Ec
–
o
”
nonïisch
-Statistische
Bert*chten
Het woning, en huurvraagstuk
F. J. ClavtPix
Neemt de Neder1ands uitvoér naar de
Verenigde Staten onvoldöende toe?
*
Dr. J. H. Spiegelenberg
Europese integratie en luchtvaart
*
Mr. G. H. Fuhri Snethiage
Belastingvrij sparen
*
Dr. N. Franken
Het comproriis in de
Amerikaanse handeisnolitiek
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e JAARGANG
No. 2159
WOENSDAG 19 NOVEMBER
1958
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
•Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Co,i-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer, en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar-
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende
stukken’
in Nederland aan het• Bjjkantoöi
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefdn
69300, toestel 1
of
3).
S
–
Advrtentie-tarief
f.0,30 per mm. Contract-tarieven op aan
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt 1
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van,
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H.W. Lambers;
J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. H.
Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Martens de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
Rottérdam
Amsterdam
–
‘s-Gravenbage
–
Delft
–
Schiedam
–
Vlaaidingen
Albiasserdam
Verzorging van
–
en adviezen inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontracten
890
WAM
BERS
IE & ZOON
–
C.V.o.A.
– .-‘
Founded 1820
AMSTERDAM •ROTTERDAM• DORDRECHT
DUIS
.
BURG
WORLDWIDE CHARTERING –
Het woning- en huurvraagstuk
– De op 13 navember ii. gehouden algemene ledenver-
gadering van het Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond
stond in het teken van het woning- en huurvraagstuk, dat
dertien jaren na déoorlog nog niets aan actualiteit heeft
ingeboet. Nadat de voorzitter, Mr. F. H. A. de Graaif,
reeds in zijn in de ochtenduren gehouden toespraak, naast
een aantal andere actualiteiten, het huurvaagstuk had
aangesnedén en als zijn.mening te kennen had gegeven, dat
een aanzienlijke verdere huurverhoging nodzakelijk is,
voerde in de middagvergadering ee’n drietal sprekers, i.c.
Prof. Dr. Ir. H. G. van Beusekom, J. Dura Dzn. en
Mr. J. Wilkens, het woord. Het zou ons te ver voeren de
inleidingen, die elk ongeveer een half uur â drie kwartier
duurden, hier op de voet te volgen. Wij willen dan ook
volstaan met het vermelden van enkele punten, die naar
wij menen wèl de kern der, betogen vormén.
Prof. Van Beusekom schetste globaal de onbevredigende
toestand op de woningmarkt. Hij meende, dat één der
voornaamste belemmeringen ,op de weg naar gezonde ver
–
houdingen het veel te lage huurpeil is. Nihet verstandige
beleid, dat gedurende de oorlogsjaren verhoging der huren
onmogelijk maakte, is later verzuimd de huren op te
trekken met het stijgende welvaartspeil. Momenteel wôont
de grote meerderheid van ons volk voor een prijs, waarvoor –
men, aldus de spreker, in een gezônde samenleving nu
eenmaal niet wonen kan. ‘Wil men ieder gezin van een
woning voorzien dan zal de Nederlander voor het wonen
moeten betalen wat het wonen, kdst. Herstel van gezonde
huurverhoudingen is uiteindelijk het enige middel om uit
de impasse te geraken. In feite betekent dit, dat, wat
Prof. Van Beusekom noemde een geheel scheef gegroeid
bestedingspatroon der gezinshuishoudingen zal moeten
worden doorbroken.
Het herstel zal, aldus Prof. Van Beusekom, gemakkelijker
plaatsvinden, indien het gelûkt de stichtingskosten van een
woning te verlagen. ten mogelijkheid hiertoe en, meer
algemeen gezien, tot het leveren van een maximale bijdrage
tot de oplossing van de woningnood door het bouwbedrijf,
zag de heer Dura o.a. in geïndustrialiseerde woningpro-
duktie. Wil deze vorm van produktie, die technisch geen
probleem meer vormt, kans van slagen hebben dan dient
aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, zoals bijv.:
de te produceren serie van een woning moet groot genoeg
zijn om tot een aanvaardbare prijs te geraken; de fabrikant
moet voldoende zekerheid hebben, dat de continuiteit
zijner produktiè op redelijke wijze kan worden gehand-
haafd en de opdrachtgever, die bij industriële woningpro-
duktie in zekere zin tot afnemer wordt, mag niet eisen, dat
juist voor hem in een serieprodukt wijzigingen worden
aangebracht, die met de produktiegang in strijd zijn. De
heer Dura was ervan, overtuigd, dat zo niet nu dan toch
later tot industriële woningbouw, die naar hij verzekerde
voldoende flexibel is om het probleem der eenvormigheid
tot een verantwoorde oplossing te brengen, zal moeten
worden overgegaan.
Mr. Wilkens ten slotte meende, dat het huur- en woning-
vraagstuk zonder al te veel gedetailleerde overheidsbe-
moeiing in enkele jaren op gezonde wijze kan worden opge-
lost, indien onverwijld de volgende globale overheids-
• maatregelen worden genomen. In de eerste plaats dient de
directe en indirecte overheidsbouw van nieuwe woningen
• sterk te worden verminderd. Voor zover koop- of huur
–
krachtige vraag daarvoor aanwezig is, kunnen nieuwe wo-
ningen wel door particulieren worden gebouwd. Voorts
beval hij een huurverhoging in twee reeds thans vast te
leggen etappes aan, waardoor de woningvoorraad effec-
2
tiever – d.w.z. zonder onderbezetting en mèt doorstro-
ming – zal worden gebruikt. Compensatie tot een maxi-
–
mum van het voor de huurverhogingen benodigde totale
,bedrag dient plaats te vinden d.m.v. een gezinshuurbijslag,
,,zulks bij thans direct vast te leggen voorrang boven in-
voering van andere sociale maatregelen, waarvoor corn-
pensaties vereist zouden zijn”. M.a.w.: compensatie voor
de noodzakelijke huurverhoging is alleen verantwoord,
indien de eerstkomende jaren – tenzij de produktiviteits-
– verhoging aanzienlijk zou meevallen – geen compenserende
loonverhogingen worden gegeven.
Tot zover enkele grepen uit hetgeen ter vergadering te
berde werd gebracht. In weken komt het gesproene neer
op de oude waarheid, dat moet worden betaald voor het
geen men wil hebben. Gegeven het feit, dat de middelen
beperkt zijn, kunnen niet alle wensen worden vervuld en
moet er een keuze worden gedaan. De keuze van de
meerderheid van ons volk is tot nu toe kennelijk gevallei
op andere mogelijkheden dan op een woning voor elk gezin,
of beter wonen. Waarmede uiteraard niet gezegd is, dat het
geen zin zou kunnerhebben zich op de gevolgen der gedane
keuze ‘te bezinnen. Zoals is geschied op de jongste vergade-
– ring van het Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond.
Blz.
Het woning- en huurvraagstuk …………….891
Neemt de Nederlandse uitvoer naar de Verenigde
Staten onvoldoende toe?
door F. J. Clavaux ..
892
Europese integratie en luchtvaart,
door Dr. J. H.
Spiegelenberg ………………………….
894
Belastingvrij sparen, door Mr. G. H. Fuhri Snethiage
897
Het compröinis in de Amerikaanse handelspolitiek,
doorDr. N. Franken ……………………
Blz.
Boekbesprekingen:
–
– De verantwoordelijke maatschappij,
bespr. door
Dr. J. E. AndrIessen ………………….
901
Mr. A. J. Haakman: Rechtspraak bedrjfsorgani-
satie,bespr. door Prof. Mr. P. Borst …….
902
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans ….
903
–
Mededelingen voor economisten ……………893
899
Statistieken
………………………….904
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
.
– ‘891
•
-•.
In het tijdvak 1953-1957 is de totale Nederland-
se uitvoer toegenomen met
44 pCt.; onze uitvoer
naar de
Verenigde Staten steeg daarentegen
slechts met 21 pCt. Schrijver beziet de ontwik-
keling van onze export ijaar
de Verenigde Staten
in het kader van het beloop van de
totale Ame-
rikaanse invoer en het aandeel van Nederland
daarin in vergelijking met
de gezamenlijke West-
europese landen, terwijl voorts nog ingegaan
wordt op de
verschillen
in sanienstelling van de verschillende exportpakketten. Het blijkt dat, af
–
gezien van de bijzondere posten, het Nederlandse
aandeel in de Westeuropese uitvoer naar de
Ver-
enigde Staten is gedaald van 7,6 tot 6,9 pCt.
Voorts blijkt dat, terwijl de agrarische produkten
in 1957 nog 42 pCt. van de Nederlandse uitvoer
naar de Verenigde Staten vormen en de Ameri-
kaanse invoer ean’nauwelijks op peil blijft, Ne-
derland zijn aandeel in de Westeuropese uitvoer
van deze produkten kon handhaven, terwijl dat
der industriële -produkten nog iets is gestegen in de periode 1953-1957.
–
naar de
Verenigde Staten
onvoldoende toe?
Neemt cle
Nederlandse uitvoer
Door de Nederlandse Kamer van Koophandel voor
Amerika is in haar ‘jaarverslag 1957 o.a. een’analyse
gegeven van de ontwikkelmg van de Nederlandse uitvoer
naar de Verenigde Staten over het tijdvak 1953-1957.
Hierbij komt me’n- tot de conclusie dat deze (na aftrek van
‘enige bijzondere posten) over de beschouwde periode
belangrijk achtergebleven is bij de groei van de totale
Nederlandse uitvoer. Laatstgenoemde nam sedert 1953
nl. toe met 44 pCt., tewijl de afzet naar de Verenigde
Staten nog niet met de helft van dit percentage steeg (nI.
21 pCt.
1).
Terecht tekent men bij deze constatering aan,
dat een zo duidelijk verschil in iiitvoerontwikkeling nauwe-
lijks toevallig kan zijn.
Het leek daarom van belang hiernaar eens een nader
onderzoek in te stellen, ook al omdat de opmerking die de
Kamer van Koophandel hierbij maakte,
111.
dat men
geneigd is de verklaring te zoeken bij de Nederlandse –
export, statistisch niet nader werd geadstrueerd. De moge-
lijkheid, dat de Amerikaanse invoer minder sterk is gestegen
dan de totale wereldimport, waardoor ook de afzetmoge-
lijkheden voor Nederlandse produkten op de Amerikaanse
markt kleiner zouden zijn geweest dan op de wereldmarkt
als geheel, komt in principe immers evenz&er in aanmerking.
Met het oog hierop zal men de Nederlandse uitvoer
moeten vergelijken met de ontwikkeling van de Amerikaan-
se import, of nog beter met de export van’ concurrerende
landen naar de Verenigde Staten. Hierbij kan echter niet
¼ worden volstaan met het vergelijken an totaalcijfers, daar
eventuele verschillen in samenstelling van de onderscheiden
exportpakketten het beeld – zoals in feite ook zal blijken
– belangrijk kunnen bemvloeden.
Voor de onderhavige analyse is nu uitgegaan van een
vergelijking van de Nederlandse uitvoer naar de Verenigde
Staten met die van de gezamenlijke Westeuropese landen,
waarbij een onderverdeling is gemaakt naar een aantal
artikelcategorieën, die bij de Nederlandse uitvoer naar de
Verenigde Staten een belangrijke plaats innemen. Als
vergelijkingsjaren zijn in navolging van de Nederlandse
Kamer van Koophandel voor Amerika de jaren 1953 en
1)
Door een enigszins afwijkende interpretatie van ,,bij-
zondere” exporten, resulteert uit tabel 1 een iets hoger
percentage.
1957 gekozen, hoewel hierbij opgemerkt dient te worden,
dat dit tijdvak voor Nederland om twee redenen minder
gunstig uitvalt, ni.: –
a: omdat 1953 voor de Nederlandse export een relatief
gunstig jaar was (zie ook noot a bij tabel 1 en tabel 4;
b. omdat 1957 een relatief minder gunstig jaar was, afs
gevolg van het effect van de bestedinghausse op de Neder-
landse export, vooral in de eerste helft van dat jaar; het
valt dan ook op dat in het eerste semester 1958 de Neder-
landse export naar de Verenigde Staten aanzienlijk gunsti-
ger was dan in het eerste semester 1957, ondanks een
gelijkblijvende WesteurQpese uitvoer (zie ook tabel 4).
TABEL 1.
–
Vergelijking van de Nederlandse
•
met de Westeuropese
uitvoer naar de Verenigde Staten, 1953-1957
– –
an
N d
1
d
e er
West-
Europa
Nederlands
aandeel in
Westeuropese
uitvoer
1953
1
1957
1953
1957
1953
1957
(in mln, dollars)
(in pCt.)
182
161
1884
2647
9,7 a)
6,1
Bijzondere posten b)
81
37
557
868
14,5
4,3
101
124
1327
1779
7,6b)
6,9
Totaal
…………………
28′
28
55′
59
51,0
48.0 Overige
uitvoer
………….
Sierleeltprod., zaaizadenetc
12′
12′
23′
22
53,0
56,0
6′
11
18′
35,0
35,0
Ammoniumnitraatc)
9
5
21
6
43,0
84,0
Vleesconserven
………….
Chemische produkten
8′
11′
98
116
9,0
10,0
Cacaoprodukten
………..4
Textiel
8′
14
255
300
3,2
4,7
Metaaleindproduktén (beh
,
transport)
10′
23′
233
473
4,5
5,0
Overige produkten
19′
23
630
785
3,1
2,9
1952: 8,8 pCt.
b) 1952:
6,8 pCt.
‘Betreft uitvoer van posten met weinig of geen commerciële betekénis (zoals
edele metalen), veredelingsexporten (zoals tin en edele metalen) en inciden-
tele exporten (zoals tinlegeringen, plaatijzer, planlaardige
oliën, schepen
en vliegtuigen).
Vgl. Amerikaanse invoerslatistiek.
Deze vergelijkende opstelling voert tot het merkwaardige
resultaat – waarop hierboven overigens reeds is gezin-
speeld – dat bij een relatieve achteruitgang van de
totale
Nedel’landse uitvoer naar de Verenigde Staten (excl.
bijzondere posten van 7,6 op 6,9 pCt.), het Nederlandse –
aandeel in de Westeuropese uitvoer
per artikelgroep in bijna
alle gevallen in 1957 minstens even grootwas als in 1953.
Deze statistische eigenaardigheid even terzijde latend, lijkt
het in ieder geval niet discutabel dat laatstgenoemd ver-
892
/-
schijnsel bepalend moet worden geacht voor de beoor-
deling van de ontwikkeling van de Nederlandse positie
op de Amerikaanse markt.
Over de beschouwde periode
mag dus in feite van een relatief gunstig verloop van de
Nederlandse export naar de Verenigde Staten worden
gesproken.
Of dit verloop door een grotere inspanning van Nederland-
sezijdè nog gunstiger had kunnen zijn dan werd bereikt,
valt hier buiten beoordeling. Alleen kan nogmaals gewezen
worden op de nadelige invloed van het hoge binnenlandse
bested in gsniveau op de Nederlandse uitvoer in de eerste
helft van
1957.
Het lijkt nuttig om op de oorzaak van de gevonden
typische tegenstelling tussen totaal- en groepspercentages,
ni. het verschil in artikelsamenstelling van het Neder-
landse en Westeuropese exportpakket t.a.v. de Verenigde
Staten, nog wat dieper in te gaan.
Ter illustratie van dit verschil is in tabel 2 de uitvoer van
die produkten, die in het Nederlandse exportpakket veel
belangrijker zijn dan in het Westeuropesè exportpakket,
m.a.w. waarvan het Nederlandse aandeel in de Westeuro-
pese uitvoer naar de Verenigde Staten relatief hoog is,
afzonderlijk beschouwd (groep A); voor de overige artikelen
(groep B) geldt dus het omgekeerde.
TABEL 2.
—
Procentuele verdeling van de
Nederlands aandeel
in
de
Westeuropese
uit-
uitvoer naar de Verenigde
voer naar de Verenigde
Staten
Staten
,
1
uit
it
Nederland
West-Euuropa
1953
1
1957
1953
1
1957
1953
1
1957
Totaal (excl.
1
1
bijz. posten)
100,0
100,0
100,0
1
100,0
7,6 6,9
Groep A a)
53,0
42,0
8,5
j
6,0
49,0
1
49,0
Groep B
1
47,0
1
58,0
91,5
1
94,0
3,9
1
4,3
a) Vleesconserven, sierteeltprodukten enz.,’ cacaoprodukten, ammonium-
nitraat.
–
/
De gedaalde betekenis van de export van deze vier
artikelen(groepen) uit de landbouw- en voedingsmiddelen-
sector in de totale Westeuropese uitvoer naar de Verenigde
Staten (van 8,5 tot 6 pCt.) hangt samen met een constante
of afgenomen invoer in de Verenigde Staten tegenover een
toegenomen invoer in dit land van industrieprodukten. Het
grote aandeel van genoemde vier produkten(groepen) in
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Nederlandsche Vereeniging voor Internationaal
Recht
Nederlandse groep -van ,,The International Law
Association”
De Nederlandsche Vereeniging Voor Internatio-
I
naal Recht zal op zaterdag 24 januari 1959 te
Amsterdam vergaderen ter bespreking van het
onderwerp: ,,Internationale aspecten op het gebied
van mededinging”. Twee preadviezen zullen in
‘behandeling komen; het ene is van de hand van
de heren Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten en
Mr. K. S. Bieger, het andere van Mrs. P. W. L.
Brijnen en H. W. Wertheimer.
1
Inlichtingen zijn te verkrijgen bij hetsecreta-
riaat der Vereniging, Weteringschans 93 te Am-
1
1
de Nederlandse uitvoer naar de Veienigde Staten (in 1957
dus nog meer dan 40 pCt.) heeft het gesignaléerde ongun-
stige effect gehad op de ontwikkeling van de totale Neder-
landse uitvoer naar de Verenigde Staten in
vergelijking
met
die van de -andere Westeuropese landen.
Het stationaire karakter van de uitvoer van landbouw-
produkten en voedingsmiddelen naar de Verenigde Staten,
dat uit bovenstaande cijfers valt af te leiden, hangt samen
met de structureel geringe expansie in de wereidhandel van
deze produkten, die met de volgende gegevens kan worden
toegelicht.
. 0
TABEL 3.
-.
Wereldexport in mrd.
$
naar de verenigde
I
naar
de
rest van de
–
Staten
‘
wereld
1953 1957
1953
1
1957
Totaal II
–
13
60
86
‘
Voedingsmiddelen
. .
3
3
12,5 -.
15
Overige produkten
. .
8
10
47,5
71
idem in pCt. van totaal
Totaal
100
100
100
100
Voedingsmiddelen ..
29
23
21
17
Overige produklen ..
71
77
79
83
Hoewel de totale wereldexport van voedingsmiddelen
over de beschouwde periode nog is toegenomen is deze
toch ver ten achter gebleven bij die van de overige (vnl.
industrie)produkten, zodat het aandeel van de post voe-
dingsmiddelen in de totale wereidhandel ongeveer een
even grote daling heeft ondergaan als bij de uitvoer naar de
Verenigde Staten. –
Een en ander betekent nu echter, dat ook in de toékomst
bij een verdere stijging van de Westeuropese uitvoer naar
de Verenigde Staten het totale Nederlandse aandeel hierin,
door genoemde omstandigheden ongunstig beïnvloed zal
worden, hoewel het effect hiervan uiteraard niet altijd zo
groot behoeft te zijn dat dit, zoals in het onderhavige geval,
tot een daling van het Nederlandse aandeel in de West-
europese uitvoer naar de Verenigde Staten zal leiden.
Omgekeerd is het dus waarschijnlijk dat een eventuele
terugsiag in de Amerikaanse invoer uit West-Europa het
onderhavige percentage gunstig zal beïnvloeden, zoals buy.
in 1954 tijdens de Amerikaanse recessie kon worden waar-
genomen. Ook voor 1958 zou in verband hiermede met een
verbetering van de relatieve Nederlandse positie op de
Amerikaanse markt rekening mogen worden gehouden;
de cijfers over de eerste zes maanden geven – zoals uit
onderstaande tabel blijkt – inderdaad een sterke aanwijzing
in deze richting. –
TABEL 4.
Nederlands aandeel in Westeuropese uitvoer
(excl. bijzondere posten)
1952
…………………………
6,8
pCt.
1953
………………… . ……..
7,6
1954
…………………………
8,8
1955
…………………………
7,2
1956
…………. .
………………
6,8
1957
…………………………
6,9
le halfjaar 1957
…………………
6,4
le halfjaar 1958
………………..
7,4
In het algemeen zou men dus kunnen stellen dat
een
daling van het Nederlandse aandeel in de Westeuropese
uitvoer naar de Verenigde Staten symptomatisch is voor
een gunstige conjunctuur in dat land en omgekeerd.
Rotterdam.
–
F.
J. CLAVAUX.
893
De luchtvaart is als zodanig niet onder de wer
king van het E.E.G.-verdrag gebracht. Wel zal de
Raad van Ministers alsnog ,,passende maatrege-
len” kunnen nemen. Om te voorkomen, dat dit
nog eens zal leiden tot het aanvaarden van onge-
wenste regelingen, is het zaak dat men zich ter-
dege realiseert, wat ten deze van Nederlands
standpunt bezien ongewenst en
wat gewenst
is te
achten. De huidige situatie zowel in de interna-
tionale als in het bijzonder ook iii de Europese
luchtvaart laat nogal wat te wensen over. Hierin
verbetering te brengen is mede een publiek be-
lang. In de Raad van Europa is indertijd een drie-
tal voorstellen gedaan, gericht op rationalisatie
der Europese luchtvaart door ,,integratie” van
bovenaf. Deze voorstellen leden alle drie schip-
breuk. Men verkoos intergouvernementele samen-
werking in de E.C.A.C. Schrijver acht dit een
gelukkige ontwikkeling en zal zijn standpunt in
een volgend artikel nader motiveren.
Euröpese integratie
en
luchtvaart
InleIding.
Krachtens art. 84 lid 1 van het verdrag inzake de Euro-
pese Economische Gemeenschap zijn de bepalingen van
de vervoerstitel slechts van toepassing op het rai!- en weg-
vervoer en de brnnenscheepvaart. Voorts bepaalt het 2e
lid van hetzelfde artikel, dat de Raad van Ministers met
eenparigheid van stemmen kan besluiten of, in hevene
en volgens welke procedure ,,passende maatregelen” voor
de zeevaart en de luchtvaart zullen kunnen worden ge-
nomen.
Bij de belande1ing van het E.E.G.-verdrag in de Tweede
Kamer bleek deze laatste bepaling door de verschillende
groeperingen geenszins gelijkelijk te worden gewaardeerd.
Een deel van de leden achtte de bepaling wel zeer mager,
vooral gezien het feit dat huns inziens een ,,bewust Euro-
pees beleid” op het gebied van zee- en luchtvaart een
machtig middel zou kunnen zijn ,,tot opheffing van de
toenemende vlagdiscriminaties door verschillende derde
(niet-Europese) landen”, met name dus in het intercon-
tinentale verkeer
1)
Zij betreurden het, dat de Europese
samenwerking in deze sectoren beperkt was tot de moge-
lijkheid van een eenparig initiatief van de Raad van
Ministers en hadden veel liever zee- en luchtvaart (reeds
direct) onder de werking van het verdrag gebracht gezien.
Andere leden juichten daarentegen het vereiste van una-
nimiteit van de Raad te dezer zake toe. ,,Nederland mag
– aldus motiveerden zij hun standpunt – in deze materie,
die voor ons een levensbelang vormt, niet het gevaar lopen
slachtoffer te worden van overstemming door de partner-
landen”. Men zou zelfs – aldus werd hieraan tijdens de
mondelinge behandeling nog toegevoegd – kunnen be-
twijfelen, of de vereiste unanimiteit een voldoende waar-
borg is om te voorkomen, dat zee- en luchtvaart alsnog
onder de werking van het verdrag worden gebracht, ,,om-
dat andere omstandigheden tot aanvaarding van een on-
) Niemand sprak, wonderlijk genoeg, over de reeds
binnen
(Klein-) Europa bestaande discriminaties (luchtvaartpolitieke restricties), terwijl het toch voor de hand zou liggen, dat men
begint, dââraan te tornen. Ik kom hierop in het verdere betoog
nog nader terug.
gewenste uitbreiding van de werkingssfeer zouden kunnen
dwingen”.
De integratie-commissie van de vier werkgeversverbonden
(V.N.W., C.S.W.V., Katholiek Verbond en Verbond van
Protestants-Christelijke Werkgevers) was in haar rapport
over het E.E.G.-verdrag, aangeboden aan Regering en
Staten-Generaal, nog een stap verder gegaan door te stel-
len, dat de bijzondere positie van de Nederlandse lucht-
vaart en zeescheepvaart in het intercontinentale verkeer het
,,zeer beslist ongewenst” maakt, dat zelfs maar de even-
tualiteit van regelingen in het kader van het verdrag is
geopend. ,,Hoewel unanimiteit in de Raad van Ministers
te allen tijde is vereist, is de bepaling toch niet zonder ge-
vaar, omdat zij a.h.w. een invitatie aan de Europese Com-
missie bevat voorstellen terzake te formuleren”.
Ik ben geneigd deze beduchtheid voorshands overdreven
te achten, omdat moeilijk is aan te nemen, dat de Neder-
landse Regering zou zwichten voor eventuele pogingen
van de zijde van andere landen om haar op dit punt door
,,koppelverkoop” te pressen tot het aanvaarden van op
zichzelf, speciaal voor de Nederlandse verhoudingen
2),
als
ongewenst te beschouwen regelingen.
Niettemin moet het
in hoge mate gewenst worden geacht, dat zowel de Regering
als de Nederlandse vertegenwoordigers in de Europese orga-
nen zich reeds nu terdege realiseren, wat in deze, zeker van
Nederlands standpunt bezien, als ongewenst en wat als ge-
wenst is te beschouwen.
Tot deze bezinning is te meer aanleiding gezien enkele
niet bepaald overtuigde, noch overtuigende uitlatingen van
de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat, Mr.
Algera, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling
van het E.E.G.-verdrag in de Tweede Kamer. De Minister
wees er o.a. op, dat lucht- en zeevaart zich vooral in
2)
Het hierna volgende betoog is echter méér dan alleen een pleidooi voor eigen parochie, aangezien op goede gronden kan
worden gesteld, ,,dat het specifiek Nederlandse luchtvaart-
belang, meer dan de bijzondere luchtvaartbelangen van vele
andere Staten, samenvalt met het algemene luchtvaartbelang”
(Prof. Mr. D. Goedhuis, geciteerd in ,,Post-war international
civil aviation policy and the law of the air” door H. A. Was-
senbergh, blz.
158).
894
wereldverband bewegen en dat er ,,uit dien hoofde” voor
een regeling van deze beide sectoren inhet verdrag
nog
geen
aanleiding bestond. Voorts noemde hij de verhouding
tot derde landen ,,een zeer delicate aangelegenheid”, wes-
halve het gewenst ‘ware te achten, dat eventuele regelingen
voorshands
met unanimiteit worden getroffen
3).
Ik meen, dat het zaak is, dat de Nederlandse Regering
zich ten deze ook in de toekomst niet, in een onbewaakt
ogenblik, toch laat verleiden tot het
-alsnog
aanvaarden
van ongewenste regelingen.
Geen fraai
beeld.
–
De internationale luchtvaart geeft qua rentabiliteit in
het algemeen geen bijzonder fraai beeld te zien, terwijl de
werkelijke situatie in tal van landen nog wordt versluierd
door overheidssubsidies in velerlei vorm. Een van de be-
langrijkste oorzaken van deze onbevredigende situatie is
gelegen in de onvrjheid van de lucht. Om redenen van
nationaal prestige en soms ook van militair-strategische
aard voelt niet alleen haast elk landzich gedrongen er een
eigen nationale luchtvaartmaatschappij op na te houden,
maar deze ook zoveel mogelijk te beschermen. Men legt
daartoe aan de activiteiten van concurrerende maatschap-
pijen van andere landen vergaande beperkingen op, uit-
gaande van het principe – reeds vastgelegd in het Verdrag
van Parijs van 1919 en zonder meer overgenomen in het
Verdrag van Chicago van 1944
4)
– ,,
that every State
has complete and exclusive sovereignty over the air-space
above its territory”.
Het bedenkelijkst hierbij is, dat de honderden bilaterale
overeenkomsten, waarbij lucht- en verkeersrechten worden
uitgewisseld, met name ten aanzien van het verlenen van
zgn. vijfde vrijheidsrechten (d.i. ht recht om vervoer
tussen twee vreemde landen te bewerkstelligen) uiterst
restrictief zijn. Dit vormt een ernstige belemmering –
mede tot schade van het reizende publiek – voor een
gezonde ontwikkeling van het luchtverkeer, aangezien een
economisch verantwoorde exploitatie van lange afstands-
lijnen en zeker het daarbij behalen van een redelijk rende-
ment veelal staat en valt met de mogelijkheid, zulke vijfde
vrijheidsrechten uit te oefenen. Dit geldt in het bijzonder.
voor een luchtvaartmaatschappij van een klein land, zoals.
de K.L.M., die een wijd vertakt luchtnet van daaruit ex-
ploiteert; zo beschouwd is het te opmerkelijker, dat de
K.L.M. op het algemene rentabiiteitsbeeld van de inter-
Handelingen Tweede Kamer, deel 1, zitting 1957-1958, blz.
132 (cursiveringen van schrijver dezes).
Bij dit verdrag werd ook opgericht de I.C.A.O., de Inter-
national
Civil Aviation Organization, met als doelstelling ,,to
develop the principles and techniques of international air navi-
gation and to foster the planning and development of inter-
national air transport”.
nationale luchtvaart nog een betrekkelijk gunstige uit-
zondering vormt.
–
De werkelijkheid is er blijkehs het voorgaande nog be-
paald niet naar om aan de I.C.A.O. de eer te geven, dat
zij al ten naaste bij zou zijn geslaagd in de vervulling van
wat krachtens de Chicago-conventie een harer voornaamste
taken is, t.w. te verzekeren dat elk der deelnemende landen
een ,,fair opportunity” heeft om.in
de internationale lucht-
vaart te participeren.
De luchtverbindingen in Europa vervullen in belangrijke
mate een aan- en afvôerfunctie, zodat zij niet alleen zijn
gericht op het voorzien in regionale verkeersbehoeften.
De grote Europese luchtvaartmaatschappijen onderhouden
elk
5)
min of meer belangrijke intercontinentale diensten
– met aansluitende Europese diensten. Aangezien in het
intercontinentale verkeer de mogelijkheden voor winst-
gevende exploitatie, ondanks restricties, bepaald groter
zijn dan in het Europese verkeer, ‘zijn de luchtvaartmaat-
schappije’a er wat dit, laatste betreft primair in geïnteres-
seerd passagiers c.q. vracht aan te trekken ,voor hun
intercontinentale lijnen (en van elders aangevoerde passa-
giers en vracht naar hun Europese bestemming af te voe-
ren). Het voorzien in dë regionale verkeersbehoeften van
Europa zelf is op deze aan- en afvoerfunctie afgestemd.
Een en ‘ander heeft ertoe geleid enerzijds, dat ook in het
Europese verkeer op grote. schaal luchtvaartpolitieke
restricties worden toegepast (om het wegzuigen van ,,eigen”
passagiers door anderen tegen te gaan) en anderzijds, dat
een soort uitstralingssysteem is gegroeid met als gevolg
,,overlapping” van diensten op bepaalde trajecten (waar
dus de vele varkens de spoeling dun maken), daartegenover
minder-ideale bediening van, uit een oogpunt van inter-
continentale aan- of afvoerwaarde, minder interessante
andere trajecten, multiplicering van gronddiensten en in
het algemeen een nogal wat te wensen overlatende graad
van efficiency. Wel heeft in een aantal gevallen samenwer-
king van maatschappijen (o.a. in de vorm van het geza-
menlijk, in ,,pool”-verband, exploiteren van bepaalde
verbindingen, zulks ter compensering van restricties),
enige verbetering teweeg gebracht, maar dit bleef tot dus-
verre lapwerk. Van een patroon van luôhtdiensten, dat èn
logisch is 6pgebouwd èn rationeel wordt bediend, is dus
in Europa bepaald nog onvoldoende sprake, hoewel men
dat – zo ergens – juist in Europa met zijn goed ontwik-
kelde, intensieve grondtransport zou. mogen verwachten.
De situatie in Engeland vormt op deze regel in zoverre
formeel een uitzondering, dat men daar twee (overheids)lucht-
vaartmaatschappijen kent, waarvan de ene (B.O.A.C.) alleen
.intercontinentaal en de andere (B.E.A.) praktisch alleen regio-
naal-Europees vervoer verzorgt; zij hebben dus duidelijk een
complementair karakter.
(Advertentie)
Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,
laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,
koperdraad -en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband. /
NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK DE
895
Voorstellen voor rationalisatie via , ,integratie”.
Aangezien men derhalve ondanks door de luchtvaart-
maatschappijen zelf in onderling overleg en onderlinge
samenwerking reeds tot stand gebrachte verbeteringen,
niet kan zeggen, dat het luôhtverkeer in Europa op de
meest efficiënte wijze wordt verzorgd, is l{et niet te ver-
wonderen, dat in de afgelopen jaren, naarmate de plannen
om te
komen
tot een nauwere samenwerking in Europa
vastere vorm begonnen aan te nemen, ih verschillende
kringen de gedachte is gerezen, dat men de oplossing van
de problemen op het gebied van de Europese luchtvaart
eveneens moest zoeken
in
de richting van ,,integratie”.
Zulks temeer aangezien het scheppen van gezondere ‘lucht-
vaartverhoudingen in wereldwijd (d.i. I.C.A.O.-) verband
voorshands oibereikbaar was gebleken.
In 1951 werd in het kader van de Raad van Eurâpa
een drietal voorstellen tot ,,luchtvaartintegratie” in regio-
naal-Europees verband gelanceerd.
Het meest revolutionair was een plan van de toenmalige
Italiaanse Ministervan Buitenlandse Zaken, Graaf Sforza,
dat voorzag in het scheppen van:
le. één gemeenschappelijk Eurojees luchtruim (op
zichzelf een gezonde gedachte);
‘ 2e. een ,,Joint Supra National Authority” als vertegen-
• woordiger van de deelneniende regeringen, die het beheer
over dit luchtruim zou hebben te voeren (beslissingen te
nemen bij eenvoudige meerderheid, waarbij de stemmen
• van de verschillende landen zouden worden gewogen op
basis van het bevolkingsgetal, de oppervlakte en de geo-
grafische ligging);
3e. een ,,European Air Syndicate”, gevormd door de
luchtvaartmaatschappijen van de deelnemende landen, dat
onder toezicht van de sub 2e bedoelde Hoge Autoriteit
het luchtverkeer in de Europese luchtruimte op zo rationeel
mogelijke wijze door deze maatschappijén zou moeten
doen uitvoeren en de baten of lasten van deze gecoördi-
neerde en gerationaliseerde exploitatie van het Europese
luchtnet volgens ‘nader met de H.A. overeen te komen
normen over de verschillende maatschappijen zou moeten
omslaan.
Een tweede plan, dat ter tafel kwam, was van de Frans-
man Bonnefous. Dit plan voorzag in de oprichting van een
Hoge Autoriteit voor alle takken van het vervoer in
Europa, inclusief de luchtvaart, die de bevoegdheid zou
hebben beslissingen te nemen ,,with regard to- questions
of transport affecting two or more memberco un tries”.
De s
•
temmenverhouding binnen deze H.A. zou afhankelijk
moeten zijn van het inwonertal der deelnemende landen.
Vervolgens kwam er nog ,een plan uit de koker van de
Nederlandse afgevaardigde, de heer J. van de Kieft, dat
– tendeerde naar het creëren van één enkele Europese lucht-
vaartmaatschappij in de geest van de Scandinaviân Air-
lines System (S.A.S.), eventueel voorshands alleen voor
het intra-Europese verkeer, maar desnoods (,,if on exami-
nation it were found to be impossible to deal with intra-
European lines independently of the transatlantic lines”)
ook de ‘intercontinentale lijnen omvattend. In het midden
werd gelaten, naar welke criteria het aandeel van de ver-
schillende landen’ c.q. maatschappijen in deze ,,associatie”
ware te bepalen.
Uit de veelszins kritische en afwijzende reacties op al
deze voorstellen heeft de Raad van Europa’ de voor de
hand liggende conclusie getrokken, dat die voorstellen de
oplossing voor de onmiskenbaar bestaande problematiek
van de Europèse burgerluchtvaart, zoals die hierboven in
het kort werd geschetst, in de verkeerde richting zochten.
En dat veeleer – conform het o.a. van Nederlandse zijde
gehuldigde standpunt – diende te worden gespeurd naar
wegen en mogelijkheden om enerzijds ‘te komen tot een
geleidelijke vrjmaking van de lucht in Europa via een te
shiiten liberaal multilateraal verdrag betreffende de
uitwisseling van commerciële rechten en anderzijds de
samenwerking op basis van vrijwilligheid van de
luchtvaartmaatschappijen zelf
6),
met name – in he?
technische, het operationele en het commerciële vlak, te
stimuleren; Een groot winstpunt van de discussies was
mede, dat men zich beter dan voorheen was gaan realiseren,
dat er in feite een onverbrekelijk verband bestaat tussen
de intercontinentale diensten van de Europese luchtvaart-
maatschappijen en hin Europese luchtnet en dat men dit
laatste dan ook niet uit dit geheel kan afsplitsen ter ,,regu-
lering” van hogerhand dan op straffe van een fundamentele
aantasting van de totale positie der betrokken maat-
schappijen.
De nadere vraag, in welk kader men de zoëven genoemde
problemen het best zou kunnen aanvatten, met name wel
of niet onder auspiciën van de I.C.A.O. (vgl. noot 4), werd
bevestigend beantwoord. Het resultaat was ten slotte,’ dat
na een tweetal voorbereidende bijeenkomsten in 1953 en
1954 werd overgegaan tot het’ formeren van de Europese
Burgerluchtvaart Conferentie (European Civil Aviation
Conference, E.C.A.C.) als een soort Europees filiaal ‘van
de I.C.A,O. Deze nieuwe Organisatie, die in 1955 voor het
eerst bijeenkwam, heëft evenals de I.C.A.O. niet een supra-
nationaal, maar een intergouvernementeel karakter en
alleen adviserende bevoegdheden. Zij kreeg tot taak ,,to
review the development of intra-European air transport
with the object of promoting the co-ordination, the better
utilization and the orderly development of such air trans-
port”.
In een volgend artikel ‘zal worden uiteengezet, waarom
deze’ ontwikkelingis te beschouwen als een stap in de
goede richting, gezien enerzijds de dringende wenselijkheid
van een sanering op het gebied van de Europese luchtvaart-
verhoudingen en anderzijds de overwegende bezwaren, die
tegen de verschillende hierboven aangeduide ,,integratie”-
voorstellen dienen te worden ingebracht.
‘s-Gravenhage.
–
J. H. SPIEGELENBERG.
6)
Inmiddels waren een aantal Europese luchtvaartmaatschap-
pijen, waaronder de K.L.M., overgegaan tot de oprichting
van het Air Research Bureau in Brussel, bedoeld als een centrum
tot bestudering en bespreking van de mogelijkheden van
zulk
een vrijwillige samenwerking. De voôrnaamste Europese maat-
schappijen zijn thans bij dit A.R.B. aangesloten.
•
‘
Blijf bij
Lees ,,E.-S.B.’!
896 –
Een
hoog niveau van besparingen voor het wel-
zijn
van ons volk nu en in
de toekomst is drin-gend geboden. Een belangrijke maatregel om het
sparen te bevorderen zou zijn de over spaartegoe-
den ontvangen rente vrij te stellen van inkomsten-
belasting. Een dergelijke maatregel zou vooral
psychologisch een gunstige, uitwerking hebben.
Een effectiever methode om het sparen te stimu-
leren is evenwel het voor de inkomstenbelasting aftrekbaar maken van spaarbedragen tot
een ze-
ker maximum, bijv. f. 1.000 per jaar voor dc spaar-
der-belastingplichtige zelf met daarboven bijv.
f. 500 voor zijn echtgenote en voor ieder kind,
waarvoor kinderaftrek wordt genoten. Ook de
spaarder, die uitsluitend loonbelasting betaalt, zou
hiervan moeten meeprofiteren; voor hem zou de
werkgever
een
bemiddelende rol kunnen spelen.
Om het doel te bereiken, dat dit geld gedurende
een aantal jaren beschikbaar blijft voor investering, –
is het noodzakelijk, dat het enige tijd – bijv. ge-
durende 3 of ten hoogste 5 jaren – geblokkeerd
wordt. –
Belastingvrij
sparen
In vele toonaarden en bij verschillende gelegenheden is
de laatste jaren geconstateerd, dat er veel meer gespaard
zal moeten worden, willen wij het niveau, waarop wij als
volk leven, kunnen handhaven. De enorme bedragen, die
zullen moeten worden gemvesteerd in de talrijke en grote
werken, welke wij in le komende jaren in snel tempo iullen
moeten realiseren en waarvan de uitvoering gedeeltelijk
is aangevangen, kunnen slechts door sparen worden
verkregen. In de Troonrede ter gelegenheid van de opening
van de Staten-Generaal op 16 september. jl. heeft H.M. de
Koningin het nogmaals gezegd: ,,Een hoog niveau van
besparingen voor het welzijn van ons volk nu en in de
toelornst is dringend geboden”. De Regering heeft hier-
mede opnieuw beklemtoond, welk belang zij aan het
sparen hecht.
Van regeringszijde wordt thans gewerkt aan een aantal –
maatregelen ter bevordering van het sparen en van de
bezitsvorming. Gedurende de na-oorlogsè jaren heeft een
‘reeks van wettelijke maatregelen het sparen door de onder-
neming ,aantrekkelijk gemaakt. Deze maatregelen kwamen
alle neer op belastingfaciliteiten. Thans valt de aandacht
op het sparen in de gezinshuishouding. Ter bevordering
hiervan
zijn
als eerste ingevoerd de gepremiëerde spaar-
regelingen voor ambtenaren en voor jeugdige personen
van 15-21 jaar. in beide regelingen is opgenomen de
belastirigvrijdom voor de te ontvangen premie. Helaas
kunnen slechts beperkte groepen bevoorrechte personen
van deze faciliteiten profiteren, nu deze in de particuliere
spaarsfeer hun intrede doen. Wel heeft Minister-Struycken
in de toelichting op de begroting voor Binnenlandse Zaken,
Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie
aangekondigd, dat ook voor andere spaarregelingen vrij-
stelling van fiscale en sociale lasten voor werkgeversbij-
dragen zullen worden voorgesteld, maar ook deze maat-
regel is slechts van zeer geringe betekenis voor de stimu-
lering van het sp’aren in het algemeen. Gelukkig deelt, de
Minister ook mede, dat verdere fiscale.- voorzieningen
ter bevordering vah de bezitsvorming zullen worden
overwogen. Wij kunnen slechts hopen, dat hiermede het
normale sparen in zijn algemeenheid via de spaarinstellingen
eindelijk de stimulans van de belastingfaciliteiten zal
krijgen, zoals dat reeds in zo vele landen het geval is.
Welke mogelijkheden liggen hier? in het Vakblad vooi
Nederlandse Spaarbanken
1)
noemt Drs. H. te Velde drie
verschillende methoden, welke in de praktijk in het buiten-
land zijn toegepast, nI.:
de over spaartoeden vergoede rente is-vrijgesteld van
inkomstenbelasting;
de spaartegoeden zijn vrijgesteld van vermogens-
belasting;
bepaalde spaarbedragen mogen van het inkomen
worden afgetrokken en zijn dan belastingvrij.
Het minst belangrijk is ongetwijfeld de onder b genoemde –
mogelijkheid van vrijstelling van vermogensbelasting voor
spaartegoeden. Invoering hiervan zou veeleer omzetting
van andere beleggingen in spaartegoeden tot resultaat
hebben dan de vorming van nieuwe spaartegoeden te weeg
brengen. Ik zal daarom deze mogelijkheid verder buiten
beschouwing laten.
De eerstgenoemde
mogelijkheid,
om de over spaar-
•tegoeden ontvangen rente vrij te stellen van inkomsten-
belasting, lijkt mij daarentegen bijzonder belangrijk.
Weliswaar is het een feit, dat een deel van het sparend
publiek alleen loonbelasting betaalt, maar daarnaast staat
toch een belangrijk deel van ons volk, dat met een klein
of middelmatig inkomen wel in de inkomstenbela,sting valt.
Naar. de vrij algemene opvatting is het juist dat deel, dat
het het zwaarst te verduren heeft. Voor deze mensen is
ieder verlichting bijzonder welkom. Met vrijstelling van
inkomstenbelasting van de spaarbankrente zouden deze
enigszins tegemoet gekdmen worden. Voor de kleine groep
met grote inkomens zal weliswaar deze vrijstelling het
meeste profijt opleveren, maar, indien men het vrijgestelde
bedrag beperkt tot bijv. f. 300 per jaar, wordt dit niet
buitensporig. De drang om grote kapitalen aan andere,
beleggingen om te zetten in een spaarbanktegoe wordt
dan vermeden. – –
‘) Drs. H. te Velde: ,,Spâren met fiscale faciliteiten”, Vak-
blad voor Nederlandse Spaarbanken d.d. 31 oktober 1957.
89
Er is evenwel nog een zeer belangrijke factor, die te vaak
over het hoofd gezien wordt, maar waarvan iedere spaar-
bankdeskundige de grote betekenis slechts zal kunnen
beamen. Dit is de psychologische uitwerking van een
dergelijke maatregel. Hoe weinigen van de kleine spaarders
beseffen, dat zij ook thans geen (inkomsten) belasting over
de ontvangen rente betalen? Het bedrag hiervan is immers
veelal veelte gering. Aan de lokettenvan onze spaarbanken
komt zeer vele malen de vraag naar voren: ,,Moet ik nu
belasting betalen van mijn spaargeld?”. De vragers weten
zelf meestal niet, welke belasting zij bedoelen en of zij deze
over het kapitaal of over de rente zouden moeten betalen.
De kleine man kent alleen maar ,,belasting” en uit angst
hiervoor houdt hij ôf zijn spaarduitjes vaak in de oude
kous thuis ôf hij maakt alles direct op. Dat nog enorme
bedragen werkeloos in linnenkasten en asladen verborgen
liggen, lezen wij geregeld in de krant, als er bij brand geld
verloren is gegaan. Maar heel duidelijk bleek dit ook, toen
tegen de algemene verwachting in direct na de ramp van
februari 1953 in Zeeland het geld naar de spaarbanken
toevloeide in,plaats van te worden opgenomen voor aan-
schaf van verloren gegane goederen. Als ,,men” wist, dat
men geen ,,belasting” behoefde te betalen over zijn spaar-
geld (en ook niet over de rente), zou dit ongetwijfeld een
bijzondere stimulans blijken te zijn niet alleen voor het
activeren van nu werkeloos liggend geld door storting bij
spaarbanken maar ook voor het sparen in werkelijke zin
door grote groepen van de bevolking, die dit nu bewust
nalaten, omdat het anders toch maar voor de ,,belas-
ting” is.
De derde methode om spaarbedragen tot een zeler
maximum voor de inkomstenbelasting aftrekbaar te maken
is zonder twijfel de meest effectieve. De mogelijkheid
om door spaarzaamheid door een extra voorzichtig
beheer van het inkomen, een belangrijke premie in de vorm
van belastingvermindering te kunnen verdienen zal velen
er toe brengen de eisen wat lager te stellen of er toe bewegen
door wat harder te werken dit sparen mogelijk te maken.
Deze methode is evenals de hierboven besproken vrij-
stelling van inkomstenbelasting van de rente over spaar-
gelden in verschillende landen van West-Europa toegepast.
Ook in dit geval komt de vraag naar voren, hoe de spaarder,
die uitsluitend loonbelasting betaalt, hiervan kan hiee-
profiteren. Hierbij zal -de werkgever een bemiddelende rol
kunnen spelen. Indien de werknemer opdracht geeft
periodiek een zeker bedrag over te maken naar een spaar-
instelling ten gunste van zijn belastingvrije spaarrekening,
kan bij de berekening van de loonbelasting hiermede
eenvoudig rekening worden gehouden. Naar mijn mening
kan het feit, dat dan wellicht het over te maken bedrag
tevoren zou moeten worden vastgesteld, slechts als een
voordeel beschouwd worden. De regelmaat in het sparen
is zowel voor de spaarder als voor de spaarinstelling (met
daarachter de Overheid, aan wie immers vrijwel alle aan de
spaarinstellingen toevertrouwde gelden ter leen gegeven
worden) van groot belang.
Over de hoogte van het bedrag, dat op deze wijze aftrek-
baar voor de inkomstenbelasting gemaakt zou moeten
worden, kan men natuurlijk van menirig verschillen. Een
uitgangspunt lijkt mij bijv. f. 1.000 per jaar voor de
spaarder-belastingplichtige zelf met daarboven bijv. f.
500
voor zijn echtgenote en voor ieder kind, waarvoor kinder-
aftrek wordt genoten.
898
–
4′
Om het doel te bereiken, dat dit geld gedurende een
aantal jaren beschikbaar blijft
–
voor investering, is het
noodzakelijk, dat het enige tijd geblokkeerd wordt. Tegen-
over het fiscale voordeel voor de belastingplichtige staat
dus het nadeel, dat deze spaarbedragen gedurende een
zeker aantal jaren niet teruggevraagd kunnen worden. De
periode van blokkering zou m.i. niet zo lang moeten zijn,
dat deze voor velen prohibitief zou zijn. Een blokkering
gedurende 3 of ten hoogste
5
jaren lijkt lang voldoende.
Wellicht ware te overwegen om in uitzonderingsgevallen,
zoals
bijv.
overlijden van de spaarder-belastingplichtige
of van een der gezinsleden, een opheffing van de blokkering
toe te staan.
Het feit ligt er, dat het sterk progressieve tarief van onze
inkomstenbelasting degenen met de hoogste inkomens het
meest zal doen profiteren van een regeling als hierboven is
geschetst. Maar het is immers de opzet het sparen aan te
moedigen. Deze kleine groep van grote belastingbetalers
zal dus sterk geneigd zijn een zo groot mogelijk spaarbedrag
af te zonderen, waardoor de opzet bereikt wordt. Daar-
naast staat de tussengroep met inkomens van f. 6.000 tot
f. 20.000. Deze groep heeft het thans veelal zeer moeilijk
•
en het is voor velen hieruit bijna onmogelijk spaarbedragen
van enige betekenis over te leggen, hoewel juist deze groep
van nature bijzonder tot sparen geneigd is. Voor deze groèp
zou een aftrekbaar maken van spaarbedragen voor de
belasting en zeer welkome hulp zijn en een extra aan-
sporing om het uiterste te doen om tot sparen te komen.
Ook voor de groep jonge, nog ongetrouwde mensen zou
een dergelijke maatregel een grote prikkel zijn tot sparen.
Sparen van geld, dat zij bij de inrichting van een woning
of een bedrijf na enkele jaren erg goed kunnen gebruiken.
Fiscale faciliteiten brengen uiteraard offers voor de
Schatkist met zich mede. Maar vooral in het geval, dat
alleen de rente over spaarsaldi belastingvrj wordt gemaakt,
zal dit offer al zeer gering zijn. Maar ook in het geval,
dat een zeker spaarbedrag jaarlijks voor de inkomsten-
belasting afgetrokken mag worden, zal het pifer voor de
Schatkist gemakkelijk te dragen zijn, indien men daartegen-
over in aanmerking neemt, dat met deze sterke prikkel
ongetwijfeld belângrijke bedragen extra via de spaar-
instellingen voor investeringen beschikbaar komen. En
deze bedragen zijn absoluut noodzakelijk, nu en in de
toekomst.
Wellicht zal men opmerken, dat de kans niet denkbeeldig
is, dat men bedragen zal overboeken van bestaande spaar-
rekeningen naar belastingvrije spaarrekeningen om op
deze wijze een voordeel in devorm van belastingverminde-
ring te verkrijgen. Ongetwijfeld zal dit in zekere mate
geschieden. Maar niet uit het oog mag worden verloren,
dat men hiermede zijn geld gedurende een aantal jaren
vastiegt. Men zal deze consequentie goed moeten over-
wegen alvorens men zo iets doet. Bovendien kan dit maar
zeer beperkt plaatsvinden. In West-Duitsland, waar men
dit systeem sinds 1948 toepast, zijn de ervaringen in deze
hoopgevend. –
Moge de Regering, zoekend naar de bronnen, waaruit
de miljarden zullen moeten lomen, welke nodig zijn om
de toekomst van ons land economisch te verzekeren, ernstig
overwegen eindelijk het sparen actief te bevorderen door
de prikkel van zekere belastingfaciliteiten.
Hilversum.
Mr. G. H. FUHRI SNET}ILAGE.
De hoofdzaken van het compromis in de Ame-
rikaanse handelspolitiek kunnen als volgt worden
samengevat: het Congres gaf zijn goedkeuring aan
een verlenging van de Reciprocal Trade Agree-,
ments Act met een termijn van vier jaren, terwijl
de President wordt gemachtigd gedurende deze
termijn tarieven te verlagen met maximaal 20
pCt. Deze verlaging mag niet meer dan 10 pCt.
per jaar bedragen; wel echter
–
en zulks in te.
genstelling tot de tot nu toe gevolgde procedure
– mag de President nog in het laatste van de ko-
mende vier jaren tot een reductie met 20 pCt. be-
sluiten. Deze reductie zal dan eerst na het ver-
strijken van de geldigheidsduur van de wet volle-dig in werking treden. Schrijver beziet deze jong-
ste verlenging van de Reciprocal Trade Agree-
ments Act vanuit verschillend standpunt. Al naar
gelang het ingenomen standpunt valt het oordeel
verschillend uit, hetgeen ook het geval is indien
men een onderscheid maakt tussen de beoordeling
op korte termijn en die op lange termijn.
Het compromis
in de
Amerikaanse
handelspolitiek
In het begin van’dit jaar werden in een beschouwing over
de Amerikaanse handelspolitiek de vooruitzichten voor.
1958 geanalyseerd
1).
De conclusie waartoe deze beschou-
wing leidde was vrij somber. De Regering Eisenhower had
juist haar plannen ten aanzien van de Wet op de Weder-
zijdse Handelsakkoorden gepubliceerd. Daarin werd voor-
gesteld deze wet met een termijn van vijf jaren te verlengen,
gedurende welke de President tot tariefsverlagingen van
maximaal 25 pCt. van de bestaande rechten zou mogen
overgaan. Daartegenover echter bleken de protectionisti-
sche stromingen aan kracht te hebben gewonnen. De kans
op een verwezenlijking van het regeringsprogramma leek
dan ook gering en zo dit programma gerealiseerd zou
worden, scheen de kans groot, dat dit gepaard zou gaan
met niet onaanzienlijke concessies aan de protectio-
nisten.
De strijd was heftig en op het eerste gezicht lijkt het
resultaat dan ook bevredigend. Het Congres gaf zijn goed-
keuring aan een verlenging van de Reciprocal Trade Agree-
ments Act met een termijn van vier jaren, terwijl de Presi-
dent wordt gemachtigd gedurende deze termijn tarieven te
verlagen met maximaal 20 pCt. Deze verlaging mag niet
meer dan 10 pCt. per jaar bedragen; wel echter – en
zulks in tegenstelling tot de tot nu toe gevolgde procedure
– mag de President nog in het laatste van de komende
vier jaren tot een reductie met 20 pCt. besluiten.
–
Deze
reductie zal dan eerst na het verstrijken van de geldigheids-
duur van de wet volledig in werking treden.
Aldus kunnen de hoofdzaken van het compromis worden
samengevat. De termijn van vier jaren vormt het gemiddelde
tussen de
vijfjaarsperiode,
welke door de Regering werd
voorgesteld en door het Huis van Afgevaardigden ‘goedge-
keurd en de termijn van drie jaren met slechts 15 pCt.
tariefsverlaging, waartoe de Senaat het voorstel terug-
bracht.
Men kan deze jongste verlenging van de Reciprocal
Trade Agreements Act uit verschillend standpunt bezien.
Voor de Regering Eisenhower betekent het resultaat dan
wel geen volledig succes, maar toch zeker een zeer bevredi-
gend resultaat. Ernstige weerstanden werden overwonnen.
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 20 februari 1958.
De verlenging met vier jaren overtreft alle voorgaande; deze
bedroegen nl. maximaal drie jaren. Bovendien werd op-
nieuw ruimte geschapen voor verdere tariefonderhandelin-
gen. Als zodanig kan het resultaat dan ook met de woorden
van de Minister van Handel, Sinclair Weeks, worden aan-
geduid als ,,het beste tot nu toe”.
Van internationaal standpunt bezien is er reden tot
tevredenheid, niet tot juichen. Ten opzichte van voorgaande
jaren is er een verbetering te constateren, zij het, dat de
handelspolitieke beweeglijkheid van de Verenigde Staten
beperkt
blijft.
Er blijft een vaste marge, hoewel deze is
verbreed. De reciprociteit wordt gehandhaafd, evenzeer
als alle overige beperkende bepalingen van de ,,escape
clause” etc. Anderzijds dient evenwel ook overwogen te
worden, dat de -Verenigde Staten binnen het kader van het
Reciprocal Trade Agreements Program in het verleden
aanzienlijke concessies hebben verleend, waartegenover
tegenprestaties staan. die ten gevolge van de nog steeds
resterende restricties op de dollarinvoer vaak niet ten volle
tot hun recht komen.
Bepaald onbevredigend is het resultaat indien men dit
in een ruimer verband stelt, zoals bijv. Raymond Vernon
dit deed
2).
Deze auteur beziet de Amerikaanse handels-
politiek tegen de achtergrond van de algemene politieke
constellatie en’constateert, dat in de loop der na-oorlogse
jaren de Verenigde Staten het leiderschap van de Westelijke
wereld op het terrein van de handelspolitiek hebben ver-
loren. De Regering bleef in gebreke wat betreft de aanpas-
sing van de handelspolitiek aan de gewijzigde omstandig-
heden. Daarbij wijst Vernon op het herstel van Europa,
gepaard gaande met een liberalisatie van het handeisver-
keer, de toenemende concurrentie van Europese landen op
de wereldmarkt, de invloed van de Westeuropese integratie
en ten slotte bp de steeds groter wordende betekenis van
economische factoren in de strijd tussen Oost ep West.
Vernon verbindt enige zeer ver strekkende conclusies
aan zijn betoog. In dit kader zij slechts zijn conclusie
vermeld, dat onder de huidige omstandigheden het rege-
ringsvoorstel tot verlenging van de Wet op de Wederzijdse
2)
,,Trade policy in ‘crisis”, Princeton University, Princeton New Jersey, maart 1958.
–
899
–
•’
Handelsakkoorden, als een minimum programma moet
worden beschouwd. De wereld zal door de aanvaarding
van de regeringsvoorstellen – zo betoogt Vernon – nau-
welijks overtuigd worden van de ernstige wil van de
Verenigde Staten om voortgang te maken met de afbraak
vaii de belemmeringen, die de internationale handel in de
weg staan. Daarvoor zou meer nodig zijn. Met name valt’
dan te denken aan het loslaten van de strikte reciprociteit,
het opheffen van de beperkingn, die clausules als de
,,escape clause” inhduden en bovenal ook aan het uit-
schakelen van de overwegende invloeden, die van de
onderscheidene belangengroeperingen uitgaan.
Aldus kan men, al naar gelang het ingenomen standpunt,
een variërend oordeel vellen. Dat is ook het geval indien
men een onderscheid maakt tussen de beoordeling op korte
• termijnèn die op lange termijn. Het compromis, dat tot
• stand kwam, kon alleen worden behaald ten koste van be-
paalde concessies aan de protectionistische stromingen, die
ofwel niet in de wet zelf tot uitdrukking komen, dan wel
niet van ogenblikkelijke betekenis zijn.
Tot nu toe stond het de President vrij, aanbevelingen
van de Tariff Commission, welke betrekking hebben op
een tariefsverhoging op basis van de ,,escape clause”, naast
zich neer te leggen. In veel gevallen hebben de Amerikaanse
• presidenten van dit recht gebruik gemaakt. Thans echter
is de wet dusdanig geamendeerd, dat het Congres de be-
voegdheid krijgt een weigering van de President om tot
een tariefsverhoging over te gaan te niêt te doen. Voor een
dergelijk besluit evenwel is een tweederde meerderheid in
beide Kamers nodig. Deze tweederde meerderheid zal
vermoedelijk een ernstig struikelblok vormen en verhin-
deren, dat het Congres een beslissing van de President
overstemt. Van een direct gevaar is dan ook geen sprake.
Op langere termijn echter valt te vrezen voor de gevôlgen,
die uit het geschapen ,precedent kunnen voortvloeien.
In de loop der jaren zijn vele beperkende bepalingen in
de Reciprocal Trade Agreements Act ingevoerd, die bij de
respectieve verlengingen veelal werden verscherpt en uit-
gebfeid. De ,,escape clause” zelf vormt daar een duidelijk
voorbeeld van. Een der bezwuiren, die juist tegen de ver-
•lenging van
1958
valt aan te voeren, vormt de bepaling,
dat bij toepassing van de ,,escape clause” de rechten niet
alleen kunnen worden verhoogd tot het niveau van
1945,
zoals tot nu toe het geval was, maar zelfs tot het veel ‘
hogere borspronkelijke niveau van 1934.
Eenzelfde ontwikkeling neemt men waar bij het in
1955
opgenom
en ,,national security amendment”. Deze clausulè
wordt thans aanmerkelijk versterkt, door o.a. de werkloos-
heid als een factor van doorslaggevende betekenis bij een
beroep op deze uitzondering aan te merken.
• Het is op deze wijze, dat de ernstigste afbreuk wordt
gedaan aan de in principe liberale opzet van de Wet op de
Binnenkort
–
verschijnt weer een
SPECIAAL NUMMER
1
van
1
_J
Wederzijdse Hanlelsakkoorden. Daarbij’ dient te worden
opgemerkt, dat langs deze weg wellicht nog meer’ afbreuk
wordt gedaan aan de belangen van de intërnatibnale handel,
dan door de directe beperkingen, die inde Wet zelf worden
gesteld. De protectionistische’invloeden,. die langs zijwegen
binnendringen, versterken’ het gevoel van onzekerheid in
de verhouding tussen de Verenigde Staten en de bevriende
naties.. De verscherping van de ontsnappingsclausules be-
dreigt in toeneinende mate ieder succes op de Amerikaanse
markt, waar een steeds ruimer gelegenheid wordt geboden
om bij het binnendringen van de niet-Amerikaanse con!
currentie een beroep te doen op een der uitzondëringsbe-
palingen. Indien het Congres er in latere jaren in zou slagen
‘de beperking ten aanzien van zijn bevoegdheid om een
besluit van de President te niet te doen, op te heffen, dan
zou ten slotte het gehele fundament waarop de Wet op
de Wederzijdse Handels’akkoorden berust ineen vallen.
Ten slotte nog een enkel woord over de eerder aange-
duide concessies aan het protectionisme, die niet in de Wet
zelf werden opgenomen. Enkele weken. nadat President
Eisenhower de Wet tot verlenging van . de Reciprocal
Trade Agreements Act had ondertekend, kondide de
Regering een besluit af, waarin de contingentering van de
invoer van lood en zink werd bekend geaakt. Het eertijds
door de Tarief Commissie ingediende voorstel tot verho-
ging van de rechten en de gelijktijdige contingentering van
de invoer van deze beide produkten werd door de President
verworpen. Ter compensatie werd toen een voorstel inge-
diend, dat de subsidiëring van de produktie van deze
grondstoffen beoogde, welk voorstel echter geen genade
kon vinden in het Congres. Ten slotte heeft de Regering
toe moeten geven aan de.drang tot bescherming en heeft
zij besloten de invoer van lood en zink te beperken tot
80 pCt. van de gemiddelde invoer in de jaren 1953 tot 1957
(de Tariff Commission .stelde indertijd een beperking tot
50 pCt. voor). Landen als Mexico, Peru, Australië en Ca-
nada zullen hierdoor ongetwijfeld zwaar worden getroffen:
Aan de betekenis van de verlenging van de Reciprocal
Trade Agreements Act doet deze nieuwe maatregel, die
ongetwijfeld te rekenen valt tot de concessies, die moesten
leiden tot de goedkeuring van de regeringsvoorstellen door
het Congres, ernstig afbreuk..
Hetzelfde geldt ook voor de stilte, die wederom is inge-
treden rond de ratificatie van de Overeenkomst inzake de
Organisation for Trade Cooperation (O.T.C.). Zolang de
Verenigde Staten niet hun definitieve goedkeuring hechten
aan deze overeenkomst, zal het Çeneral Agreement on
Tariffs and Trade de zo noodzakelijke versterking ontberen.
Juist nu het totstandkomen van de E.E.G. en het onderzoek’
naar haar , verhoudingen ten opzichte. van derde landen
een zo voornaam onderdeel uitmaakt van de werkzaam-
heden van, het G.A.T.T., is dit’te betreuren. Het zwijgen
omtrent de O.T.C. geeft opnieuw aanleiding tot twijfel aan
de oprechte wil . van de Verenigde Staten om te komen
tot een verruiming van de wereldhandel. Ongetwijfeld is
deze wil bij de Regering aanwezig. De parlementaire pro-,
cedure echter doet veel gewicht toekomen aan’. bepaalde;
relatief vaak niet grote, groeperingen, die de verwezen-
lijking van het regeringsprogramma tegenhouden. De
verdere ontwikkeling van het handelspolitieke beleid van
de Verenigde Staten zal vooralsnog van de. gezindheid
van deze groeperingen afhankelijk
blijven.
Zolang zich’
geen ernstige economische terugslag voordoet lijkt evenwel
een zeker èvenwicht te zijn bereikt.
-•
Wassenaar.
Dr. N. FRANRËN.
900
t.
EKBESPREKINGE
De verantwoordelijke maatschappij.
Veertig jaren christelijk-
– social&ondernemersa’rbeid, 191 8-1958. In opdracht van
het Verb6nd van Protestants-Christelijke Werkgevers
in Nederland uitgegeven door T. Wever te Franeker.
Verschenen in de Christelijke Nationale Bibliotheek,
370 blz., f. 14,50.
Het wordt meer en meer gebruikelijk, dat verenigingen,
• ondernemingen en andersoortige organisaties bij een
terugblik op een x-jarig bestaan de feestviering niet meer
kracht bijzetten door een gedenkboek in de geijkte vorm,
doçh in tegenstelling daarmee het jubileum gaan zien als
een goede gelegenheid om een aantal auteurs hun visie te
doen geven op de betekenis van de jubilerende organisatie
voor het maatschappelijk bestel. Dat een organisatie als
het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in
Nederland.deze vorm heeft gekozen voor het gedenkboek
ter gelegenheid van haar veertigjarig bestaan, mag men als
/ een min of meer vanzelfsprekende, maar toch daarom niet
minder gelukkige omstandigheid beschouwen. Vanzelf-
sekend kan men deze vorm in dit geval achten, omdat een
vakorganisatie toch eigenlijk niet zozeer betekenis heeft
om zichzelfs wil, doch veeleer moet worden gezien in haar
relatie tot de maatschappij waarin zij werkt, zodat een
principiële bezinning te dien aanzieh als het ware voor de
hand ligt. Gelukkig kan men deze keuze achten, omdat
in plaats van een toch doorgaans ‘wat dorre historische
verhandeling over activiteiten uit het verleden, vergade-
ringen en besluiten – dit alles ‘verlucht niet de gebruikelijke
reeks prenten, die de lezer voert van een primitief gebouwtje
ën een Wachter wankele tafeltjes”zetelend bestuur naar
een culminatiepunt van Kurhausvergaderingen, waar zelfs
ministers verschijnen – nu een opstellenbundel beschikbaar
is gekomen, waarin de plaats van de protestants-christelijke
werkgeversorganisatie in het maatschappelijk leyen vanuit
vele gezichtshoeken wordt bezien. . –
Uitgangspunt voor deze bundel vormt de door de Wereld-
raad van Kerken in 1948 omschreven verantwoordelijkheid
van de mens jegers God en zijn naaste, welke verantwoor
–
delijkheid steunt op hët streven naa’r het juiste evenwicht
tussen persoonlijke vrijheid en gemeenschapsbesef. Daar-
mee is al direct principieel stelling gekozen ten aanzien vân
de economisch-politieke vragen van onze tijd; eensdeels
vloeit hieruit immers een
afwijzing
voort van het socialisme,
omdat dit onvoldoende perspectieven biedt voor de vrije
ontplooiing van het individu in het economische leven,
andeideels wordt ook het liberalisme niet aanvaardbaar
geacht, omdat dit niet is doortrokken van een gemeen-
schapsgezindheid, die kenmerkend is voor de verant-
woordeljke maatschappij. Deze middenpositie kiezend
pogen de verschillende auteurs vanuit Bijbelse normen te
komen tot nadere cncretisering van de richtlijnen voor
het verantwoordelijke handelen in onze maatschappij.
Over de vraag, of zulks zonder meer moeljk is, wordt
in protestantse kring tegenwoordig zeer verschillend geoor-
deeld. De Bijbel is immers voor alles een heilsboodschap en
aangezien deze op uiteenlopende wijzen wordt geïnter-
preteerd, vloeien ‘daaruit allerlei meningsverschillen voort
6s,’er de betekenis van de Bij belse beginselen voor de heden-
daagse maatschappij. Bovendien was de economische en
sociale orde in het Israël van talloze eeuwen terug van een
zo totaal ander karakter dan die van thans, dat de vera
taling van Bijbelse denkwijzen in hedendaagse begrippen
en opvattingen ook mede hierdoor wordt bemoeilijkt.
Achten sommigen op grond hiervan de overbrugging van
de distantie in’tijd en plaats elliaast onmogelijk, anderen –
zoeken naar een ‘formulering vân Bijbelse beginselen, die
zich ook voor de oplossing van contemporaine vragen
Platen toepassen. Vanuit deze laatste geestesgesteldheid is de
voor ons liggende bundel opstellen geschreven; de auteurs -.
pogen ieder op hun terrein de maatschappelijke houding
van de Christen in deze tijd te bepalen.
In totaal vijftien opstellen omvattend, is de bundel in
vijf delen onderverdeeld, waarbij achtereenvolgens aan de
orde komen: de achtergronden van de christelijk-sociale
beweging, de verhouding tussen mens en medeniens, eerst
in de onderneming,
–
vervolgens in de maatschappij en
ten slotte in het wereldgeheel, terwijl het laatste gedeelte
een terugblik geeft op veertig jaren christelijk-sociale
ondernemersarbeid. Hoewel niet alle
bijdragen
zich in dit
schema laten vangen, heeft het toch het voordeel dat men
ziet hoezeer gestreefd is naar een logische opbouw, waarbij
eerst de grondslagen van de christelijk-organisatorische
beweging worden behandeld en daarna de toepassing
daarvan op een steeds breder terrein aan de orde komt. Ech-
ter moet men het een bezwaar achten, dat in deel T alleen
maar twee theologen aan het woord komen, waardoor de
behandelingswijze ip dit gedeelte zich nogâl onderscheidt
van die van de overige delen. Intussen accentueert dit nog
het feit, dat de stap van levensbeschouwelijke begin-
selen naar de praktijk (dus van deel 1 naar de volgende
delen) een zeer moeilijke is, een probleem dat eigenlijk in
alle bijdragen om de hoek komt kijken. Dientengevolge
ontsnappen ook niet alle auteurs aan het hiermee verbôrden
gevaar, dat men aan graag gewenste, doch zeer menselijke
zaken kracht poogt bij te zetten door gebruikmaking
van bepaalde Bijbelteksten, die zich toch eigenlijk op’
een hoger doel richten. Ook de soms irriterende gewoonte
om na een overigens zakelijk gehouden redenering naar
een hooggestemde,’plechtige slottirade toe te werken, moet
in dit verband worden gesignâleerd. Maar over het alge-
meen is het gehalte van de opstellen wel zodanig, dat
men dit gevaar weet te ontwijken en vâak wordt in een
betoog een werkelijk organische samenhang tussen levens-
beschouwing en praktisch handelen aangetoond.
Van deel Fmoet vooral het opstel van Prof. Schippers
worden genoemd, dat in eenvoudige taal een fundamentele
plaatsbepaling tracht te geven van de christelijk-sociale
organisaties. Daarbij komt uiteraard ook het probleem
van de verzuiling aan de orde, waarbij het opvalt hoezeer de-
ze verzuiling ook op praktische gronden wordt verdedigd:
Bij deel II, dat dus handelt ôver de menselijke verhou-
dingen binnen de onderneming, gaat onze voo’rkeur in het
bijzonder uit naar het doof.
Prof. Van der Kooy geschreven
opstel over de figuur van de ondernemer. Het is een lucide
literatuurbespreking, waarin de auteur de ontwikkeling
van de gedachten over de ondernemersfunctie op zeer
logische wijze aan het oog voorbij doet gaan. Minder
overtuigend is de bijdrage van Prof. Van Riessen, omdat
dit opstel te veel uitspraken bevat als deze: ,,Wie de arbeid
als een roeping ziet in het licht van de scheppingsopdracht,
zal altijd wel werk vinden”. Ook al plaatst men een derge-
lijke uitlating in het verband van de verdere tekst, dan no
kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat dit een
in wezen nietszeggende oplossing is voor een zo moeilijk
probleem als dat van de conjuncturele en structurele
werkloosheid.
901 –
Deel III, dat de titel draagt: ,,Mens en medemens in de
maatschappij”, bevat een zeer lezenswaardig artikel van
Prof. Borst over de bedrjfsorganisatie. Daarin wordt de
stelling ontwikkeld, dat men de p.b.o. vanuit tweeërlei
oogpunt kan bezien, nl. vanuit de gezindheidsgedâchte
en vanuit de machtsgedachte. Het is duidelijk wat hier
bedoeld wordt; tegenover elkaar worden gesteld de denk-
beelden van hen, die de bedrijfsorganisatie willen zien als
een poging tot het vestigen van een werkelijke gemeenschap
tussen werkgevers eit werknemers, en de opvattingen van
hen, die de p.b.o. beschouwen als een instituut, waarbinnen
de machtsstrijd tussen de arbeid en het kapitaal nieuwe
vormen kan aannemen. Borst laat duidelijk zien hoe
gezindheidsljn en machtslijn in de bedrijfsorganisatie voor
de schijn misschien wel eens kunnen samenvallen, doch in
•
wezen toch ver uit “elkaar lopen. Wellicht idealiseert de
auteur de gezindheidsgedachte in de p;b.o. al te zeer –
zo wordt
bijv.
het gevaar van een gemeenschappelijk
machtsfront van samenwerkende werkgevers en werk-
nemers tegenover de consumenten (vergeten groepen e.d.)
weliswaar niet over het hoofd gezien, maar toch onder-
•
schat – doch dit neemt niet weg, dat deze beschouwing
over de p.b.o. een van de meest belangwekkende is van
de laatste tijd.
Uit dit gedeelte moeten voorts worden genoemd het arti-
kel van Prof. Koyck over machtsvorming en mededinging,
alsmede het betoog van Dis. De Pous over aanvaardbare
inkomensverdeling. Ofschoon deze laatste bijdrage mis-
• schien wat overladen is, omdat de auteur het zo lastige
probleem van de inkomensverdeling vanuit te veel gezichts-
punten heeft willen benaderen, heeft dit stuk toch’ vooral
betekenis om de zeer fundamentele beschouwing, die
daarin wordt gegeven over de N.V.V.-publikatie ,,Wenkend
perspectief”. Deze beschouwing is er een prachtig voorbeeld
van hoe men vanuit’een theoretisch beginsel redenerend
(i.c. Marshalls onderscheid tussen ,,opportunity-cost” en
,,disutility cost”) kan komen tot een inimanente kritiek
op onvoldoende doordachte economisch-politieke op-
vattingen.
Wij gaan verder voorbij aan twee lezenswaardige artikelen
over belastingstructuur en over sociale zekerheid om dan bij
deel IV te komen, dat da interpersonele relaties vanuit het
mondiale aspect tracht te benaderen. Iit gedeelte is mi.
het minst bevredigend. Het artikel van Prof. De Gaay
Fortman is te zeer een opsomming geworden van de activi-
teiten van allerlei organisaties, die zich met de hulp aan
onderontwikkelde gebieden bezig houden, zonder dat het
probleem als zodanig uit de verf komt. Ook de bijdrage
van Mr. Meynen is, naar mijn gevoel, niet geheel geslaagd,
met name niet omdat op enkele punten een weinig op zijn
plaats zijnde poging wordt gedaan om het hogere van het.
bovenzinnelijke te verbindeh met het lagere van het triviale,
menselijke handelen. Wat er bijv. van te zeggen als de
spaarzaamheid van de Nederlander wordt voorgesteld
als een streven om ,,evenwicht te vinden tussen godsver-
trouwen en het verantwoordelijkheidsbesef om naar eigen
kunnen voor de toekomst te zorgen en anderen te helpen,
hetzij door
vrijgevigheid,
hetzij door het uitlenen van het
vermogen”? Alleen al de combinatie vrijgevigheid en
uitlenen doet hier wonderlijk aan. Ook gaat het mi. te
ver, om de drastische importrestricties en prohibitieve
invoerrechten uit de jaren dertig ,,onchristelijk” te noemen,
want het werkloosheidsargument, dat hier toch in hoofd-
zaak speelde, kan men op deze wijze niet afdoen.
Het slothoofdstuk. van de hand van Prof. Wieringa
geeft dan tocfr nog uiteindelijk een zekere terugblik op het
wel en wee van het jubilerende Verbond. Over het algemeen
blijken dè vooroorlogse jaren niet zo voorspoedig te zijn
geweest; organisatorische, moeilijkheden en de zelfs in
Calvinitische kringen veelvuldig voorkomende twijfel of
een eigen werkgeversorganisatie principieel wel noodzake-
lijk was, stonden de groei in de weg. Men is over deze
moeilijkheden heen gekomen en thans heeft het Verbond
een positie bereikt, die telt in het maatschappelijk bestel
van ons land. Van meer betekenis is echter, dat het hier
niet alleen gaat om de vanielfsprekende plaats, die een
niet onbelangrijke machtsgroepering toekomt, doch dat
men de betekenis van deze positie ook waarachtig en
aanvaardbaar weet te maken door een eigen geluid te doen
horen. Het gedenkboek is hiervan een genoegzaam bewijs
en men kan het Verbond dan ook zeker geluk wensen
met deze erfenis van een jubileum.
‘s-Gravenhage.
J. E. ANDRIESSEN.
Mr. A. J. Haaknian: Rechtspraak bedrjjj’sorganisatie.
De
wetten administratieve rechtspraak en tuchtrechtspraak
bedrijfsorganisatie. N. Samsom N.V., Alphen aan den ‘
Rijn
1957,
223 blz., f. 14,90.
Te weinig aandacht heeft het bedrijfsleven voor de
merkwaardige rechtsontwikkeling die zich ten ‘opzichte
van het organisatiewezen voltrekt. Er wordt pionierswerk
verricht, nieuwe begrippen worden gevormd; dit alles in de
worsteling om gezag en vrijheid, om recht en belang. Tot
dusver geldt o dit gebied voor de meeste ondernemers:
bij ons,’over ons, zonder ons. Daarom vragen wij bijzonde-
re aandacht voor het hierboven vermelde handboek van de
Amsterdamse advocaat Mr. A. J. Haakman. Het is een
commentaar op de wet houdende idministratieve recht-
spraak bedrjfsorganisatie en de wet houdende tucht-
rechtspraak bedrjfsorganisatic, beide van 1954.
Voorbeelden: het orgaan van een bedrijfschap weigert
op kennelijk onredeljke wijze een vergunning; een bedrjfs-
tuchtcollege legt op kennelijk onredelijke
wijze
een boete
op. Kan de benadeelde tegen deze behandeling bescherming
zoeken bij de rechter? Zo ja, welke en in welke mate? Men
zou kunneb zeggen dat dit alleen van belang is voor degenen
die met de p.b.o. te maken hebben. Dat is echter al een
groot deel van het
bedrijfsleven
en de betekenis van dit
nieuwe recht strekt verder: de begrippen die hier worden
gevormd zullen
ongetwijfeld
ook een rol spelen bij de
bescherming van het individu ‘in andere verhoudingen.
Het gaat er om, bij een steeds uitbreidende bemoeiing van
privaatrechteljke en publiekrechtelijke organen de enkeling
te vrjwaren voor willekeur en ander onrecht. Wij hebben
de indruk dat deze rechtsontwikkeling voor velen onbekend
is. Over verschifien tussen civiele, administratieve en tucht-
rechtspraak bestaan slechts vage voorstellingen. Welke
verandering• zich voltrekt zodra deze regelingen publiek-
rechtelijk worden, kan slechts door weinigen worden
geformuleerd.
Het werk van Haakman is dus pionierswerk. Spelling
en formulering kenmerken zich door grote nauwkeurigheid
(typisch voorbeeld: Haakman schrijft niet S.E.R., maar
S.-E.R.). Er zijn meer loffelijke eigenschappen: het werk
is sober, glashelder en allerminst oppervlakkig.’
Een der kernpunten van de administratieve rechtspraak
is de verhouding tussen rechter en administratie (bestuur).
Het bestuursorgaan moet zich vrij kunnen bewegen, anders
kan het niet besturen, en de enkeling moet zich op de
902
rechter kunnen beroepen. Zal de rechter zich dan niet op
de stoel van de administratie zetten? Haakman gaat tot in
details na hoe een oplossing werd verkregen. In dit verband
volgen uiteenzettingen omtrent de ,,in het algemeen rechts-
bewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur”,
zoals fair play, zorgvuldigheid, zuiverheid van oogmerk,
evenwichtigheid, rechtszekerheid. Zonder in het beleid van
het bestuurslichaam te treden, moet gewaakt worden tegen
gemakzucht, willekeur, foul play.
Wanneer wij deze voor de publiekrechtelijke bedrijfs-
organisatie ingevoerde wetten via Haakmans commentaar
nader bezien, komt de vraag op of niet langzamerhand de
pri’aatrechtelijke bedrijfsorganisatie achterop komt. Is de
rechtsbescherming der burgers bij alle vrje organisaties
voldoende verzekerd? Het zou te overwegen zijn om voor
de privaatrechtelijke organisaties, hetzij per bedrijfstak
hetzij landelijk, een soortgelijke administratiefrechteljke
instantie te scheppen als wij in het College van Broep
voor het Bedrijfsleven voor de p.b.o. bezitten.
Deze opmerking strekt echter verder dan een recensie
van Haakmans boek. Wij vinden het een voortreffelijk
pionierswerk. Nog één opmerking. Op blz. 190-197 wordt
gesteld dat de bestuursleden van een publiek orgaan nooit
lid van een aldaar functionerend tuchtgerecht mogen zijn
en als zodanig steeds zullen moeten worden gewraakt. Dit
is m.i. te absoluut. Er zijn
bedrijfstakken
waar algemeen
geaccepteerde, onafhankelijke figuren zowel in het bestuur
als in het tuchtcollege een belangrijke functie vervullen
en moeilijk door anderen kunnen worden vervangen.
Niemand minder dan Paul Scholten heeft dit eens in concreto
aanvaard, toen hij de werking van de Centrale Commissie
in de typografie onderzocht, de zittingen van het college
bijwoonde en daarna in zijn ,,De betekenis van de c.a.o. als
rechtsinstituut” hulde bracht aan. de voorzitter van dat
college, de heer Diemer, van wie hij wist dat deze tevens
lid was van het hoofdbestuur der drukkérsfederatie. Het
zou jammer zijn’ als met een beroep op Haakmans boek –
en wij voorspellen dat dit een gezaghebbend werk wordt –
dergelijke voortreffelijke, hoogstaande en betrekkelijk
zeldzame figuren in de uitoefening van hun taak zouden
worden beknot.
Amsterdam.
P. BORST.
De geldmarkt.
De deviezenstroom, die ons land
blijft
toevloeien en die
Lombard in ,,The Financial Times” over de gulden deed
spreken als de hardste valuta van Europa, is De Neder-
landsche Bank nu
klaarblijkelijk
te machtig geworden.
Met ingang van 15 november is het officiële disconto met
4
pCt. verlaagd tot 3 pCt., de vierde verlaging in 1958.
Dit niveau was sinds augustus 1956 niet meer bereikt.
Ons disconto is thans gelijk aan het Duitse,
4
pCt. lager
dan het Belgische,
14
pCt. lager dan het Engelse en
4
pCt. hoger dan het Amerikaanse.
In hoeverre de discontoverlaging de groei van dë devie-.
zenvoorraad, die in de week eindigend 10 november weer
niet f.
55
mln. tot ca. f.
5.200
mln, is gestegen, zal remmen
is niet te voorspellen. In principe wordt het verrichten van
kortiopende beleggingen in het buitenland aantrekkelijker,
voor zover het gestegen rentevoordeel althans niet door
stijgende kosten van de corresponderende termijnaffaire
teniet wordt gedaan. Een daling van de rentekosten zou in
het huidige conjunctuurstadium de doorslag kunnen geven
bij het aanvullen van de geslonken voorraden, met alle
consequenties van dien voor de invoer.
Ten dele mag de discontoverlaging als een aanpassing
worden gezien aan de dalingdie zich sinds het betalen van
de vennootschapsbelasting in de geldmarkttarieven heeft
voorgedaan. De callgeldnotering is deze week voor de derde
maal in veertien dagen met
I pCt. verlaagd, en wel tot l
pCt. Februari 1959 vervallend schatkistpapier werd ver-
handeld op basis van 2/8 pCt., terwijl het toewijzings-
disconto voor driemaandspapier bij de tender van november
nog 2/8 pCt. bedroeg. De rente op tweejarige biljetten, die
sinds medio september bij de Agent van het Ministerie van
Financiën afgenomen kunnen worden, is verlaagd van 34
tot
/8
pCt.
Op 10 november bedroeg het tegoed van de banken
blijkens de weekstaat f. 641 mln., ca. f. 120 mln. meer dan
het verplichte kassaldo. Het vervallen, op vrijdag en zater-
dag jl., van ruim f. 100 mln. schatkistpapier, heeft de
ruimte opnieuw doen toenemen.
De november-ultimo zal echter op de geidmarkt niet
zonder invloed kunnen blijven; niet alleen omdat het
Sinterklaasfeest zijn ‘eisen aan de bankbiljettencirculatie
zal stellen, maar ook vanwege het meer prozaïsche feit dat
er f. 250 mln, op de Staatslening zal moeten worden gestort.
En dan moet men nog afwâchten of de discontoverlaging
wederom een voorbode zal zijn van een verhoging van het
kaspercentage.
De kapitaalmarkt.
Een in Michigan gehouden vergadering van economisten
is het over de volgende prognose voor
1959
eens geworden.
Het bruto nationaal produkt zal dat jaar 4 â
5
pCt. hoger
worden dan, in 158, het indexcijfer van de industriële
produktie zal met 10 punten stijgen, het prijspeil zal slechts
een geringe verhoging ondergaan, en de ondernemings-
winsten zullen $ 39 mrd. gaan bedragen, tegen $ 32 mrd.
op jaarbasis in het tweede kwartaal 1958. Dergelijke
voorspellingen vormen voor de beurs een voldoende excuus
om de koersstijgingen voort te zetten.
Het grote nieuws op de Nederlandse kapitaalmarkt was
het éclatante succes van de
44’pCt.
Staatslening. Bij een
beschikbaar bedrag van f. 250 mln, werd voor f. 1.250 mln.
ingeschreven. Al is deze inschrijving in sterke mate door
majoreren geflatteerd, het feit dat de koers tot boven de
99 pCt. is opgelopen, d.w.z. een agio van ruim 1 pCt. t.o.v.
de emissiekoers heeft gedaan, bewijst dat het succes reëel
is geweest. De vrijdag na beurs aangekondigde discontover-
laging heeft
tijdens
de verslagweek nog geen invloed op de
obligatiekoersen kunnen uitoefenen.
In de aandelensector kon het gedenkwaardige feit worden
herdacht dat het algemeen indexcijfer het record van vorig
jaar juli heeft gebroken, door boven de 240,96 te stijgen.
Voor sommigen was dit evenwel aanleiding om er op te
wijzen dat het bereiken van het 240-niveau bij alle vorige
gelegenheden door een sterke beursreactie werd gevolgd.
Een opvallend ,,feature” deze week was de belangstelling
voor scheepvaartaandelen, welke het desbetreffende index-
cijfer deed oplopen van
155
tot 164, maar die weer even
plotseling door’ een reactie werd gevolgd.
De aankondiging van Unilever dat de lang verwachte
bonusuitkering van 25 pCt. een feit zal worden, werd door
de beurs met een bescheiden koersdaling ontvangen.
Dit is wellicht mede hierdoor veroorzaakt dat, zulks in
903
–
.
–
7.494
–
–
–
4.426
–
–
–
62
–
7.469
7.469
1.091
–
7.469
7.469
– –
–
2.970
15
–
–
2.970
13
–
1
tegenstelling tot .wat normaliter bij hèrkapitalisaties het
geval is, de over de uitkering versciuldigde belasting ten
dele voor rekening van de aandeelhouders komt. Althans
zal het contante dividend over 1958, na aftrek van deze
belasting, lager zijn dan het dividend oyer 1957.
Per 1 november waren er volgens voorlopige gegevens
meer dan 100.000 jeugdspaafovereenkomsten gesloten, al
maken de in ,,E.-S.B.” van 12 november door
Gevaerts
gepubliceerde cijfers het duidelijk dat een groot deel van de
op de betrokken rekeningen gestopte bedragen geen nieuwe
besparingen representeren maar van reeds bestaande
rekeningen worden overgeboekt. Ondertussen is het be-
vorderen van de bezitsvorming bepaald niet alleen een
Nederlandse zaak. In West-Duitsland gaat de Regering een
deel van de in haar bezit zijnde aandelen Preussag in de
vorm van volksaandelen plaatsen. Alleen personen met een
inkomen van minder dan DM 16.000 komen voor (maxi-
maal 5) aandelen in aanmerking. In Engeland zal een aantal
grote ondernemingen eigen aandelen en die van andere
ondernemingen welke aan het project – deelnemen, tegen
beurskoersen aan hun werknemers afgeven.
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S..
2 jan.
7 nov.
14 nov.
(1953 =
100)
1958 1958 1958
Algemeen
……………………………
168 240
242
Internat.
concerns
…………………
237 346
351
Industrie
……………………………
126
171 171
Scheepvaart
…………………………
117
155 158
Banken
…………………………………
106
–
135
135
Indon.
aand… ……………………….
64
98
100
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 147,30
f.
188,40
f.
193,95
Unilever
.
………………………………
311
1
4
465
463%
Philips
…………………………………
230%
38414
391
7
/
8
A.K.0.
…………………………………
142½
256½
2454
Kon.
N.
Hoogovens
………………
4
241
345,
345
Van
Gelder
Zn .
……………………
170 195 190
H.A.L.
…………..
…………………….
132%
161
3
/
4
162%
Amsterd.
Bank
………………………
191
1
/2
247
248
H.V.A.
…………………………………
84%
125½
131%
StaatsfOndsen
/
2½
pCt.
N.W.S.
……………………
..59%
59
3
/4
59%
3’/2
pCt.
1947
…………………………
851
1
1
90ilir
90½.
3
1
/,
pCt.
1955
T
……………………
81% 87% 87%
3
pCt. Grootboek 1946
80
1
/
4
88%
88
1
/1
3
pCt.
Dollarlening
………………
90
91%
92
–
2 jan.
7 nov.
14 nov.
Divcrse
obligaties
–
1958 1958 1958
3
1
/2 pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
84
91
1
%
91%
314 pCt.
Bk.v.Ned.Gem.195411/III
797%
84%
83
1
/1.
3
1
,/2 pCt. Nederl. Spoorwegen
84%
89½
9014
3
1
/2
pCt.
Philips
1948
………………
90
93%
93
31% pCt. Westl. Hyp. Bank
80
84½
83
6
pCt. Nat.
Woningb.len.
1957
104
7
/s 108
7
/8
109%
New York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
439 554
565
M. P. GANS.
OPENBARE EMISSIES
1)
EN UITLOTINGEN
‘), OKTOBER 1958
4)
(in duizenden guldens)
Emissies
–
.
ObIs-
gaties
I
Aan-
delen
Totsal
o
gz
Staatsleningen
-,
Provincies, gemeenten en
andere publiekrechtelijke
lichamen
–
wo. premieleningen
–
Handel, industrie en di-
versen ………………
–
w.o. industrie
–
Bank-, krediet- en verzeke-
ringswezen …………..2.970
wo. bank- en krediet-
instellingen
2.970
hypotheekbanken
Kerkelijke en liefdadige in-
stellingen
…………..
900
–
900
209
–
3.870
7.469
11.339 13.235
–
w .v. overheidssector
– –
–
11.920
–
N.V. Bank voor Neder-
..
Algemeen totaal
……………
lsndsche Gemeenten
–
– –
-private sector
3.870
7.469
11.339
1.315
–
jsnusri-oktober 1958
864.539
882.971
1.747.510
134.861
13.969
januari-oktober 1957
392.069
63.994
456.063
124.255
11.944
1)
Reële bedragen volgens stortingsdatum, mcl.
het deel
dat
vooraf onder-
hands op inschrijvingsvoorwaarden is geplaatst.
–
‘)
De
bedragen der niet uitgelote obligaties c.q. pandbrieven, welke afloabaar
werden gesteld, zijn niet bekend.
‘)
Volgens datum van betaalbaarstelling.
4)
Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
DE TWENTSCHE BANK
&v.
Efficiency
bespoedigt
– Uw Contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
Gecombineerde Maands
Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen
. .
f
96.058.069,48
Nederlands
Schaëkistpapiee
.
462.600.000,
–
Ander Overheidspapier,,
26.346.340,44
Wissels
………..,
17.668.458,36
Bankiers in Binnen- en
Buitenland……
65.611.360,71
Effecten, Syndicaten en
Waarden .
. . .
…
45.253.482,23
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten
,,
31.525.672,63
Debiteuren……….
379.335.235,34
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten).
.,,
6.126.156,65
Gebouwen…….
…
5.000.000,_
[1.135.524.775,84
aat
op 31
oktob’er
1958
Kapitaal
. …
……f
49.000.000,
–
Reserve
………..
21.500.000,
Bouwreserve
………
1.000.000, –
Deposito’s
op
Termijn,,
353.248.366,38
Crediteuren
……
…
670.695.124,79
Geaccepteetde Wissels
542.206,58
Door Derden
Geaccepteerd
. . ,,
326.167,81_
Overlopende
Saldi
en
Andere Rekeningen,,
39.212.910,28
35.524.77
JI
-.
904
1/
IN- EN UITVOER’)
(waarde in miljoenen guldens)
Dekkings-
Invoer
Uitvoer’ percentage
Jaar
_________
L
okt.
_îii
o(t’)
1938
………………
128
119
99
87
77
73
1955
……………
1.047
1.000
987
834
94
83
1956
……………
1.346
1.173
1.016
902
75
77 1957
……………
1.333
1.324
1.139
973
85
73
1958
……………
1.239
1.132
1.173
1.007
95
89
‘) Bron: C.B.S.
‘) Maandgemiddelden.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATURES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
VOORAANSTAANDE INDUSTRIE
heft gelegenheid tot :aanstelling var
COMMERCIEEL-ORGANISATORISC
–
HE K
I
RACHT
voor het leiden en tot ontwikkeling
brengen van nieuwe afdeling.
Wij stellen ons in deze functie een energieke kracht voor van zeer goed algemeen niveau,
die door persoonlijkheid, vermogens en ervaring, in staat is tot het ontwikkelen van een
sterk dynamisch verkoopbeleid, doch die daarbij het belang onderkent van een scherp en
systematisch opgebouwd inzicht in de aard en.omvang van de binnenlandse markt en enkele
exportmqykten.
Een voldoende theoretische ondergrond om zièh een inzicht te verwerven in de consequen-
ties van de Euromarkt is wenselijk
De afdeling heeft tot taak het verkbpen – in hoofdzaak aan afnemers op detaillistenniveau –
van apparaten en daarin regelmatig te gebruiken grondstoffen. De functie vereist ook nauw
overleg met produktie-afdelingen en research-laboratorium.
Zij die ernstig ménen, in een dergelijke ,functiete kunnen slan, worden uitgenodigd een
sollicitatie – eigenhandig geschreven met beknopte, doch volledige gegevens, onder bij-
voeging pasfoto onder letter C.K. te richten aan:
ADVIESBUREAU VOOR COMMERCIËLE BEDRIJFSORGANISATIE,
O.Z. Voorburgwal 312-314 Amsterdam-C.
1
905
BELANGRIJKE INDUSTRIE
biedt levenspositie aan
CHEF
,
ADMIXIST
–
RATIE
met brede deskundigheid en èrvaring
De toekdmstige functionaris moet in staat zijn
–
ter
‘
verantwoordelijke assistentie van’ de hoofdadministrateur
–
algehele leiding te geven aan een administratief personeel
van ca. 130 man. Voor een juist uitoefenen van de functie
–
kan niet met boekhoudkundige kennis worden volstaan,
*
maar is een, mede op ervaring gebaseerd, inzicht nood-
zakelijk op administratief-organisatorisch, bedrijfsecono-
misch, fiscaal en financieel gebied, alsmede begrip van
export-transacties en liun afwikkeling.
Leeftijd bij voorkeur niet ouder dan 45 jaar.
Als grondslag voor vakkennis is MO, SPD of vergevor-
derde accountantsstudie gewenst.
Zij die ernstig menen aan bovengenoemde voorwaarden
te voldoen, worden uitgenodigd, onder bijvoeging pas-
foto, een volledige doch beknopte sollicitatie
–
die strikt
vertrouwelijk zal worden behandeld
–
te richten onder
letter C.A. aan:
Adviesbureau voor Commerciële Bedrijfsorganisatie,
O.Z. Voorburgwal 312-314, Amstérdam-C.
906
0
/
1
reisbureau
voorrekenen
oe
dkopel
VI
u
den
don
(
KLM
/ KONINKLIJKE LUCHTVAAR
MAATSCHAPPIJ
• .
LEVENSVERZEKERING
met aandeel in dewinst
met extra uitkering bij overlijden door
ongeval of-na langdurige ziekte • met
vrijstelling van premiebetoling bij
algehele of gedeeltelijke, blijvende
of tijdelijke invaliditeit • op gun–
stige tarieven, zonder extra
premie
Vraagt
vrijblijvend offerte
Ook voor groepsverzekeing
Nationale
Handelsbank n.v.
gevestigd te Amsterdam sinds 1863
Kapitaal en
–
reserves f 66.200.000.—
-‘
De Nationale Handelsbank heeft
een ervaring van
bijna 100
jaar
op het gebied van allè nationale
en internationale bankzaken. De
–
?
)•
behartiging van Uw financiële
en
•
Bank
die verbindingen heeft met
-‘ t
corresponclenten over de gehele
Voor nationale en internationale
financiering:
Nationale
Handelsbankn.v.
gevestigd
te
Amsterdam sinds
1863
‘S-GRAVENHAGE
–
AMSTERDAM
ROTTERDAM
–
907
“t
..•.
•’.
.
.
ii
,
•I
–
•
In het IBM Electronisch Reken- en Administratie-Centrum
(ERAC) te Amsterdam staat de IBM 650, de meest ge-
bruikte Computer ter wereld, op basis van een uurtarief
te uwer beschikking. Deze electronische reken- en. ad-
ministratiemachine wordt reeds
door
vele beirjven en
instellingen ingeschakeld bij de oplossing
van
hun weten-
schappelij ke., technische en administratieve problemen.
E
1.
0
w
.1.1
.1.1
4)
4)
0
4.1
4)
L!.
……
………..
….
De IBM 650,
een universele machine,
werd reeds toegepast voor:
Actuariële berekeningen
Antenne-berekeningen
Brug-constructies
Cam-design
Destillatie-kolommen
Irrigatie-problemen
Kadaster-berekeningen
Kernreactor- berekeningen
Operational Research
Pijpleidingen
Stabiliteitsberekeningen
Statische berekeningen
Stèrkte.berekeningen-
Transformator- berekeningen
Trillingsanalyse
Vliegpiantabellen
Warmte-wisselaars
en vele administratieve en
commerciële toepassingen.
Een staf van deskundigen is beschikbaar
om u bij de oplossing van uw problemen
behulpzaam te zijn. Een uitgebreide pro-
gramma-bibliotheek staat kosteloos te uwer
beschikking.
AC
Sarphatistraat 47-55, Amsterdam
Telefoon 740669 -745900 -746798
908
Z~l