0
,
•
01
0
•
/
EconomischwStatt
*
stische.
Bertchten
De huisvrouw recht gedaan
Dr. E. W. Meier
Kartelafspraken vooralsnog toelaatbaar
in Euromarkt
*
0
•
Drs. L. D. van der Werf
Arbeidsinpassing van gerepatrieerden
uit Indonesië
0
0
(T!)
/
*
•
C Vermey
0
•
0
•
0
•
De wereldscheepsbouw
• 0
0
0
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONO
–
MISCH 1NSTI.TUU1
43e JAARGANG
0
0
0
No. 2146
–
0
0
WOENSDAG 20 AUGUSTUS 1958
•
0
t
t,
-t
VERZEK
IMMLF
4LV(NSVI RZEKERING
J
AN..K
SC
.
PENSIOEN-VERZEKERING
t
.
str!t1fl
Amsterdam’
KAS-ASSOCIATIE N.V.
Giro’s naar alle banken
Het Gemeenschappelijk Instituut voor
Toegepaste Psychologie
vraagt voor een zijner relaties een
STATISTICUS
aan wie de leiding van de afdeling
Statistiek en Wiskundige Zaken zal wor-
den opgedragen.
Gevraagd:
doktoraal examen economie
of gevorderde opleiding voor akte K V
en/of voor de actuariele examens van het
Acufarieel Genootschap. Ruime ervaring
op statistisch gebied. Godsdienst R.K.;
max. leeftijd 30 jaar.
Sollicitanten zullen eventueel, na kennis-
–
making met de directie van het bedrijf,
worden opgeroepen voor een psychologisch
– onderzoek.
–
Brieven met volledije iilichtingen over oplei
–
ding, werkervaring enz., gaarne vergezeld van
pasfoto, te richten onder letter., SlVaan het
Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste
Psychologie, Wilhelminapark 25, Tilburg.
(Zie ook de vacatures op p;g. 655 en 656)
642
–
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mee: en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
– weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprjjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van het kalenderjaar.
Losse nummers
75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Adverténtiés.
Alle cfrrespondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of 3).
/
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om• advertenties zonder opgaaf
van
redenen te weigeren. –
Waarde van huishoude1jk werk
–
–
–
1956
1
1938
1871
1. Partic. betaalde huish. diensten,
mci.
regel-
matig
gebruik
van
diensten
van
hotels,
1 7
‘
200
55
2. Idem, in pCt. van binnenl. netto-nat. prod
1,1
4,3
5,9
3. Netto-nat. prod. (excl. netto-ink. uit bui-
café’s etc.
(x
£
min.)
……………..
teni.; in
£
mrd.; prijzen van 1956)
15,88
11,36 3,67
4. Idem, cxci. betaalde huish. diensten (3-1)
.
15,71
10,87
3,45
5.
Aantal pers. werkzaam in betaalde huish.
2,7
2,3
22,7
17,6
7,6
7. Waarde betaalde en niet-betaalde huish.
diensten
(x
1
mln.)
–
………………0,9
diensten (L mrd.):
–
6. Rest beroepsbevolking
……………..
Kinderen beneden 5 jaar:
£
330 per kind
1,23 1,05
1,17
Kinderen van 5-14 jaar:
£
182 per kind
1,33
1,27
1,07
Overigen:
£
112 per persoon
4,45
4,01 1,86
Netto-nat. prod. ii. huish. diensten (4+7)
Totale bevblking van 15-69 jaar (in mln.)
Waarvan beschikbaar voor huish. werk
(9-6)
II. Waarde huisb. werk per hoofd in prijzen
van 1956 (7 : 10)
12. Nat, produkt,
mcl.
alle huish. werkzaam-
heden, per hoofd der bev. vsn 15-69, in prij-
zen van 1956 (8:9)
De huisvrouw, rècht gçdaan
,,Thus, unless anything is said to the contrary, the
services which a person renders to himself, and those
which he renders gratuitously to ‘members of his family,
and friends …. are not reckoned as parts of the national
divid6nd”. Met deze woorden heeft Marshall
1)
indertijd
de waarde der onbetaalde huishoudelijke diensten, hoezeer
hij deze laatste overigens wel naar waarde zal hebben weten
te schatten, uit de berekeningen van het nationaal inkomen
gebarînen. Theoretisch is deze methode, die Pigou eens
heeft doen opmerken, dat de cijfermatige weergave van
het nationaal inkomen daalt,
indien vrjgezellen met hun
huishoudsters in het huwelijk
treden, met te verdedigen.
Tot degenen, die daarmede
geen vrede hebben, behoort
Colin Clark. Naar analogie
van de waardering vaii dien-
sten, welke gewoonlijk tegen
betaling kunnen worden ver-
kregen – zoals bijv. die van
huizen – heeft hij onlangs
gepoogd
2)
de waarde van
huishoudelijke, werkzaam-
heden te schatten.
Er zijn, zegt hij, dank
zij de activiteiten van de
Overheid op sociaal terrein,
statistieken, waaruit precies
kan worden afgelezen hoe-
veel voor het onderhoud
van volwassenen en kin-
deren’ in tehuizen e.d. moet worden betaald. Dit, be-
drag dient, teneinde de waarde van huishoudelijk werk
te bepalen, te worden verminderd met het verbruik der in
de tehuizen ondergebrachte personen. Colin Clark komt
aldus, in prijzen van 1956, vooi
–
Engeland tot £ 330 voor
een kind beneden
5
jaar, £ 184 voor kinderen van
5
tot
14 jaar en £ 112 voor volwassenen. Met behulp van deze
bedragen raamt hij, op de
wijze
zoals in de tabel globaal
is weergegeven, de bijdrage van huishoudelijke werkzaam-
heden tot het nationaal inkomen.
Bij de verkregen uitkomsten merkt Colin Clark o.a. op,
dat de waardedaling van het huishoudelijk werk per hoofd
der daarvoor beschikbare bevolking van 1871 tot 1938
ongeveer gelijk op gaat met de daling der door de beroeps-
,,Principles of economics”, 8th edition, blz. 434.
,,The economics of house-work”, Bulletin of the Oxford
University Institute of Statistics”. Vol. 20, no. 2.
Blz.
De huisvrouw recht gedaai,
door Drs. J. H. Zoon
643
Kartelafspraken vooralsnog toelaatbaar in Euro-
markt, door Dr. E. W. Meier …………….
644
Arbeidsinpassing van gerepatrieerden uit Indonesië
(11), door Drs. L. D. van der Werf ………….
646
De wereldscheepsbouw,
door C. Verniey ……..650
bevolking gewerkte uren. De stijgingvan 1938 tot 1956
schijnt echter te moeten worden toegeschreven aan een
stijging der ,,produktiviteit”, in die zin, dat thans iets meer
werk wordt gedaan dodr een geringer aantal personen.
Vergljking van 1956 met 1871 doet voortszien,-dat de
bijdrage der huishoudelijke werkzaamheden tot het natio-
naal produkt geen gelijke tred heeft gehouden met de
groei van het – klassiek berekende – nationaal produkt.
,,We are now”, zegt’ Colin Clark, ,,bringing up far fewer
‘children than our ancestors did”.
1
(“-i;,-
tot opvallende consequenties.
Zo was de waarde der ‘huis-
houdelijke werkzaamheden in
1871 groter dan het nationaal
inkomen. Dit komt, doordat
is gerekend in prijzen van
1956,
terwijl juist de 1beloning
voor deze diensten An de
loop der jaren relatief sterk is
gestegen. Voorts zou men, al-
dus Clark, kunnen opmerken,
dat de methode een paradox
in het leven roept, die analoog
is aan die van Pigou: telkens
nl. als er een kind wordt
geboren, stijgt het nationaal
inkomen met £ 330 Maar
terwijl Pigou’s paradox be-
trekking had op dezelfde hoe-
veelheid verrichte arbeid,
kan niemand ontkennen, dat
gezinsuitbreiding meer werk met zich brengt. D.w,z. iedere
baby creëert, onder de veronderstelling, dat te zijnen
behoeve evenveel werk wordt verricht als voor zijn voor-
gngers, een produkt van £ 330.
De door Clark berekende waarde van huishoudelijk
werk fluctueert derhalve o.a. met verânderingen in de
leeftijdsamenstelling der bevolking. 06k met verande-
ringen in de kwalitatieve samenstelling, want kinderën, die
in een opvoedingsgesticht thuis horen, ,,kosten” ruin
tweemaal zoveel als oppassende kinderen. Dit betekent o.i.,
dat een toeneming van de jeugdcriminaliteit zonder meer
in een nominale verhoging van het nationaal inkomen
resulteert, die men wel niet als welvaartsvermeerdéring
zal gevoelen. Dit laatste is overigens ifiustratief voor het
feit, dat het nationaal inkomen een gebrekkige maatstaf
is voor de welvaart. –
Z.
[lui u
Blz.
Boekbespreking:
Dr. M. P. Gans: Beleggingsleer en beleggings-
.
fondsen,
bespr: door Drs. L. van ‘Zwol …….
652
‘Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. W. Werner
654
Notities: –
Adverteren in Nederland …………………649
tatistieken …………………………….655
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Kyck; H. W. Lambers; ‘3. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit
t
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR ‘BELGIË: F. Coilm; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. V andeputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
643 –
De President van de Rechtbank te Zutphen
heeft onlangs een vonnis
gewezen, waarbij
hij
zich
heeft begeven in de interpretatie van de kartel-
bepalingen van het E.E.G.-verdrag. De. zaak be-
trof een overeenkomst, welke de afzet van een
Nederlandse en een Belgische onderneming op de
Benelux-markt regelt. Van
Nederlandse
zijde
werd de nietigheid van de gemaakte afspraken op grond
van artikel 85 van het E.E.G.-verdrag aangevoerd
als één der motieven voor het opzeggen der over-
eenkomst. Hoewel werd vastgesteld, dat de af-
spraken inderdaad moesten worden beschouwd als
behorend tot die, welke in artikel 85
worden ver-
boden, was de conclusie, dat de betreffende over-
eenkomst op grond van
artikel 88
van het verdrag
vooralsnog als toelaatbaar en toegelaten
is
te be-
schouwen. Schrijver zet uiteen, welke overwegingen
de rechter tot
deze uitspraak hebben geleid. Tot
slot wijst hij
erop, dat de betekenis van de uit-
spraak betrekkelijk
is. Zo is het bijv. geénszins
uitgesloten, dat andere rechters,
o.a. in het buiten-
land, ei anders overdenken.
Kartèlafspraken
voôralsnog
toelaatbaar in
Euromarkt
In kort geding heeft de President van de Rechtbank te
Zutphen op 11juli ji. uitspraak gedaan in de zaak ,,Tuberies
Louis Julien S.A.” te Verviers (België) tegen ,,Van Kat-
wijk’s papier- en kartonverwerkende industrie N.V.” te
Aalten. Het vonnis is vooral van principieel belang, omdat
waarschijnlijk voor de eerste keer in de nog jon’ge historie
van de Euromarkt een rechter zich heeft begeven in de
interpretatie van de kartelbepalingen van liet E.E.G.-
verdrag. De zaak betrof namelijk een ondernemingsover-
eenkomst, waarbij de afzet van spinhulzen in de Benelux-
markt tussen de twee genoemde ondernemingen was ge-
regeld. Van Nederlandse zijde werd de nietigheid van de
gemaakte afspraken op grond van artikel 85 van het
E.E.G.-verdrag aangevoerd als één van de motieven voor
het opzeggen van de overeenkomst. De Belgische onder-
neming was van oordeel, dat deze opzegging elke rechts-
kracht ontbeerde en had in kort geding Van Katwijk ge-
dagvaard. –
De Rechtbank te Zutphen is in de overwegingen uit-
voerig ingegaan op de vraag, of de betreffende overeen-
komst sedert de inwerkingtreding van het E.E.G.-verdrag
van rechtswege nietig is. Daarbij werd allereerst vastge-
steld, dat de gemaakt afspraken inderdaad moeten wôrden
beschouwd als een overeenkomst, als bedoeld in artikel
85,
met name in het eerste lid sub c, van het E.E.G.-verdrag.
In dit artikel worden overeenkomsten verboden, welke de
handel tussen de lid-staten ongunstig kunnen beïnvloeden
en er toestrekken of ten gevolge hebben, dat de mede-
dinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt
–
ver-
hinderd, beperkt of vervalst en met name, die welke be-
staân in het verdelen van de markteû. Dergelijke overeen-
komsten zijn volgens artikel 85 sub 2 van rechtswege
nietig. Niettemin was de ôonclusie, dat de betreffende
overeenkomst op grond van artikel 88 van het verdrag
vooralsnog als toelaatbaar en toegelaten is te beschouwen
en de opzegging, voor zover hierop gegrond, iedere rechts-
kracht miste.
Artikel 88 van het E.E.G.-verdrag bepaalt namelijk, dat,
zolang de kartelbepalingen niet zijn uitgewerkt en de nadere
voorschriften niet in werking zijn getreden, de nationale
autoriteiten van de lid-staten beslissen over de toelaatbaar-
heid van mededingingsregelingen op de gemeenschappelijke
markt, overeenkomstig hun nationale recht en de in artikel
85, met name lid 3, neergelegde bepalingen. Ter uitvoering
vn artikel 88 is hier te lande in artikel 1 van de Wet van
5
december 1957 bepaald, dat mededingingsregelingen als
in artikel 88 van het verdrag bedoeld, zijn toegelaten voor
zover en zolang daartegen niet krachtens het Kartelbesluit
of de Wet economische mededinging is opgetreden. In
het vonnis werd geconstateerd, dat van dit laatste bij de
onderhavige overeenkomst niet is gebleken, zodat zij op
grond van de Nederlandse wet toegelaten moet worden
geacht.
Nochtans heeft de President niet volstaan met het over-
nemen van het standpunt van de Overheid. Zowel uit de
literatuur als uit de handelingen der Staten-Generaal is
gebleken, dat er verschil van inzicht bestaat over de vraag
of de laatstgenoemde Nederlandse wet wel verenigbaar is
met het E.E.G.-verdrag, zijnde dit laatste een overeenkomst
als bedoeld in de artikelen 66 jo. 60 der Grondwet (aan-
gevende dat internationale verdragen voorrang hebben op
nationaal recht). Teneinde een oordeel over deze verenig-
baarheid te geven heeft de President nagegaan, welke inter-
pretatie aan de artikelen 85 en 88 van het zeer onduidelijke
verdrag moet worden gegeven. Bij de betekenis, die aan
deze artikelen werd gehecht, werd niet alleen uitgegaan
van de tekst, maar ook van de bedoeling, welke daaraan
moet worden toegeschreven op grond van:
het systeem van het verdrag (en met name van het tot-
standkomen van de gemeenschappelijke markt);
het verband, waarin de artikelen zijn geplaatst;°
de vraag omtrent de technische mogelijkheid van recht-
streekse toepassing (het zijn vn ;,self-executing”).
Eén van de belangrijkste overwegingen van het vonnis
was het fèit, dat reeds de tekst van artikel 85 aanleiding
geeft tot twijfel, nu daarin wordt gezegd: ,,onverenigbaar
met de gemeenschappeljjle markt
en verboden zijn alle
overeenkomsten…. enz., welke…. en er toe strekken
of ten gevolge hebben, dat de mededinging
binnen de ge-
meenschappelijke markt
wordt verhinderd, beperkt of ver-
valst en. . .” enz. Er wordt op gewezen, dat deze tekst twijfel
laat over de vraag of zij wel moet leiden tot een (dadelijk)
verboden zijn van die övereenkomsten, nu dit verbod wordt
gebaseerd op een onverenigbaar zijn met iets, hetwelk (nog)
644
in het geheel niet bestaat en op een strekking of gevolg,
dat de mededinging wordt verhinderd enz. binnen een (nog)
niet bestaande markt. Het gehele systeem van het verdrag,
bij weiks inwerkingtreding nog slechts de Europese Econo-
mische Gemeenschap is opgêricht (artikel 1), doch waarbij
voor het tot stand brengen van de gemeenschappelijke
markt een overgangsperiode van 12, c.q. 15 jaar is bepaald
(artikel 8, lid 1, c.q. lid 6) wijst volgens de President in de
richting, dat ook het voor het functioneren van die gemeen-
schappelijke markt noodzakelijk geachte verbod van mede-
dingingsovereenkomsten e.d. eerst van kracht zal worden
in een later stadium van voorbereiding van die markt en
wel – aldus de President – op het tijdstip, bedoeld in
art. 88 van het verdrag. –
Deze overwegingen van de rechtbank zijn kennelijk ge-
baseerd op het standpunt, dat Weebers
1)
reeds vröeger
.had verdedigd. Weebers namelijk onderscheidt een drietal
phasen in het verdrag. In de eerste phase wordt inwerking-
treding van het verdrag bereikt door de oprichting van de
,,Gemeenschap” (art. 1). De tweede fase, de ,,overgangs-
periode”, een periode volgens artikel 8 van 12 A 15 jaar,
waarbinnen de gemeenschappelijke markt geleidelijk tot
stand wordt gebracht, begint dan te lopen. Aan het eind
van de overgangsperiode gaat de derde fase, die van de
,Gemeenschappelijke Markt”, in, zodat Weebers logisch
concludeert, dat de kartelbepalingen derhalve aan het eind
van de overgangsperiode in werking treden. De opvattingen
van de rechtbank te Zutphen lopen voor een deel parallel
met de argumenten van Weebers met dien verstande, dat
wordt aangenomen, dat het nader uitgewerkt kartelregime
ook eerder dan aan het einde van de overgangsperiode van
kracht kan worden.
Deze gedachte’zou hierin zijn grond kunnen vinden, dat
de regels voor de mededinging juist mede zijn bedoeld om
te voorkomen, dat kartelafspraken zich in de plaats stellen
van de handelsbelemmeringen, welke moeten verdwijnen.
Indien de artikelen 85 en 86 eerst na de overgangsperiode
in werking treden, dus als de gemeenschappelijke markt
volgens Weebers een feit moet zijn, zou juist de geleidelijke
verwezenlijking van de gemeenchappeljke markt uit-
blijven.
Niet alleen uit de tekst, maar ook uit de bedoeling, welke
blijkt uit het onderling verband vande ,,Regels betreffende
de rnededining”, neergelegd in de artikelen 85 t/m 90, valt
de in het vonnis weergegeven interpretatie af te leiden. De
President meent dat de artikelen 85 en 86 tot bovenge-
noemd tijdstip moeten worden beschouwd als niet meer
dan beginselverklaringen en richtsnoer voor het beleid der
nationale regeringen (al zal ook – na bovengenoemd tijd-
stip – aan deze artikelen het ,,self-executing” karakter
niet kunnen worden ontzegd). Deze opvatting vindt zijn
grond in artikel 87, le lid, hetwelk voorschrijft, dat (binnen
drie jaar) verordeningen of richtlijnen zullen worden vast-
gesteld, dienstig voor de toépassing van die beginselen,
welke term overigens ook wordt gebruikt in artikel 89.
De rechter merkt op, dat het nooit de bedoeling van de
bepalingen van artikel 85 sub. 1 en 2 zou kunnen zijn
zonder nadere uitwerking, o.a. van de uitzonderings-
positie, aangegeven in het derde lid van artikel
85,
in één
slag alle kartelovereenkomsten in de deelnemende landen
te verbieden. Een dergelijke bedoeling is niet denkbaar
1)
Dr. A. J. M. Weebers: ,,Kartelcontrole op de Europese Gemeenschappelijke Markt”. De Naamloze Vennootschap,
september 1957, jaargang
35,
nummer 6.
vanwege de ingrijpende economische en maatschappelijke
gevolgen en bovendien onlogisch, omdat in dat geval eerst
alle
overeenkomsten, als bedoeld in artikel 85 lid 1 nietig
zouden zijn en later sommige daarvan zouden mogen her-
leven, wanneer deze bepaling op grond van het derde
lid, buiten toepassing zou worden verklaard, aanvankelijk
(op grond van artikel 88) door de nationale autoriteit
j
later
door een gemeenschappelijk orgaan.
Voorts heeft de President hierbij overwogen, dat de
artikelen 85 en 86, als reeds dadeljk ,,self-executing” van
kracht zijnde verboden, zinledig zouden
zijn,
zolang die
nadere voorschriften vermeld in het tweede lid van artikel
87 er niet zijn. Zinledig, zolang zij dus zonder enige sanctie
zijn en de nakoming niet door dwangsommen mogelijk, of
het toézicht nog niet verzekerd is. Vootts is de werkings-
sfeer voor de verschillende bedrijfstakken niet vastgesteld
en de taak van de Commissie, onderscheidenlijk van het
Hof van Justitie bij de toepassing van deze bepalingen,
alsmede de verhouding tussen de nationale wetgevingen
enerzijds en de desbetrefferide bepalingen van het verdrag
anderzijds nog niet geregeld.
Daarom is volgens de President juist voor die interim-
periodé, waarin die voorschriften er nog niet zijn, ‘de
-nationale overheid in artikel 88 de bevoegdheid gegeven
over de toelaatbaarheid van de mededingingsregel ingen
te beslissen. De beoordeling geschiedt niet alleen naar het
nationale recht, maar ook naar ,,de in artikel 85, met name
lid 3, en in artikel 86 neergelegde bepalingen”, hetgeen
volgens de President niet anders dient te worden gelezen
dan ,,en dein artikel 85, met name lid 3 en in artikel 86
neergelegde
beginselen”,
c.q. ,,en de
beginselen
van de in
die artikelen neergelegde bepalingen”. Voor deze opvatting
pleit speciaal nog de verwijzing (,,met name”) naar het
3e lid, hetwelk de mogelijkheid biedt en de richtlijnen geeft
voor het buiten toepassing laten van het verbod van lid 1,
hetwelk, zoals eerder in het vonnis opgemerkt, niet logisch
verenigbaar is met een dadelijk bestaand verbod, dat een
van rechtswege nietigheid zou meebrengen.
In het laatste geval zouden de nationale kartelautori-
teiten niet – zoals artikel 88 hun toestaat – volgens het
nationale recht kunnen beslissen, omdat – zoals
bijv.
in
ons land het geval is – de kartelwetgeving nog afwijkt
van het systeem der artikelen 85 eti 86 van het verdrag.
Het enkele feit reeds, dat hun de bevoegdheid is gegeven,
brengt volgens de President mede, dat de bestaande mede-
dingingsregelingen niet dadelijk verboden en nietig zijn en
vooralsnog toegelaten kunnen
blijven,
vooreerst naar dô
regelen van het nationale recht alsmede, indien zij zoveel
mogélijk in overeenstemming zijn, zo wordt bedoeld, met
de in de artikelen 85 en 86 neergelegde beginselen.
De President spreekt zijn verwondering erover uit, dat
de werking der verboden van de artikelen 85 en 86 en de
nietigheid’in het eerste artikel genoemd, niet uitdrukkelijk
is opgeschort tot het tijdstip van inwerkingtreding van
bôvengenoemde uitvoeringsvoorschriften. De twijfel, die
de tekst evenwel laat tezamen met de in het vonnis aange-
voerde argumentatie, leidt tot de conclusie, dat een derge-
lijke opschorting tcich is bedoeld door de opstellers van
het E.E.G.-verdrag.
Men kan er zich over verheugen, dat de President van
de rechtbank te Zutphen uitvoerig in de interpretatie van
de kartelbepalingen van het E.E.G.-verdrag is getreden.
De betekenis van de uitspraak is evenwel betrekkelijk.
Allereerst kan worden verwacht, dat na de uitspraak in
kort geding de gedaagde bij het Hof in appel gaat. Voorts
645
Schrijver geeft in dit artikel de resultaten
weer
•
van een analyse van het aantal op 28 april jl. bij
de arbeidsbureaus ingeschreven gerepatrieerden..
Uit een overzicht van de beroepen, die de gere-
patrieerden in Indonesië hebben uitgeoefend en het
beroep van inschrijving
bij de arbeidsbureaus kan
o.a. worden geconcludeerd, dat een aantal inge-
schrevenen kennelijk enige tijd nodig heeft om
zich op de hier te lande bestaande arbeidsmogeljk.
heden in te stellen en er nog niet toe heeft kunnen
besluiten met een start op een wat lager niveau
van het arbeidsleven genoegen
te nemen. Het al.
gemene
beeld toont, echter aan, dat voor tal van
gerepatrieerden weer nieuwe
arbeidsmogelijkheden
– binnen het bereik kunnen komen te liggen. Voorts
wordt
kort
samengevat, welke bijzondere maat-
regelen t.b.v.
de arbeidsinpassing zijn genomen.
Houdt men rekening met de conjuncturele situatie
dan kan worden gezegd, dat ook wat de eindfase
der arbeidsinpassing betreft, eenweg is ingeslagen,
waarop in bevredigend tempo wordt gevorderd.
Arbeicisinpassing
van gerepatrieerden
uit Indonesië
(II)
Analyse van de op 28 april 1958 bij de arbeidsbureaus inge-
schreven gerepatrieerden.
Gebleken is, dat op 28 april ji. in totaal 2.981 mannen en
498 vrouwen als werkzoekende – gerepatrieerd uit Indo-
nesië – bij de arbeidsbureaus waren geregistreerd. Van hen
waren resp. 2.892 mannen en 490 vrouwen werkloos.
Wat de
huisvesting
van deze personen betreft, is gebleken,
dat ca. 60 pCt. van overheidswege in contractpensions, ca.
20 pCt. bij familie en andere relaties en nogmaals ca. 20 pCt.
in een eigen onderkomen is gehuisvest.
Ten aanzien van de
spreiding over de provincies
kan met
betrekking tot de mannelijke gerepatrieerden worden opge-
merkt, dat
5
pCt. is terecht gekomen in de drie noordelijke
provincies; 25 pCt. in het midden en oosten des lands (7,5
pCt. in Overijssel; 17,5 pCt. in Gelderland); 45 pCt. in de
westelijke provincies (18 pCt. in Zuid-Holland, 17 pCt. in
Noord-Holland en 10 pCt. in Utrecht) en 25 pCt. in het
zuiden des lands (van wie ca. 13 pCt. in Limburg en lOpCt.
in Noord-Brabant). Wat de planning m.b.t. de voorlopige
huisvesting der gerepatrieerden betreft is en wordt in ter-
zake bestaand overleg tussen het Departement van Maat-
(vervolg van blz. 645)
betreft het hier een incidentele uitspraak, zodat het geens-
zins uitgesloten is, dat andere rechters, o.a. in het buiten-
lând, er anders over denken. Ten slotte mag niet uit het
oog worden verloren, dat ook te Zutphen is bevestigd, dat
de nationale kartelautoriteiten bevoegd zijn tegen Europees
• werkende kartels op te treden, allereerst op grond van hun
nationale wetgeving, doch ook naar de geest v’an de ver-
• dragsartikelen. Men zou zich kunnen voorstèllen, dat in
Nederland dit alleen plaatsvindt bij misbruik, m.a.w. een
gerichtheid van het kartel tegen de doelstellingen van het
verdrag.
De mogelijkheid blijft bestaan, dat in de partnerlandéii
door de kartelautoriteiten een meer iigoureuze beoordeling
wordt toegepast. Aangenomen, dat de ondernemersover
–
eenkomsten, wdarvan in artikel 85 sprake is, nietbij voor
–
baat verboden en van rechtswege nietig zijn, biedt artikel
85.
de aangewezen kartelautoriteiten de gelegenheid een
meer afwijzende houding in te nemen. De noodzaak blijft
aaarom aanwezig, dat men in de zes landen streeft naar
schappelijk Werk, het C.C.K.P. (Centraal Comité voor
Kerkelijk en Particulier Initiatief ten behoeve van sociale
zorg voor gerepatrieerden) en de Directie voor
Arbeidsvoorziening bij voortduring ernaar gestreefd de
betrokkenen reeds aanstonds zoveel mogelijk – voor zover
ht bij de integratie mede om arbeidsinpassing gaat – daar
te huisvesten, waar de kansen op werkgelegenheid het
grootst zijn. Uit dit overleg resulteren aldtis de verschillen
in percentages tussen de diverse delen van het land. Met –
betrekking tot de vrouwelijke gerepatrieerden geeft de
spreiding ôver de provincies nagenoeg hetzelfde beeld te
zien, met ‘enkele kleine verschillen: 9 pCt. is ni. in de drie
noordelijke provincies terecht gekomen, 29 pCt. in het
midden en oosten des lands, 36 pet. in de westelijke en
26 pCt. in de zuidelijke provincies.
Met betrekldng tot de
burgerlijke staat
zij vermeld, dat
er van de 2.981 mannen 2.314, d.i. bijna 78 pCt. gehuwd en
667, di. ruim 22 pCt. ongehuwd zijn. Van de 498 ingeschre-
ven vrouwelijke gerepatrieerden zijn er 399, d.i. 80 pCt.
ongehuwd; 33 gehuwd en kostwinster, d.i. ca. 7 pCt. en
66, d.i. 13 pCt. gehuwd, doch geen kostwinstdr.
een uniforme toepassing van de grondbeginselen van het
verdrag. Bij een gedachtenwisseling tussen de Werkgroep
Concurrentie van de Europese Commissie en de ,,Union
des Industries de la Communuté Européenne” is daar-
voor onlangs nog gepleit. De Europese commissie, die in
artikel 89 is aangewezen om voor de toepassing van de
in de artikelen 85 en 86 neergelegde beginselen te waken,
dient dan ook aanbevelingen aan de regeringen der zes
landen te richten teneinde te bewerkstelligen, dat de ver-
houding tussen de nationale kartelwetgeving en de E.E.G.-
bepalingen in de zes landen op een juiste wijze wordt ge-
regeld. Nochtans mag worden verwacht, dat indien dein
Zutphen gegeven interpretatie in het buitenland niet prin-
cipieel wordt verworpen, ook in de overige E.E.G.-landen
door de kartelautoriteiten een afwachtende houding zal
worden ingenomen, zolang de Europese Commissie haar
gedachten over hei kartelbeleid op de gemeenschappelijke
markt niet nader heeft geconcretiseerd.
Rijswijk.
Dr. E.
W.
METER.
646
Als
minder geschikt
m.b.t. de arbeidsinpassing zijn in
eerste aanleg geoordeeld 251 van de 2.981 mannen en 98 van
de 498 vrouwen.
Wat de
leeftijdsgroepen
aangaat, is van de ingeschreven
gerepatrieerden:
TABEL 1.
mannen
j
vrouwen
ca. 39
pC’.
ca. 45 pCt.
36
t/m
39
jaar
……………………..
ca. 15
pCI.
ca. 10 pCt. ca. 14,5 pCt.
ca. 12 pCt
jonger
dan
35
jaar
……………………
ca. 13,5 pCt.
.
ca. 18 pCI.
40
tfm
44
jaar
………………………
45
t/m
49
jaar
………………………
ca.
9
pCt.
ca. Ii pCt.
50
t/m
54
jaar
………………………
55
jaar
en
ouder
…………………..
-.
ca.
9
pCI.
ca.
4 pCt.
Wat de
duur der iischrjjving
als werkzoekende bij het
arbeidsbureau betréft, kan erop worden gewezen, dat waren
ingeschreven:
TABEL 2.
van dè 2.981 mannen
van de 498 vrouwen
korter dan 3 maanden
2.377
cs. 79 pCt.
365
ca. 74 pCt.
……..
371
ca. l3pCt.
57
ca. 11 pCI.
1
van3tot6maanden
………..
langer dan 6 maanden
……..
233
es.
8 pCt.
76
ca. 15 pCI.
Van de 1aner dan 6 maanden ingeschrevenen wordt,
wat de manneii betreft,
2/5
deel, en wat de vrouwen aangaat,
ca. de helft als minder geschikt voor arbeidsinpassing be-
schouwd. Gelet op de duur der inschrijving waren zij reeds
v66r januari 1958 bij de arbeidsbureaus als werkzoekende
ingeschreven. –
Ca. 90 pCt. van de mannen en 83 pCt. van de vrouwen
werd ingeschreven na december
1957.
Zowel van de mannen
als de vrouwen was 31 pCt. nog korter dan een maand inge-
schreven. Deze cijfers duiden erop, dat de arbeidsbureaus
er na enige tijd in slagen het merendeel der werkzoekenden
weer aan de slag te krijgen. Uiteraard spelen daarbij factoren –
als aard en omvang van het aanbod van arbeidskrachten,
genoten opleiding en verkregen ervaring, karaktereigen-
schappen e.d. een rol. Ook hieraan heeft het onderzoek
voor zover mogelijk de vereiste, aandacht geschonken,
speciaal wat de genoten opleiding en de in Indonesië
uitgeoefende en hier te lande of elders gewenste beroepen
betreft.
Ten aanzien van de
genoten opleiding
kan worden opge-
merkt, dat van de op 28 april 1958 ingeschreven mannen
ca. 3 pCt. een academische of daaraan verwante, ca. 24 pCt.
een middelbare en ca. 73 pCt. een lagere opleiding heeft
genoten. Voor de vrouwen zijn deze percentages resp.
ca
.
0,5,
ca. 13,5 en ca. -86.
Beziet men het aanbod van mannelijke gerepatrieerden
naar samenstelling in categorieën van heroepsbeoefenaren,
dan krijgt men, wat het door de ingesclirevenen in Indonesië
uitgeoefende dominerende beroep en het beroep van in-
schrijving bij de arbeidsbureaus hier te lande betreft, het
volgende beeld (zie tabel 3 op blz. 648).
De belangrijkste conclusies, welke naar het lijkt uit
dit overzicht en mede op grond van de tot dusverre op-
gedane ervaringen, kunnen \worden getrokken, zijn:
,a. de bemiddelaars der arbeidsbureaus hebben reeds in
overleg met de betrokkenen een selectie toegepast,
waardoor de wenselijke beroepsuitoefening via het
beroep van inschrijving meer in overeenstemming is
gebracht met de reële situatie hier te lande;
een aantal ingeschrevenen heeft kennelijk enige tijd
nodig oni zich op de hier te lande bestaande reële
arbeidsmogelijkheden in te stellen en heeft zich nog
onvôldoende kunnen losmaken van het vroeger door
– hen uitgeoefende beroep dan wel heeft nog niet er-
toe kunnen besluiten met een start op een wat lager
niveau van het arbeidsieven ‘enoegen te nemen;
het algemene beeld toont -echter aan, dat voor tal
van gerepatrieerden weer nieuwe arbeidsmogeljk-
heden binnen hun’bereik kunnen komen te liggen.
In Indonesië waren de bovenstaande beroepsbeoefenaren
als volgt werkzaam:
ca. 450 bij de Overheid (vnl. kantoorpersoneel);
ca. 200 als zelfstandige (vnl. in de grafische en
bouwnijverheid,
in de Sector der
kleding- en reinigings- en metaalbedrijven, in handel, verkeer en administra-
tie);
ca. 2.175 in het particiYliere bedrijfsleven.
De samenstelling in categorieën van beroepsbeoefenaren
bij de vrouwen gee(t het onderstaande beeld te zien:
TABEL 4.
–
antat vrou-
welijke
be-
Aantal vrou-
roepsbeoe-
welijke
be-
fenaren in
Bedrijfstak roepsbeoe-
Nederland fenaren in
als zodanig
Indonesië
ingeschreven
bij de ar-
3
–
Aardewerk- en glasindüstrie ed
…….
…….
1
Kleding en
reiniging
(w.o. confectiestiksters)
1
.2
21
Voedings- en genotm. sector
……………..
.1
–
..-
2
.3
20
Winkelpersoneel
………………………
32
8
Hotelpersoneel
…….
…………………..
Telefonisten
………………
…………
13
Xantoorpersoneel (typisten, secretaressen, kan-
..,
276 214
toorbedienden, ponsters e.d.)
……………
Onderw. personeel en overige administratieve
Chem
.
.
ische nijverheid
…………………1
34
Sociale en geneesk. zorg
25
34
6
.
25
29
beroepen
…………………………….
Nog niet gewerkt
……………………..
–
Huish. personeel
………………………22
Minder-geachikten
…………………….
niette be-
98
Personeel in alg. dienst
…………………..
oordelen
.
..
Totaal
………………………………
498
498
(Advertentie)
Met papier en met’pastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,
laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,
koperdraad -en koperdraadkabel. – Staaidraad en staalband.
NEDERLANDSCHE
KABELFABRIEKu.
DE
–
S
647
TABEL 3.
Aantal mann.
Aantal mann.
in Nederland
Bijzonderheden beroepsbeoefenaren
–
Bedrijfstak
beroepsbeoefenaren
1
ingeschreven als
(voornaamste beroepsgroepen van 3)
in Indonesië
zodanig bij de
arbeidsbureaus
Aardewerk, glasindustrie e.d
…………………..
1
–
24
18
vnl. drukkers, fotografen
43
36′
vnl. bouwkundigen
6t
45
wo. scheikundigen
Diamantindustrie
………………………………….
Grafische
nijverheid
……………………………..
12
7
7
4
Leder- en rubberbewerking e.d.
……………….
II
-‘
3
1
–
607
693 (ca. 23 pCI.)
wo. constructeur-tekenaars, draaicrs, instrument-
makers, bankwerkers, automonteurs, rijwiel- en
motorherstellers, (scheeps)werktuigkundigen, las- sers, elektromonteurs
–
t
S
Bouwnijverheid
…………………………………….
Chemische nijverheid
……………………………….
5
6
Houtbewerkingsbedrijven
…………………………….
Kleding en reiniging
……………………………….
Voedings- en
–
genotmiddelenindustrie
16 10
Mijnen
…………………………………………
……..
9
248
148 (ca. 5
pCt.)
wo. planters, tuinemployô’s
Metaalindustrie
……………………………………..
213
125 (es.
4 pCt.)
wo. vertegenwoordigers, winkelbedienden
150
89
wo. koks, matrozen, chauffeurs
Papiernijverheid
……………………………………
Textielindustrie
……………………………………
1.025 (ca. 34 pCt.)
wo. boekhouders
4
Agrarische
sector
…………………………………..
Handel
………………………………………….
Musici
e.d.
………………………………..
6
Verkeer
………………………………………..
Kantoorpersoneel
……………………………………………
Socisal-geneeskundige sector
……………………………
1.426
50! (es. 17 pCI.)
w.o. veel magazijnpersoneel
Arbeidskrachten in algemene dienst
…………………
(wo. kantoorpersoneel, musici e.d.)
………………..
(es. 7,5 pCt. van het totaal)
155
–
Nog niet gewerkt, resp. onbekend
…………………….
Minder
geschikten
………………………….
niet te beoordelen
251 (ca.
8 pCt.)
Totaal
……………………………1
2.981
1
2.981
De ten aanzien van de mannelijke gerepatrieerden ge-
trokken conclusies-lijken in grote lijnen ook hier van toe-
passing te
zijn.
Van het bovenstaande aantal vrouwelijke
beroepsbeoefenaren was in Indonesië werkzaam bij de
Overheid ca. 100, als zelfstandige ca. 20 en in het particuliere –
bedrijfsleven ruim
250.
Een interessante vraag is wellicht nog hoe de recente
situatie met betrekking tot de inschrijving als werkzoekende
bij de arbeidsbureaus van de gerepatrieerden is. Per ultimo
juli 1958 waren: .
TABEL 5
i
mannen
i
vrouwen
nog ingeschreven:
3.028
528
van wie: met een hogere op-
leiding.
……..
(ruim 3 PC!
:
)
2 (ca. 0,4 pCt.)
met een
middelbare
.
(ruim 27 PC!.)
opleiding-
…….
.100
71
(ca.
13,4 pCt.)
met een lagere op
.37
1eiding
……….
2.091 (bijna 70 pCt.)
455 (es. 86,2 pCI.)
werkloos
.
…………..
van wie: minder geschikt
langer dan 6 maan-
den ingeschreven:
tewerkgesteld op so-
‘
ciale werkvoorzie-
ningsobjecten: . –
Hebben, zbals gezegd, de meeste werkzoekende ge-
repatrieerden reeds de weg naar het arbeidsbureau weten
te vinden, zeer velen blijven daarnaast ook zelf actief.
De arbeidsbureaus stellen dit laatste ook op prijs, doch
gaan overigens van het standpunt uit, dat het voor een
erepatrieerde altijd aanbeveling verdiènt om ook bij het
bevoegde arbeidsbureau ingeschreven te zijn. De arbeids-
bureaus trachten niet alleen in directe zin arbeidsmogelijk-
heden te realiseren, doch ook in indirecte zin door het
scheppen van een zo gunstig mogelijk klimaat voor de
gerepatrieerden bij het bedrijfsleven. Bovendien betekent
inschrijving bij het bevoegde arbeidsbureau, dat de op de
gerepatrieerde bôtrekking hebbende en voor zijn arbeids-
inpassing van belang zijnde gegevens binnen het tijds-
bestek van een week bij alle arbeidsbuieaus in den lande
bekend zijn èn ten behoeve daarvan door deze bureaus
kunnen worden benut in die zin, dat zij met de voorhanden
vacatures kunnen worden geconfronteerd en voorts even-
tueel speciaal onder de aandacht van het bedrjfleven
kunnen worden gebracht. Sedert januari 1958 hebben de
,
arbeidsbureaus bij wijze van proef
111.
een drastisch ge-
reorganiseerd landelijk systeem voor de uitwisseling van
ruim opgezette gegevens inzake de vraag naar en het aan-
bod van arbeidskrachten ingevoerd. Dit zgn. L.U.-systeeni
(landelijk uitwisselingssysteem) heeft reeds thans zowel
t.b.v. de – gerepatrieerden en de overige ingeschrevenen
als t.b.v. de vacaturevervulling alleszins zijn nut bewezen.
Het belang
van
bedrijfsleven en werkzoekenden wordt
hiermede in hoge mate gediend, en het is om die reden,
dat hierop te dezer plaatse uitdrukkelijk de aandacht
wordt gevestigd.
Voorts heeft het Rotterdamse bedrijfsleven zich onlangs
bereid verklaard aan een andere proefneming van het
C.C.K.P. in samenwerking met het Rijksarbeidsbureau
deel te nemen. Onder de aandacht van het Rotterdamse
bedrijfsleven is een geselecteerde opgave van aanbiedingen
van werkzoekenden uit het gehele land gebracht mét de
bedoeling nader te bepalen, of wellicht in dit aanbod
mogelijkheden voor vacaturevoorziening shuilen. Het is
te hopen, dat het Rotterdamse bedrijfsleven hier voor
resultaten zal weten te zorgen. De eerste tekenen daarvan
wijzen in een gunstige richting.
Wat is er tot dusverre verder geschied t.b.v. de arbeids-
inpassing van gerepatrieerden? Een in het kort samengevat
overzicht doet o.a. het volgende blijken:
op het arbeidsbureau is één ambtenaar – de zgn.
contactambtenaar – speciaal bélast met het stimuleren
en coördineren van de arbeidsinpassing van gerepatrieerden;
het aantal adviseurs voor de arbeidsbemiddeling van
gerepatrieerden – zelf uit Indonesië gerepatrieerd en
deskundig op het terrein’van de in Indonesië bestaande
omstandigheden en gewoonten – is uitgebreid van drie
tot tien; zij spreken met de gerepatrieerden, adviseren
over elke arbeidsinpassing en blijven de -pogingen om
daartoe te gerâken voor iedere werkzoekende volgen;
door middel van een speciaal ontworpen folder,
,,Weer aan de slag in Nederland”, worden aan de bij de
arbeidsbureaus ingeschreven gerepattieerden enkele voor
de arbeidsinpassing waardevolle gegevens verstrekt;
gerepatrieerden met middelbare en hogere opleiding
2.917
485 229
107
171
39
61
648
worden uit een oogpunt van extta-service o.a; voor z’over
zij in Indonesië een
hoger
leidinggevende functie hebben
vervuld, automatisch tevens ingeschreven bij het landelijke
centrale punt voor de arbeidsbemiddeling van academici
en’ hoger leidinggevend personeel, verbonden aan het
G.A.B. te ‘s-Gravenhage;
aan de ambtenaren der arbeidsbureaus is verzocht bij
voortduring naast die van de overige ingeschreven werk-
zoekenden tevens bijzondere aandacht aan de arbeids-
inpassing van gerepatrieerden te schenken;
op de centrale werkgeversorganisaties en de Overheid
is een beroep gedaan via hun organen een klimaat te schep-
pen bij de aangesloten ondernemingen en instellingen t.b.v.
de activiteiten der arbeidsbureaus;
nauwe samenwerking bestond reeds en is ontwikkeld
met de in de Stichting van den Arbeid samenwerkende
vakorganisaties, het C.C.K.P., het Contactcentrum voor
Planters, de Ondernemersraad voor Indonesië, de Rotary
en andere organisaties, speciaal voorzover zij zich op het
terrein der gerepatrieerden’ bewegen;
Adverteren in Nederland
In 1957 is het advertentievolume in de dag-
bladen wederom gestegen, zij het in mindere
mate dan in het voorafgaande jaar. Dit blijkt
uit gegevens van het Cebuco te Amsterdam.
Deze gegevens omvatten niet alle advertenties
in Nederland, maar de reclame van landelijke
en regionale adverteerders in
35
branches. In
de onderstaande tabellen zijn de Ingezonden
Mededelingen (advertenties temidden van de
redactionele tekst) door vermenigvuldiging met
2 omgerekend tot gewone advertentieregels van
1 mm hoog en 1 kolom breed.
TABEL 1.
Advertentie mm-regels in de dagbladen,
van 35 branches
(x 1.000
1955
1956
1957
jan. ……. . ………………
…..148
188
205
febr
………………………
….
212
268
218
mrt.
…………………….
…..309
414
317
le kwart. …………………
…..669
870
740
april
………………………..
380
346
411
mei
………………………….
332
400
440
juni
…………………………
267
309
352
2e kwart. …………………
….979
1.055
1.203
juli
………………………….
236
281
295
aug
………………………….
171
191
208
–
sept
………………………….
327
309
317
3e kwart. …………………
….734
781
820
okt
……………………….
…
405
447
510
nov. ………. …………….
…414
441
456
dec
………………………….
287
286
254
4e kwart. …………………
..1.106
1.174
1.220
jaar
………………………
3.488
3.880
3.983
in pCt. …………………..
.100
111
114
TABEL 2.
1955
1956
1957
branche
textiel
…………………….
18,6
19,2
19,5
rookartikelen
………………
11,4
10,9
10,5
was- en afwasmidd
…………..
.8,4
7,3
6,4
grote winkelbedrijf, in levensmid-
delen
…………………..
6,7
6,2
7,3
collectieve campagnes
…………
6,0
5,8
5,4
geneesmiddelen
……………..
.5,0
5,4
5,0
Verder ontlenen wij aan de gegevens van
het Cebuco het volgende staatje omtrent de ad-
vertentie-activiteit van enkele branches, uitge-
drukt in een percentage van het totale aantal
mm-iegels dat de adverteerders uit
35
branches
in de dagbladen hebben geplaatst.
een administratiêve coördinatie is tot stand gebracht
tussen de werkzaamheden der arbeidsbureaus, het Bureau
voor Internationale Technische Hulp, het Koninklijk In-
stituut vôor de Tropen, het Afrika-Instituut, het Inter-
nationaal Agrarisch Centrum te Wageningen èn de buiten-
landse diplomatieke posten, speciaal wat de plaatsing op
tijdelijk contract van gerepatrieerden in het buitenland
betreft. Voorts vervullen de arbeidsbureaus als openbaar
aanmeldingsorgaan naast de particuliere aanmeldingsorga-
nen een taak op het terrein der emigratie;
bij voortduring worden naast de mogelijkheden in het
buitenland door het Rijk’sarbeidsbureau o.a. in samen-
werking met de departementen van Maatschappelijk
Werk, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van
Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van Zaken
Overzee en met andere departementen, de arbeids- en op
leidingsmogelijkheden afgetast en ontwikkeld, o.a. door
scholing op de regionale werkplaatsen voor de vak-
opleiding van volwassenen, scholing in de
bedrijven
onder
toekenning van een zgn. trainingstoeslag, opleiding van
planters en andere gerepatrieerden t.b.v. het onderwijs,
het verstrekken van rijksstudietoelagen en andere voor-
schotten of subsidies . t.b.v. het bevorderen van deecono-
mische zelfstandigheid van gerepatrieerden, het voordragen
van gerepatrieerden voor functies bij de politie, in Nieuw-
Guinea e.d.;
de adviseurs voor de arbeidsbemiddeling van gerepa-
trieerden trachten in samenwerking met het Departement
van Maatschappelijk Werk en het C.C.K.P. zowel de voor-
lopige als definitieve huisvesting – uiteraard met inacht
neming van overige an de integratie der gerepatrieerden
verbonden aspecten – zoveel mogelijk te doen afstemmen
op een doelmatige arbeidsinpassing, en dus op de werkge-
legenheidssituatie in de verschillende streken van ons land.
Indien men bij het vorenstaande de huidige conjunc-
turele situatie in ogenschouw neemt, dan meent schrijver
dezes te mogen concluderen, dat wij ocik wat de eindfase
der arbeidsinpassing van gerepatrieerden uit Indonesië
betreft een weg zijn ingeslagen, die natuurlijk wel enige
tijd zal vereisen om hem geheel af te leggen, doch waarop
toch in bevredigend tempo wordt gevorderd. Voor bedrijfs-
leven en overheidsorganen is de dankbare taak weggelegd
dit tempo mogelijk te blijven maken!
Beroep op het bedrijfsleven.
De arbeidsinpassing’ van gerepatrieerden en andere
werkzoekenden kan alleen dan slagen, indien het bedrijfs-
leven – evenals het in het verleden zo ruimschoots heeft
gedaan – de beschikbare vacatures zo spoedig mogelijk
aan de plaatselijke arbeidsbureaus bekend maakt. De taak-
vervulling van de arbeidsbureaus zâl aldus aanzienlijk
worden vergemakkelijkt. Zo nodig zorgt het nieuwe systeém
van landelijke bekendmaking van vacatures en aan-
biedingen van werkzoekenden van de arbeidsbureaus voor
een snelle bekendmaking – binnen
4
dagen – in het
– gehele land. Zou meer in het bijzondêr een gerepatrieerde,
wat de arbeidsvoorwaarden betreft, eisen stellen, welke
ietwat aan’ de hoge kant liggen, dan verdient het aan-
beveling, dat de werkgever hem eerst nog eens even ver-
– wijst naar het arbeidsbureau om een en ander nog eens
door te praten, voordat hij het definitieve ,,neen” geeft.
De gerepatrieerden kunnen – het is begrijpelijk – de
Nederlandse verhoudingen eerst na enige tijd , voldoende
onderkennen en ook op deze wijze kan het bedrijfsleven
de activiteiten der arbeidsbureaus ondersteunen.
‘s-Gravenhage.
–
L. D. VAN DER WERF, cc. drs.
649
Het merendeel der grote werven in de verschil-
lende scheepsbouwlanden is, dank zij de goed ge-
vulde orderportefeuilles, gedurende de eerstvol-
gende 3 4 jaren van voldoende werk voorzien.
Alleen Japan vormt hierop een uitzondering: begin
juni jI. waren daar 33 van de 88 hellingen, waar-
over de 23 belangrijkste werven daar te lande be-
schikken, onbeiet. De orderportefeuilles der Ne-
derlandse grote werven zijn bevredigend. Welis-
waar was het aantal nieuwe
bestellingen
gedu-
rende het eerste ‘halfjaar 1958 gering, maar ook
het aantal geannuleerde
bouweontracten
bleef tot
dusver tot een klein aantal
beperkt. De vooruit-
zichten voor de werven, die zich op de bouw van
kustvaarders toeleggen, zijn evenwel weinig roos-
kleurig. De omvang der wereldkoopvaardijvloot,
inclusief de nog in,
bestelling zijnde tonnage, lijkt
schrijver voorshands ruimschoots voldoende
öm
aan de eisen, welke het overzeese goederenvervoer
gedurende de eerstkomende jaren zal stellen, te
voldoen.
–
Dank zij de goed gevulde orderportefeuilles is het me-
rendeel der grote werven in de verschillende scheeps-
bouwlanden gedurende de eerstvolgende
3/4
jaren van
voldoende werk voorzien. Een uitzondering moet worden
gemaakt voor Japan, waar begin juni ji. 33 van de 88
hellingen, waarover de 23 belangrijkste werven daar te
lande beschikken, onbezet waren, terwijl dit aantal, tenzij
gedurende de tweede helft van het jaar hetzij voor Japanse
dan wel buitenlandse rekening nieuwe bestellingen worden
geplaatst, tot circa 60 aan het einde van het jaar zal stijgen.
Weliswaar hebben de werven hun prijs voor de bouw
‘.an grote tankers tot $ 130/140 per ton draagvermogen
verlaagd en zijn zij tevens bereid voor een deel der, bouw-
-som onder hypothecair verband en tegen vergoeding
van rente gedurende vijf jaren krediet te verlenen, maar
deze prijs ligt nog circa $ 20 per ton boven het prjsidee
van reders, die eventueel bereid zouden zijn op laatstge-
noemde basis enkele bouwopdrachten te plaatsen. De
lopende contracten voor de bouw van tankers met een
draagvermogen van 30.000 ton of groter vertegenwoor
digen 72 pCt. der totale Japanse
orderportefeuille.
Het
– aandeel der in bestelling zijnde vrachtschepen bedraagt
22 pCt. ‘ –
De Engelse werven beschikten op 1 juni jl. over een
örderportefeuille van 723 schepen metende 6.073.000
brt en een waarde vertegenwoordigend van £
875
mln.
Blijkens een recente mededeling van de Civil Lord of the
Admiralty werden gedurende de eerste zes maanden van
dit jaar 18 contracten voor de bouw van schepen met een
totale inhoud van circa 200.000 brt en een waarde van
circa £ 25 mln. vertegenwoordigend bij Engelse werven
geannuleerd. Geboekt werden orders voor de bouw van
56 schepen met een inhoud van iets meer dan 130.000
brt. Gedurende het eerste halfjaar 1957 werden 159 sche-
wereldscheepsbouw
pen metende 1.326.000 brt bij Engelse werven besteld.
• Weliswaar is de samenstelling der Engelse orderporte-
feuille gevarieerd en omvat zij, naast een drie en twintigtal
passagiers- en passagiers-vrachtschepen, ook schepen voor
de algemene vracht-, erts-, tank- en kustvaart, maar de
bouw van tankschepen domineert met 54,6 pCt. van het
totaal. Bovendien werd de overgrote meerderheid der
opdrachten door Engelse rederijen geplaatst, nI. 4.885.000
brt vergeleken mèt slechts 1.188.000 brt voor buitenlandse
rekening. Ook het tempo waarin nieuwe opdrachten
werden ontvangen is, zoals uit onderstaande, door de
Shipbuilding Conference gepubliceerde gegevens blijkt,
belangrijk trager.
Nieuwe looneisen gepaard met verkorting van de werk-
tijd zijn door de. Confederation of Shipbuilding &Engi-
neering Unions aanhangig gemaakt. Het percentage
waarmede de vigerende lonen, die reeds tot de hoogste
in de Engelse industrie betaalde behoren, verhoogd zou-
den moeten worden is nog niet genoemd. Men spreekt
van ,,a substantial wage increase”, maar de Engineering
and Allied Employers’ National Federation meent aan-
wijzingen te hebben, dat de vakbonden denken aan een
loonsverhoging van 6 pCt., terwijl men bovendien met in-
gang van 1 januari e.k. een 84-urige arbeidsdag verlangt,
met dien verstande, dat na een verdere verkorting in 1960
op 1 januari 1961 een achturige arbeidsdag wordt bereikt.
Het zijn de steeds weder terugkerende looneisen, als
regel gepaard gaande met arbeidsconflicten, die tezamen
met de beruchte ,,demarcation rules” de produktie der
Engelse werven zeer nadelig beïnvloe1en en daarenboven
kostprjsverhogend werken. De financiële consequenties
worden krachtens de ,,cost plus” clausule in de bouw-
contracten op de reders afgewenteld en leiden gewoonlijk
tot een aanzienlijke verhoging van de basisjrijs.
Nieuwe opdrachten
Gedurende de twaalf maanden
eindigend
Voor Engelse rekening
.
–
voor buitenlandse rekening
–
Totaal
Aantal
In duizenden
In
Aantal
In duizenden
In
Aantal
Sn duizenden
schepen
brt
pCt.
schepen
brt
pCt.
schepen
brt
.326
2.132
84,5
38
391
15,5 364
2.525
31
mei
1956
………….
…………
313
2.085
72,7
69
781
–
27,3
382
2.866
31
mei
195.7
…………………..
31
mei
1958
.
……………………
171,.
-.
636
89,3
8
•.
76
.
10,7
.
179
712
650
De Noorse werven zijn eveneens behoorlijk van werk
voorzien dank zij vooral het toenemend aantal opdrachten
van Noorse rederijen. De voor Noorse rekening in aan-
bouw, resp. bestelling zijnde tonnage bedraagt in totaal
circa
5
mln. brt, waarvan circa 1,5 mln. brt door Noorse
werven wordt gebouwd. Zowel in 1958 als in het volgend
jaar zal in totaal circa 1,2 mln. brt aan Noorse rederijen
worden opgeleverd. Meer dan dè helft der voor Noorse
rekening in bestelling zijnde tonnage is voor de tankvaart
bestemd, zij het dat opdrachtgevers in verschillende con-
tracten de optie hebben de opdracht te wijzigen, zowel
wat grootte als type van het te bouwen schip betreft.
Begin 1958 hadden Noorse rederijen in totaal 220 tankers
in bestelling. Hiervan worden 87 op Noorse werven ge-
bouwd. De verleden jaar bij Noorse werven bestelde
tankers hebben een gemiddeld draagvermogefi van ruim
37.000 ton. Voor alle voor Noorse rekening bestelde
tankers bedraagt het gemiddelde minder dan 35.000
ton. Gedurende hei eerste halfjaar 1958 werden 27 tankers
met een totaal draagvermogen van circa 625.000 ton aan
de bestaande vloot toegevoegd, terwijl circa 26 pCt. der
in bestelling zijnde tankers met turbines en de resterende
74 pCt. met dieselmotoren worden uitgerust.
Blijkens mededelingen van het Deense Statistiekbureau
zijn de grote Deense werven gedurende de eerstvolgende
24 jaar van voldoende opdrachten voorzien. Het tempo,
waarin bestellingen werden geboekt, varieert Vrij sterk.
Gedurende het vierde kwartaal 1955 en het derde kwartaal
1956
nam de orderportefeuille zodanig toe, dat de be-
treffende werven op 1 juli verleden jaar gedurende de eerst-
Volgende drie jaren volledig bezet waren. Sedertdien is
het aantal nieuwe opdrachten weliswaar vrij aanzienlijk
verminderd, maar ,het aantal orders is niettemin bevredi-
gend. Gedurende de eerste maanden van het lopende jaar
werden schepen met een totaal draagvermogen van ruim
100.000 ton opgeleverd, terwijl circa 75.000 ton te water
werden gelaten. Men \’erwacht dan ook, dat de produktie
der Deense werven dit jaar groter zal zijn dan in 1957.
De leeftijdsopbouw der Deense vloot is gunstig. Meer
dan de helft der schepen is minder dan vijf jaar oud,
terwijl ongeveer drie kwart der schepen gedurende de
achterliggende tien jaren werd gebouwd. De tankvloot
onder Deense vlag bestaat uit 57 schepen met een totaal
draagermogen van 1.033.178 ton en vertegenwoordigt
ruim een derde van de totale vloot. Burmeister & Wain
hebben thans een motor met een maximum vermogen
van 1.750 bhp per cylinder ontwikkeld. Een bij de werf
in aanbouw zijnde tanker van 45.000 ton zal met deze
motor worden uitgerust. A. P. Meller bouwt een nieuwe
werf in Jindoe. Het eerste bouwdok zal dit jaar in gebruik
worden genomen en een begin worden gemaakt met de
bouw van vijf tankers met een draagvermogen van 48.600
ton elk. Tot dusver werden nog geen bouwcontracten bij
Deense werven geannuleerd.
Berlingske Tiden& berichtte kort geleden, dat de Gene-
ral Electric Company heeft aangeboden voor een der
Deense rederijen een door kernenergie voortbewogen
vrachtschip van 22.500 ton met oplèvering in 1960 te
bouwen. Naar verluidt zou de G.E.C. met haar experi-
menten zodanig zijn gevorderd, dat de door haar gepro-
jecteerde T-S tanker, die met een ,,boiling-water” reactor
zou worden uitgerust, belangrijk eèrder zee zal kunnen
kiezen, dan het eerste Amerikaanse, door kernenergie
voortbewogen passagiers-vrachtschip ,,Savannah”. Ge-
steld Wordt, dat zowel de technische als Veiigheidsproble-
men aanzienlijk zijn vereenvoudigd. Een der Deense
vertegenwoordigers der G.E.C., die recentelijk is terug-
gekeerd van een bezoek aan de laboratoria te Vallecitos,
meent dan ook, dat de atoom-aera voor de scheepvaart
reeds in 1960′ zal worden ingeluid. Een heel wat optimis-
tischer visie dan die van de president-directeur van Har-
land & Wolf, Sir Frederick Rebbeck, die in september,
ji. verklaarde, dat het z.i. nog tenminste een kwart eeuw
zal duren vooraleer door kernenergie voortbewogen
koopvaardijschepen Belfast Lough opvaren.
De grote Zweedse werven beschikken eveneens over een
alleszins bevredigende orderportefeuille. Aan het einde
van het eerste kwartaal waren 271 schepen met een inhoud
van 3,9 mln. brt in aanbouw resp. bestelling. De – grote –
werven zijn dan ook gedurende de eerstvolgende jaren
van voldoende werk voorzien in tegenstelling tot de klei-
nere Zweedse werven, die merendeels aan haar laatste
opdrachten bezig zijn. Door de bij de Zweedse Scheeps-
bouw Vereniging, aangesloten werven werden gedurende
het eersté kwartaal 15 schepen met een totaal draagver
–
mogen van 220.000 ton te water gelaten, terwijl 18 sche-
pen met een draagvermogen van 235.000 ton gereed kwa-
men. Vergeleken met het eerste kwartaal 1957 betekent
dit een
stijging
van 15 pCt. Het merendeel der bij de grote
Zweedse werven in aanbouw resp. bestelling zijnde sche-
pen is voor de lijndienst resp. tankvaart bestemd. In mei
ji. werd door Götaverken de tot dusver grootste motor-
tanker, nl. de ,,Sven Salén” met een draagvermogen van
40.000 ‘ton, te water gelaten. In dezelfde maand liep bij
Kockums Mek. Verkstads, Malmö de 41.000 ton grote
tanker ,,Bidefjord” van stapel. Dit schip wordt echter
met een turbine uitgerust. Zwedens scheepsbouw heeft,
anders dan de Engelse werven, in het geheel niet te kampen
met arbeidsconflicten en men verwacht dan ook, dat de
Zweedse produktie, die in 1957 een nieuw hoogtepunt
bereikte, dit jaar wederom groter zal zijn. Verleden jaar
bedroeg de door Zweedse werven te water gelaten tonnage
600.000 brt, d.w.z. 7,8 pCt. van het wereld-totaal; Zweden
nam in 1957 de vierde plaats op de ranglijst in. Werden
in 1957 zestig schepen meteen inhoud van circa 1 mln.
brt bij Zweedse werven besteld, gedurende het eerste
halfjaar 1958 was het aantal nieuwe opdrachtexi vrijwel
te verwaarlozen hetgeen, gezien het omvangrijk bouwpro-
gramma der Noorse reders, die tot de grootste opdracht-
gevers der Zweedse werven behoren, en de ongunstige
situatie in de algemene vracht- en tankvaart, alleszins be-
grijpelijk is.
De Duitse werven hebben al evenmin reden tot klagen.
Blijkens dôor het Ministerie van Economische Zaken te
Bonn verstrekte gegevens waren op 1 april jl. 265 schepen
voor de grote vaart met een t6tale inhoud van 1.311.033
brt bij Duitse werven in aanbouw resp. bestelling. Hiervan
waren 134 schepen metende 764.434 brt voor buitenlandse
opdrachtgevers bestemd.; Gedurende het eerste kwartaal
werden 48 schepen metende 234.391 brt opgeleverd ver-
geleken met 60 schepen metende 163.886 brt in het over-
eenkomstig tijdvak verleden jaar. Van de gedurende het
eerste kwartaal opgeleverde schepen waren er 27 met een
,inhoud van 156.629 brt voor buitenlandse opdracht-
gevers bestemd. Ookin het afgelopen jaar vertegenwoor-
digden de voor het buitenland best&mde schepen een aan-
zienlijk deel der Duitse orderportefeuille. Van. de 337
-schepen metende 1.15.440 brt, welke verleden jaar ge-
reed kwamen, was niet minder dan circa 64 pCt. voor
buitenlandse opdrachtgevers, waarvan Noorwegen. de
651
belangrijkste was, bestemd. De betekenis van de voor
export bestémde produktie der Duitse werven blijkt ook
uit de waarde, ni. 1.254 mrd. DM zijnde meer dan de helft
van, het totale provenu. Het gemiddeld aandeel der voor
export bestemde produktie bedroeg in het tijdvak 1951/57
ruim
45
pCt.
De grote Nederlandse werven ten slotte zijn gedurende
de eerstvolgende
3/4
jaren van een volledige werfbezetting
verzekerd. Aan het einde van het eerste kwartaal wafen
174 schepen metende 695.364 brt – inclusief 63 schepen
niet een inhoud van 338.084 brt voor buitenlandse reke-
ning – in aanbouw, terwijl met de bouw van 173 sôhepen
metende 1.585.281 brt, waarvan 72 met een inhoud van
763.381 brt voor export, nog geen begin was gemaakt.
Gedurende de eerste drie maanden werden 46 schepen
metende 132.160 brt te water gelaten. Weliswaar was het
aantal nieuwe bestèllingen gedurende het eerste halfjaar
gering, maar ook het aantal geannuleerde bouwc6ntracten
bleef tot dusver tot een klein aantal beperkt. In tegen-
stelling tot de bevredigende orderportefeuille der grote
werven zijn de vboruitzichten voor de werven, die zich
op de bouw van kustvaarders toeleggen, weinig rooskleu-
rig. De ongunstige situatie, waarin de kustvaart verkeert,
ânimeert allerminst tot het plaatsen van niéuwe bestel-
lingen.
Resumerend kan gesteld worden, dat dank zij de goed
gevulde orderportefeuilles der grote werven, zowel hier
te lande als elders, het uitblijven van nieuwe opdrachten
voorshands geen al te groot nadeel betekent. Zou de
huidige recessie van langer duur zijn dan veelal wordt
aangenomen en het annuleren van bouwcontracten groter
omvang aannemën, dan zal dit uiteraard de toekomstige
bedrijfsresultaten beïnvloeden. Overigens dient met de
uitbreiding, welke verscheidene werven aan haar produktie-
capaciteit hebben gegeven, rekening te worden gehouden.
Voorshaiids lijkt de omvang der wereldkoopvaardijvloot,
inclusief de nog in bestelling
zijnde
tonnage, ruimschoot&
voldoende om aan de eisen, welke het overzeese goederen-
vervoer gedurende de eerstvolgende jaren zal stellen, te
voldoen. Vervanging van oude schepen – een kwart
der Nederlandse koopvaardijvloot bestond op 30 juni
1957, blijkens het jaarverslag van Lloyd’s Register, uit
schepen die 10_:14 jaren oud waren, terwijl 12 pCt. der
vloot gevormd werd door schepen van
25
jaren en ouder –
blijft uiteraard aan de orde.
Rotterdam.
C. VERMEY.
[BOEKBESPREKING
Dr. M. P. Gans: Beleggingsker en be1eggingsfo
,
dsen.
Bedrijfseconomische Monographieën, Deel XXVI.
H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1957, 180 blz.,
De schrijver heeft de in bovengenoemd proefschrift
behandelde stof in drie delen gesplitst. In het eerste geeft
hij een definitie van zijn verzamelbegrip collectieve be-
leggingsfondsen (dat zowel beleggingsmaatschappijen als
beleggingsdepots – omvat) benevens een viertal classifi-
catiecriteria, nI. de juridische organisatievorm, de aard
van de kapitalisatie, de mate van beheersvrijheid en het al
dan niet aanwezig zijn van bedrjfstaksgewijze specialisatie.
Deel II, dat speciaal de beleggingsleer tot onderwerp
heeft, vervolgt met een definitie van beleggen en een classi-
ficatie van de beleggingsrisico’s: intern en extern kwali-
teitsrisico, koopkrachtrisico, prijsvormingsrisico veroor-
zaakt door de rentestand en door interpretatie. De functie
van de beleggingspolitiek omschrijft Gans als het aangeven
van de middelen ter verwerkelijking van gegeven doelein-
den, het wijzen op de consequenties van de gegeven doel-
einden en het wijzen op eventuele tegenstrijdigheden in
simultane doeleinden. Het is niet de taak van de beleg-
gingsleer ojij de doeleinden die de belegger zich heeft
gesteld te beoordèlen, ook niet op econdmische gronden
Daârna worden risiospreiding en risicoselectie’. als
middelen tot risicovermindering aan een onderzoek onder-
worpen.
lle
combinatie risicospreiding en -selectie kan
met name doelmatig zijn indien uit een geselecteerde’be-
drijfstak de effecten van een groot aantal tot die bedrijfstak
behorende ondernemingen gekozen worden. Dan is er
volgens Gans sprake van compensatie van intern kwali-
teitsrisico (in de zin van vermindering van de onzekerheid).
,,Eneizijds zullen de voor deze risicosoort relevante fac-
toren
… …
bij uiteenlopende ondernemingen in verschil-
lende richting werken; anderzijds zal een ongunstige ont-
wikkeling t.a.v. één onderneming de winstmogelijkheden
voor de overige ondernemingen binnen die bedrijfstak
juist vergroten
……
”
en , …….mogen wij dus een
verband aannemen tussen de voorspoed van de ene ende
tegenspoed van de andere onderneming binnen dezeifdé
bedrijfstak”, en ,,van een dergelijk verband is bij spreiding
over effecten, representerende verschillende bedrijfstakkei,
geen sprake”, aldus een drietal passages op blz. 110.
In deel III, komend tot een bespreking van de voor-
en nadelen van collectieve beleggingsfondsen, wijst Gans
o.a. op het grote aantal effecten, waarover de portefeuilles
van de Nederlandse beleggingsfondsen versnipperd zijn.
Als principieel nadeel noemt hij de kosten, terwijl tot de
incidentele nadelen o.a. gerekend worden de fiscale con-
sequenties en het achterwege blijven van winstnemingen.
Hoewel het niet mogelijk blijkt een oordeel met algemene
geldigheid uit te spreken over de ratio van beleggings-
fondsen voor de belegger meent Gans dat toch de eind-
conclusie moet zijn dat aan de beleggingsfondsen van
het algemene type een meer beperkte betekenis dient te
worden toegekend dan in de literatuur en in de praktijk
gebruikelijk is. De bedrjfstaksgewijs gespecialiseerde
beleggingsfondsen met volledig vrij beheer kunnen én
voor de grote én voor de kleine belegger een nuttige functie
verrichten. Tot zover onze poging de inhoud van Gans’
boek zeer in het kort weer te geven.
Hoewel naar onze smaak hier en daar wel eens wat veel
aandacht wordt besteed aan terminologische uitweidingen
en aân de verschilpunten met definities van andere auteurs,
moet geconstateérd worden dat Gans er in de eerste tv’ee
delen van zijn boek in geslaagd is een voortreffelijk arse-
naâl van definities en clissiflcatiecriteria te – construeren,
waardoor een duidelijk inzicht wordt verkregen in de ver-
schillende aspecten die van belang zijn bij de beoordeling
van concrete situaties. In het derde deel vindt men een
zeer verdienstelijke
beschrijving
van de voor- en nadelen,
verbonden aan de belegging via de collectieve beleggings-
fondsen, waarbij vergelijkingen met alternatieve moge-
lijkheden het geheel het nodige reliëf geven. Speciaal het
door. Dr. . Gans ingestelde empirisch onderzoek naar
652
de resultaten van een viertal niet met ‘name genoemde
beleggingsfondsen leverde een verrassend resultaat op.
Het is daarom o.i. te betreuren, dat Gans in die interes-
sante uitkomsten’ geen aanmoediging heeft gevonden
om dat onderzoek uit te breiden, zijn methode te verfijnen
en ook ander feitenmateriaal aan een onderzoek te onder-
werpen. Nu is de beschrijving van zijn onderzoek z6
summier gehouden en van zoveel voorbehoud voorzien,
dat niemand, blijkbaar ook de
schrijver
zelf niet, er con-
1
clusies tt kan trekken, zodat geheel in het duister blijft,
welke de oorzaken waren, die tot de – naar het schijnt –
teleurstellende prestaties van deze Nederlandse beleggings-
fondsen hebben ‘geleid.
De conclusie, waarin Dr. Gans’ boek ten slotte uit-
mondt, is een hoogst ‘opmerkelijke: volgens de aan Bre-
zet ontieende
cijfers
bedroeg de waarde van de activa
der Nederlandse beleggingsfondsen per. ultimo
1954
f. 571,2 mln., waarvan slechts – f. 0,2 mln, betrekking
had op bedrijfstaksgewijs gespecialiseerde beleggings-
fondsên met volledig vrij beheer. Het is toch wel frappant,
dat de beleggers zo weinig belangstelling getoond hebben
voor de door Gans geprefereerde fondsen en dat het econo-
misch systeem op geen’ enkele
wijze
in deze ,,behoefte”
heeft voorzien, terwijl toch de afgelopen jaren de algemene
beleggingsfondsen een zeer aanzienlijke groei vertoonden.
Brezet becijferde de waarde van de activa van de Neder-
landse belejgingsfondsen ultimo 1949 •op nog ‘slechts
f. 137,2 mln., zodat in vijf jaar een verviervoudiging
optrad, die weliswaar voor een gedeelte aan koersstijging
zal zijn toe te
schrijven,
maar die toch voor een belangrijk
deel een reële toeneming weerspiegelt. Naar ons gevoelen
moet de verklaring gezocht worden in de kwalificatie
bedrjfstaksgewijs. Het valt nl. op, dat in dit boek een
groot aantal voor het bestudeerde onderwerp van belang
zijnde begrippen zorgvuldig gedefinieerd wordt, maar
dat een nader onderzoek naar de kenmerken en ten slotte,
zo mogelijk, een definitie van het begrip
bedrijfstak
ont-
breken. Met opzet spreken wij van ,,zo mogelijk”, omdat
het ons een hele opgave lijkt om het begrip bedrijfstak
helder en doelmatig vast te leggen.
Bepalen wij ons tot de door Gans op blz. 169 bij wijze
van illustratie gebruikte bedrijfstak, ni. de chemische
industrie. In de prijscourant zijn misschien wel 20 aan-
delen te vinden, die een plaats in zo’n bedrijfstaksgewijs
gespecialiseerd fonds zouden verdienen. Om hiervan een
aantal te noemen:
Albatros
Ketjen
Algemene Norit
–
Koninklijke Zout
Electro Zuur- en Waterstof
Lijm-
en Gelatinefabriek
Gouda-Apollo
Chemische fabriek Naarden
Gist- & ‘Spiritus
Scholten Aardappelmeel
Hoe jn deze bonte verzameling de compensatie van het
interne kwaliteitsrisico op betere wijze zou kunnen plaats-
vinden dan in een algemeen beleggingsfond’s lijkt ons een
open vraag. Bij de beantwoording daarvan zou in elk
geval niet kunnen worden volstaan met een simpele ver-
wijzing.naar het feit, dat de betrokken ondernemingen
tot eenzelfde bedrijfstak behoren. Het behoren tot een-
zelfde bedrijfstak betekent hier toch niet anders dan dat
de fabricageprocessen enige gelijkenis vertonen of dat
de eindprodukten samen te vatten zijn onder de verzamel-
naam chemicaliën. Het proces van de inkomensvorming
speelt zich echter voor genoemde bedrijven op geheel
andere, onderling gescheiden, markten af: o.a. de inkoop-
markten voor grondstoffen, de verkoopmarkten voor eind-
produkten en dikwijls ook de arbeidsmarkten zijn voor
bovengenoemde ondernemingen geenszins dezelfde. Wan-
neer wij dat voor ogen houden lijkt ons de compensatie-
mogelijkheid wat het interne kwaliteitsrisico voor onder-
nemingen als Koninklijke Zout en Gouda-Apollo (om
rn’aar twee willekeurige te nemen) niet groter dan voor
(om maar weer een willekeurige keus te doen) de Bijenkorf
en de Hoogovens. De in gelijke richting gaande consta-
tering van Dr. Gans zelf, dat ook in feite compensatie
van risico’s op kan treden bij een combinatie scheepvaart-
maatschâppij/levensmiddelenbedrijf, ni. voor zover de
factoren, die voor het intern kwaliteitsrisico bepalend zijn
toevallig zijn verdeeld (blz. 111), heeft tot onze verwon-
dering in het verdere betoog geen enkele rol gespeeld.
Ten slotte veroorloven wij ons nog enige opmerkingen
over de behandeling van de fiscale aspecten in het bespro-
ken werk. In de’ hieraan gewijde paragraaf noemt Dr.
Gans de wettelijke bepalingen ten aanzien van de (open
effecten) beleggingsmaatschappijen onvoldoende om de
aan dit type beleggingsfondsen verbonden nadelige fis-
cale consequenties weg te nemen. Dat de koersverschillen-
reserve aan grenzen gëbonden is en niet zonder betaling
van vennootschapsbelasting kan worden uitgekeerd is,
voor zover ons bekend, echter in de praktijk nooit reden
geweest, dat bepaalde handelingen, die uit beleggings- –
politieke overwegingen gewenst moesten worden genoemd,
achterwege bleven. Dat de obligatierente niet vrij van be-
lasting is, lijkt ons niet zo ernstig dat, zoals Gans stelt, met
name dit punt van de huidige fiscale regeling voor her-
ziening in aanmerking zou moeten komen. Eerder lijkt
hèt ons dan logisch en wenselijk toe, dat de door beleg-
gingsmaatschappijen op winstbewijzen, oprichtersbewijzen
e.d.m. ontvangen uitkeringen met dividenden worden
gelijkgesteld. Bij de mededeling in noot 3 op blz.
156,
dat met dividenden wel worden gelijkgesteld de aandelen
in de winst van een andere N.V. uit hoofde van door
de beleggingsmaatschappij als zodanig beklede commis-
ariaten dient te worden aangetekend, dat bij beschikking
van
5
augustus 1954, no. 144 deze faciliteit met ingang
van 1 januari 1954 is vervallen. O.i. heeft Dr. Gans ver-
zuimd te
wijzen
op het niet onbelangrijke fiscale voordeel,
dat aan particuliere aandeelhouders in beleggingsmaat-
schappijen kan toevallen, wanneer deze maatschappijen
(een gedeelte van) het normale dividendinkomen niet uit-
keren, doch reserveren (zie
bijv.
het ook ter beurze van
Amsterdam genoteerde Canada General Fund (1954)
Ltd.). Via koeisstijging kan indirect het dividend belasting-
vrij word’en geïncasseerd. Ook beleggingsmaatschappijen
met eenzijdig open kapitalisatie, die voortdurend nieuwe – –
aandelen plaatsen tegen koersen aanzienlijk boven pan
kunnen, door uitkeringen in aandelen ten laste van de
agioreserve in de plaats te stellen van contante dividenden,
eveneens zorgen voor voor particuliere aandeelhouders
belastingvrije herbelegging van dividendinkomen.
Ook’ al zijn wij het krachtens het bovenstaande niet
met Dr. Gans’ conclusie eens en hebben wij enige kritiek
op zijn fiscale paragraaf, dit betekent zeer zeker niet,
dat wij geen bewondëring hebben voor zijn gedegen studie.
Uit de veelheid van onderwerpen heeft hij een verantwoorde
keuze gedaan en de wijze van behandeling getuigt van een
grote kennis van zaken en liefde voor het onderwerp.
Speciaal voor de theoretisch geaarden onder de beleggers
zal dit boek tal van interessante en waardevolle uiteen-
zettingen bevatten.
‘s-Gravenhge.
–
L. VAN ZWOL.
__;• ‘,.
653
–
S
De geidmarkt.
Als de heer Gans zou hebben kunnen bevroeden, dat de
afgelopen week, die eindigde met een mislukte reis naar de
maan, zo rijk zou zijn aan gebeurtenissen, dan had hij
zijn vakantie zeker op een ander tijdstip doen aanvangen..
Niet dat het resultaat van de op 13 augustus gehouden&
tender voor 3 en 12 maandspromessen een ombuigen van
de trend te zien heeft gegeven: f. 43,2 mln. 3-maandspapier
werd op 2
5
/
8
pCt. en f. 152,1 mln. 12-maandspapier tegen
31/4 pCt. toegewezen. Voor het korte papier werden alle
inschrijvingen tegen 2/8 pCt. of lager geaccepteerd, terwijP
slechts 50 pCt. van de inschrijvingen op jaarspapier tegen
31/4 pCt. of lager werd toegewezen. –
Uit dit resultaat zou men kunnen opmaken dat met een
nog verdere daling van de rente rekening wordt gehouden.
Hoewel deze conclusie waarschijnlijk wel juist is, vormt de
grote belangstelling voor jaarspapier op
31/4
pCt. alleen
geen voldoende bewijs. Zolang men in Londen onder
aftrek van de kosten van de termijntransactie ongeveer
1/
pCt. meer rente kan maken dan met 3-maands schat-
kistpromessen, komt hier slechts een deel van de korte
belegging zoekendemiddelen aan de markt. Voor gelden,
die langer dan zes maanden belegd dienn te worden, onder-
vindt de Overheid deze concurrentie van de buitenlandse
geldmarkt niet. In
afwijking
van hetgeen gebruikelijk was,
heeft de Bank zich na de tender niet bereid verklaard,
pronessen af te geven op het toewijzingsdisconto. Hierin
zou een
aanwijzing tot een verdere verlaging van de tarieven
kunnen liggen.
.De verlaging van het Britse disconto tot
4/2
pCt. was een
gedeeltelijke aanpassing van het officiële disconto aan het
marktdisconto. Dat deze verlaging kon plaatsvinden op
een tijdstip, waarop een jaar geleden het pond sterling
zich in ernstige moeilijkheden bevond, zodat toen het
disconto verhoogd werd tot 7 pCt., is wel het duidelijkste
bewijs, dat de situatie gedurende het afgelopen jaar sterk
is veranderd. Er doen zich thans ook in Engeland depressie-
verschijnselen voor en velen verwachten een verdere
discontoverlaging v66r het einde van het jaar. Bij de
eerstvolgende inschrijving hier te lande op 3- en 6-maands
schatkistpapier zullen de gevolgen van deze Britse disconto-
verlaging wel blijken. Door de rente voor kort papier
thans niet te verlagen – waardoor continuering van reeds
in Londen belegde gelden niet interessant is – kan de
Staat zorgen voor een flinke zichtbare aanwas van de
deviezenreserve.
Deze week verminderde de bankbiljettencirculatie met
f. 115,9 mln, en stegen de deviezenreserves opnieuw mét
f. 26 mln. Algemeen wordt nu verwacht, dat voor de
eerstvolgende periode van de kasreserve het percentage
zal worden verhoogd van 9 pCt. tot 10 pCt., zodat de
banken dan ongeveer f. 500 mln. renteloos zullen dienen
aan te houden.
Aan de daling van de rente is in vele delen van de wereld
nog geen einde gekomen en conjunctuurpolitieke maat-.
regelen zuilen hiervoor zeker medeverantwoordelijkheid
dragen. De krachtige stijging van de rente in de Verenigde
Staten is een nieuw element, dat zijn intrede heeft gedaan.
De Federalé Reserve Bank van San Francisco kreeg toe-
stemming om het disonto te verhogen van 1
3/
pCt. tot
2 pCt. -Indien deze tendens doorzet, zal het niet lang iner
654
duren tot de rente in de Verenigde Staten, vermeerderd
met de winst uit de termijntransactie, beleggingen inte-
ressant maakt,”wardoor de deviezenaanwas bij ons tot
staan kan komen, etc., en de slinger weer de andere kant
opzwaait. Dan zal öok
blijken
of de
inschrijvers
op jaars-
papier tegen
31/4
pCt. een goede zaak deden.
De kapitaalmarkt.
Uit Amerika komen nog steeds goede berichten. Hogere
staalprjzen, hogere olieprijzen, betere cijfers over de
activiteit van de spoorwegen etc. Waarlijk sensationeel
is de ommezwaai in de verwachtingen van het bedrijfsleven.
In alle discussies heeft het onderwerp ,,recession’ nu
plaats gemaakt voor zorgen over inflatie (met een begro-
tingstekort van $ 11 mrd. niet ongemotiveerd) en zoals
te verwachten was hebben noch de verhoging van het
stortingspercentage voor de aankoop van aandelen, noch
de stijgende rente veel remmende invloed gehad op de
koersen.
Bij ons heeft Philips de afgelopen week het meest gepro-
fiteerd van de gunstige stemming. De converteerbare
obligaties noteerden 135 iiCt aan het einde van de verslag-
week. Het grote nieuws werd gevormd door de Amster-
damse infiltratie in de Rotterdamse scheepvaartwereld,
waarover alle commentaren gunstig luiden. Eén vraagteken
behoort te worden geplaatst bij het overnemingsbod op de
aandelen van de Unie van Ijsfabriekeh: 8 maanden na het
verstrijken van het boekjaar 1957 zal nog steeds geen
jaarvergadering hebben plaats gevonden.
Deze week werd de toewijzing bekend – op de nieuwe
43/4 pCt. lening van de Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten, groot f. 100 mln. Als men vanuit het toegepaste toe-
wijzingssysteem het totaal van het ingeschreven bedrag
tracht te berekenen, dan komt men tot f. 1 mrd.! Dit cijfer
geeft echter geen inzicht in de plaatsingsmogelijkheid van
volgende leningen. Een reëlere maatstaf voor de beoor-
deling van de ontwikkeling van de rente op de kapitaal-
markt vormt de koers ad 100 voor de eerste lening van dit
type en deze koers vormt een
aanwijzing,
dat de daling van
de rente veel langzamer gaat dan enige tijd geleden. Het
rentegamma is evenwel nog steeds ‘niet bereikt en de
gemeenten kunnen nôg niet individueel op de kapitaal-
markt terecht. De discussie over de wenselijkheid van de
terugkeer op de kapitaalmarkt van de gemeenten is nog
steeds niet afgesloten. De grote belegger héeft behoefte aan
leningen, waarin transacties van behoorlijke omvang kunnen
worden afgesloten zonder de beurskoers te beroeren. Men
heeft zich wel van de beurs afgewend, omdat op de obligatie-
markt te weinig leningen waren genoteerd, waarin behoor-
lijke omzetten mogelijk waren. De gemeenten daarentegen
zien in het zelfstandig opereren op de kapitaalmarkt één
der elementen van’ de gemeentelijke autonomie. Het is
echter een open vraag of het rentegamma binnen’afzienbare
tijd bereikt zal worden. Een economische opleving hier te
.lande zou ook het
bedrijfsleven
weer met emissies aan de
markt brengen, terwijl de consolidatie van de vkttende
schuld nog geenszins voltooid kan worden genoemd.
Aand. indexcUfers A.N.P.-C.B.S.
2 jan: 8 aug. 15 aug.
(1953
100)
1958
1958
1958
Algemeen
…………………………….
168
205
205
Internat. concerns
…………………
237
292
290
Industrie
………………………………
126
148
150
Scheepvaart
…………………………
–
‘
117
135
136
Banken
…………………………………
106
124
124
Indon. aand. …………………………
64
87
– 87
2 jan..
8 aug.
15 aug.
Aandelen
1958 1958
1958
Kon.
Petroleum
……………………
f. 14730
f.
172,20
f. 16710
Unilever
………………………………
311½
370’/2
369
1
/2
Philips
…………………………………
230½
299
3
4
314
A.K.0.
…………………………………
142½
194½
195½
Kon.
N.
Hoogovens
………………
241
329 329
Van
Gelder
Zn.
……………………
.170
179
178
H.A.L.
…………………………………
132%
,135½
136½
Amsterd.
Bank
………………………
191/2
226
1
/j
226
H.VA.
…………… . …………………..
84%
104
106
Staatsfondsen
2½
pCt.
N.W.S
……………………
59%
60%
62
3½
pCt.
1947.
…………………………
85T’
91v/s
9148
3
1
/,
L
pCt.
1955
1
………………………
81’4
90%
88
1
/1,
3
pCt.
Grootboek 1946
……………
8 0 ½
89%
89/8
3 pCt. Dollarlening
…………………
90 92
1
/1
92
1
/2
Diverse obligaties
pCt, Gem. R’dam 1937 VI
_3½
84
91
91%
3½ pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
79v/s
84
85
1
/1
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
84
1
/2
90
3
/1.
90%
3½
pCt
Philips 1948
………………
90
92/g
93
3½ pCt. Westi. Hyp. Bank
80
84
84
3
/1
6 pCt.
Nat.
Woningb.len. 1957
104
7
/8
108%
108½
New York
Aandelenkoersgerniddelde
Dow Jones Industrials
…………
439
510 506
W.
WERNER.
t
Het beheer
van
pensioenfondsen
Beheerders van pensioenfondsen dragen
een grote verantwoordelijkheid. Hun
taak wordt aantnrkelijk verlicht indien
zij gebruik maken van ‘de adviezen van
ons gespecialiseerde
.
Bureau voor Pensioenfondsen
DÈ
TwENTsCHE
BANK
Uw financiële raadsman
IN- EN UITVOER’)
(waarde in miljoenen guldens)
–
‘
Dekkings-
Invoer
Uitvoer
percentage
Jaar – – –
j
uli
jan.-
. .
jan.-
uh
jan.-
juli’)
JU
juli
2)
‘juli’)
1938 ………………122
120
79
84 –
65
70
1955 ……………1.065
993
763.
793
72
’80
1956 ……………1.231
1.147
796
878
65
77
1957 ……………1.394
1.354
1.042
951
75
70
1958 ……………1.112
1.121
978
972
88
87
‘) Bron:
C
.
B
.
S.
-‘
‘) Maandgemiddelden.
Maak gebrüik van de rubriek
,,VACATURES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties,
dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate’
bevredigend:
begrijpelijk: omdat er bijna geen’
groté instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleertl
Voor vacerendé functies
‘en beschikbare krachten
T
‘
‘
Amsterdam
.
Op onze afdeling Research en Planning
kan geplaatst worden’ een
op hoog
niveau, zijn de
odvertentiekolommen von
Economisch Doctorandus’
,Economisch-Statistische
Berichten’ het
aangewezen
‘
Ervaring
in
research-werk
bij
een
bedrijf
mediûm;
of adviesbureau is gewenst.
Leeftijd
‘
tot ongeveer 35 jaar.
le)
Omdat
Uw
annonce onder
–
de aandacht komt van stafper.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, voorzien van recente
soneel In
de
grote
bedrijven.
‘
pasfoto, kunnen worden gericht aan de Centrafe Personeel-
afdeling van ons bedrijf.
–
2e)
Omdat
Uw
annonce wordt
.
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
.
1
Ae Bilenkorf
nemen, of daarbij
van
grote
‘
invloed zijn.
(Zie. ook c?e vacatures op pag. 642 en 656)
655
vacatures
FINANCIELE INSTELLING
–
te Rotterdam, zoékt een jonge
Bij de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken te Amster-
dam vaceert de betrekking van
secretaris
–
Saarisgrenzen t. 8997,84—f. 12.209,64. Aanstelling boven het
aanvangssalaris is mogelijk.
Voor de betrekking komen alleen zij in aanmerking, die de
hoedanigheid van Meester in de Rechten bezitten.
Dc voorkeur wordt gegeven aan hen, die geruime tijd op
sociaal terrein werkzaam zijn geweest.
Leeftijd tussen 30 en 40 jaar.
Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psychologisch
onderzoek te onderwerpen.
Volledige
schriftelijke
.sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van deze advertentie onder no. 19078 te Zen-
den aan de Directeur der Gem. Personeeisvoorziening,
Sarphatisbaat 92. Ârn.sterdam-C.
Persoonlijk bezoek uitsluitend na oproeping.
,
DE COÖPERATIEVE
CENTRALE BOERENLEENBANK.
te
EINDHOVEN
heeft plaatsingsmogelijkheid voor enige aanstaande
ADJUNCT-INSPECTEURS
bij haar afdeling Inspectie.
• Voorkeur genieten zij, die het diploma H.B.S.
5
j. of Gymnasium bezitten, alsmede het
Staatspraktijkdiploma, resp. de akte
M.O.
Han-
deiswetenschappen of Boekhouden.
.Voor deze functie, die aantrekkelijke perspec-
tieven biedt,
is
enige jaren praktijk in het be-
drijfsleven of
op
een accountantskantoor wel –
gewenst.
Leeftijd ten hoogste 35 jaar.
In
aanmerking komende sollicitanten dienen
rekening te houden met een geneeskundig en
psychologisch onderzoek.
Brieven, waarin alle van belang zijnde gegevens zijn
opgenomen, worden. gaarne ingewacht bij de afdeling
Personeel van de Coöperatieve Centrale Boerenleen-
bank, Dommelstraat 9, Eindhoven, onder letter ADJ.
VWX
cmazoll
656
met academische opleiding, voor het ver-
richten van researchwerk
op
het gebied
van effecten.
Eigenhandig geschreven brieven met be-
knopte doch volledige levensbeschrijving.
worden onder no 77 ingewacht bij
Psychologisch Adviesbureau
L.
Deen en dr.
J. G. H.
Boksiag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
Het
Ministerie van Economische Zaken
roept sollicitanten
op
voor de functie van:
HOOFD
VAN DE
HOOFDAFDELING
,,ALGEMENE ZAKEN”
van het Directoraat-Generaal voor de Industrialisatie en
Energievoorziening in de rang van administrateur (salaris-
grenzen f977,_.. – f1192, p. m.). Taak:
–
het behandelen
van industrialisatievraagstukken, welke onder meer ver-
band houden met het technisch onderwijs en het opstellen
van kwalitatieve en kwantitatieve prognoses van de toe-
komstige behoefte aan technisch personeel in de industrie.
Vereist: academische opleiding; wetenschappelijke belang-
stelling, die zowel uitgaat naar de techniek als naar de
economie en de sociologie; hij moet in staat zijn op het
gebied vari de manpowerprognostiek zelfstandig te explo-
reren. Soll. onder no. 784/7188 (in linkerbovenhoek env. en
brief) aan het bureau Personeelsvoorziening, Prins Mau-
ritslaan 1, Den Haag.
Bij het Secretariaat
der Commissie Ver-
gunningen Goederenvervoer
(Depante-
9
– ment van Verkeer en Waterstaat) kan ge-
plaatst worden
EEN CHEF
VANDE
AFD. ECONOMISCH ONDERZOEK
Taak: leiding van de afdeling ontwikkeling van beoorde-
lingsnormen, het nemen van initiatief terzake van het ver-
krijgen van gegevens, c.q. van onderzoekingen op vervoers-
economisch gebied. Vereist: doctoraal examen economie;
kennis van algemeen economische- en bedrijfseconomische
problemen en zo mogelijk van vervoerseconomie en eco-
nometrie; veel initiatief en doorzettingsvermogen. Leeftijd
35 tot 45 jaar. Standplaats Den Haag.’ Salaris: in de rang
van administrateur van f. 977,— tot f. 1192,— p. m. (begin-
salaris afhankelijk van, leeftijd en ervaring). Schriftelijke
solI, aan het -bureau Personeelsvoorziening, Prins Maurits-
laan 1, Den Haag, onder no. 764/7188 (in linkerbovenhoek
env. en brief).
(Zie ook de vacatures op pag. 643 en 655)