• Econamisch
=
Sta
.
ttstis
e
he
‘
__Berichten__
Koopgwoonten
*
Dr. J. F. Michels
Exportkredieten
i I
*
Drs. J. Amelung’
De binneiilandse afzet
van gedistilleerd
na de jongste accijnswijziging
*
Drs. H. Linnemann
Irak
*
Europa-bladwijzer
/
UITGAVE VAN HET NEDERLA’NDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e
JAARGANG
No. 2144
WOENSDAG 6 AfJGUSTUS 1958
1
.5
BAKftN
HORLOGES
SIERADEN
–
TAFELZIL VER
Sinds 1832
1
in het hart van Rotterdam
VESTÊWAGENSTRAAT 70 – TELEFOON 110583
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
H.BRONSJr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80*
MAUR1TSWEG 23
ROTTERDAM
S
Refereer aan annonces in ,;E.-S.B.”
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenbage
Delft – Schiedam – Vlaardttgen
Albiasserdam
Beheer en administratie
van vermogens
Executele en bewind-
voering
–
S
1
.
S
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mee: en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34. –
Redactie-adres voor België: Dr. J. Geluck, Zwijnaardse St een-
weg 357, Gent.
–
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprjjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
1.
29.—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
•
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam 6.
.
S
Advertenties.
Alle correspondentié betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten’
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Anderhalve Eeuw
Levensverzekering
‘-III
HOOFDKANTOOR
610
4•
1
1
‘
Teneinde inzicht te verkrijgen in, de koopgewoonten
hebben de researchinstellingen, die medewerkten aan de
“totstandkoming van het E.P.A.-rapport ‘), waarop wij
vorige week reeds de aandacht vestigden, aan huisvrouwen
een aantal vragen doen stellen. Hierbij is uitgegaan van
d jedachte, dat de kans op vergelijkbaarheid der door
verschillende groepen enquêteurs in verschillende landen
verzamelde gegevens groter zou zijn, indien de enquête
zo eenvoudig mogelijk werd opgezet. Er is dan ook niet
gevraagd naar de hoeveelheden der gekochte voedings-
middelen en naar de daaraan
bestede bedragen. Voor Neer-
tien artikelen
2)
is o.a. na-
gegaan of de huisvrouwen
deze wel èens kochten; of zij
hun aankopen plachten te
doen op bepaalde dagen en
tij dtippen; of werd gekocht
bij zelfstandige winkeliers,
filiaalbedrijven, coöperaties,
markt- of straatverkopers en
of de huisvrouwen de artikelen
zelf gingen halen dan wel
lieten thuisbezorgen. Ook is
gevraagd of de leveranciers
krediet en korting gaven en
in hoeverre van deze facili-
teiten gebruik werd gemaakt.
De beschikbare plaatsruimte staat ons slechts toé enkele
der vele gegevens, die in het betreffende deel van het rapport
te vinden zijn, naar voren te brengen. Allereerst zij dan
vermeld, dat het grootste percentage huisvrouwen, dat
nooit boter koopt, in Nederland wordt aangetroffen, nl.
58 pCt., tegen resp. 26, 17, 14 en 11 pCt. in Italië, Noor-
wegen, West-Duitsland en Oostenrijk. Het valt op, dat
– met uitzondering van de Nederlandse – de meerder-
heid der huisvrouwen in de onderzochte landen er geen
vaste koopdagen. op na houdt. Voor zover dit echter wèl
het geval is, blijken de meeste voedingsmiddelen tegen
het eind van de week te worden gekocht. In alle landen
,,The consumer’s food-buyïng habits”.
NL: melk, brood, aardappelen, vlees, vis, boter, suiker,
‘margarine, spaghetti, ingeblikte vruchten, worstjes, verse
groenten, koffie en vers fruit.
matigneaen op net stuk van
voedingsmiddelen aankopen.
De huisvrouwen werd nl.
gevraagd of zij, toen zij de
laatste maal inkopen deden, –
soms ook thuiskwamen met
iets, dat ‘zij niet van plan waren .
geweest te kopen. De eerste
regel van de tabel geeft het
cijfermatige antwoord op deze
vraag. Opgemerkt zij, dat de
vermelde percentages onge-
twijfeld hoger zouden zijn
geweest, indien was gevraagd
of de huisvrouwen zich ,,wel
eens” . tot impulsaankopen
lieten verleiden. Het ligt voor
de hand, dat de extra-aankopen vaak nin of ,mèer
‘
luxe-artikelen betroffen: Niettemin overtroffen, behalve
in Oostenrijk, de impulsaankopen van basisvoedings-
middelen, als totaliteit gezien, die van luxe-artikelen.
Uit de antwoorden die werden gegeven op de vraag,
waarâm impulsaankopen werden gedaan, bleek dat de
huisvrouwen vaak – ni. van
25-51
pCt. – door de uit-
stalling der artikelen op het idee waren gebracht. Over, het
algemeen kan wel worden gezegd, dat juist op het stuk,
van impulsaankopen de activiteiten van de detaillist een
dominerénde rol spelen. Uit het feit, dat – naar de tabel
doet zieh – de huisvrouwen in elk der landen zich door-
‘ gaans gemakkelijker door deze activiteiten tot impuls-
aankopen laten verleiden naarmate’zij jonger zijn of over,
een hoger inkomen beschikken, blijkt, dat zelfs in deze
,,onregelmatigheden” enige regelmaat is te ontdekken –
Koopgewoonten
is de zelfstandige detaillist verreweg de belangrijkste leveran.
cier: voor alle artikelen tezamen maakte tussen de 70 en
• 80 pCt. der huisvrouwen doorgaans van zijn diensten
gebruik. Van de overige distributiekanalen is de coöperatie
in Noorwegen van meer betekenis dan elders; in Duitsland
en Nederland geldt hetzelfde voor het filiaalbedrijf en
in Italië voor straatverkopers. Zulks in tegenstelling tot
– de overige landen, wordt in ons land vaak aan huis be-
–
zorgd dan wel aan de deur gékocht.
Behalve naar regelmatigheden zijn de enquêteurs ook –
op zoek gegaan naar onegel-
Percentage huisvrouwen, dat in7pulsaankopen deed –
Oosten-
itaiië
Neder-
1.
Noor-
23
31 18
27 29
Onderscheiden naar
leeftijdsgroep
24
47
20
29
34
29
35
18
29
130
21
29
19
27 32
Totaal
………………….
30-44
jaar
……………..
60
jaar en ouder
19
25
14
20
21
tot
30
jaar
……………
Onderscheiden naar
–
45-59
jaar
……………..
inkornensgroep
a)
26
12
19
25
24
-32
21
27
31
groep
A
……………..18
groep
B
……………..
28
31
20
29
32
groep
C
………………
groep D
……………..
32
36
19 35
34
a)groep A is de laagste, D de hoogste inkomensgroep.
Blz
Blz.
Koopgewoonten …………………………611
Europa-bladwijer ………………………618
Exportkredieten,
door Dr. J. F. Michels . ………
612
De binnenlandse afzet van gedistilleerd na de
jongste
accijnswijziging,
door Drs. J. Amelung
614
Irak
door Drs. H. Linnemann ………………616
Aantekening:
Malaise in de Engelse meul?eiindustrie , ……621
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …
622
611
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch, Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; £ Tinbergen; J. R. Zuidesna.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit, Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. ‘Zoon.
–
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË.: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerck.
–
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Na eën aantal
ürgumenten
pro en contra export-
kredieten te hebben besproken, geeft schrijver als
zijn mening te kennen, dat hij het exportkrediet
en met name dat
voor kapitaalgoederen ziet als
een structurele onoverkomelijkheid en niet als een
Vrij onhandig wapen, waarnaar men naar gelang
de stand van de conjunctuur en de bedrjfsbezet-
ting
kan grijpen. De laatste jaren
konden de Ne-
derlandse kapitaalgoederenexporteurs geen export-
kredieten van enige omvang verlenen, o.a. door
de onmogelijkheid van hérfinanciering. De con-
juncturele situatie heeft deze leemte op structureel
terrein nog kunnen opvangen. Wanneer met be-
trekking tot de
expoilfinanciering
thans niet op
korte termijn orde op de zaken wordt gesteld, zul-
len volgens schrijver over twee
a
drie jaren de
gevolgen in onze kapitaalgoederenindustrie, en niet
alleen in
de sector van de scheepsbouw, catastro-
faal zijn,
o.a.
,
voor de werkgelegenheid. Het is
een
vraag – zegt
schrijver
–
of wij niet te laat
zijif.
t
Ex
iportkredieten
Het vraagstuk van de kredietverlening bij de Nederlandse
export en wat daarmede verband houdt staat de laatste
tijd aan meerdere zijden in de belangstelling. Hiertoe heeft
het rapport vafi de commissie Exportfinanciering van de drie
werkgeversverbonden niet in de laatste plaats bijgedragen.
Bij de bespreking van de zesde Nota inzake de industriali-
satie in de Tweede Kamer hebben de Ministers van Econo-
mische Zaken en van Financiën antwoord gegeven op enige
vragen van Kamerleden. Wij kunnen ons bij deze ant-
woorden niet onttrekken aan de indruk dat de Ministers
aan dit, voor een deel van onze industrie levensbelangrijke
vraagstuk nog niet die aandacht bestèden, welke er toe kan
leiden dat de sinds jaren ii ons land in dit opzicht bestaande
impasse op een voor langere tijd afdoendè wijze wordt
doorbroken. Met name de visie van de Minister van Fi-
nanciën is op dit punt van groot belang. Bij het afwegen
van verschillende belangen is het vraagstuk van de export-
financiering – als wij het goed zien – nog te licht bevbnden
voor een directe interventie van overheidswege.
Wanneer wij in dit artikel enige facetten van de export-
kredietveriening naar voren brengen, stellen wij voorop
dat wij daarbij geen volledigheid nastreven. Afgezien van
de gecompliceerdheid van het onderwerp is de plaats-
ruimte daarvoor niet toereikend. Wij moeten ons bepalen
tot enige punten.
Cadeaus aan het buitenland?
Nog herhaaldelijk komt men in ons land de mening
tegen dat exportkredietverlening in feite het A fonds perdu
ter beschikking stellen van geld aan het slechtbetalende
buitenland zou zijn. Indien de exporteur maar kredieten
aanbiedt, zou de afzet. vooral die naar minder-ontwik-
kelde landen – zonder moeite en inspanning ,,van een
leien dakje” gaan; in deze• koopgrage landen kan men
alles kwijt, als het maar op krediet geleverd wordt, enz.
Zodra de kredietverlenende exporteur geleverd heeft, is de
zaak voor hem afgedaan; vindt te zijner tijd geen betaling
plaats vanuit het betrokken buitenland, dan wordt hij’ met
,,staatsgeld” of ,,belastinggeld” schadeloos gesteld. Bij
exportkredietverlening is slechts het eigenbelang van de
exporteurs in het spel, enz. In een dergelijke opvatting staat
exportkredietverlening niet ver af van een vorm van sub-
sidie.
Wij, zouden op deze oppervlakkige beschouwing het
volgende willen antwoorden:
Het verlenen van kredieten bij export van kapitaal-
goederen is sinds tientallen jaren gebruikelijk en zal niet
kunnen worden teruggedrongen. Zwitserland, Engeland,
Frankrijk, de Verenigde Staten en andere landen financier-
den al in de vorige eeuw op middellange termijn hun eigen
kapitaalgoederenexport. In ons land droegen de scheeps-
hypotheekbanken reeds v66r de eerste wereldoorlog niet
onbelangrijk bij tot de export van schepen. In een aantal
Westerse landen heeft de kapitaalgoederenindustrie haar
ontwikkeling voor een deel aan deze kredietverlening te
danken. De Nederlandse kapitaalgoederenexporteur kan
dan ook beter thuisblijven, indien hij met het verlenen van
exportkredieten niet wenst mee te doen of niet kan mee-
doen. Daar staat dan tegenoverdat deze kapitaalgoederën-
industrie niet tot (verdere) ontwikkeling zal komen, aan-
geien de binnenlandse markt te klein is.
Het is een fabel dat de mogelijkheid voor de expor-
teur, exportkredieten te verschaffen, zonder meer reeds
een overzeese afzet kan creëren. Een particuliere over-
zeese afnemer koopt geen waardevol goed als hij niet ten
volle ovértuigd is van de technische merites ervan, ook al
staat daar een betalingsfaciliteit naast (die trçuwens ook.
door de buitenlaijdse concurrentie zal worden aangeboden).,
De voornaamste risico’s liggen meestal in het niet-commer-
ciële vlak, waarop de exporteur invloed noch controle
heeft.
De kredietverzekering van staatswege verricht hier belang-
rijk werk, waarbij de te aanvaarden risico’s uiteraard binnen
bepaalde grenzen moeten liggen. Geheel anders ligt dit
bij goederengebonden staat-tot-staat-kredieten, ook wel
politieke kredieten genoemd (Eximbank; Sowjetkredieten;
Duits krediet aan Egypte; Frans krediet aan Indonesië;
Engels krediet aan Iran). Deze kredieten usurperen de’
normale marktverhoudingen en vallen buiten het bereik
van de Berner Unie. Aan dit soort kredieten kan en moet
ons land niet meedoen.
Export van kapitaalgoederen naar hoogontwikkelde
landen is in vele gevallen onmogelijk door
bijv.
hoge in-
voerrechten, andere bescherming van de eigen industrie
(o.a. bij inschrijvingen), voorkeur voor het nationaal pro-
dukt, verticale of horizontale groeps- en belangenvorming,
612
sterke positie en ingevoerdheid van de nationale concur-
rentie, enz. Desondanks is de Nederlandse export van
kapitaalgoederen naar hoger-ontwikkelde landen niet
onaanzienlijk; vooral voor zekere specialiteiten
Al
hij nog
kunnen worden opgevoerd.
Bij het verlenen van exportkredieten draagt de ex-
porteut steeds een aanzienlijk eigen risico, .d.w.z. bij
verzekering minstens 15 pCt. Dit loopt al gauw op tot
grote bedragen. Zo de exporteur al aan dit eigen risico zou
voorbijgaan (wat beslist niet het geval is), de financierende
bank zal dit zeker niet doen.
Buiten de sector van de scheepsbouw zijn de door
Nederland vervaardigde kapitaalgoederen, vergeleken met
die van het buitenland, nog lang niet in voldoende mate
op de buitenlandse markten ingevoerd. In het buitenland
exporteren kapitaalgoederenindustrieën meermalen op
rechtstreekse wijze 50 pCt. tot 95 pCt. van hun produktie.
In ons land komt dit praktisch niet voor. Men zie welke
gevolgen de bestedingsbeperking voor een aantal kapitaal-
goederenindustrieën heeft gehad. Een behoorlijke export
geeft een groter draagvlak. Hiervoor is allereerst nodig een
goede exportorganisatie en exporttechniek. De export van
kapitaalgoederen eist daarnaast niet minder systematiek
en continuiteit, vooral ook op het gebied van de export-
kredietverlening en wat daarmede annex is.
Indien men markten moet verlaten (bijv. Indonesië),
zullen andere markten moeten worden opgebouwd.
Men kan niet vooruit vaststellen welke landen zich
te zijner tijd aan hun betalingsverplichtingen zullen ont-
trekken. De risico’s liggen voor een groot deel in het
politieke vlak, veelal mede veroorzaakt door de lage
levensstandaard. Een aantal minder-ontwikkelde landen
zal
ongetwijfeld
in de rij van de meer-ontwikkelde worden
opgenomen. Het is een vraag, of Nederland in bepaalde
landen al niet te laat is met het oprichten van eigen fabri-
cage-eenheden. Zonder de basis van een bestaande afzet is
dit meestal echter een hachelijke onderneming.
De kapitaalgoederenindustrie heeft over het algemeen
veel onderleveranciers. Tevens is de toegevoegde waarde
bij kapitaalgoederen meestal zeer hoog en de export hier-
van kan aan vele handen en hoofden werk geven.
De
daadwerkelijke verliezen bij de exportkrediet-
verzekering zijn tot dusverre in andere landen zowel als
ten onzent van relatief bescheiden omvang en konden door
de premies worden opgevangen.I Zonder aan deze cijfers
vooralsnog een grotere waarde toe te kennen, zij vermeld
dat de Minister van Financiën in juni ji. in de Tweede
Kamer mededeelde dat bij de herverzekeringsactiviteiten
van de Staat in de periode
1954
tot en met 1957 het netto
geïncasseerde premiebedrag in totaal f. 27,4 mln, heeft
bedragen. Het netto schadebedrag had een ômvang van
ca. f. 17,7 mln. Hiervan had ruim f. 14 mln, betrekking
op één land: Turkije, op welk land sinds jaar en dag de
vrzekeringsmogelijkheid terecht is ingetrokken.
Financieringssteun aan buitenlandse concurrentie?
Een ander argument contra exportkredieten is: U finan-
ciert in bepaalde gevallen met uw kredieten de buitenlandse
concurrentie op de internationale markten (bijv. schepen
voor concurrerende vlaggen). Vermeerderde werkgelegen-
heid in het ene bedrijf zal dan kunnen leiden tot vermin-
dering van werkgelegenheid elders. Inderdaad kan dit bij
exportkredietverlening voorkomen. Hetzelfde zal zich ook
kunnen voordoen bij levering op contante basis en vormt
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT.
T R A N S A C T I E S
285 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
/
als zodanig geen principiële argumentatie tegen het ver-
lenen van exportkredieten.
Voor dit verschijnsel zagen zich de andere landen, die
kapitaalgoederen exporteren, eveneens geplaatst en het is
daar een overwonnen standpunt. DeEngelse industrie van
textielmachines leverde textielmachines en complete textiel-
fabrieken op krediet, o.a. naar India en Pakistan, die hier
–
mede op de Engelse home-market konden concurreren.
Idem Zwitserland. De Duitsers leverden complete hoog-
ovens en ook scheepswerven op krediet naar het buiten-
land, waardoor een gedeelte van hun eigen exportmogelijk-
heid wegvalt. Voor hoogovens handelden op dezelfde wij ze
Italië en de Verenigde Staten. Amerikaanse financiers
hielpen Griekse tankreders in het zadel, terwijl de Ver
–
enigde Staten op het gebied van de tankrederij toch ook
zelf werkzaam zijn. De Zwitsers leverden complete fabrie-
ken voor locomotieven, machines en gereedschappen naar
India, waardoor een gedeelte van hun eigen export wegvalt.
Engeland heeft een eigen financieringsmaatschappij voor
de export van vliegtuigen en vliegtuigmotoren en concur
–
reert aldus indirect met ‘s lands eigen vlieglijnen.
Er zouden nog vele voorbeelden te noemen zijn van
kapitaalgoederenindustrieën in het buitenland, die met
exportkrediet leveren aan firma’s die hiermede op de inter-
nationale markt en ook wel op dé home-market van de
exporteur met andere binnenlandse firma’s een concu-
rentiestrjd kunnen voeren. In het buitenland is het stand-
punt dat de kapitaalgoederenindustrie niet dient te leveren
aan het concurrerende buitenland reeds geheel verouderd.
Ook het feit dat deze levering eventueel geschiedt met in-
schakeling van middellang exportkrediet, heeft daar nauwe-
lijks behoefte tot discussie gegeven. Het is bovendien duide-
lijk dat de internationale concurrentie de eventueel uit dien
hoofde afgewezen orders met graagte zou overnemen.
Het is verleidelijk, nog meer argumenten pro en contra
in de beschouwing te betrkken. Een aantal argumenten
contra heeft, door het teruglopen van de hoogconjunctuur
en d6 door verminderde orders teruglopende bezetting,
thans minder actualiteit.
Na het bovenstaande zal het, naar wij hopen, duidelijk
zijn dat wij het exportkrediet en met name dat voor kapi-
taalgoederen zien als een structurele onoverkomelijkheid
613
Onderzocht wordt of de ontwikkeling van het
verbruik van gedistilleerd na de accijnsverhoging
per 14 januari 1957 overeenkomstig de, ‘in een
artikel van M. Fraenkel in ,,E.-S.B.” van 18 juni
1952, opgezette vraagvergelijking is verlopen.
– Daarbij wordt de (gedefleerde) prijs van jonge
jenver-35 pCt. als verklarende variabele in de
vraagvergeljking opgenomen, rekening houdend
met de bevolkingstoename en extra voorraadvor-ming door de consumenten einde 1956. Het totale
verbruik wrdt herleid op gedistilleerd-50 pCt.
Daarna wordt de invloed nagegaan van de vraag-
verschuiving binnen de groep gedistilleerd produk-
ten, de zgn. pakketwijziging. Dat de vraagverge-ljking aan haar doelstelling,’ de voorspelling van
het verbruik van gedistilleerd in hi van-50pCt.,
heeft voldaan moet volgens schrijver, hoewel enige
pakketwijziging was ,,ingebouwd”, hieraan worden
toegeschreven dat
bij één der beide waarnemin-
‘gen (accijnsverhogingen 1951 of 1957) nog andere
verschuivingen een rol hebben gespeeld, waardoor
de verbruikswijziging toch conform de vergelijking
verliep.
–
.
t
–
/
1
De binnenlandse
1
afzet van gedistilleerd,
1.
jongste accijnswijziging
4
r
De accijns op gedistilleerd werd ingaande 14 ja
‘
nuari
1957 verhoogd van f. 475 tot f.
596,50
per hl-50 pCt.
Voor een benadering van de hiermee te verkrijgen meer-
dere accijnsopbrengst werd tijdens de besprekingen in de
Tweede Kamer o.a. verwezen naar het artikel van M.
Fraenkel in ,,E.-S.B.” van 18 juni 1952
1)•
Hierin werd
het verloop van het vooroorlogse verbruik van gedistil-
leerd verklaard uit de prijs, het inkomen en een trend.
Op basis hiervan maakte genoemde auteur een progno-
se voor de ontwikkeling van het verbruik, in het geval
de hierboven genoemde wijziging van de accijns jer 1
1)
,,Consequenties van een verhoging van de acdijns op
gedistilleerd” door M. Fraenkel in ,,E.-S.B.” van 18 juni
1952,
no. ,1830, blz. 469.
‘(vervolg van blz. 613)
én niet als een Vrij onhandig wapen, waarnaar men naar
gelang de stand van de conjunctuur en de bedrijfsbezetting
ka;n grijpen. De laatste jaren konden onze kapitaalgoede-
renexporteurs geen exportkredieten van enige omvang
verlenen, o.a. door de onmogelijkheid van herfinanciering.
De conjuncturele situatie heeft deze leemte op structuteel
terrein nog kunnen opvangen. Wanneer met betrekking
tot de exportfinanciering thans niet op korte termijn orde
op de zaken wordt gesteld, zullen over twee â drie jaren de
gevolgen in onze kapitaalgoederenindustrie, en niet alleen
in de sector van de scheepsbouw, catastrofaal zijn, o.a.
voor de werkgelegenheid. Het is ook hier al weer’ de
vraag of wij niet te laat zijn.
Bij de beantwoording van vragen inzake de recente
Industrialisatienotd in de Tweede Kamer stelde de Minister
van Financien o.a.: ,,Nu zijn de bedragen die andere
landen hiervoor beschikbaar stellen, ook niet zo groot.
De geachte afgevaardigde, de heer Jansen, heeft vermeld
dat er in Duitsland een verhoging komt. van D.M. 90 mil-
joen tot D.M. 260 miljoen. Als wij dat terugrekenen naar
de zoveel kleinere bevolking van Nederland, dan komen
wi.f
in de orde van grootte van 50 miljoen; als wij naar het
aantal inwoners terugrekenen, dan slaan wij dus nog niet
zo’n slecht figuur”.
Dit antwoord, is onjuist en terzake niet volledig. Naast
614
januari
1953
zou ingaan. Zoals gezegd kwam deze ‘in
feite eerst begin 1957 tot stand. Nu de accijnsverhoging
ruim een jaar achter ons ligt, kan worden nagegaan,
in hoeverre de vraagvergelijking haar geldigheid heeft
behouden.
Bij genoemd onderzoek werd de (gedefleerde) prijs
van johge jenever-35 pCt., geschonken in derde klas
zaken, maatgevend ges,teld voor de prijsontwikkeling
en als verklarende variabele in de vraagvergelijking op-
genomen. In de betreffende vooroorlogse periode ‘ver-
toonden de prijzen van de slijters een hiervan slechts
weinig afwijkende ontwikkeling. V66r de jongste ac-
cijnswijziging bedroeg de prijs van jonge jenever in
eerder genoemde zaken f.
0,35
per glas. Met de accijns-
het A-plafond heeft de Ausfuhrkredit A.G. o.a. nog een
B-plafond ter beschikking van D.M. 500 mln. Ook staan
de Duitse exporteurs nog andere mogelijkheden voor her-
financiering ten dienste. Bovendien doet de Ausfuhrkredit
A. G., volgens haar jaarverslag 1957, nog geen 10 pCt. van
haar zaken in de scheepsbouwsector. Voorts wtrdt iii het-
zelfde jaarverslag opgemerkt: ,,Im Berichtsjahr konnten
wir wiederum den an uns herangetragenen Wünschen auf
Bewilhigung von Kredit- und Finanzierungszusagen im
wesentlichen voll entsprechen” . (blz. 2).
Daarenboven doet de Duitse Overheid ook aan poli-‘ –
tieke leningen. Men zie het recente staatskrediet aan
Egypte. Bij de financiële moeilijkheden onlangs in India
– het obligo van Hermes A.G. op India alleen overtreft
al verre de D.M. 1 mrd., dit is meer dan het totaleobligo
van de Nederlandse Staat op alle landen! – heeft de
Duitse Staat aan dat land een additioneel krediet van drie
jaar voor een bedrag van meer dan D.M. 500 mln, toe-
gestaan. Neen, juist ook Duitsland is slecht vergelijkings-
materiaal.
Besluitend stellen wij dat het waarlijk tijd is .dat onze
Overheid het belang van een principiële en continue –
mogelijkheid van herfinanciering van exportkredieten meer
gaat inzien. Verder uitstel zal over enkele jaren tot ingrij-
pender maatregelen nopen.
‘s-Hertogenbosch.
Dr. J. F. MICHELS,
t
..t
wijziging ,correspondeetde een prijsverhoging van
f. 0,04 per glas. Volgens een informatie werd de prijs
echter in het algemeen afgerond op f. 0,40. De datum
van ingang in aanmerking nemende, bedroeg de gemid-
delde prijsindex voor 1957: 113,8
(1956
= 100). Ook
ditmaal was de procentuele verhoging van de slijtersprijs
slechts weinig afwijkend.
In onderstaande tabel wordt nu de bovenbedoelde
vraagvergelijking uitgewerkt. Hiermee wordt de theore-
tisch te verwachten ontwikkeling weergegeven van het
binnenlandse verbruik. De deflatie van ‘de gébezigde va-
riabelen prijs en .inkomen is uitgevoerd door de nomi-
nale mutaties van deze grootheden te delen door die’
van de kosten van levensonderhoud. De aldus berekende
veranderingen die zich voor deze variabelen van 1956
op 1957 voordeden, werken in een bepaalde verhouding
door op het verbruik (regressiecoëfficiënt). Hiernaast
staat de trend, t.w. de in de loop van de jaren gelijk-
matige verandering van het verbruik per hoofd, in dit
geval een vermindering, zoals die bij gelijkblijvende prijs
en inkomen kon worden geconstateerd.
‘3
regres-
trend-
mutatie van de
theoretische
mutatie van
sie-co-
compo-
nent
variabele
1957
het verbruik
–
efficiënt
t.o.v.
1956
per hoofd
gedefleerde prijs van
113,8
-0,95
+7,3 pCi.
–
6,9 pCt.
gedefleerd
inkomen
106,0
+1,6
-0,35 pCt.
–
0,6 PCI.
gediatilteerd
……..
trend
-2,6 pCI.
– –
2,6 pCI.
per hoofd
.
……..
verbruik p. hoofd van
gedistilleerd -50 pCt.
-10,1 pCI.
De gemiddelde bevolking nam van 1956 op 1957 met
1,2 pCt. toe, zodat het totale verbruik van gedistilleerd
– 50 pCt. theoretisch met 10, 1-1,2 = 8,9 pCt. zou ver
–
minderen. Voorafgaande aan de accijnsverhoging vorm-
den de consumenten een extra voorraad gedistilleerd. De
grootte van deze voorraad kan worden benaderd uit
het verloop van de geaccumuleerde accijnscijfers voor
de jaren 1955 en 1956 of 1956 en
1957.
Uitgedrukt
in ‘de binnenlandse afzet (= veraccijnsde hoeveelheid)
van 1956 bedroeg de voorraadtoeneming ultimo
1956:
4 pCt. Voor 1957 betekent dit ceteris paribus een ver-
mindering van de binnenlandse afzet met 8 pCt., omdat
niet alleen geen extra voorraad in 1957 wordt gevormd,
maar de afzet ook een terugslag ondervindt van de in-
tering op de voorraden, die in 1956 waren gevormd.
Tezamen met de eerder afgeleide vermindering van 8,9
pCt. zou de omzet gedurende 1957 in totaal met 16,9
pCt. moeten zijn teruggelopen. In werkelijkheid was de
vermindering 16,4 pCt., t.w. 235.100 hl-50 pCt: in 1957
tegen 281.200 hl in
1956.
De conclusie is dan ook ge-
rechtvaardigd, dat de vraagvergelijking een goede bena-
dering geeft van het werkelijke verbruik van gedisti’1-
leerd-50 pCt. en derhalve voor prognosedoeleinden
bruikbaar is.
Tot, dusverre werd het verbruik van gedistilleerd uit-
gedrukt in hectoliters, met het voor de accijnsstatistiek
gebruikelijke alcoholgehalte van 50 pCt. Bezien werd
slechts’ in hoeverre het aldus uitgedrukte verbruik na de
accijnsverhoging een vermindering vertoonde. Hiermee
werd geen aandacht besteed aan een mogelijke ver-
schuiving binnen de produktengroep gedistilleerd. Als
alternatief van een vermindering van het verbruik ligt
juist een dergelijke verschuiving bij een prijsverhoging
voor de hand. Men kan immers de doorwerking van een
prijsstijging geheel of ten dele ontwijken, door over_te
gaan op goedkopere dranken met een lager alcoholgehal-
te. Als voorbeeld kan worden genoemd.een vervangia
van jonge jenever-35 pCt. door citroenjenever-30
pCt. Het resultaat van een dergelijke overgang is blj.
als volgt:
jonge jenever
citroenjenever
-35 pCt.
-30 pCt.
gid/It
I
gld/It
gld/It
I
gid/It
-35 pCt. .50 pCt. -30 PCI. -50 pCt.
voor de accijnsverhoging . ……….
.6,55
9,35
na de accijnaverhoging
…………..
7,40
10,60
1
6,80
11,30
Uit deze cijfers kan het volgende worden fgelid:
bij een overgang van jonge jenever op citroenjene-
ver stijgt ‘de winkelprijs per liter niet van f.
6,55
tot f. 7,40 maar slechts,
,
tot f. 6,80. Daardoor be-
hoeft het verbruik van gedistilleerd naar inhoud
gemeten minder te worden beperkt;
dit neemt niet weg dat de gemiddelde winkelprijs
per liter-50 pCt. aanzienlijk meer stijgt dan over-
eenkomt met de accijnsverhoging. Bij een volledige
overgang op citroenjenever zou de index van de
gemiddelde winkelprijs, omgerekend in een alco-
holgehalte van 50 pCt. bedragen f. 11,30 : f. 9,35
= 121. Bij het ontbreken van een dergelijke .ver-
schuiving zou deze prijsindex overeenkomen met
de verhoging van de accijns. Voor jonge jenever
zou deze bedragen f. 7,40 : f.
6,55
= 113.
Bij de jongste accijnswijziging blijkt nu inderdaad ook
de gemiddelde af-fabrieksprijs van gedistilleerd meer te
zijn gestegen dan overeenkomt met de verhoging van de
accijns. De volgende cijfers geven hiervan een beeld.
kwartaal
af-fabrieksprijs
(gld per hi
1956
-50 pCt.) a)
prijsindex (1956
1957
=100)
582
661
112
598
–
807
137
le
………………
597 777 132
2e
……………..
3e
……………..
582
745
126
4e
……………..
jaar
.’
…………..
589 745
126
accijnsverhoging per 14 januari 1957: f. 121,50 per bI -50 pCt.
a) Waarde binnenlandse afzet (AlS.): (hoeveelheid-50 pCt. veraccijnsd
import -50 pCI.).
Bij het ontbreken van een vraagverschuiving zou de
af-fabrieksprijs van gedistilleerd-50 pCt. in 1957 ca. 19
pCt. hoger zijn geweest zijn in
1956.
Bij de bepaling van
deze theoretische stijging werd uitgegaan van het bedrag
der accijnsverhoging en. werd tevens rekening gehouden
met de verkoop v66r 14 januari 1957 waarvan de, prijs
nog geen verhoging had ondergaan. In feite steeg de ge-
middelde afleveringsprijs niet 26 pCt., dus met
126-119
119 = 6 pCt. meer. Dit verschil moet veroorzaakt
zijn door de bovenbedoelde overgang op per 50 pCt. al-
cohol relatief .duurdere, doch per liter goedkopere en
minder alcoholhoudende dranken. Deze wijziging in de
aard van het verbruik is uiteraard van invloed op de
verandering van het afzetvolume, dat -dan ook dieiiover-
eenkomstig minder is gedaald dan uit de cijfers van de
accijnsstatistiek blijkt en wel niet met 16,4 pCt. maar met
11,5 pCt. Voor de distilleerderijen was hierin een ge-
deeltelijke compensatie gelegen van de teruggang in het
verbruik van gedistilleerd-50 pCt. Bij bestudering van
dit verbruik kan dus niet volstaan worden met analyse
van de accijnsstatistiek; het verloop van de gemiddelde
prijs t.o.v. de prijsindex vormt daarop een noodzakelijk.
aanvulling.
615
Irak
Hoewel interpersonele nutsvergelijking nog wel enkele
moeilijkheden met zich brengt, lijkt het op empirische
gronden toch niet onwaarschijnlijk, dat bestudering van
het land Irak de archeoloog meer vreugde verschaft dan
de economist. De belangstelling van de zijde van de oud-
heidkundige voor dit land – dat, ruw genomen, samenvalt
met de landstreek Mesopotamië – is zeer wel te begrijpen,
daar het een der eerste centra van menselijke beschaving
is geweest. Door het hoogontwikkelde irrigatiesysteem
heeft het land in de Babylonische tijd een veelvoud van zijn
huidige bevolking, die op rond
6,5
mln, geschat wordt,
kunnen voeden; het verbazingwekkende cijfer van meer
dan 30 mln, mensen wordt genoemd.
Het is echter niet noodzakelijk, zo ver in de geschiedënis
terug te gaan om ook voor de economist interessante feiten
te ontdekken. In het begin van de negende eeuw was de
rijkdom van het land nog ongeëvenaard. Thans, elf eeuwen
later, moet Irak tot de ,,arme” landen worden gerekend.
Het inkomen per hoofd der bevolking werd voor 1951
geschat op 30 dinar (1 dinar = f. 10,60); dank zij de snelle
ontwikkeling van de olie-industrie wordt dit cijfer voor
1956 geraamd op 53 dinar, of f.
560,
hetgeen ongeveer
een vijfde is van het inkomen per hoofd in Nederland.
Het aandel van de olie-industrie in het nationaal inkomen
wordt voor ditzelfde jaar geschat op 27 pCt., en de bijdrage
van de landbouwsector op 24 pCt. Andere belangrijke
sectoren zijn de Overheid (17 pCt.), de handel (11 pCt.)
en de overige industrieën, inclusief de bouwnijverheid
(8 pCt).
•Van de totale oppervlakte van 445.000 km
2
(14 maal
Nederland) is bijna de helft woestijngebied. Van het noord-
(vervolg van blz. 615)
Het hierboven geschetste verschijnsel leidt voorts tot
de conclusie, dat de gebezigde vraagvergelijking tot de
juiste uitkomst t.a.v. het verbruik van gedistilleerd-50
pCt. heeft geleid hoewel in deze vergelijking geen reke-
ning is gehouden
met het optreden van vraagverschuivin-
gen binnen de groep gedistilleerd produkten. De vraag
is nu hoe dit te verklaren valt en welke invloed dze
verklaring eventueel heeft op de waardering van de ge-
bezigde vergelijking.
De voor de hand liggende verklaring is, dat in de
gegevens over de basisperiode (1923-1938) van de ver-
gelijking dergelijke vraagverschuivingen een overeenkom-
stige rol gespeeld hebben. M.a.w. dat prijswijzigingen
steeds, althans gemiddeld, naast hun invloed op het ver-
bruiksvolume-50 pCt. een gedeeltelijk compenserende
wijziging van het betrokken produktenpakket hebben ver-
oorzaakt. Deze wijziging zou dan bij wijze van spreken
in de vergelijking zijn ,,ingebouwd”, waardoor de ver-
gelijking eigenlijk het gezamenlijk effect van prijs- en
pakketwijziging op het verbruiksvolume-50 pct. weer-
geeft. De juistheid van deze verklaring kan voor de ba-
sisperiode helaas niet worden getoetst; daar het verloop
van de gemiddelde afleveringsprijs over dat tijdvak niet
bekend is. Een reden tot ernstige twijfel is gelegen in
de gang van zaken na de accijnswijziging van 2 juni
1951. Toen verliep het verbruik van gedistilleerd in
hl-50 pCt. eveneens overeenkomstig de vraagvergelijking,
maar de gemiddelde afleveringsprijs steeg niet méér
dan met de accijnsverhoging overeen kwam. Integendeel,
6[6
westen naar het zuid-oosten wordt het land doorsneden
door de Eufraat en de Tigris, waaraan het te danken is,
dat in dit gebied landbouw mogelijk is, daar slechts in het
noorden de regenval enige betekenis heeft. De oorsprong
van beide rivieren ligt in het Turkse bergland; de stroom-
snelheid is in bven- en middenloop groot en in het voor-
jaar is de was zeer sterk. Overstromingen kunnen de om-
vang van een nationale ramp aannemen, zoals niet slechts
geïllustreerd wordt door het zondvloedverhaâl, maar ook
‘door de gebeurtenissen in 1954 toen in beneden-Irak, dat
bijzonder vlak is, -uitgestrekte gebieden ca. negen meter
onder water stonden. Toch ligt in de aanwezigheid van
deze rivieren, mits volkomen bedwongen, de bestaans-
mogelijkheid van de landbouw besloten. De afwisselend
optredende niveauverschillen tussen Eufraat en Tigris
vormen vanouds de natuurlijke basis voor de irrigatie.
Omstreeks 75 pCt. van de bevolking is direct afhankelijk
van dé landbouw, die allereerst in de eigen behoeften
moet voorzien. Van de granen worden gerst en tarwe het
ineest verbouwd, en wel in de winter; ‘s zomers verbouwt
men o.a. rijst en tabak. De katoenproduktie neemt toe in
betekenis. De traditionele vrucht is de dadel; het aandeel
van Irak in de wereldproduktie hiervan bedraagt ca. 75
pCt. Problemen voor de landbouw vormen de verzilting
van de grond en de zeer gecompliceerde eigendomsverhou-
dingen. In verband met de veeteelt moet de wolproduktie
worden genoemd, waarvan het halve miljoen nomaden,
dat in Irak rondtrekt, grotendeels afhankelijk is.
Van beslissende betekenis voor de economische ontwik-
keling van
l?et
land is het feit van de grote voorraden olie,
die de bodem blijkt te bezitten. De Iraakse oliereserves
de gemiddelde afleveringsprijs bleef toen juist 8 pCt.
bij de accijnsverhoging ten achter.
Dit betekent, dat de vraagvergelijking, zowel in 1951
als in 1957 aan haar (beperkte) doelstelling: de voorspel-
ling van het ‘verbruik van gedistilleerd in hI van-50
pCt. alcohol, heeft voldaan ondanks het feit dat een zo
belangrijk nevenverschijnsel als de vraagverschuiving
in beide gevallen een tegengestelde invloed moet hebben
gehad. – De hiervoor veronderstelde verklaring van een
,,ingebouwde” vraagverschuiving komt hiermede op los-
se schroeven te staan.
De conclusie moet dus zijn, dat indien al vraagver-
schuiving, in welke richting dan ook, in de vergelijking
was ,,ingebouwd” ten minste bij één van beide waarne-
mingen
(1951
of 1957) nog andere verschuivingen een
rol hebben gçspeeld, waardoor de verbruikswijziging
toch conform de vergelijking verliep. Was vraagverschui-
ving niet ,,ingebouwd” dan hebben in beide gevallen ne-
venverschijnselen de invloed van de (tegengestelde)
vraagverschuivingen gecompenseerd.
Inmiddels vertoont de gemiddelde afleveringsprijs weer
een geleidelijke daling. Afgewacht moet worden in hoe-
verre weer een volledige terugkeer naar het verbruiks-
patroon van v66r de accijnsverhoging plaatsvindt. Uit
het verdere verloop van het verbruik van gedistilleerd
– 50 pCt. zullén misschien nadere aanwijzingen verkre-
gen kunnen worden t.a.v. het hierboven aangesneden
probleem.
‘s-Qravenhage.
Drs. J. AMELUNG
1”
*
worden geschat op een tiende van de wereld:
voorraad. De olieproduktie is eerst sedert 1951
aanzienlijk gestegen en bedroeg in het topjaar•
Ç
1955 34 mln, ton, wat ruim 4 pCt. van de wereld-
produktie was. Door het verfiielen van enkele
pompstations in Syrië van de pijplijn naar Tripoli
en Banias, in november 1956, bleef de produktie
in dat jaar iets ten achter bij die van het vooraf-
gaande jaar. Eerst in juni 1958 werden de repa-
ratiewerkzaamheden voltooid. Daar de omvang
van de produktie volkomen afhankelijk is van
de transportmogelijkheden werd het niveau van
1955 toen weer bereikt.
‘
–
De belangrijkste olievelden liggen in het noorden
van Irak, en zijn door pijpleidingen verbonden’ mët drie
havens aan de Middellandse Zee. De exploitatie geschiedt
door de Iraq Petroleum Company en haar dochterbedrijven.
De J.P.C. is het gemeenschappelijk eigendom van enkele
grote maatschappijen, te weten de Koniniclijke/Sheli, de.
British Petroleum, de Compagnie Française des Pétroles
(elk 24 pCt.), de Standard Oil en de Socony Mobil OiI
(beiden 12 pCt.). Uit een overzicht in ,,The FinancialTimes”
van 18juli ji.
blijkt, dat de Franse maatschappij voor 23 pCt.
van haar produktie van Irak afhankelijk is, en de British
Petroleum voor 10 pCt. Hoewel deze concerns door een
evéntuele stopzetting van de olie-export naar het Westen
ongetwijfeld gevoelig zouden worden getroffen, leidt het
geen twijfel,
dat Irak zelf hiervan de grootste schade zou
ondervinden. Het zou
bijzonder
moeilijk zijn om in niet-
Westerse landen een produktie van redelijke omvang af te
zetten, daar het communistische blok tot dusver niet be-
reid is geweest hierbij te assisteren.
Ook in Irak is de Overheid met de oliemaatschappijen
overeengekomen, dat 50 pCt. van de gemaakte winsten
(véér aftrek van belastingen) aan de Staat wordt afgedra-
gen. De ontvangsten uit. olieroyalties, die tijdelijk terug-
liepen van 74 mln, dinar (f. 785 mln.) in 1955 tot 49 mln.
dinar in 1957, bieden het land – financieel gezien – de
mogelijkheid van een snelle economische opbouw, daar
70 pCt. van deze bedragen ter beschikking wordt gesteld
van dè ,,Development Board” voor de uitvoering van het
Iraakse ontwikkelingsplan.
De industrie is in Irak nôg weinig omvangrijk. Een
bescheiden deel van de olieproduktie wordt verwerkt in
eigen raffinaderijen en in fabrieken, die bijprodukten
leveren. Andere industrieën van enig belang zijn de voe-
dingsmiddelenindustrie en de textielnijverheid. Op, advies
van enkele Amerikaanse deskundigen zal het streven naar
verdere industrialisatie zich in hoofdzaak op deze drie
verwerkende industrieën richten. De belangstelling van
particuliere zijde blijft echter nog zeer gering. Een andere
moeilijkheid ligt in het tekort aan arbeidskracht van enige
kwaliteit. Dit moet een reden te meer zijn om de verbete-
ring van het kleine bedrijf, dat in groten getale voorkomt,
met kracht ter hand te nemen.
Het belangrijkste handelscentrum is de hoofdstad Bag-
dad, die ruim 1 mln, inwoners telt. In- en uitvoer vinden
meest plaats via de haven van Basra, die ver landinwaarts
ligt. Aan de Perzische Golf ligt de Iraakse oliehaven Fao,
die evenwel niet voor tankers met grote diepgang geschikt
kan worden gemaakt en daardoor aan betekenis verliest.
Enkele maanden geleden werd besloten tot de bouw van
een drijvende oliehaven in de Perzische Golf, waardoor
opvoering van de olieproduktie der zuidelijke velden mo-
gelijk zal worden. De bouwkosten worden geraamd op
ruim f. 300 mln. In het algemeen laten de transportmogeljk-
VOOR HERENSCHOENEN
VAN STANDING
BATA INTERNATIONAL
AMSTERDAM
–
KALVERSTRAAT
(Advertentie)
–
heden in Irak nog veel te wensen over, ten dele als gevolg
van & regelmatig terugkérende overstromingen. De slechte
verbindingen zijn op hun beurt weer oorzaak van het
voortbestaan van talloze groepen en minderheden, die een
eigen levenswijze, een eigen taal of religie hebben.
Voor in- en uitvoer beide was West-Europa de belang-
rijkste handelspartner. Naast de export van aardolie is er
een geringe uitvoer van landbouwprodukten. De invoer
bestaat voor 30 pCt. uit kapitaalgoederen. Dank zij de
olie vertoont de handelsbalans sinds vele jaren een over-
schot, waardoor Irak over aanzienlijke tegoeden in het
buitenland beschikt. Het land is dan ook in staat, zonder
buitenlandse hulp zijn ontwikkelingsplan te financieren.
De ,,Development Board” stelde eerst een vijfjarenplan
op voor de periode 1951/56, waarbij de totale uitgaven 155
mln. dinar zouden bedragen. Daar de werkelijke inkomsten
de geraamde steeds overschreden, moest het plan meerdere
malen worden herzien en op hoger niveau gebracht – een
ongewoon maar verheugend verschijnsel. In zijn meest
recente vorm is het een zesjarenplan geworden voor de
periode 1955/60; de uitgaven zouden nu 500 mln. dinar
moeten bedragen. De daling van de olieproduktie in de
afgelopen jaren heeft enige vertraging veroorzaakt, maar
het plan is niettemin ongewijzigd gehandhaafd. Van de
totale uitgaven is 30 pCt. bestemd voor de aanleg van
stuwmeren en irrigatie- en ontwateringswerken, 25 pCt.
voor verbetering van het verkeerswezen, 13 pCt. voor
industrialisatie en 3 pCt. voor directe hulp aan de land-
bouw. Het restant wordt aangewend voor de bouw van
woningen, ziekenhuizen, scholen, openbare gebouwen, enz.
Een groot aantal buitenlandse deskundigen is aange-
trokken om bij de uitvoering van het plan te assisteren.
Welke gevolgen de Iraakse revolutie op economisch ge-
bied zal hebben, valt nog moeilijk te overzien. De lasten,
die Irak te diagen zou krijgen door de federatie met Jor-
danië, blijven het
land
nu bespaard. Een vriendschappelijke
verhouding met Syrië kan de onderhandelingen, over een
zo gewenste nieuwe olieleiding door dit land slechts ten
goede komen. Met betrekking tot de binnenlandse verhou-
dingen heeft de nieuwe Regering reeds maatregelen aange-
kondigd tot hervorming van het grondbezit. De kernvraag
is echter, welke houding zij zal aannemen tegenover de
Iraq Petroleum Company. Enkele dagen voor het uitbreken
van de revolutie werd tussen de I.P.C. en de (oude) Regering
overeenstemming bereikt over een beperking van de
concessie, waardoor de mogelijkheid ontstaat een nationale
Iraakse olie-industrie op te bouwen. Het lijkt niet onmoge-
lijk, dat de wensn van de nieuwe Regering ook juist deze
richting uit zullen gaan. Bovendien zal – gezien de resul-
taten die Perzië en Saoedi-Arabië onlangs hebben behaald
– rjwel zeker worden gestreefd fiaar een groter winst-
aandeel dan de huidige 50 pCt. Zou het zesjarenplan toch
moeten worden herzien?
Rotterdam.
‘
H. LINNEMANN.
NADI IN
ENGLAND
617
¶
/
0
De ,,Europa.bladwijzer”, die
van nu af aan
drie-maandelijks in de kolommen van dit blad
zal wôrden gepubliceerd, beoogt dé lezer van
voorlichting te dienen omtrent de binnen- en
buitenlands’e vakliteratuur over economische en
juridische facetten van de Europese integratie.
Te dien inde wordt de strekking der betreffende
boeken, brochures en tijdschriftartikelen met
enkele woorden aangeduid. De ,,Europa-blad-
wijzer” ,wordt samengesteld door
,
het Europa-
Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden, waar-
van
het dagelijks
bestuur
onder leiding staat van
Prof. Mr. F.
M. Baron van Asbeck, Prof. Dr. P.
B. Kreukniet en Prof. Mr. C. H.
F.
Polak. Het
hieronder volgende overzicht heeft betrekking
op
de in de eerste zes maanden van 1958 verschenen
literatuur.
Europa-blaclwij zèr
, In de snel wassende stroom vaii literatuur over de Euro-
pese integratie wil deze rubriek houvast bieden. De samen-
stellers van dit kwartaaloverzicht streven niet naar vol-
ledigheid; zij beperken zich tot buiten dit tijdschrift ver-
schenen juridische en economische vakliteratuur. Zij stellen
zich ten doel aan hen, die zich willen of moeten verdiepen
in hetgeen zoal over de Europese problemen verschijnt, bij
deze ,,sprong in het duister” althans enigszins bij te lichten.
Voor op- en aanmerkingen van de lezers houden zij zich
aanbevolen.’
Algemeen.
In het zesde deel van de serie ,,Aspecten der Economische
Politiek”, uitgegeven onder redactie van Prof. Dr. H. J.
Witteveen, beschrijft
Dr. E. W. Meier
ônder de titel ,,De
Europese Economische Integratie” (347
blz., Leiden
1958)
de geschiedenis en de huidige stand van de economische
integratie in ,Europa. Een zeer uitvoerige bespreking van
de E.E.G. beslaat het grootste deel van dit boek, dat als
dissertatie aan de Katholieke Economische Hogeschool
werd verdedigd. Achter in het boek vindt men een uitvoerig
,literatuuroverzicht, dat, tot eind 1957 is
bijgewerkt.
Een artikel van
Karl Carstens: ,,Die Errichtung des g-
‘meinsamen Marktes in der Europöischen Wirtschaftsge-
meinsclfaft, Atomgemeinschaft, und Gemcinsdhaft Jur Kohie
und Stahi”
(Zeitschrift für Auslndisches Öffentliches
Recht und Völkerrecht van februari
1958)
geeft een boeien-
de, hier en daar nogal theoretische, bespreking van de
drie
t
Europesë economische verdragen. De schrijver beziet
achtereenvolgens de onderlinge verhouding der verdragen,
hun werking naar tijd, territoir en object, en vergelijkt hun
handelspolitiéke werking zowel in de betrekkingen tussen
de deelnemende als in die met andere staten. Een artikel,
interessant voor een ieder, die van de algemene strekking
van de drie verdragen en hun onderlinge verhouding op
de hoogte wil komen.
Een geheel andere materie behandelt
Max Beloff
in
,,Eu-
rope and the Europeans” (288
blz., Londen
1957).
Dit boek
is samengesteld op verzoek van de Raad van
–
Europa en
bevat ‘schrijvers bespiegelingen op grond van de onder
auspiciën van deze Oranisatïe gehouden Europese Ronde-
Tafelconferenties (resp. in Rome, oktober
1953
en Straats-
618
•’
burg, maart
1956),
waaraan bekende Europese persoon-
lijkheden en publicisten, onder wie onze landgenoten E.
van Kleffens en Prof. L. G. A. SchIichting, deelnamen. De
verschillende aspecten van Europa, historisch, economisch,
politiek en cultureel, worden onderworpen aan een objec-
tieve en niet altijd optimistische beschouwing. In zijn
conclusie bepleit de schrijver een realistische benadering,
ontdaan van elke mystiek, van het probleem der Europese
eenwording.
Wie de democratische controle op het beleid van de
Europese executieven ter harte gaat,
zij
verwezen naar het
met verve geschreven rapport van de Belgische afgevaar-
digde
P.
Wigny,
dat door de Gemeenschappelijke Ver
f
gadering onder de titel
,,De Parlementaire Ve,rgadering
in het Europa der Zes” (121
blz,,
1958)
afzonderlijk
is uitgegeven. De samensteller, schrijver van een stan-
daardboek over het Belgische staatsrecht en thans -Mi-
nister van Buitejilandse Zaken van zijn land, beschrijft
in deze brochure de plaats, die het E.G.K.S.-parlement
zich in het bestel van deze Gemeenschap heeft verworven
en geeft aan, welke bevoegdheden de opvolger daa’rvan,
het nieuwe Europese parlement, er in de twee juist opge-
richte Gemeenschappen nog bij heeft gekregen.
‘Een artikel
,,De huidige stand van het Europese parle-
mentarisme”, dat van de hand van het in Europese zaken
zo op de voorgrond tredende Nederlandse parlementslid
Jhr. Mr. M. van der Goes van Naters in de Internationale
Spectator van
8
maart
1958
verscheen, stelt ons op de
hoogte van de boeiende ontwikkeling van de vertegenwoor
–
digende lichamen in de verschillende Europese organisaties,
zoali de Raad van Europa, de E.G.K.S. en de West- –
Europese Unie.
Dat het kolen- en staalparlement zich niet laat afschrik-
ken door de technische ingewikkelde problematiek, waar
–
mee het bij de uitoefening van zijn taak te maken krijgt,
blijkt uit
een verslag over de coordinatie van het Europese
vervoer
(Gem. Verg. van de E.G.K.-S., Doc. nr.
5,
Dienst-
jaar
1957-1958),
uitgebracht door het Nederlandse lid
P. J.
Kapteyn
namens de commissie
,
voor het vervoer. Dit
documênt behelst een samenvatting van de ervaringen,
welke de commissie voor het vervoer bij haar werkzaam-
heden binnen de E.G.K.S. heeft opgedaan en van, de
conclusies, die zij uit deze ervaringen en uit de door har
gemaakte studies heeft getrokken. Zeer terecht wordt op
de voorgrond gesteld, dat een integratie van het vervoer
uitsluitend in het kader van de E,G.K.S. niet wenselijk is.
Het rapport behandelt dan ook het probleem der vervoers-
coördinatie zonder zich daarbij te binden aan de beperkte
doelstelling van de E.G.K.S. Aan het rapport zijn drie
nota’s toegevoegd, elk geschreven door een deskundige –
Mr. G. H. Dijkmans van Gunst, W. Geile en R.
Hutter -, welke betrekking hebben op de tariefpolitiek
en de openbaarheid van tarieven, alsmede een korte uit-
eenzetting over de federale vervoerspolitiek in de Verenigde
Staten. Dank zij de brede opzet van het rapport is het van
groot belang te achten voor een ieder, die betrokken is bij
het probleem der vervoerscoördinatie, op nationaal dan
wel op internationaal niveau.
Benelux.
Voor degenen, die de nieuwe Gemeenschappen tot leven
moetèn breigen, zijn de ontwikkeling van de Benelux en
de daarbij ondervonden moeilijkheden üiterst leerzaam.
Prof. Dr. A. H. M. Albregts
deed daarom nuttige arbeid
çloor een artikel in het maandschrift ,,Economie” van april
1958 te wijden aan
,,Ontivikkeling en perspectief .van
Benelux”. –
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
De levende werkelijkheid van deze Gemeenschap biedt
de wetenschappelijke onderzoeker stof te over voor minder
seculatieve en wellicht daardoor meer vruchtbare beschou-
wingen dan bij haar jongere, nog niet eens zetelvaste,
collegae Euratom en E.E.G. het geval is. Lezenswaardig is
het boek van Raymond Prieur, ,,Les Relations internes ei
exfernes de la Communauté du Charbon ei de l’Acier”
(311 blz., Paris 1958), waarin aan de hand van de praktijk
en met verwerking van de jongste literatuur een vooral uit
juridisch oogpunt interessante beschrijving wordt gegeven
van de ontwikkeling in de eerste vijf jaren van de E.G.K.S.
Een kwart deel daarvan is gewijd aan de rechtspositie van
de subjecten van deze Gemeenschap: de ondernemingen.
De omvangrijke activiteit vah de Gemeenschap komt
duidelijk tot uitdrukking in het
,,Zesde Algemene Verslag
over. de
werkzaamheden
van de Gemeenschap”,
waarmee de
Hoge Autoriteit (H.A.) ten overstaan van de Gemeen-
schappelijke Vergadering verantwoording aflegt van haar
beleid in het afgelopen jaar. Ditverslag, dat mede onder.
aandrang van de vergadering tôt een boekwerk is uitge-
groeid, is gesplitst in twee delen, waarvan het eerste het
beleid van de H.A. in grote lijnen schetst en het tweede een
beschrijving geeft van de economische en sociale toestand
van de Gemeenschap en de werkzaamheden van de H.A.
Vooral in dit laatste deel treft men een schat van gegevens
aan over de werking en ontwikkeling van de gemeenschap-
pelijke markt en de vooruitzichten op lange termijn.
Een uiterst waardevolle bijdrage voor de kennis van de
E.G.K.S. bieden de ,,Actes officiels du Congrès international
d’études sur la Communauté Européenne du Charbon et de
l’Acier”, Milan-Stresa, 31 mai-9 juin 1957
(zeven delen).
In deze handelingen treft men door een aantal vooraan-
staande geleerden uit de zes landen geschreven preadviezen
over de verschillende facetten van deze Organisatie aan,
alsmede de op het congres daarover gehouden debatten.
Voor de in theoretische vraagstukken geïnteresseerde
economisten is belangrijk het artikel van
T. Scitovsky,
ge-
titeld ,,
Th
‘
e Doctrine of Comparitive ‘Advanidges and the
European Coal and Steel Community”,
in het Italiaanse
tijdschrift Economia Internazionale van februari 1958,
waarin deze auteur een analyse geeft van de gevolgen der
do,or de E.G..K.S. veroôrzaakte verschuivingen in dc aan-
wending van de produktiefactoren.
Het Kolen- en Staalhof zal opgaan in een nieuw rechts:
college, dat onder voorzitterschap van onze landgenoot,
Prof. Mr. A. M. Donner, in alle drie Gemeenschappen voor
de inachtneming van het recht zal moeten waken. Onze
opvattingen over de verhouding tussen Overheid en parti-
culieren eisen een effectieve rechtsbescherming, doch vôor-
komen dient te worden dat de rechter daarbij op de zetel
van de administratie plaats neemt. In hoeverre is het Hof
van de E.G.K.S. erin geslaagd tussen deze Scylla en Cha-
ribdis door te zeilen? De 1 8de jaargang van de
,,Annales
de Droit ei de Sciences Politiques”,
welk tijdschrift door de
vereniging van oud-alumni van de universiteit van Leuven
wordt uitgegeven, bevat in de eerste aflevering van 1958
tome XVIII een artikel over de belangrijke vraag, in hoe-
verre bij een beroep tegen een beslissing van de Hoge Au-
toriteit van de E.G.K.S. het Hof van Justitie mag treden
in een beoordeling van de economische feiten en omstan-
digheden, op grond waarvan de bestreden beslissing werd
genomen. Deze 18 bladzijden tellende verhandeling ont-
leent haar belang vooral aan het feit, dat zij afkomstig is
van één der leden van het Hof, de Belgische raadsheer
Louis Delvaux.
Eén der Nederlandse raadsheren,
Mr. A.
van
Kleffens,
stond een weldoordacht opstel hierover af
aan de Internationale Spectator van 8 februari, getiteld
,,De rechtsbescherming van particulieren in de verdragen
over de Europese integratie”.
In het derde . deel van ‘de
,,Jurisprudeniie van het Hof
van Justitie”
(Luxemburg, Villa Vauban), dat de uitspraken
van het Hof in 1957 behandelt, vindt men de voorbeelden
van deze rechtsbescherming in de. praktijk. Over het Hof
schreven verder nog
A. van Houtte: ,,De bevoegdheid van
het Hof van Justitie de( E.G.K.S., van de Gemeenschappe-
lijke Markt en. van Euratom”,
in het Rechtskundig Week-
blad van
8juni1958;
R. Roblot: ,,Le contentieux de l’annu-,
lation dans les premiers arrêts de la Cour de Justice de . la
CECA”, in de nummers van januari en februari 1958 van
Droit Social en H. W. Daig: ,,Die Rechisprechung des
Gerichishofes der E.G.K.S.”, Jahren 1956 und 1957,
in de
Juristenzeitung van 20 april 1958.
Euratom.
,,Euratorn, nieuwe kans’ voor Europa”,
de levendige rede,
welke het lid van de Euratom-commissie,
Mr. E. M. J. A.
Sassen,
uitsprak op de 16de Tilburgse Hogeschooldag,
werd opgenomen in het maandschrift ,,Economie” van
mei 1958. In het kort geeft hij een belangwekkend overzicht
van geschiedenis, taak en Organisatie van deze voor de
toekomst van ons werelddeel zo belangrijke gemeenschap.
Volledig tot haar.recht komt deze, in v,ergelijking met
haar zuster, de E.E.G., door de schrijvers nogal stiefmoe-
derlijk behandelde, organisatie in een verhelderend en over-
zichtelijk commentaar op het grondverdrag van de hand
van
J. Errera, E. Symon, J. van der Meulen
en
L. Vernaeve:
,,Euratom, Analyse ei Commentaires dii Traité”
(436 blz.,
Bibliothèque de l’Institut Beige de Science Politique 4,
Bruxelles 1958). In het vooraanstaande Amerikaanse tijd-
schrift, de ,,Harvard Law Review” (Vol. 71, 1958, nr. 6)
schreef
Dr. H. J. Hahn
een lezenswaardig artikel getiteld
,,Euratom, the Conception of an international personality”.
t.
riit
Zijn juridische beschouwingen over de bevoegdheden van
deze Gemeenschap in het verkeer met niet van haar deel-
uitmakende landen zijn bijzonder actueel nu de onderhan-
delingen van Euratom met de Verenigde Staten en Engeland
in volle gang zijn.
Europese Economische Gemeenschap.
Als speciaal en lijvig nummer van de ,,Revue d’économie
politique” (jrg. 1958, nr. 1) verscheen
,,Le marché cominun
et ses problèmes”,
waarin een zestiental bekende, meren-
deels Franse, deskundigen elk hun mening geven over een
bepaald aspect van de gemeenschappelijke markt. Ouder
hen bevinden zich
R. Ruejf: ,, Une mutation dans les St ruc-
tures politiques: le marché institutionnel des Communautés
européennes”; P. Fromont: ,,Les problèmes de l’Agri-
culture”; J. Tinbergen: ,,Les distorsions et leur correction;
B. Ohlin: ,,Problèmes d’harmonisation et de coordination
des politiques économiques et sociales”; P. Un: ,,La zone
11e libre-échange” en
F. Perroux: ,,Les formes de la con-
currence dans le marché commun”.
In het laatstgenoemde,
wat chauvinistisch geschreven en stekelige artikel, komt
Perroux tot de conclusie dat ,,le marché commun est une
notion ambigue et obscure: ii est le fruit du capitalisme des
monopoles”.
Over
,,Enkele’ sociale aspecten van Europese Economische
– Geneenschap”
schreef
Prof Dr. G. M. Verrjjn Stuart
in
het Sociaal Maandblâd Arbeid van januari 1958. Naar
zijn mening zal Nederland met een beroep op de in het
verdrag neergelegde verplichting om een gezond econo-
misch evenwicht te handhaven, weerstand kunnen bieden
aan de Franse drang tot geforceerde sociale harmonisatie.
Een pleidooi voor deze harmonisatie is te vinden aan het
slot van een helder artikel over de
,,Marché Commun et
sécurité sociale”,
dat
Léon-Eli Troclet,
tot voor kort Mi-
nister van Arbeid in België, afstond voor het april-nummer
van de lopende jaargang van het Franse tijdschrift Droit
Soçial. In dezelfde aflevering gaf de Straatsburgse hoog-
leraar Guj’
Héraud,
wiens
,,Obseriations sur la nature juri-
dique de la Communauté économique”
werden gepubli-
ceerd in het eerste nummer van de jaargang 1958 van de
Revue Générale de
Droit
International Public, een scherp-
zinnige juridische analyse van de bepalingen inzake
,,Les
procédures de mise en place du Marché Commun”. –
In een eerdere aflevering van Droit Social, die van
februari 1958, wijdde
Prof J. Millzau
uit Montpellier aan-
dacht aan de landbouwproblemen, speciaal de Fransè.
Een korte schets van
,,Het graanprjjsbeleid in de landen
van de Euromarkt”
door Drs.
G.
Greidanus
vindt men in
het februari-nummer
(1958)
van het- Maandschrift ,,Eco-
nomie”.
Op de hem eigen, gedegen wijze behandelt
J.
E.
Meade
in het Zeitschrift fr die gesamte Staatswissenschaft (113
Band, 1.957, 4
Heft)
,,Die Zahlungsbilanzprobleme einer
europiischen Freihandelszone”.
Het openingsnummer van Revue duMarché Commun
een maandblad, dat, zoals de titel reeds aangeeft, geheel
aan de E.E.G. is gewijd, bevat onder andere de eerste van
een serie bijdragen gewijd aan de
,,Aspects de la Commu-
nauté Economique Européenne”
van de hand van de
schrijver van het bekende handboek over de E.G.K.S.,
P.
Reurer. Op
grond van een lucide analyse van de .ver-
dragsbepalingen wijst hij op de overwegend liberaal getinte
economische conceptie die aan het E.E.G.-verdrag ten
grondslag ligt. De slechting van de tolgrenzen en de ver-
zekering van een vrije circulatie van goederen, diensten,
personen en kapitaal staan in het verdrag op de voorgrond.
De gemeenschappelijke markt zal daaruit vanzelf dienen
voort te vloeien. Hij kwalificeert het verdrag dan ook
,,dans ses moyens, sinon dans ses fins” als ,,un traité de
désarmement économique et non un traité de construction
économique”. Voorts vestigt hij de aandacht op het feit,.
dat naast de gemeenschappelijke markt zes binnenlandse
markten blijven bestaan, daar het verdrag zich in beginsel
slechts bemoeit met het tussenstaats verkeer. Daaruit vloeit
de mogelijkheid van grote spanningen voort tussen het
,,liberalisme” van de Gemeenschap en het nationale
,,dirigisme”. Wellicht zal uit de noodzaak deze antinomie
te overwinnen een werkelijk gemeenschappelijke economi-
sche politiek van de zes landen worden geboren.
Zulk een gezamenlijke economische politiek vereist ook
een gezamenlijke belastingpolitiek. Hoe bijzonder moeilijk
echter
,,De
fiscale
aspecten van de Europese economische
samenwerking”
zijn, blijkt duidelijk uit het gedegen artikel,
dat
Mr. J. van Hoorn Jr.
daaraan ivijdde in het Economisch
Kwartaaloverzicht nr. 20 van de Amsterdamsche Bank.
Behartigenswaardige suggesties worden gegeven voor de
wijze waarop de enorme, maar urgente arbeid ter vermin-
dering van de fiscale incongruenties dient te worden aan-
gevat.
Van de Staatssecretaris van Economische Zaken is af-
komstig een door de Staatsdrukkerij uitgegeven rapport
over
,,De middenstandspolirick in de zes landen van Klein-
Europa”,
dat ter kennisneming aan de Staten-Generaal is
verzonden. Dit aan de hand van vragenlijsten samenge-
stelde verslag geeft onder andere een overzicht van de
structuur en organisatievormen van de middenstand in
deze landen en van de daar bestaande wettelijke regelingn
met betrekking tot vestigingseisen, prijzen, cadeaustelsel.
koop op afbetaling, opruimingen en uitverkopen, sociale
voorzieningen en onderwijs. In hoeverre zal op al deze
terreinen in het kader van de E.E.G. harmonisatie van
wetgeving noodzakelijk zijn?
Het rumoer rondom de mededingingsregels in het E.E.G.-
Verdrag is nog geenszins verstomd. Vdoral van Duitse en
Nederlandse zijde wordt veel aandacht besteed aan de
voor handel en industrie zeer belangrijke vragen wanneer
en voor wie deze regels gelding hebben en welke leidende
gedachte eraan ten grondslag ligt. In het reeds vermelde
boek
,,Europese Economische Integratie”
van
Dr.
E. W.
Mejer
wordt in hoofdstuk 4 onder andere een schematisch
overzicht gegeven van de belangrijkste strijdpunten, dat
zeer geschikt is voor een snelle oriëntatie. In Duitsland
spreekt
Heribert Peters: ,,Die Wettbewerbsbestimmungen
für den Gemeinsamen Markt”,
in het nieuwe, geheel aan
de E.E.G. gewijde en om de twee weken verschijnende,
blad Europiiische Wirtschaftsgemeinschaft van 15 en 30
april 1958 in kort bestek de op ditpunt verschenen litera-
tuur. Hun, die in korte tijd met de problemen rondom deze
mededingingsregel vertrouwd willen geraken, moet worden
aangeraden in de overvloed van literatuur aandacht te
besteden aan de ideeën hierover van
H. von der Groeben:
,,Ziele und
Aufgaben
der wirtschaftlichen Einigung Europas”
in Europâische Wirtschaftsgemeinschaft van 15 februari
1958. Von der Groeben is lid van de Europese commissie
en in het bijzonder belast met het concurrentieregime. Van
enige Duitse opvattingen kan men ook kennis nemen door
een iets uitvoeriger en wat gekleurde beschouwing van
Dr. A. Spengler
in een uitgave van het Bundesverband der
deutschen
Industrie:
,,Die Wettbeverbsregeln der Europöi-
schen Wirtschaftsgemeinschaft” (Köln, 27 november 1957,
620
ucksache nr. 46) en in een meer objectief wetenschap-
pelijk opstel van de drie Duitse hoogleraren
H. Coing,
H. Kronstein
en
H. J. Schlochauer: ,,Das Ver/iöltnis des
deutschen Karielirechtes zu den kartelrechtlichen Vorschrif-
ten des Vertrags über die Gründung der Europaischen Win-
schaftsgemeinschaft”
(Band 7, Schriften des Instituts für
aushindisches und internationales Wirtschafts-Recht, 48
blz., Frankfurt a/M., 1958).
Indien men ook nog kennis neemt van de meer gede
tailleerde uiteenzetting van Dr. E. Steindorff: ,,Das Verbot
von Wettbewerbsbeschrönkungen in der
Anfangszeit
der
EuropiJischen Wirtschaftsgemeinschaft”
(Betriebsberater,
1957, blz. 89 e.v.) en Stnickrodt: ,,Die Wettbewerbsregeln
für den gemeinsamen Markt”,
dan is men op de hoogte
van de belangrijkste artikelen, welke na de bekende publi-
katies van Dr. E. Günther: ,,Die Regelung des Wettbewerbs
im Vertrag zur Gründung der E. W.G.”
(Wirtschaft und
Wettbewerb 1957,
blz.
275
e.v.),
Mr. P. Verloren van
Themaat: ,,De kartelpolitiek in de E.E.G.”
(Sociaal-Eco-
nomische Wetgeving 1957, blz. 224 e.v.) en
Mr. P. W.L.
Brjnen
en
Mr. W. H. Wertheimer: ,,De interpretatie van de
kartelbepalingen in het E.E.G.- Verdrag” (idem, blz; 253
e.v.) zijn verschenen.
De gevolgen van de kartelbepalingen voor de industriële
eigendom komen ter sprake in
•
artikelen van
Prof. Mr.
G. H. C. Bodenhausen: ,,Het E.E.G.- Verdrag en de indu-
striële eigendom”
(Sociaal Economische Wetgeving, 1958,
blz. 1 e.v.), M. Gotzen: ,,Propriété Industrie/je et Marché
Commun”
(La Propriété Industrielle,
1958,
blz. 69 e.v.) en
Ir. A. Lely: ,,Euromarkt en Industriële Eigendom”
(Octrooi
en Merk, 1957, blz. 183 e.v. en 1958, blz. 1 e.v.). Gebrek
aan plaatsruimte verbiedt ons hier nader op in te gaan.
Noemen wij tot slot nog: ,,De instellingen van de Europese
Economische Gemeenschap”
van
F. Bogaert
in het Rechts
kundig Weekblad van 16 februari 1958 en
,,Euromarkt
en verzekeringsbedrjjf”,
onder welke titel van de hand van
resp. Prof. Dr. G. M. Verrjn Stuart, Prof Dr. C. Campagne
en.
Mr. H. T. Asser
een drietal artikelen verscheen in de
Verzekeringsbode van 23 mei 1958.
EUROPA-INSTITUUT
Leiden.
van de Rijksuniversiteit te Leiden.
Malaise in de Engelse meubelindustrie
De laatste maanden heerst er een vrij ernstige slapte in
de Engelse meubelindustrie, hetgeen o.a. blijkt uit het
volgende: de afleveringen zijn het eerste kwartaal van dit
jaar
5
pCt. lager dan in het overeenkomstige kwartaal van
1957;
de orders zijn over dezelfde periode gerekend zelfs
met 17 pCt. teruggelopen; de afgelopen 12 maanden heb-
ben 2.000 arbeiders deze bedrijfstak verlaten. Voor de
naaste toekomst is het bovendien een slecht voorteken, dat
er dit jaar 50.000 woniiigen mider zuilen worden gebouwd:
er bestaat nl. een direct verband tussen woningbouw en
meubelverkopen. In de bedrijfstak zelf heerst de mening,
dat de restricties met betrekking tot de huurkoop een be-
langrijke oorzaak vormen van de moeilijkheden. De
huidige slapte in de meubelindustrie zette nI. in toen de
restricties weer werden toegepast. Het is echter merkwaar-
dig, dat een aanbetaling van 20 pCt. voor meubelen vol-
doende was om de hausse in deze bedrijfstak tot staan te
brengen, terwijl het publiek zich door een aanbetaling van
maar liefst 50 pCt. niet laat weerhouden van de aankoop
van televisietoestellen.
Behalvë enkele conjuncturele factoren, zijn belangrijke
structurele veranderingen mede debet aan de ongunstige
situatie. De betreffende
bedrijfstak
bevindt zich namelijk’
in de overgangsfase van het haidwerk naar de industrie
en worstelt met rationalisering. Tegelijkertijd voltrekken
zich
ingrijpende
veranderingen in het consumptiepatroon
van het publiek. Zo stegen sedert 1952 de verkopen van
auto’s naar waarde met 131 pCt., die van televisietoestellen
met 129 pCt. en die van wasmachines met 91 pCt., terwijl
de verkopen van meubelen slechts met 21 pCt. zijn toege-
nomen. Nadat in de inhaalvraag, die ontstaan was in de
oorlog, was voorzien, deelde de meubelindustrie dus niet
in de na-oorlogse voorspoed. Het publiek wacht zo lang
mogelijk met het aankopen van nieuwe meubelen en in
minder gunstige tijden worden deze aankopen het eerst uit-
gesteld. Eovendien verandert de smaak ten aanzien van
het type meubelen.
Deze veranderingen zijn van tweeërlei aard. In de eerste
plaats is het publiek minder geneigd complete ameuble-
menten te kopen, doch, geeft de voorkeur aan de aanschaf
van een enkel meubelstuk. Mèt het verdwijnen van de eet-
kamers is de verkoop van eetkamerameublementen ge-
daald, en werden de laatste vervangen door een tafel
voorzien van een met een plastic produkt bedekt blad in
een keuken, die tevens als eetruimte dienst doet. In de
tweede plaats is er een verschuiving in de vraag van meu-
bilair met traditionele vormgeving – hier te lande veelal
met ,,old finish” aangeduid – naar die volgens hedendaags
ontwerp, welke veelal moderne of Zweedse meubelen
worden genoemd. Verscheidene firma’s trachten door om-
schakeling van de traditonele meubelen op het moderne
type tegemoet te komen aan de smaakverandering en door
typebeperking en verhoogde efficiency de kostprijs van hun
produkt te verlagen om zodoende in staat te zijn het hoofd
boven water te houden.
Volgens ,,The Financial Times” van 18 juni ji., waaraan
het bovenstaande is ontleend, ware het te wensen dat meer
aandacht werd besteed aan marktonderzoek. Wellicht zou
meer adverteren kunnen bijdragen tot een vermindering.
van de sterke seizoengolven die deze branche kent. De
,,Furniture Development Council”, een lichaam dat zeer
belangrijk researchwerk heeft verricht vooial op het gebied
van besparing van materialen, die 50 pCt. van de directe
produktiekosten uitmaken, wil thans ook de seizoenge-
voeligheid van de bedrijfstak aanpakken.
,,The Financial Times” merkt verder op dat bij een stij-
ging van het nationaal inkomen de meubelverkopen –
althans in het verleden – evenredig stegen. Thans gaat
het er om de verkopen meer te laten stijgen dan overeen-
komt met de groei van het nationaal inkomen. Dit zal
echter alleen bereikt kunnen worden indien men erin slaagt
de consumptiegewoonten van het publiek te veranderen,
zoals andere bedrijfstakken hebben gedaan. Zolang dat
niet gebeurt zal, aldus genoemd blad, de in de bedrijfstak
heersende situatie, die ei toe heeft geleid, dat het aantal
ondernemingen in deze branche, dat in 1950 nog 3.000
bedroeg, is teruggelopen tot nog geen 2.000, waarschijnlijk
voortduren.
621
De geidmarkt.
-Na in 1958 tot nu toe aan het oogonttrokken te zijn
geweest, is de bodem van de Schatkist op de Weekstaat
van 28 juli jE. zichtbaar geworden. Zelfs is weer, eens ge-
bleken, dat de Schatkist in feite een dubbele bodem bevat,
in de vorm van het recht om bij De Nederlandsche Bank
maximaal f.
150
mln, aan renteloze voorschotten op te
nemen. Van dit recht heeft de Staat voor een bedrag van
ruim f.
75
min, gebruik gemaakt.
In ‘één week
tijds
heeft de Schatkist, wat haar tegoed
bij de Bank betreft, een aderlating van ruim f. 330 mln.
‘ondergaan. Voor het overgrote deel is dit veroorzaakt
door de kwartaalsuitkering aan de gemeenten ten bedrage
van ca. f. 270 mln. Via de Bank voor Nederlaridsche
Gemeenten is dit bedrag grotendeels bij de banken beland.
Voor zover de gemeenten al op de kwartaalsuitkering
vooruit zijn’ gelopen door bij de ‘Bank voor Nederlandsche
Gemeenten voorschotten op te nemen, heeft deze instelling
voor de financiering hiervan dus geen beroep behoeven
te doen op de door de Staat verschafte liquiditeitsgarantie;
ditmaal heeft de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
hiertoe middelen op degeldmarkt kunnen opnemen, bijv.
in de vorm van cailgeld-leningen. Deze konden dan met
de uit de kwartaalsuitkering afkomstige gelden worden
afgelost.
Ondanks het feit, dat de bankbiljettencirculatie met bijna
f.
90 mln, is toegenomen, stonden de lanken er op de
weekstaatdatum 28 juli dan ook goed voor, met een
saldo bij de Bank (f. 686 mln.) dat zich ruim f. 200 mln.
boven het verplichte saldo bevond. Hoewel het dus geen
wonder is dat er voor de tender die op dezelfde datum
plaatsvond, grote belangstelling bestond, was het bedrag
van de toewijzing ‘ditmaal toch wel zeer aanzienlijk. Er
werd ni. in totaal bijna f. 340 mln. toegewezen, waarvan
het leeuwedeel, f. 296,6 mln., bestond ut 12-maards-
promessen, en de rert, f. 41,2 mln., uit 3-maandspapier.
De toewijzingsdisconto’s waren resp. 3 3/8 en 23 pCt.,
even hoog als bij de vorige tender. Wat betreft het jaars-
papier had men in geldmarktkringen een fractioneel lager
disconto niet v6or onmogelijk gehouden.
Dat de Schatkist van een dermate grote gulzigheid
blijk heeft gegeven, kan – aannemende dat er bij een
lager disconto toch nog een redelijk bedrag beschikbaar
was geweest – worden verklaard door er op te wijzen,
dat de Staat npg aanzienlijke betalingen heeft te ver-
richten’ Zo vervalt er in de maand augustus ruim f. 500′
mln, aan schatkistpapier, en het is denkbaar dat de Staat
zich hierop heeft willen voorbereiden door een zo groot
mogelijk bedrag toe te wijzen. Geheel bevredigend is –
deze verklaring overigens niet. Dergelijke betalingen
creëren immers voor de banken a.h.w. automatisch de
middelen voor nieuwe inschrijvingen, tenzij op deze –
middelen voor andere doeleinden beslag zou worden
gelegd, bijv. door het afvloeien van deviezen. Het is
echter wel zeer speculatief om aan te nemen dat deze
mogelijkheid bij de toewijzingspolitiek een rol heeft
gespeeld.
De kapitaahnarkt.
Hoewel de Amerikaanse beurs af en toe tekenen heeft
gegeven enigszins aan haai’ eigen koers-avances te twijfelen,
is de week per saldo op een hoger niveau geëindigd. Eén
622
an de belangrijkste factoren hierbij is geweest, dat de
staalindustrie, die ‘altijd nog voor ca. 30 pCt. beneden
haar capaciteit werkt, na lange aarzeling een prijsverhoging
heeft aangedurfd. Dit betekent niet alleen dat de ,,sleeping
inflation” weer voor een ,,creeping infiation” heeft plaats
gemaakt, maar ook dat de conjunctuur in deze sleutel-
industrie blijkbaar gunstig genoeg wordt beoordeeld om
van deze stap geen funeste gevolgen te vrezen. Het ziet
ernaar uit, dat de economisch adviseur van President
Eisenhower, Hauge, gelijk heeft gekregen. Niet alleen
kon hij, alvorens naar het particuliere
bedrijfsleven
over
te stappen, wijzen op de gunstige cönjuncturele ontwikkë-
ling, maar ook werd omstreeks die tijd bekend, dat het
begrotingstekort voor’ het .lopende jaar waarschijnlijk
$ 12 mrd. zal bedragen, ook zonder een verlaging der
belastingtarieven, waartegen Hauge altijd ten sterkste
gekant is geweest.
Eindelijk is het eens ‘gerechtvaardigd om te schrijven,
dat het Damrak niet de gehele week op het Amerikaanse
kompas, of in het Amerikaanse kielzog of voetspoor,
heeft gevaren, resp. gelopen. Herhaaldelijk heeft de
Amstrdamse beurs in de verslagweek blijk gegeven van
wantrouwen t.o:v. het beursgebeuren in Amerika, en dit
wantrouwen werd de volgende dag verschillende malen
door het koersverloop in Wall Street gerechtvaardigd.
De zomerslaap, waarin de emissiemarkt verkeerde, is
verstoord door de aankondiging dat de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten
vrijdag
8 augustus de inschrijving
zal openstellen op een 30-jarige obligatielening groot
f. 100 mln. Evenals bij de vorige lening, die van 26 juni
jl., bedraagt de rentevoet 4 pCt. De emissiekoers is echter
pCt. hoger, nI. 99j- pCt., een bewijs dat emittenten
van mening zijn, dat de rentedaling ter kapitaalmarkt
sinds de vorige emissie een – zij het beperkte – vordering
heeft gemaakt. Uit de reacties op de obligatiemarkt kan
worden – opgemaakt, dat deze mening niet door iedereen
wordt gedeeld. Zo daalden de uit de vorige emissie stam-
mende 4 pCt. obligaties van boven pari naar 99, dus tot
4
1
pCt. boven de emissiekoers. Het is de vraag of deze
marge – indien, zij ten minste in de komende dagen niet
vergroot wordt – voldoende is om het majoreren aan-
trekkelijk te maken. Dit heeft althans het voordeel dat men
een tamelijk zuiver beeld zal kunnen krijgen t.a.v. het
absorptievermogen van de kapitaalmarkt bij de huidige
rentestand. Om der wille van de sanering van de gemeente-
financiën kan men slechts hopen, dat dit beeld niet al te
triest zal zijn.
Een land, waar de rentestand zich gedecideerd nog in
dalende richting beweegt, is Duitsland, waar men nu voor
obligaties langzamerhand op het 6 pCt.-peil is beland.
Hoe aantrekkelijk dit voor niet-Duitsers altijd nog is
blijkt uit het bericht dat een ‘Amerikaans consortium van
o.a. levensverzekeringmaatschappijen op grote schaal in
Duitse obligaties zal gaan beleggen.
Wat •de Nederlandse institutionele beleggers betreft,
:als oud-minister Vos zijn zin krijgt zullendeze met heèl
wat minder daui 6 pCt. genoegen moeten nemen. In een
interview met ,,Het Parool” gaf Ir. Vos als zijn mening
te kennen, dat. de levensverzekeringmaatschappijen en
pensioenfondsen jaarlijks f. 750 mln. ter beschikking
inoeten stellen ter financiering vad de woningbouw, en’
wel tegen een rente van 3/ pCt. ,,En als.het verzeke-
ringswezen hier niet voor voelt, dan zal let er toe ge-
dwongen moeten worden.”
De verleiding is, groot deze suggestie in verband te
brengei
met de optie die genoende institutionele beleg-
25ai..
25
.1958li
aug
gers hebben om in 1959 aan de Bank yoor Nederlandsche
Van
Gelder Zn .
……………………
170
177
176
Gem&enten tegen
434
pCt. de helft van het bedrag te
AInSrd.Bank
.
lenen dat zij bij het zgn. grote contract in de jaren 1957
H.VA.
……………………. . ………….
.84%
104%
103
en
1958
ter beschikking hebben gesteld. V66r 1 oktober
Staatsfondsen
1
a.s.
zal
door de
geldgevers
beslist moeten wordep
of
2
1
/2
pCt. N.W.S.
……………………
593%
60%
59%
900
van deze optie al dan niet gebruik zal worden gemaakt.
‘
f””‘”‘
88t
3 pCt.
Grootboek 1946, ……………80%
883
1
883e
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2jan.
25 juli
1 aug.
3 pCt. Dollarlening …………………90
91%
92%
(1953
–
100)
1958
1958
1958
Algemeen
……………………………168
202
201
Diverse
obligaties
Internat.
concerns
…………………237
285
284
3% pCt.
Gem. R’dam 1937 VI
84
90
1
%
90%
Industrie
.
………………………………126
148
148
3%
pCt.
Bk.v.Ned.Gem.195411/III
797%
85
1
/2
86½
Scheepvaart
…………………………117
136
134
3
1
/2
pCt. Nederi. Spoorwegen
84
1
/2
90
3
/4.
91
Banken
…………………………………106
125
124
3%
pCt.
Philips 1948
………………90
.
92%
92
3
/4
Indon.
aand
…………………………64
89
86
3
1
/4
pCt.
West!.
Hyp.
Bank
……’
80
85
84%
6 pCt.
Nat.
Woningb.!en. 1957
1O4/s
109
3
/4
109%
Aandelen
•
Kon.
Petroleum
……………………f. 147,30
f. 165,70 f. 166,50
New
.
York
Unilever
………………………………311’%
365
1
%
3644
Aandelenkoersgemiddelde
Philips
…………………………………230%
297
3
/4
295%
Dow’Jones Industrials
…………439
502
505
A.K.0
.
…………………………………
142%
192
187
3
/2
Kon.
N.
Hoogovens
………………241
317
329
M. P. GAN
1
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
1
gevestigd te ‘s-Gravenhage
–
..
.I
UITGIFTE VAN
f
100.000:000.-
43/4
pCt. 30-jarige Obligaties 1958
”
(Tweede lening)
Grootte der stukken: nominaal
f1000.—’
en f500.—.
.
‘
Dooreenleverbaarheid met de obligaties van de vorige lening, groot f100.000.000.—,
(prospectus d.d. 19 juni 1958) zal worden aangeyraagd.
I
Ondergetekende bericht,’ dat de inschrijing op bovengenoemde
.
4
‘
‘
uitgifte zal zijn opengesteld op
VRIJDAG 8AUGUSTUS 1958
I
/
van des voormiddags
9
tot des namiddags 4 uur
TOT DE KOERS VAN
?
9
v2
pCt.
–
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche BankN.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann,Rosenthal
&
Co.
R. Mees& Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
–
Nederlandsche Handel-Maatschappij; .N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
.
I
Pierson, Heldring
&
Pierson
Hope
&
Co.
alsmede
ten kantore der ‘Vennootschap
op
de voorwaarden van het prospectus d.d. 1 augustus
1958.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten; alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het
laatste jaarverslag,
zijn
bij bovenstaande inschrijvingskantoren
verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 1 augustus 1958.
–
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
–
.
.
623
7.14 September1958
–
LEIPZIGER MESSE
De internationale markt voor consumptie. en
tecisnischa gebruiksgoedéren
Gratis visum
Toegangskaarten, folders en nadere inlichtingen o. o op
reisgebled worden
verstrekt door de vertegenwoordiging voor Nederland:
Reisbureau Lissone.Lindernan NV.,
Plefterijkade 50, Den Haag, tel. 183290
en 25 bijkantoren
•
Pensioenregelingen
•
Risico-herverzekering
van pensioenfondsen
,
[IRS11. N
HOOFDKANTOOR:
JOHAN DE WITTLAAN 50 – ‘S-GRAVEN HAGE
TEL 01700 -51.43.51
POSTADRES: POSTBUS 5
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
E.-S.B.
Een bezoek
aan Leipzig
betaalt
zichzelf!
Dr. H.
‘TAN
RAVESTIJN,
Investment Counsel,
Uit den Boschstraat
15,
Haarlem, zoekt
Secretaris
Gedacht wordt aan jong juris(e) met economische
,en financiële belangstelling, redelijke kennis der
moderne talen, kunnende typen.
Na uit stage gebleken bekwaamheid eii ambitie
bestaan goede vooruitzichten.
Rrieven met curriculum vitae, referenties en verlangd
salaris worden gaarne ingewacht.
Voor de
particuliere belegger
‘het
Het
Centraal Bureau voor de Statistiek
vraagt een
aangewezen
advies-orgaan
Verschijnt 1 keer per 14 dagen
VRAAGT GRATIS PROEFNUMMER
Administratie Bel-Bel
.
Postbus 42
–
Schiedam
Wetenschappelijk medewerker
voor het beoordelen van berekeningen en het maken van
daarop gebaseerde studies van macro-economische pro- blemen in het kader van de Nationale Rekeningen. Doc-
toraal examen Economie is vereist. Daarnaast is ken-
nis van of belangstelling voor het gebied der Overheids-
financiën’ gewenst.
Salariëring in de rang van adjunct-wetenschappelijk
ambtenaar of wetenschappelijk ambtenaar (f. 499,— tot
f. 885,— bruto p.m.).
Schriftelijke sollicitaties onder no. 728/7188 (in linker-
bovenhdek env. en brief) aan het Bureau Personeels-
voorziening van de Centrale Personeelsdienst, Prins
Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
624
‘S
‘4’