Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2135

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 4 1958

waartoe een Overeen-

komst werd gesloten tussen’de Staat en de Nederlandse

Soda-Industrie N.V

De Staatsmijnen verklaarden zich bereid hun soda-

project-geen doorgang te doen vinden

E

‘.

t

1

#

(

I

Bertchten

Tien jaren O.Ë.E.C.

Het begin der. samenwerking

Drs. R. C. de Heer

Muiltilateralisatie van het handels-

en betalingsverkeer

*

Mr. P. Schierbeek

Het sodaprôject-Deifziji

*

Dr. J. Grbenendaal

Het medebewind der: ‘publiekrechtelijke –

bedrijfslichamen

*

Drs. A. G. ter Hennepe en ,Drs.J. C. Bouema

De Nederlandse industrie

in het eerste kwartaal van 1958

UITGAVE VAN I-iET NEDE,RLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

• • 43e JAARGANG

.

No.2135

. – ‘WOENSDAG 4 JL 1958

1′

J1AK
,
N

HORLOGES –

SIERADEN

TAFELZIL VER

Sinds
1837
in liet hart van Rotterdam

%%ESTEWAGENSTRAAT 70

TELEFOON 110583


Pensioen’egeIingen

••
Risico-herverzekering

van pensioenfondsen

EIRSTI, NI

DIRLANDSCHE

HOOFDKANTOOR:

JOHAN DE WITLAAN 50 – S-GRAVEN HAGE

TEL 01700.51.43.51.

POSTADRES: POSTBUS 5

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON 1119 80*

MAURITSWEG 23

ROTI’ERDAM

Het Centraal Bureau voor de Statistiek

vraagt

EN WETENSCHAPPELIJKÈ KRACHT

die werkzaam zal zijn op het gebied van budget- en con-
sumptie-onderzoekingen. Vereist: doctoraal examen Socio-
logie met bijvak Economie of doctoraal examen Economie
met bijvak Sociologie, alsmede belangstelling voor Statis-
tisch werk. Enige ervaring op onderzoekingsgebied en in
het samenstellen van rapporten strekt tot aanbeveling. Sa-
lariëring als adjunct-wetenschappelijk ambtenaar of we-
tenschappelijk ambtenaar (f. 499.— tot f. 885,— p. m. excl.
huurcomp.); aanstelling boven minimum is mogelijk. – Sol-
licitaties onder no. 397/7188 (in linker bovenhoek env. en
brief) te richten aan het Bureau Personeelsvoorziening van
de Centrale Personeelsdienst, Prins Mauritslaan 1, Den
Haag.

442

ÈMees& Zoonen

Assurantje-makelaars

Rotterdam

Amsterdam. ‘s-Graven bage.

Delft

Scbiedam- Vlaardingen

Albiasserdam

Financiering van invoer,
uitvoer en transito
Alle assurantiën

..Beleggingen en

vermogensbeheer

E C 0 N 0 MI S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
. R. Mee: en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, ZwjjnaardseSteen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
en
de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeed(jk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. . Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: Cb. Glasz;
L
M. Koyck;
H.W. Lambeis;
J. Tinbergen; F. de Vries;
J. R.
Zwdema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adiunct Redacteur-Secretaris:
J. H. Zoon,
COMMISSIE
VAN ADVIES VOOR BELGIII: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars;
J.
van Tichelen;
R.
Vand,utte;
A. Vlerick.

Tien jaren O.Ë.E.C.

Het begin der samenwerking

Medio 1947 werd de voortgang van Europa’s economisch

herstel ernstig bedreigd door tekorten aan grondstoffen

en voedingsmiddelen. Europa kon zich, gezien
zijn
precaire

deviezenpositie, niet permitteren deze voor het herstel zo

dringend benodigde goederen in voldoende hoeveelheden

te importeren. In deze, voor de Europese economie zo

kritLeke, periode sprak de Minister van Buitenlandse Zaken

van de Verenigde Staten, George C. Marshall, de ver

lossende woorden. In zijn befaamde rede van
5
juni 1947

nodigde hij de Europese landen, uit om, met de morele en

financiële steun van de Verenigde Staten, in samenwerking

een oplossing voor de problemen te zoeken.
Zijn woorden vonden in

de Oude Wereld weerklank:

reeds op 27juni – in tijden

van nood handelt men snel

—kwamen de Ministers van

Buitenlandse Zaken van

Engeland, Frankrijk en de

Sowjet-Unie te Parijs bijeen.

Deze bijeenkomst, waarop

de Sowjet-Unie te kennen

gaf niet aan een gezamen-

lijk ‘Europees herstelpro-

gramma mede te willen

werken, werd gevolgd door

een uitnodiging aan alle

Europese landen – met uitzondering van Spanje —

om op 12 juli aan een conferentie over Europese

Economische Samenwerking deel te nemen. Alleen

de Westeuropese landen gaven’ aan deze uitnodiging

gevolg.

Op deze Conferentie werd, als tijdelijk orgaan, de

Commissie voor Europese Economische Samenwerkin.g

in het leven geroepen met als enig doel een rapport over

het Europese herstelprogramma voor te bereiden. In dit

rapport, dat in oktober 1947 aan de Regering van de

Verenigde Staten werd aangeboden, werd o.a. ‘Europa’s

betalingsbalanstekort ten opzichte van de rest van de

wereld in de komende vier jaren geraamd op $ 22 mrd.

en voorgesteld, dat de Verenigde Staten hiervan $ 19 mrd.

zouden financieren.

Ook de Verenigde Staten handelden voortvarend. Een

commissie, onder leiding van de Minister van Handel,

Harriman, stelde, na een kritisch onderzoek van de Europese

suggesties, een vierjarig hulpprogramma ten belope van

$ 12 â 19 mrd. voor. Op 2 april 1948 aanvaardde het

Blz.

• Tien jaren O.E.E.C.; het begin der samenwerking 443

Muftilateralisatie van het handels- en betalingsver-

keer, door Drs. R. C. de Heer …………..
444

Het sodaproject-Delfzijl,
door Mr. P. Schierbeek
448

Het medebewind der publiekrechtelijke bedrijfs-

lichamen, door Dr: J. Groenendaal ………..
451

De Nederlandse industrie in het eerste kwartaal van

1958, door Drs. A. G. Ier Hennepe en Drs. J. C.

Botlema …………………………….453

AUTUURSRZCHT VOORBHOUDBN

Congres de ,,Economic Co-operation Act”, waarin voor

het eerste der vier jaren een bedrag van $
5
nird. voor de
uitvoering van het Europese herstelprogramma werd toe-

gewezen. Gezien de dringende behoefte, was inmiddels

aan diverse landen interim-hulp verleend.

Tezeifder tijd ging Europa voort op de weg naar samen-

‘verking, hetgeen ertoe leidde, dat op 18 april 1948 de

,,Convention for European Economic Co-operation” door

de Ministers van Buitenlandse Zaken van de deelnemende

landen werd ondertekend. Door deze ondertekening ver-

plichtten de landen zich :de produktie te bevorderen, de

handelsbelemmeringen uit de weg te ruimen en te streven

naar financiële stabiliteit en

volledige werkgelegenheid.

Als permanent orgaan met
als drieledige taak: het be-

werkstelligen van toenemen-

de samenwerking tussen de
landen; de landen te helpen

met het nakomen hunner

• internationale verplichtin-

gen en nationale program-

ma’s en het bijstaan van

de Amerikaanse Regering

bij de uitvoering van het

herstelprogramma, werd
volgens artikel 1 van het
verdrag de Organisatie voor Europese Economische

Samenwerking opgericht.

Hiermede begon een vo) komen nieuwe wijze van inter-

nationale samenwerking in Europa. Dit begin ligt thans

tien jaren achter ons. In deze tien jaren, of beter gezegd:

van 1947 tot 1957, stegen de industriële en agrarische

produktie in Europa met.resp. 120en 50 pCt.;-deuitvoer

naar de rest van de wereld en het bruto-nationaal produkt

per hoofd der bevolking met resp. 180 en 55 pCt. Geen

dezer resultaten is, zegt het 9e verslag van de O.E.E.C.,

waaraan wij het bovenstaande ontieenden, het uitsluitend

‘en directe gevolg van de activiteiten van de O.E.E.C., geen

dezer resultaten zou echter zo spoedig bereikt zijn zonder

het systeem van samenwerking, dat door dit orgaan is

ontwikkeld. in het betreffende rapport wordt nagegaan
hoe de O.E.E.C. zich de afgelopen tien jaren heeft ont-

wikkeld en hoe zij zich aan de zich voordoende problemen
heeft aangepast. Wij stellen ons voo,r enkele delen van het

rapport de komende weken onder de aandacht der lezers

te brengen. –

Blz.

A a n t e k e n i n gen:

De I.K.K. pleit voor een vrijhandelszone in 1958 455

De ontwikkeling van onze buitenlandse handel 457

Boekbespreking:

Nederlandse Stichting voor Statistiek: ,,Hand-

-‘ boek van Marktanalytische Gegevens”, Deel T,

bespr. door Drs. J. L. Wage ……………
457

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans

457

Notities:

*

De exportmarkt voor Britse steenkool ……447

Statistieken ……………………………459

443

Nederland wikkelt thans het
overgrote deel van

zijn betalingsverkeer met de rest van de wereld

af hetzij in volledig convertibele, hetzij in regio-

naal transferabele en beperkt convertibele valuta.

Bilaterale bindingen onderhoudt ons land momen-

teel nog
uitsluitend met Rusland en de meeste

overige staten van het Oosteuropese blok: Bul-,

garje, Hongarije,
Oost-Duitsland,
Polen en Tsje-

choslowakije, alsmede met Spanje. Schrijver be-

toogt in dit artikel, dat deze bilaterale akiword-

verhoudingen zich zelf hebben overleefd, en daar-

mede ‘zelfs het gevaar in zich bergen, zich tegen
Nederland te keren. Een spoedige liquidatie van
de nog resterende bilaterale bindingen, waartoe

de in het kader van de Benelux noodzakelijke on-

derlinè aanpassing van de betalingsregimes der

beide Benelux-partners een
gerede aanleiding

vormt, zou dan 6ok naar schrijvers mening ten

zeerste gewenst zijn. –

)

Multilateralisatie

van het
hande1s en

betalingsverkeer

1
Door de ervaringen na 1914 tot de erkenning gebracht

van de onschatbare waarde van een vrij internationaal

handels- en betalingsverkeer, heeft de Westelijke wereld

nog
tijdens
de tweede wereldoorlog plannen en middelen

beraamd om deze vrijheid zo snel mogelijk na het be-

• eindigen van de strijd te herwinnen, welke plannen gestalte’

kregen in de oprichting, te Bretton Woods, van het Inter-
nationale Monetaire Fonds en de Wereldbank. Het ideaal

van Bretton Woods was: mondiaal herstel van de vrijheid

van het internationale betalingsverkeer op basis van vol-

ledige convertibiliteit bij vaste wisselkoersen. De krediet-

faciliteiten van het Fonds zouden daarbij, door een ver-j

groting van de monetaire ruggesteun der aangesloten lan-

den, dit proces vergemakkelijken.

Toen de realisatie van, de doelstellingen van Bretton’

Woods langer op zich liet wachten dan men aanvankelijk
had gehoopt, heeft men als tussenoplossing getracht deze

doelstellingen in regionaal verband zoveel mogelijk te

verwezenlijken. Langs deze weg zijn inderdaad zeer be-‘

langrijke resultaten bereikt in de vorm van de creatie van

regionale multilaterale betalingscircuits, welke geleidelijk

zijn uitgebreid. Van deze circuits is de Europese Betalings

Unie, welke mede het gehele sterlinggebied omvat, de

vaste kern. Daarnaast zijn er de multilaterale circuits in

de vorm van de verschillende transferabele valutazones: als

oudste de transferabele-sterlingzone, en als latere creaties
de zones van de Beko-mark, de transferabele lire, gulden,

• – Zweedse kroon enz. Deze zones vallen voor een groot deel

samen, reeds hierom omdat zij alle de belangrijkste E.B.U.-

landen met hun monetaire gebieden omvatten. Door de

creatie en geleidelijke uitbreiding van deze zones is een

groeiend aantal landen aan het E.B.U.-circuit geaffilieerd

(nochtans zonder dat deze de kredietfaciliteiten van de

E.B.U. genieten).

Binnen elk der genoemde zones heerst in het lopende

verkeer volledige transferabiliteit van de desbetreffende

valuta, terwijl de transferabele valuta’s op de Europese

valutamarkten tevens onderling, en tegen de belangrijkste

overige E.B.U.-vâluta’s, inwisselbaar zijn
1).

Nederland, dat’ in
1956
zijn transferabele-guldenszone

heeft ingesteld, en voordien met Brazilië en Argentinië –

• in clubverband – en met Finland de bestaande bilaterale

444

bindirgen had vervangen door -multilaterale arrangemen-

ten, heeft sedertdien belangrijke voortgang geboekt meï

de verdere multilateralisatie van het betalingsverkeer, door

achtereenvolgens met Uruguay, Paraguay, Israël,- Japan

en Joegoslavië het verkeer van een bilaterale op een trans-.

ferabele basis te brengen. Met Egypte onderhoudt’ ons

land nog steeds een akkoord, dat voorziet in de afwikkeling

van een deel van het verkeer in slechts bilateraal aanwend-

bare valuta, doch de facto is ook dit verkeer thans

gemultilateraliseerd.
I

Nederland wikkelt thans het overgrote deel van zijn

betalingsverkeer met de rest van de wereld af hetzij’ in

volledig converti bele, hetzij in regionaal transferabel,en

beperkt convertibele valuta. Bilaterale bindingen onder-

houdt ons land thans nog uitsluitend met Rusland en de

meeste overige staten van het Oosteuropese blok: Bulgarije,

Hongarije, Oost-Duitsland, Polen en Tsjechoslowakije,

alsmede met Spanje.

Het liquideren van ook deze laatste resten bilateralisme

stuit echter op bepaalde weerstanden, zowel ‘binnen’ ons

land als van de zijde van sommige .der betrokken partner-

landen. Aan de bezwaren, die in Nederland van sommige

zijden tegen verdere multilateralisatie bestaan, is enige tijd

geleden uiting gegeven in het verslag •over het vierde

kwartaal
1957
van het Centraal Orgaan voor de Economi-

sche Betrekkingen met het Buitenland. Daarin wordt de

opvatting gehuldigd, dat men ten aanzien van de vraag,

of de nog bestaande bilaterale bindingen al dan niet dienen’

plaats te maken voor een verkeer op multilaterale basis,’

geen te doctrinair standpunt mag innemen, doch dat deze

vraag van geval tot geval moet worden beantwoord. Hierbij

zou het antwoord afhankelijk dienen te zijn van de repér

cussies op de Nederlandse export, die van de multilaterali-
:

satie van het betalingsverkeer met een bepaald land, in de

concrete omstandigheden, waaronder zich’ dit verkeer vol-

trekt, te duchten zouden zijn. Deze opportunistische be-

1)
De inwisselbaarheid geldt namelijk in ‘het algemeen tegen-‘
over de valuta’s van de landen die deel nemen aan de Europese
niultilaterale valuta-arbitrage, te weten: België, Denemarken,
Frankrijk, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Verenigd
Koninkrijk, West-Duitsland, Zweden en Zwitserland.

schouwingswijze wordt ook gehuldigd in een artikel in dit

blad van 8 januari jl., van de hand van Drs. H. H. Coljé,

waarin een – op zichzelf zeer verhelderende – opsomming

wordt gegeven van de verschillende omstandigheden, welke

in dit verband van invloed kunnen zijn.

Het komt ons voor, dat de argumenten voor de zojuist

weergegeven opvatting niet overtuigend zijn. Tegenover

deze opvatting kan reeds onmiddellijk worden gesteld, dat

een incidentele beschouwingswijze, welke als criterium

voor multilateralisatie primair de onmiddellijke gevolgen

voor eigen export,posities laat gelden, in strijd is met de

grondgedachte der multilateralisatie zelve, waarvan de

voordelen voor de nationale economie voor een belangrijk
gedeelte indirect – via de vergroting van het internationale

veelhoeksverkeer – tot stand komen. Ons grondstoffen-

arme land, met een economie, welke in belangrijke mate is

gebaseerd op de ruil van agrarische produkten en eind-

fabrikaten tegen grondstoffen ‘en halfprodukten, heeft een

vitaal belang bij een zo groot mogelijke mate van vrijheid

in het internationale handels- en betalingsverkeer en uit

dien hoofde bij een zo groot mogelijke mate van valuta-

convertibiliteit, waarvan het zich in het verband van inter-

nationale organisaties als het I.M.F. en de O.E.E.C. dan

ook steeds een warme voorvechter heeft betoond en waar-

toe het zich in I.M.F.-verband ook heeft gecommitteerd.

Naast deze overwegingen
zijn
er echter ook meer con-

crete argumenten, die pleiten voor een spoedige liquidering

van de nog resterende bilaterale bindingen in het betalings-

verkeer_tussen Nederland en de buitenwereld, c.q. welke
kunnen worden aangevoerd tegen het betoog van hen die

van yerdere multilateralisatie gevaren vrezen, voor de Ne-

derlandse export. In het navolgende.zullen in dit verband

enkele aspecten van het probleem nader worden belicht,

waarbij met name zal worden aangesloten bij het eerder-

genoemde artikel van D,rs. Coljé.

Centraal in de gedachtengang van hen die van een prijs-

geven van bilaterale bindingen gevaren vrezen voor onze

export, is de bestedingsdwang die zou uitgaan van cle

omstandigheid dat de in Nederland onder een bilateraal

regime verdiende guldens slechts in ons land kunnen wor

den besteed, welke dwang bij het verlenen van guldens-

transferabiliteit zou wegvallen. Of het wegvallen van deze

zgn. bestedingsdwang in feite zal leiden tot discriminatie

ten nadele van de invoer uit ons land, hangt daarbij af

van een aantal concrete omstandigheden, die in het artikel

van Drs. Coljé worden genoemd, evenwel zonder dat daar-

bij stelling wordt genomen ten aanzien van de’vraag, in

welke richting deze omstandigheden in de concrete situatie

van dit ogenblik hun invloed doen gelden. Zoals aanstonds

zal blijken, menen wij, dat een nadere beschouwing dezer

factoren bdpaald weinig grond oplevert voor de vrees, dat

verdere multilateralisatie van het betalingsverkeer onze

export naâr de betrokken landen in een enigszins aanmer-

kelijke mate zou schaden. Voor zover deze overgang niette-

min met zekere risico’s voor bepaalde marginale export-
posities gepaard zou gaan – zekerheid op dit punt bestaat

inderdaad niet – zijn naar onze mening de middelen,

waarmede de bescherming dezer posities onder de nog bé-

staande bilaterale verhoudingen wordt nagestreefd, uit

nationaal-economisch oogpunt. verwerpelijk.
Alvorens op de eerder bedoelde concrete factoren nader

in te gaan, zij een opmerking van meer algemene strekking

gemaakt. Deze betreft de zgn. bestedingsdwang, die onder

bilaterale verhoudingen aan het partnerland zou zijn op-

gelegd.

Het gaat bij de onderhavige discussie primair om een

monetair
vraagstuk en men dient, om het monetaire aspect

zuiver te kunnen beoor’delen, dit wel te onderscheiden van

het handelspolitieke aspect. Doet men dit niet, dan is het

gevaar voor misverstand en verwarring groot. Zuiver mo-

netair beschouwd nu, blijkt de zgn. bestedingsdwang een

zeer betrekkelijke waarde te hebben. Het dnthouden van

transferabiliteit aan guldenssaldi betekent ni. nog geenszins

dat deze slechts voor besteding in ons land zouden kunnen
worden aangewend. Het onthouden van deze transferabili-

teit heeft integendeel als min of meer noodzakelijk comple-

ment de verplichting van Nederlandse zijde, voorbij een

zekere grens, aangegeven door het swingkrediet, posities

in akkoordguldens af te dekken in valuta met meerdere

of mindere transferabiliteit. Zuiver
monetair
beschouwd

ligt derhalve in het bilateralisme geen waarborg opgesloten

voor een besteding van akkoordguldens in ons land. Het

evenwicht in het bilaterale verkeer wordt dan ook primair

in het
handelspolilieke vlak tot stand gebracht.

Waar de handelspolitieke voorwaarden voor een zodanig
evenwicht ontbreken, valt dan ook in de praktijk veelvuldig

een doorbreking van bilaterale verhoudingen te consta-

teren, ondanks het bestaan van betalingsakkoorden op

bilaterale grondslag. Onder, de vigeur van dergelijke

akkoorden vindt onder die omstandigheden regelmatig

verrekening van structurele overschotten en tekorten in

transferabele valuta plaats. Het al dan niet voorkomen

van deze onevenwichtigheden wordt in het artikel van Drs.
Coljé genoemd als één deç factoren, die bepalend zijn voor

de gevolgen van multilateralisatie voor de Nederlandse

export. Doen zich deze onevenwichtigheden voor, dan be-

tekent dit, dat het betalingsverkeer de facto op een trans-

ferabele basis wordt afgewikkeld. Heeft Nederland bijvoor-

beeld in het bilaterale verkeer een structureel overschot,

gepaard gaande met regelmatige verrekening van saldi in

transferabele valuta, dan betekent voor het partnerland

iedere verg’roting van de invoer uit ons land een verlies van

transferabele valuta, iedere vermindering een besparing

van deze valuta. Zoals terecht door Drs. Coljé wordt opge-
merkt, zal het aanbieden van multilateralisatie in deze om-

standigheden in het algemeen weinig feitelijke inhoud heb-

ben; het is niet in te zien, hoe het verlenen van guldens-

transferabiliteit in dit geval zou kunnen leiden tot een ver-

mindering van onze export naar het betrokken partnerland

In feite is inderdaad het evenwicht in het betalingsver-
keer tussen ons land en een aantal der landen, waarmede

wij nog bilaterale akkoorden onderhouden, in de genoemde

richting doorbroken en vindt van de zijde dezer landen

regelmatig suppiering van de beschikbare akkoordguldens

met transferabele valuta ‘plaats. Dit wijst er duidelijk op,

dat de vraag naar Nederlançlse exportprodukten door deze

landen niet kunstmatig, onder bescherming van het bilate-

ralisme, wordt gekweekt en kan dan ook op zichzelf geen

aanleiding geven tot de vrees, dat het verlenen van guldens-

transferabiliteit tot een afremmen van de invoer uit Neder-

land zou leiden.

Met het voorgaande wordt geenszins iedere invloed van

de monetaire zijde uit ontkend. Deze beperkt zicli echter

uitsluitend tot de
kredielfaciliteiten,
welke in het algemeen

in bilaterale betalingsakkoorden, in de vorm van swings,

zijn voorzien. In het geval van de zojuist bedoelde struc-

turele onevenwichtigheden, waarbij het swingkrediet is
volgetrokken en verdere saldi in het betalingsverkeer in
transferabele valuta worden afgewikkeld, is deze factor

klaarblijkelijk inoperatief. Anders is het, wanneer onder

445

bilaterale-akkoordverhouclingen het swingkrediet volledig

wordt uitgeput, doch het verkeer verder in evenwicht wordt

gehouden. Dit zou er op kunnen
wijzen:
dat van het swing-

krediet een – bepaalde aankoopdruk op het partnerland

uitgaat. –

Dat de beschikbaarheid van de kredietruimte van de

swing een eenmalige stimulans voor de Nederlandse export

kan betekenen, is zonder meer duidelijk. Ook indien de

sWing eenmaal door het partnerland is volgetrokken, kan

er echter een stimulerende werking op de Nederlandse ex-

port van blijven uitgaan. Gesteld
r!Iameljk,
dat de voorkeur

van het partnerland voor Nederlandse produkten zo gering
is, dat dientengevolge, los van financiële overwegingen uit
hoofde van kredietelementen, dit land een betalingsbalans-

overschot met ons land zou kweken. Is dit land er echter

toe ,,verleid”, het swingkrediet geheel uit te putten, dan

zal van de volgetrokken swing op het partnerland en

voortdurende stimulans tot een evenwichtig, in stede van
een overschotten opleverend, verkeer uitgaan, daar over-

schotten in het verkeer met ons land immers in eerste

aanleg geen transferabele valuta zouden opleveren, doch

automatisch tot aflossing van het swingkrediet zouden

leiden en vervolgens het partnerland zelfs in-de positie

zouden brengen, zelf krediet te moeten verlenen.

De landen, met welke Nederland in een bilaterale

akkoordverhouding staat, putten inderdaad de in de swing

belichaamde kredietruimte permanent en
vrijwel
volledig

uit. In bepaalde gevallen is daarbij sprake van het eerder

besproken geval van een structureel onevenwichtig betalings-

verkeer, met regelmatige supplering door het partnerland

met transferabele valuta; in andere gevallen wordt het

verkeer verder in evenwicht gehouden en is het denkbaar,

dat dit evenwicht ,,kunstmatig” door het partnerland in

stand wordt gehouden onder de zojuist gechetste aankoop-

stimulerende invloed van het swingkrediet.

Intussen bestrijden wij dat in de gegeven omstandigheden

van het swingkrediet de geschtste potentiële exportstimu-

lerende werking uitgaat. Voor zover dit krediet namelijk

uit hoofde van de zojuist genoemde overwegingen tot een

in zekere zin kunstmatig evenwicht in het betalingsverkeer

leidt, kan dit evenwicht zowel worden bereikt op een laag

als op een hoog niveau, van de invoer uit Nederland, ni.

door verschuiving van de op ons land gerichte export naar

andere landen. Wij raken hierbij aan een andere, in het

artikël van Drs. Coljé genoemde factor, ni. de mate waarin

andere landen het betalingsverkeer met de betrokken

partnerlanden hebben ‘gemultilateraliseerd. Naarmate de

met ons door bilaterale akkoorden gebonden partners door

andere landen meer en meer in staat worden gesteld trans-

ferabele valuta te verdienen, zal het voor deze landen –

voor zover van de bilaterale verhouding met Nederland

inderdaad voor hen een zekere ongewenste bestedingsdwang

uitgaat – steeds aantrekkelijker worden, hun export op

deze landen te richten, ten koste van de export naar landen

als Nederland. Voor zover zij daarin zouden slagen, zouden

zij het verkeer met ons land op een lager niveau van hun

invoer in evenwicht kunnen houden. Dit zou betekenen,

dat het vasthouden aan de bilaterale binding zou leiden

tot een vermindering van ons bilaterale handeisverkeer in

beide
richtingen en op deze wijze bepaald in ons nadeel

zou werken.

Voor zover het bilaterale evenwicht in stand wordt ge

houden d.m.v. koersdiscriminatie, waardoor de gulden in

de geschetste situatie een disagio zou doen t.o.v. transfe-

rabele valuta, kan hiervan, zoals door Drs. Coljé wrdt

opgemerkt, een zekere steun voor onze export uitgaan.

Vanuit nationaal-economisch gezichtspunt moet echter de

voor Nederland relatief ongunstige rûilvoet, waaronder de

handel met de betrokken landen dan zou plaatsvinden, als

een nadeel worden beschouwd. Overigens speelt in de lan-

den, waarom het hier gaat, de bedoelde koersdiscriminatie

ten hoogste een aanvullende rol, en worden in- en uitvoer

primair op rechtstreekse
wijze,
in het kader van de staats-

handel en via het stelsel van deviezentoewijzingen, gemani-

puleerd.

Dat bilaterale bindingen hun effectiviteit geheel of

grotendeels kunnen verliezen en eèn land, door aan deze

bindingen vast te houden, zichzelf daarmede in een na-

delige positie kan brengen, wordt ‘geïllustreerd door’ de

geschiedenis van het betalingsverkeer met Brazilië en Ar-

gentinië. Het in het verkeer met deze landen onderhouden

bilaterale regime heeft in bepaalde omstandigheden van
tijdelijke aard gunstig voor ons gewerkt, bijvoorbeeld in

gevallen, waarin deze landen voor de afzet van zeer be-

paalde, tijdelijk overvloedige agrarische produkten, in be-

langrijke mate op de Nederlandse markt waren aangewezen.

De algemene tendentie was echter, dat, door het toepassen

van een stelsel van koersdiscriminatie, de export naar

clearinglanden werd afgeremd ten gunste van de export,

te verrekenen in dollars of in transferabele valuta. De

door Nederland eenzijdig doorgevoerde dollarliberalisatie,

welke ‘voor onze import van bepaalde ,,dollarprodukten”

een switch van de betrekkelijk dure Zuidamerikaanse markf

naar het dollargebied in de hand werkte, héeft ‘deze ten-

dentie nog versterkt. De dollarliberalisatie was op deze

wijze tekenend voor het belang, dat ons land heeft bij een

zo goedkoop mogelijke inkoop van zijn grondstoffen en

haiffabrikaten.

Nadat de bedoelde landen hun kredietfaciliteiten uit

hoofde van de swing geheel hadden uitgeput en van deze
zijde geen aankoopdruk meer werd uitgeoefend, viel elke

bestedingsdwang weg en trad een ernstige stagnatie in het

verkeer met deze 1arden in. Eerst na de in clubverband

doorgevoerde multilateralisatie kwam dit verkeer weer op

gang, doordat de consolidatie van de oude swingkrediet-en
het de bedoelde Zuidamerikaanse landen mogelijk maakte,

met hun export naar de clublanden wederom transferabele

valuta te verdienen.

Wat nu de huidige feitelijke situatie betreft zij opgemerkt,

dat Nederland ten opzichte van verschillende andere landen

achter blijft op de weg naar verdere multilateralisatie van

het betalingsverkeer. Sinds 1954wikkelt het Verenigd Ko-

ninkrijk zijn verkeer met praktisch alle landen, waarmede

het betalingsakkoorden onderhoudt, af in transferabele

ponden, zonder verlening van swingfaciliteiten. Duitsland

en Italië hebben hun betalingsverkeer eveneens over vrijwel

de gehele linie gemultilateraliseerd en wikkelen ook hun

betalingsverkeer met de landen van het Oosteuropese blok,

op enkele uitzonderingen na, op transferabele basis af.

Italië heeft zelfs zijn verkeer met Rusland gemultilaterali-

seerd. Duitsland heeft tevens zijn betalingsverkeer met

Spanje op transferabele basis gebracht. Ook België is ons

vooruit met de multilateralisatie.

Nederland dreigt op deze wijze, door handhaving van

de bestaande bilaterale bindingen, steeds meer in een ge.

isoleerde positie te geraken, met het gevolg dat de beste-
dingsdwang, die van het bilateralisme eventueel nog zou

uitgaan, steeds meer illusoir wordt. Behalve in die gevallen,

waarin debetrokken landén voor hun eiport van bepaalde
produkten in belangrijke mate van de Nederlandse markt

446

afhankelijk zijn – hetgeen slechts bij uitzondering het géval

zal zijn – is aan een vasthouden aan de resterende bilate-

rale bindingen in een in toenemende mate multilaterale

wereld het gevaar verbonden, dat de landen, waarmede wij

nog bilaterale akkoorden onderhouden, zich aan elke be-

stedingsdwang, voor zover deze mocht bestaan, zullen

De exportmarkt voor Britse steenkool

De Britse ,,Nationai Coal Board” heeft thans,

nu het zachte
jaargetijde
aanbreekt, 9 mln, ton

onverkochte kolen in voorraad. Hoewel de mijn-

werkers zaterdags niet werken zal de produktie

niet op een niveau komen dat gelijk is aan het

zomerverbruik, waardoor’ van nu af aan de

kolenvoorraden van de ,,Board” vermoedelijk

nog zullen stijgen; aldus ,,The Economist” van

17 mei ji.
In tegenstelling tot de jaren direct na de oorlog,

toen het Europese vasteland grote belangstelling

had voor zgn. ,,small coals” doch deze toen niet

kon krijgen, kunnen de Britse producenten nu

ruime hoeveelheden aanbieden doch er is geen

spoor meer te bekennen van een vlotte markt.

Toen in de afgelopen jaren de behoefte van

het Europese vasteland gestadig toenam, heeft

het zich, bij gebrek aan Britse leveranties, gedekt

door contracten op lange termijn af ie sluiten
voor Ame’rikaanse kolen: Gegeven het thans

lagere niveau van
bedrijvigheid
in Europa, heb-

ben deze Amerikaanse aanvoeren geleid’ tot een

aanzienlijke
stijging
van de kolenvoorraden in

het Ruhrgebied. Deze situatie wordt nog ver-

scherpt door de daling der kolenvrachten op de
Atlantische route van 100 sh. per ton in januari

1957 tot 25 sh. per ton in december jl. Hierdoor

worden Amerikaanse kolen, onder een jaarcon-

tract geleverd en waarvoor de scheepsruimte per

reis wordt gereserveerd, zelfs in het Ruhrgebied

verkocht teger prijzen die lager zijn dan die voor

Ruhrkolen. De lage scheepsvrachten maken ook

de Poolse kolen sterk concurrerend op de West.

Europese markt.

Zowel kolen- als stookolie-importen hebben

geprofiteerd van de lage vrachten. Mede hierdoor

is het Westduitse stookolieverbruik in ruim vier

jaar tijds verzesvoudigd. Stookolie uit het Caraï-
bische gebied wordt thans zelfs tegen een lagere

prijs per ton in Duitsland verkocht dan Ruhr-

kolen, hoewel de calorische waarde van stookolie

hoger is (globaal is 1 ton stookolie het equivalent

van 1,5 ton kolen). Uit hoofde van recente han-

delsverdragen zal Rusland ruwe olie en stookolie

aan Duitsland en Frankrijk leveren, waardoor

de voorziening met stookolie nog ruimer wordt.

De ,,Coal Board” heeft onlangs kolen aan

Argentinië verkocht en zgn. ,,small coals” aan

Ierland, terwijl zij anthraciet nog met winst kan

exporteren. Volgens ,,The Economist” zijn dit
slechts ‘verspreide successen. Over het geheel

genomen is de expèrtmarkt voor Britse kolen

zwakker dan ooit sedert 1945.

onttrekken via een vermindering van hun export naar

Nederland. Het is dezelfde omstandigheid, waaraan de

zgn. bestedingsdwang zijn bestaan zou danken – tè weten

de sterk dirigistische handelspolitiek dezer landen – die

dit gevaar in de hand’werkt. Het moet onder deze omstan-

dighedn te vrezen zijn, dat het bilateralisme zich als een

boemerang tegen ons gaat keren. /

Men zou zich na het voorgaande kunnen afvragen, waar

op dan de weerstand berust, die de landen,, met welke

Nederland het verkeer nog op bilaterale basis afwikkelt,

tegen multilateralisatie zouden gevoelen. Deze weerstand

kan naar onze mening uitsluitend worden toegeschreven
aan de beëindiging van het swingkrediet, welke inherent

is aan het verlenen van transferabiliteit, en welke de be-
trokken.landen voor de noodzaak zou stellen, dit krediet

volgens bepaalde modaliteiten af te lossen, onafhankelijk
van de stand van het betalingsverkeer met ons land.

Daar het hier om kredieten van betrekkelijk geringe

omvang gaat ‘en hun aflossing teniaste van de algemene

reserve aan transferabele valuta der betrokken landen zou

komen, zou van deze aflossing nauwelijks invloed op de

bereidheid tot aankoop van Nederlandse goederen behoe-

ven uit te gaan. Wel kan aan de beëindiging van het swing-

krediet uit een oogpunt van onderhandelingsstrategiehan-

delspolitieke betekenis toekomen. Ook deze betekenis is

evenwel zeer betrekkelijk. Indien de crediteur er geen twij-

fel overlaat bestaan, dat de kredietverlening in ieder gevâl

niet zal worden gecontinueerd, dan is het zelfs geenszins
uitgesloten, dat het toestaan van ruimere aflossingsvoor-

waarden dan in het bilaterale akkoord voorzien, als een

positieve, factor in de te voeren onderhandelingen kan

worden gehanteerd.

De continuatie dezer swingkredieten is ook inderdaad

niet langer gerechtvaardigd. De onderhavige kredieten zijn

beschikbaar gesteld in een tijd, dat er in de particuliere sfeer

onvoldoende financieringsmogelijkheden bestonden. Zij

waren daarbij bedoeld als swingkredieten in de letterlijke

zin van het woord, die de functie zouden hebben om tijde-

lijke onevenwichtigheden in het betalingsverkeer, en wel

naar beide zijden, op te vangen. Met het verdwijnen van

deze beide functies heeft ook het swingkrediet zijn bestaans-

recht verloren. De nog uitstaande swingkredieten hebben

in het verlede’n reeds min of meef belangrijke reducties


ondergaan en er is geen enkele aanleiding, om hun algehele

liquidatie op de lange baan te schuiven, zeker niet nu hun

exportbevorderende effect dermate twijfelachtig is ge-

worden.

Het spoedig’ beëindigen van de nog resterènde bilaterale
bindingen is des te meer opportuun, nu de verwezenlijking

van de Benelux Economische Unie tot een wederzijdse

aanpassing door de Unie-partners van de door hén toege-

paste betalingsregimes noopt, zodanig dat door een ver-

schil in deze regimes geen distorsies in het handelsverkeer

ontstaan, welke uit valutair dan wel handelspolitiek oog-

punt onaanvaardbaar geacht worden.

Het voorgaande’ samenvattende, zijnwij overtuigd dat

de bilaterale-akkoordverhoudingen, welke ons land nog

onderhoudt, zich zelf hebben overleefd, en daarmede zelfs

het gevaar in zich bergen, zich tegen ons te keren. Een

spoedige liquidatie van de nog resterende bilaterale bin-

dingen, waartoe de in het kader van de Benelux noodzake-

lijke onderlinge aanpassing van de betalingsregimes der

beide Benelux-partners een gerede aanleiding vormt, ware

dan ook ten zeerste gewenst.

Amsterdam,

‘ R. C. DE HEER, er. drs.

447

In dit artikel geeft schrijver een uitvoerige uit-

eenzetting over hét ontwerp, de realisering en de

betekenis van het sodaproject-Deifziji. Het grootse

complex van werken, dat in de loop van vier jen

te
Deifziji tot stand is gebracht, heeft ruim f. 120

mln, gekost. De zware chemische industrie op

basis
van
zout is aanzienlijk versterkt door de ge-

lukkige verbinding van een sodafabriek, een elek-

trolysebedrijf en een zoutfabriek in de nabijheid
van diep zeewater. Een groot havencomplex met

industrieterrein is opengelegd, hetgeen een struc-

turele wijziging
van de economische positie van

de provincie
Groningen ten gevolge zal hebben,

met name in een gebied dat met structurele werk-

loosheid te kampen heeft. Dat Hare Majesteit het

fabriekscomplex – op S juni. van dit jaar –
zal
,

openen, getuigt
van de’ nationale betekenis van

hetgeen te Delfzijl is verricht.

Het

sodaproject-

I
•*)

Deliziji

,1

Bijna vier jaar geleden (4 augustus 1954) aanvaardden

de Staten-Generaal na een hoogst belangwekkende schrifte-
lijke en mondelinge behandeling een viertal wetsontwerpen,

waarvan er drie’ betrekking hadden op het sodaproject-

Delfziji en een op de herziening van het contract tussen

de Staat en de N.V. Koninklijke Nederlandsche Zoutindus-

trie
1),
De oprichting van de N.V. Nederlandse Soda

Industrie vond. op 25 augustus 1954 plaats. Als laatste

verscheen het K.B. van 30 augustus 1954, no. 122, waarbij
aan de K.N.Z. concessie werd verleend voor de ontginning

van steenzout; anhydriet en kalizouten bij Winschoten/

Heiligerlee, onder de benaming ,,Adolf van Nassau”
2).

Volgens ‘de concessiebepalingdn draagt de concessionaris,

ten behoeve van de vervaardiging van soda in het bedrijf
der N.S.i., zorg voor voldoende levering van pekel tegen

een redelijke prijs.

• Veertig jaar geleden werd de gedachte aan een Neder-

lands sodabedrijf voor het eerst uitgesproken. Bij de

behandeling van het wetsontwerp tot ontginning van

steenzout, bijBuurse, in 1916/ 17 verd van regeringswege

op een vraag van de Tweede Kamer medegedeeld, dat,

ofschoon de mogelijkheid van zoutontginning binnen

‘s lands grenzen van groot belang is, de zaak toch eerst

haar volle betekenis krijgt, wanneer aan de zoutontginning

de bereiding van soda wordt verbonden.

Het probleem van het afvalwater was tot de ontdekking
van steenzout bij Winschoten in 1952 steeds het struikel-

blok. Hoewel bij Hengelo en Boekelo voldoende zout aan-

wezig is, kan het afvalwater van een sodafabriek welke

uitgaat van de grondstoffen kalk, cokes en zout (Solvay

èf ammoniaksoda-procédé) niet op de kanalen en rivieren

worden gespuid. Het calciumchloride in, het afvalwater

bedreigt de landbouw en de drinkwatervoorziening

Een zoutvondst in de nabijheid van diep zeewater of
de toepassing van een ander procédé was de uitweg uit

de moeilijkheden. De Staatsmijnen waren na ,de bevrijding

de laatste richting ingeslagen. Zij hadden de plannen tot

oprichting van- een sodafabriek met een jaarproduktie

van 30.000 ton in 1952 in’ een vergevorderd stadium van

Staatsbiad 1954, no.
350,
351,
352
en 353.
Ned. Sts.Crt. 1954, no. 187.

448

/

uitvoering, toen de N.V. Nederlandse Aardolie Maat-
schappij, werkende in oj,dracht van de K.N.Z., zout in

de provincie Groningen aantoonde. Het procédé waarvan

de Staatsmijnen wilden uitgaan (koolzu’ur, ammoniak en

zout) had het voordeel, dat geen afvalwater behoefde te

worder afgevoèrd. Een nadeel was echter, dat 30.000 ton

bijprodukt zou worden verkregen (ammoniumchloride),
dat een betrekkelijk geringe afzetmogelijkheid heôft. De

produktiecapaciteit van zulk een sodafabriëk zou derhalve

beperkt moeten blijven.

t

Een volledige financiering van een sodafabriek met een

capaciteit van 170.000 ton soda per,
jaar, ging destijds het
financiële expansievermogen van de K.N.Z., die ook nog

andere plannen tot uitvoering wilde brengen, te boven,

zodat financiële deelneming van derden noodzakelijk was.

De hierna te noemen participanten in de N.V. Neder-

lands Verkoopkantoor voor Chemische Produkten ‘te

Amsterdam, opgericht in 1947, gaven blijk van moed door

hun bereidheid tot steunverlening aan dit voor Nederland

zo belangrijke project, toen zij de Regering in 1953 bericht-

ten de uitvoering van het sodaproject-Delfzijl op zich te

willen nemen. De totale investeringskosten voor de soda-

fabriek werden geraamd op f. 51 mln. Het aandelen-

kapitaal zou f. 30 mln, bedragen, waarin de leden der com-

binatie bij de oprichting op de volgende wijze zouden

deelnemen:

K.N.Z. ………… f. 12.000.000
Staatsmijnen
……..
4.000.000
Mekog
………….
250.000
Ketjen
…………..
250.000

De Twentsche Bank gaf een garantie voor de plaatsing

van f. 7,5 mlii. Het resterende bedrag van f. 6 mln. zou op

een later tijdstip worden’ geplaatst.

De financiering van de overige f. 21 mln, zou plaats-

vinden door middel van leningen, waarvan de Staat de

°) De cijfers in dit artikel zijn afkomstig van het C.B.S.
en de K.N.Z.

•.’e-‘

•'”

t.

rente en de aflossing zou garanderen

Auteur