worden gesproken van een 2- tot 3-jarige prijscyclus; na
1955 daarentegen daalt het prijsniveau.
Deze cyclus alsmede figuur 1 roept de vraag op, of de
boer bij het opstellen van zijn bouwplan reageert op de
prijs, die in het voorgaande jaar is gemaakt. Gebleken is
dat dit inderdaad het geval is, maar dat er een nauwere
correlatie bestaat tussen de geldopbrengst per ha en de
uitgezaaide oppervlakte een jaar later dan tussen de prijs
en de uitgezaaide oppervlakte. Ceteris paribus wordt een
.0
1 6(
14(
1 2C
1 OC
9c
8C
7C
6C
564
hoge geldopbrengst gevolgd door een grotere uitzaai,
welke op zijn beurt weer voert tot lage geldopbrengsten.
Dit wordt weer gevolgd door een kleinere uitzaai met
hoge geldopbrengsten enz. De zaai-uienmarkt heeft der-
halve de structuur van het spinnewebsysteem.
De prijsbeweging binnen het jaar
na correctie voor
seizoensinvioed – geeft nog aanleiding tot enkele opmer-
kingen. Wanneer er binnen het jaar alleen sprake zou zijn
van een normale seizoenbeweging, dan zouden wij ver-
wachten, dat door de puntenwolken in figuur 3 voor elk
jaar een horizontale lijn zou kunnen worden getrokken.
Voor sommige jaren is dit zo; voor andere jaren zien wij
echter nog een duidelijke
extra
beweging, onafhankelijk
van de seizoensinvioed.
Bijzondere omstandigheden zijn hiervan de oorzaak. Zo
zullen de weersomstandigheden, de kwaliteit van het
binnenlandse of het buitenlandse concurrerende produkt,
politieke spanningen enz. de prijs gedurende het afzet-
seizoen meer dân normaal kunnen wijzigen. Figuur 3
geeft bijv. aan dat in 1949/50, ook nadat de invloed van
de seizoenbeweging is uitgeschakeld, nog een belangrijke
stijging van de prijs resteert. De zomer van 1949 was zeer
droog en er was een schaarste aan groenten in heel West-
Europa. De meer dan normale prijsstijging gedurende de
afzetperiode 1949/50 is derhalve – gezien de bijzondere
schaarste op de groentemarkt – begrijpelijk.
In het voorgaande werd met een enkel voorbeeld geïllus-
treerd, waarom het marktbeeld in een bepaald jaar kan
afwijken van het gemiddelde seizoenverloop. Het behoeft
geen betoog dat een opsomming van oôrzaken niet volledig
kan zijn. Een volledige weergave van alle invloeden is
onmogelijk omdat er een grote verscheidenheid van oor-
zaken is, die op een gegeven moment de marktsituatie
kunnen beinvioeden.
Leidschendam.
F. H. BORN, eon. drs.
Communistisch China
en zijn internatknale handelsbetrekkingen
Na de Chinese communistische revolutie is tussen China
en de Sowjet-Unie een sterke band gegroeid. De Chinezen
hadden bij de opbouw van hun land de hulp van derden
nodig en de Sowjet-Unie zag hierin een prachtige mogelijk-
heid tot penetratie. Lange tijd liep China gewillig aan de
Russische leiband. Het accepteerde Russische adviezen,
die men op één lijn kan stellen met regelrechte bevelen,
omdat het de hulp van dit land, wel moest aanvaarden.
Zo zijn de meeSte fabrieken in China door Russische
ingenieurs ontworpen en met Russische materiële en’
financiële hulp gebouwd.
De Chinezen zijn de laatste jaren echter niet meer
geheel tevreden met de positie van satellietstaat die Moskou
hun land had toebedeeld. Met de bekende rede van Mao
Tse Toeng in februari
1957,
waarin hij o.a. sprak van
,,laat honderd bloemen bloeien en honderd scholen wed-
ijveren”, uitte zich een soort vrijheidsmentaliteit. Betekende
dit dat er vrije meningsuiting zou wrden toegestaan met
alle gevolgen van dien? Een aantal ,,reactionairen” had
zich aan deze woorden vastgeklampt, maar toen zij hun
vrijheidsidealen wilden gaan overplanten op het volk –
o.a. door wedeiinvoering van het particulier bezit –
bleek al spoedig dat Tsjoe en Lai het hier niet mee eens
was. Ook Mao Tse Toeng liet daarna uitkomen dat de
door hem gebruikte woorden niet te zeer in de richting van
een nieuwe vrijheid moesten worden uitgelegd; maar
beter van toepassing konden worden geacht op de door
hem – als hoogste trap in de Marxistische orthodoxie –
gepropageerde en doorgevoerde opbouw van het maat-
schappelijk leven in de vorm van communes.
Bij het woord commune moet men in dit verband niet
denken aan de bekende bestuursvorm in de Franse steden
in de tijd van de revolutie, want in communistisch China
heeft h& een andere betekenis. Hier vindt men de corn-
munes overwegend op het platteland. Men zou ze grote
landbouwgemeenschappen kunnen noemen, waarin alles
– van huishouding tot werkverdeling toe – wordt geregeld
door de Staat. Particulier eigendornis er niet meer te vin-
den, mannen en vrouwen leven praktisch gescheiden, geld
is slechts in beperkte mate in omloop. Bovendien zijn het
eigenlijk militair-economische organisaties: iederèen is,
voor zover lichamelijk daartoe in staat; lid van de volks-
militie.
Deze communes zijn gevormd uit de eerder gestichte
landbouwcoöperaties of koichozen. In deze coöperaties
waren aanvankelijk 640.000 collectieve bedrijven – ca. 12
mln, gezinnen omvattend – opgenomen. T.hans zijn deze
collectieve bedrijven en gezinnen ondergebracht in 23.400
communes. Met de communes tracht men twee vliegen in
één klap te vangen: men wil, door in de communes de
industrialisering van het land te doen plaatsvinden, de ont-
wikkeling van monstersteden tegengaan en men wil door
de communes tot een snelle agrarische hervorming komen.
in de agrarische sector zijn reeds behoorlijke resultaten
bereikt, terwijl ook op industrieel terrein vooruitgang valt
te constateren.
Het is te begrijpen dat communistisch China – nu het
hier en daar concrete resultaten van zijn regime ziet – zijn
eigen weg wil gaan en alleen in hoognodige gevallen in
overleg treedt met de Sowjet-Unie. Ook hier kunnen wij
een uitdrukking aanhalen, die Mao Tse Toeng eens ter
verduidelijking aan het adres van de Sowjet-Unie gebruikte,
ni.: ,,Wij moeten leren, maar niet blindelings volgen”.
Nu China zich los wil maken van de eenzijdige economische
oriëntering op de Sowjet-Unie en zijn satellieten, liggen
er in dit land, objectief gezien, commerciële kansen voor
de Vrije wereld. Direct is hier nog niet veel van te ver-
wachten omdat een groot aantal vitale industrieën met
exportmogelijkheden door Chinezen en Russen gezamen-
lijk wordt geleid, waarbij de Russen vaak het financiële
overwicht hebben. Wanneer de Sowjet-Unie – althans
intern – de houding tegenover communistisch China zo
bepaalt, alsof zij dit land als gelijkwaardig beschouwt
(het dus niet behandelt als een satellietstaat), ervoor zorgt
dat er bij de industriële opbouw van China voldoende
economische bindingen blijven. bestaar en op handels-
565
:
gebied voldoende contracten op lange termijn met, dit land
afsluit, zal zij de suprematie kunnen blij vn behouden.
Van deze contracten op lange termijn noemen wij hier
het akkoord van 1953, waabij de Sowjet-Unie aan China
een lening verstrekte van ca. $
1,25
mrd. in ruil voor het
gedurende tien jaar leveren – tegen een lage prijs – van
land- en tuinbouwprodukten. Werd hierdoor niet met
voorbedachten rade een groot gedeelte van de Chinese
agrarische produktie aan eigen consumptie onttrokken?
Een ander akkoord van 1953 hield
in,
dat China 45 pCt.
van ,de in Ceylon en 40 pCt. van de eventueel in andere
landen aan te kopen rubber aan de Sowjet-Unie zou door-
erkbpen in ruil vcor Russische hulp bij de ontwikkeling
van de petroleumindustrie in N.W. China.
Gezien de wil van China om commércieel een eigen koers
te gaan varen kan men zich afvragen waarom de handel
niet de vrije wereld zich niet sneller heeft ontwikkeld.
Hiervoor kan de volgende verklaring worden gegeven.
In de eerste plaats is China – zoals’ gezegd – op velerlei
térrein commercieel voor lange tijd aan de Sowjet-Unie
c.s. gebonden. Het daardoor ontstane handelspatroon
kan niet op korte termijn wordén veranderd. Daarnaast
is China geen lid van de G.A.T.T. en heeft het de landen
van de vrije wereld verboden om op het Chinese vasteland
handeisnederzettingen te stichten. Het contact is dus
miniem. Het is voorts niet geheel düidelijk welke produkten
China als exportprodukten wil en kan beschouwen. Een
grote belemmering voor de vrije wereld is ten slotte het
feit dat het betalingsverkeer met China niet voldoet aan de
moderne handelseisen; de Chinézen vrâgen te veel eenzijdig
krediet. Dat er van de handel met communistisch China
tot voor enkele jaren niet veel terecht is gekomen, is echter
mede èen gevolg van de – door de Verenigde Staten uit-
gevaardigde – uitvoerverboden naar dit land (het zgn.
’embargb). Nu evenwel door het opheffen van het grootste
deel van dit -embargo, theoretisch gezien, de handels-
mogelijkheden vooral van de kant van de Vrije wereld aan-
zienJijk gunstiger zijn geworden, mag worden aangenomen
dat de handel tussen de vrije wereld en communistisch
China zal toenemen.
De ontwikkeling van het handelsverkeer tussen de vrije
wereld en communistisch China gedurende de jaren
195
1-
1955
blijkt uit onderstaande cijfers:
1951
1
1952
1
1953
1
1954
1
1955
(in mln. $)
Uitvoer van de Vrije wereld
446,2
272,5
287,4
294
1
0
313,1
naar Communistisch China
Invoer van de Vrije wereld uit
communistisch China
….
524,7
367,9
432,7
375,4
492,7
Wat de handelsbetrekkingen van enkele landen met
communistisch China betreft, volgen hieronder nog enkele
gegevens. – –
Verenigde Staten.
Het standpunt van de Amerikaanse
Congresleden en zakenlieden met betrekking tot de handel
met communistisch China is verdeeld. In het Congres
hebben vooral Knowland en Fulbright in dezen tegenover
elkaar gestaan. Knowland ging zelfs zo ver dat hij voor-
stelde dat de Verenigde Staten uit de, Verenigde Naties
moesten treden wanneer communistisch China ooit hierin
zou worden toegelaten. Hoe de Verenigde Staten staan
tegenover het commercieel contact met communistisch
China blijkt voldoende uit de geschiedenis van het embargo.
Medio, 1957 uitte zich de voorzitter van de Commissie van
Handel van de Amerikaanse Senaat, de democraat Magnu-
son, als volgt in deze kwestie: ,,Wij kunnen niet eeuwig
Z.
500 mln, mensen achter een economisch bamboegordijn
houden. Iedereen handelt met China, behalve wij”.
Eisenhower heeft daar toen op geantwoord dat in het
Amerikaanse Staatsblad een wet was opgenomen die alle
handel met communistisch China verbiedt en dat deze wet
zou blijven gelden zolang zij zou blijven bestaan. Het is
onder deze omstandigheden niet de moeite waard afzon-
derlijke cijfers te vermelden over de handel tussen de
Verenigde Staten en communistisch China. Deze, cijfers
zouden bovendien geen juist beeld geven, omdat een aantal
Amerikaanse zakenlieden via derden met communistisch
China handel drijft. /
Engeland.
De redenen voor een zekere preferentie van
Engelse zijde voor de handel op communistisch China zijn
bekend (Hongkong, investeringen). Deze preferentie blijkt
uit het grote aantal bezoeken dat door Engelse functionaris-
sen aan China is gebracht en uit het pogen van Engeland
om in Londen een permanente Chinese handelsmissie ge-
vestigd te krijgen. Engeland voerde gedurende de eerste
açht maanden van 1958, in vergelijking tot 1955 en 1956,
voor resp. de volgende bedragen naar China uit:
£ 12.416.000, £
5.299.000
en £ 6.239.000. In deze cijfers
zijn niet de bedragen opgenomen die verband houdeil met
de doorverkoop naar China van grondstoffen uit het
Gemenebest. Ook in deze transitohandel is de laatste tijd
een stijging waar te nemen. De belangrijkste Engelse uit-
voerprodukten waren in 1958 wooltops, metalen en textiel-
machines.
West-Duitsland.
Evenals dit t.o.v. Oost-Europa het
geval is, heeft dit land grote belangstelling voor de handel
met China. Op dit moment is het zo dat West-Duitsland
door China als de belangrijkste handelspartner in het
Westen wordt beschouwd. Deze plaats heeft West-Duits-
land kunnen veroveren ondanks de verschillende embargo-
bepalingen. Toch was er tot voor kort een streven in West-
Duitsland merkbaar om zich ‘handelspolitiek niet te ver-
kopen aan Oost-Europa en/of aan communistisch China.
De totale handelsomzet tussen West-Duitsland en, China
bedroeg in de jaren
1955/56,
1956/57 en 1957/58 resp.
D.M. 310, 375 en 460 mln. Laatstgenoemd bedrag is een
uitvloeisel van een bezoek dat een delegatie van het Duitse
bedrijfsleven eind september 1957 aan Peking bracht
;
Het handelsakkoord dat werd afgesloten bevatte geen ge-
specificedrde goederenlijsten doch slechts algemene richt-
lijnen voor de handel tussen beide landen; betaling ge-
schiedde hoofdzakelijk in D.M. doch-ook andere conver-
teerbare valuta werden geaccepteerd. De verwachtingen, die
het Westduitse bedrijfsleven na de verruiminj van het
embargo heeft inzake de handelsmogelijkheden met
China, zijn nogal hoog gestemd.
Nederland.
De handel tussen Nederland en China ont-
wikkelde zich als volgt: in 1956 exporteerde dns land voor
een waarde van f. 22,9 mln, en in 1957 voor f. 21 mln. De
uitvoer van China naar Nederland bedroeg in genoemde
jaren resp. f. 43,4 mln, en f. 37,4 mln. Onze belangrijkste
uitvoerprodukten waren machines, farmaceutische en orga-
nisch-chemische produkten. Onze invoer uit China bestaat
grotendeels uit grondnoten en plantaardige oliën.
Diverse landen.
Japan is sedert medio 1957 bezig zijn
handel met China uit te breiden. Vôér de tweede,wereld-
oorlog was Japan -voor China de belangrijkste handels-
partner. China leverde vooral steenkool en ijzer en Japan’
voorzag, met een groot, assortiment van goederen, in ca.
25 pCt. van de Chinese invoerbehoefte. België (het hardels-
belang wordt vooral behartigd door de Vereniging België-
566
China), Denemarken en Canada hebben eveneens hun
handelscontacten verstevigd. Frankrijk heeft de laatste tijd
evenmin stil gezeten en• stuurde meermalen een handels-
missie naar China. Een belangrijke partner van China is
ten slotte nog ‘Indonesië. De betrekkingen tussen deze
twee landen liggen ook op algemeen-economisch-financieel
terrein. Zo heeft Tsjoe en Lai eind 1958 Indonesië aan-
geboden om aldaar een staalfabriek te bouwen, niet alleen
met Chinese financiële hulp maar ook met technische
bijstand.
Breukeen.
Drs, P. H. M. CREMERS.
De geidmarkt.
De krachtige stijging van de rente op de geldmarkt te
New York heeft zich ook deze week voortgezet. Twee
miljard dollar jaarspapier zal worden afgegeven tegen
4
1
,
pCt. Het spreekt vanzelf, dat deze ontwikkeling te New
York bij ons gevolgen heeft. Op de geldmarkt viel daarvan
nog niet veel te bemerken. Schatkistpapier-noteringen wa-
ren eerder iets gemakkelijker. Augustuspapier t/m novem-
berpapier noteerde Q pCt., no’.ember 1960 deed 2.
Verruimende factoren waren een toeneming met f. 48,275
mln, van de deviezenvoorraad en het terugstromen naar de
Bank van bankbiljetten voor f. 46 mln. De Schatkist be-
schikte op 6 juli over een saldo van f. 949 mln, en de naar
schatting f.
125
mln. schatkistpapier welke vervalt op 16 ju-
li, alsmede de uitkering aan de gemeenten van f.
275
mln.
op 25 juli zullen zonder moeite in het verkeer kunnen wor-
den gebracht. De gemeenten zullen nu weer voor enige
tijd uit de markt blijven en een aantal kasgeldieningen zal
worden afgelost. Een zeer ruime geldmarkt ligt dan ook
in het verschiet, indien men geen rekening houdt met de
.invloed die van de rentestijging te New York zal kunnen
uitgaan. –
Het blijft een vreemde zaak dat de Overheid tegen zeer
uiteenlopende rentetypes voorziet in de behoefte aan kort
geld. De Schatkist, de Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten en de talrijke gemeenten opereren ieder voor zich op
de geldmarkt. Er moeten toch wel dringende redenen zijn
waarom het ene miljoen kort geld soms 50 pCt. meer rente
moet kosten dan het andere dat voor dezelfde periode
wordt opgenomen. Het zou interessant zijn te berekenen,
welke besparing kan worden verkregen indien de Agent
door tenders van schatkistpapier in de kortlopende kas-
behoeften van lagere overheden en parastatale instellingen
zou voorzien. Het gaat om besparing v,an belastinggelden.
De kapitaalmarkt.
In Anerika bereidt men zich voor op een staking in de
staalindustrie op 15juli. De Unions eisen $ 0,15 – $ 0,20
per uur loonsverhoging voor hun leden, hoewel het gemid-
delde weekloon in 1959 $ 125,36 (40,7 werkuren) bedroeg.
Dat de beleggers onder deze omstandigheden rekening hôu-
den met hernieuwde prijsstijgingen en aandelen kopen, ligt
voor de hand. De Amerikaanse monetaire autoriteiten voe-
ren echter een duidelijke deflatiepolitiek en het afremmen
van de hausse met monetaire en budgettaire middelen is
in volle gang.
Dalende aandelenrendementen en een stijging van het
rendement op obligaties doen zich thans eveneens in Neder-
land voor. Al is er nog geen sprake van een krachtige.daling
van de obigatiekoersen, toch stijgt de rente op de kapitaal-
markt enigszins. De in een belangwekkend prospectus aan-
gekondigde
.
K.L.M.-emissie van f. 30 mln, zou daarom
aantrekkelijker zijn geweest als
5
pCt. obligatielening a pa-
ri dan, zoals de voorwaarden nu luiden, 4 pCt. met een
uitgiftekoers van 98. Voor de debiteur zou deze conditie
weinig verschil hebben gemaakt, doch voor de particuliere
belegger zijn de 2 pCt – misschien – belastingvrije koers-
winst bij aflossing minder belangrijk dan
I
pCt. rente, waar-
over dan wel inkomstenbelasting moet worden betaald.
Voor een debiteur, welke vennootschapsbelasting betaalt,
is een
5
pCt. lening a pari,zelfs iets voordeliger. Niettemin
behoeft aan het succes van deze sedert langetijd ‘eerste be-
langrijke obligatielening ten laste van één van onze grote
concerns niet te worden getwijfeld.
In de afgelopen week kondigde De Nederlandsche Bank
aan, dat het betalingsverkeer met het buitenland van 15 juli
af, voor zover het betreft de lopende posten, zonder ver-
gunning zal worden afgewikkeld. Deze gebeurtenis in ons
economisch leven heëft slechts formele betekenis, maar het
is goed, er even bij stil te staan. Opnieuw werd een stuk
overheidsingrijpen, dat nodig was na de bevrijding, over:
boord gezet. Voor het kapitaalverkeer (en de transitohandel)
blijven nog vergunningen nodig, hoewel ook hier in de prak-
tijk niet veel beperkingen zijn overgebleven.
Een van de weinige gebieden, waar noriale verhoudingen
nog niet zijn teruggekeerd, vormt ht goud. Zelfs uit de
opbréngst van de verkoop van buitenlandse effecten mag
men nog steeds geen goud kopen, wel aandelen in goud-
mijnbouwmaatschappijen. De meest exotische buitenlandse
effecten liggen binnen het bereik van de Nederlandse beleg-
ger, doch de aankoop van baren goud wordt niet toege-
staan, een beperking die niet past bij een grotendeels vrij
inwisselbare gulden.
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2 jan. 3 juli
10 juli
(1953 =
100)
1959
1959 1959
‘Algemeen
……………………………
255
.294
‘
292
Internat.
concerns
………………….
375
428
422
Industrie
…………………………… 174
212
215
Scheepvaart
…………………………
151
149
151
Banken
………………………………… 138 168 175
Indon.
aand
.
…………………………
103
125
126
Aandelen
Kon,
Petroleum
…………………….
f.
183,20
f.
159,70
f.
156,40
Unilever
………………………………
452
.
584½ 574½
Philips
…………………………………
493%
646%
635½
A.K.1J.
…………………………………
262
355½
360
Kon.
N.
Hoogovens
………………
341
530
540
VanGelder
Zn .
……………………
H.A.L.
………………………………….
193 230
226
158½
153 158
Amsterd.
Bank
………………………
253½ 299½
315
Ver.
H.V.A.
Mij-en
……………….
131Y
2
153
151%
Staatsfondsen
2
1
/
2
pCt.
N.W.S
…………………….
59% 58%
58
3½
pCt.
1947
………
………….
……..
90.’
93 9231
31/1 pCt. 1955
1
87½
87
7
/,
88
3
/4
3
pCt. Grootboek 1946
88%
89
3
/4
89
3
/4
3
pCt.
Dollarlening
.
……
………..
90%
100
%
91%
4½ pCt.
Nederland
1958
…………
9918
100%
100
1
%
Diverse obligaties
3½ pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
90½
92 92
3
1
/
4
pCt.
Bk.v.Ned.Gem.195411/III
91
863/g
87
1
/4
3½ pCt. Nederi. Spoorwegen
89
91
.91%
3
1
/2
pCt: Philips
1948
………………
95
96% 96%
3% pCt. West!. Hyp. Bank
834i
88
:
6
pCt. Nat.
Woningb.!en.
1957 110 11118
111%
New York
Aande!enkoersgemidde!de
Dow Jones Industria!s
588 655
‘
664
W. WERNER.
.4
567
KWANTITEIT of’
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
KWALITEIt?
Gecombineerde Maandstaat op 30 juni 1959
Wanneer het
4
U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor heCoproepen
van functionarissen op’ hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
Postbus
42 –
Schiedam
Kas, Kassiers en Dag-
geldleningen
. . f
88.374.58699
Nederlands
Schatkistpapier .,, 502.100.000, – Ander Overheidspapier
59.477.058,99
Wissels ………..,
94.012 593,25
Bankiers in Binnen- en
/
Buitenland…..,
92.965.736,69
Effecten, Syndicaten en
Waarden…. …
84.014.092,02
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten,,
33.156.262,18
Debiteuren . . . . . . … 396.031.286,67
Deelnemingen (mcl.
Voorschotten).
.,,
7.153.726,47
Gebouwen……….
5.000.000,-
71.362.315.333,26
Kapitaal
.
. . . . . . .
.
f
49.000.000,-
Reserve
………..
22.000.000, –
Bouwreserve
……..
1.000.000,-
Deposito’s
op Termijn,,
424.382.471,89
Crediteuren
.
.
.
.
.
.
…
827.649.413,49
Geaccepteerde Wissels ,,
334.632,59
Door Derden
Geaccepteerd
.
,,
1.583,40
Oerlopendé,Sa1di
en
Andere Rekeningen,,
37.947.231,89
f1.362.315.333,26
Accountantskantoor BURGIJIAI1TS
–
Rotterdam
zoekt ter uitbreiding van zijn afdeling
ADMINISTRATIVE ORGANISATIE
een medewerker, ‘waarbij de gedachtn uitgaan naar een jonge doctorandu’s in
de economische wetenschappen of iemand met gel ij kwaardige ‘ontwikkeling.
Candidaten dienen een brede belangstelling te bezitten voor de practische en
theoretische facetten, welke aan de ônderhavige vakuitoefening zijn verbonden.
Het gemis aan ervaring vormt geen beletsel voor een eventuele aanstelling.
Brieven, inhoudende Ier zake dienende gegevens, te richten aan het kantooradres,
Wijnhaven 70, Rotterdam.
.’ .
Iets geheel rneuws!
le
fonds: UNILEVER
‘
Met ingang van 14 maart publiceert Bel-Bel 1 maal per
2e.fonds: PHILIPS
maand een fonds-analyse over een periode van 10 jaar,
3e fonds: VLISCO
verwerkt tot grafiek, waaruit indicaties zijn te halen met
4e fonds: KON. PETROLEUM
5e fonds: A.K.U.
betrekking tot de koersbeoordeling
VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER AAN DE ADMINISTRATIE AFD. 7
–
POSTBUS 42
–
SCHIEDAM’
568
1
1
,
I
=
iiiiii
11111
N
Over de gehele wereld treft u kantoren van de N.H.M.
N
u
aan. Het is voor de moderne zaknman van onschat-
11
baar belang
dat
hij
voor
zijn
internationale
zaken
H
gebruik kan maken van de diensten van een internatio-
M
nale bank. De N.H.M. is zowel in de landen van het
N
Verre en Nabije Oosten als in Oost-Afrika en Amerika
met eigen kantoren vertegenwoordigd en kan u waarde-
Ii
volle inlichtingen
uit de eerste hand verschaffen.
H
M
ederIalldsohe
N
llalldellllaatschappij, N.Y.
N
Hoofdkantoor:
N
Amsterdam, Vijzelstraat 32
H
160
H
kantoren in binnen- en buitenland
M
H
•===
111111
===
111111
=== luit ===
111111
ACCOU NTANTSKANTOOR
roept sollicitanten op voor de vervulling van de in zijn
Organisatie béstaande vacature van:
ORGANISATIEDESKUNDIGE
Voorkeur wordt ggeven aan:
accountants (lid N.T.V.A. of V.A.G.A.) die door ver-
dergaande’ studie op het gebied van de administratieve
Organisatie in het bijzonder, èn de dit terrein rakende
problemen speciale kennis hebben verworven;
andere organisatiedeskundigen, academisch gevormd,
en gesoecialiseerd in de richting bovenbedoeld.
Brieven onder A.Z. 3621, Adv. Bur. De Ja Mar, Amster-
dam.
Maak gebruik
van de rubriek
,,VACATU RES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge
hebben,
is doorgaans uitermate
bevredigend;
begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
OP MIDDELGROOT RECLAMEBUREAU TE
AMSTERDAM vaceert binnenkort, de interessante
functie van
economisch geschoold
MARKT-ANALYTICUS
met belangstelling
voor reclame
Het is de bedoeling dat deze belangrijke functionaris
zelf zal meebouwen aan het groeien van zijn positie,
tot
leider van een afdeling
Markt-onderzoek
Voor bovengenoemde functie ‘zoeken wij een’ acade-
S’
misch gevormde, dynamische persoonlijkheid, die op
grond van karaktereigenschappen, talenten en be-
kwaamheden in staat is doelbewuste initiatieven te
nemen en te ontwikkelen en een marktonderzoek van
begin tot eind zelfstandig uit te voeren.
Tot zijn taak zal behoren:
–
het ten behoeve van bestaande relaties peilen van
de markj;
het verzamelen en uitwerken van gegevens die bij
het opzetten van reclame-campagnes tot waarde-
volle leidraad kunnen dienen;
‘
het bndig formuleren van zijn bevindingen in de
vorin van kernachtige, ter zake dienende en op
Concrete feiten gebaseerde rapporten.
Behalve deze marktanalytische werkzaamheden zal
ook tot zijn taak behoren het onderzoeken van mo-
gelijkheden welke richtsnoeren kunnen zijn bij hèt
aantrekken van nieuwe relaties.
Uit dit alles blijkt, dat het niet voldoende is wanneer
de aan te stellen functi6naris uitsluitend theoreticus
is. Hij dient grote economische kennis en deskundig-
heid op onderzoek-gebied te combineren met een uit-
gesproken commerciële aanleg en blijk geven van een
helder theoretisch en practisch inzicht en commerciële
mogelijkheden.
De honorering voor deze zelfstandige en af’isselen-
de werkkring is in overeenstemming met zijn be-
langrijkheid en verantwoordelijkheid.
Reflectanten moeten bereid zijn zich psychotechnisch
te laten testen.
Uitvoerige sollicitaties met alle inlichtingen omtrent
opleiding, levensloop, ervaring enz. en onder bijvoe-
ging van recente foto worden met de grootste discre-
tie behandeld en gaarne ingewacht onder,,no. E.-S.B.
50-1, postbus 42, Schiedam.
569
1
EERSTE NEDERLANDSCHE
1
.
PENSIOEN REGELINGEN
1
I
s RISICO
–
HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
I
HOOFDKANTOOR
JOHAN DE .WITTLAAN 50
‘s-GRAVEN HAGE
TEL.(070) 51.43.51
1
POSTADRES: POSTBUS 5
Montreal
Toronto
Heeft U
Van couver
zaken te doen
met
Ø
CANADA?
Ø
WendtU zich dan tot
The Mercantile
Bank of Canada
S
met kantoren te Montreal, Toronto e
Vancouver, voor de ontwikkeling van
Uw zaken en contacten met Canada..
Deze Bank is een affihiatie van de
Nationale
Handelsbank n.v.
gevestigd
te
Amsterdam sinds 1863
°S-G.RAVENHAGE AMSTERDAM ROTTERDA.M
1•
Amsterdamsche Bank
Geconsolideerde Maandstaat. per
30 JU N 11959
Debet
.
.
Credit
Kas, kassiers en daggeldieningen
f
130.300.164,74
Kapitaal
f
90.010.000,-
Nederlands schatkistpapier
601.676.444,63′
Reservefonds
,,
49.000.000,-
Ander overheidspapier
,,
81.019.375,—
3 pCt. Depôsito-obligatiën
Wissels
119.713.783,31
per 1962
,,
25.000.000,-
Bankiers in binnen- en buitenland ,,
198.912.104,59
Deposito’s op termijn
,,
393.357.717,67
Effecten en syndicaten
,,
49.638.424,11
Crediteuren
,, 1.32 l.869.b88,33
Prolongatiën en voorschotten
.
Geaccepteerde wissels
,,
35.076.549,19
tegen effecten
.
85.554.445,64
Door derden geaccepteerd
,,
593.171,43
Debiteuren
700.998.487,26
Overlopende saldi en andere
Deelnemingen (mci.
voorschotten)
15.962.523,40
rekeningen
,,
68.868.627,06
Gebouwen, safe-inrichtingen en
inventarissen
,,
1,-
J
1.983.775.753,68
.
/
1.983.775.753,68
570
• ‘!N
-‘
L
r
!&R!
le
JIM
10pli
NO
R
B
‘
EN
Ej
‘o
ua~
lm
E VEKZLKEKIN(
3ED RIJ FSLEVEN
MOLEST- RISICC
e
T-
VERVOERR1SICC
Transportverzekering va
goederenzendingen in
binnen- en buitenland.
.hr1_
572
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
GEVESTIGD TE S-GRAVENHAGE
UITGIFTE VAN
nominaal f 50000.000,-
43/40/0
lO-jarige obligaties
in stukken aan toonder van f1.000,— nominaal,
waarvan reeds nom. f20.000.000,— obligaties op inschrijvingsvoorwaarden zijn geplaatst.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op de resterende
nominaal f 30.000.000,-
43/
4
0/
20-jarige obligaties
van bovengenoemde lening, op de voorwaarden van het prospectus d.d. 10 juli 1959,
tot de koers van
98
0
/o
opentellen op
MAANDAG, 20 JULI1959,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bi] hun kantoren te ‘s-Gravenhage, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht,
voor zover aldaar gevestigd.
Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren’ ijan
inschrijving verkrijgbaar.
10 juli 1959.
PIERSON, HELDRING & PIERSON
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ H. ALBERT DE BARY & CO. N.V.
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
HOPE
& CO.
LIPPMANN, ROSENTHAL & CO.
R. MEES & ZOONEN
NATIONALE HANDELSBANK N.V.
NEDERLANDSE OVERZEE BANK N.V.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
VLAER
&
KOL