Econo
‘
mllosch -Statistische
__Bérichten__
,,Algemeen levensmiddelenbedrijf”
op stapel gézet
*
Mr. G. A. van Haeften
»
Vrijhandelszone correctie op Euromarkt?
*
Drs. H. Schelhaas
Crisis i.n de zuivel
»Een therapie?
»
*
»
Dr. W. J. Ford
»
Exportkredietverzekering
*
J. Nikerlc
Het tekort aan hot1ruimte
•
in Amsterdam
11
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e JAARGANG
» –
No. 2123
»
»» WÖENSDAG 12 MAART 1958
S
/
–
–
. Pensioenregelingen
• Risico-herverzekering
van pensioenfondsen
EIRSTI N
HOOFDKANTOOR:
JOHAN DE WITTLAAN 50 – ‘S-GRAVEN HAGE
TEL
oiioo’si.
43.51
POSTADRES: POSTBUS S
-‘
]
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenbage
Delft – Schiedam – Vlaardingen
Alblasserdam
1 • —
V,erzorging van
en adviezen inzake
levensverzekeringen
–
en pensioencontracten
RUYS’ HANDELSVEREENIGING N.V.
te ‘s-Gravenhage zoekt een
bedrijfseconoom
Gedacht wordt aan een academicus met representa-
– tieve kwaliteiten, omstreeks 35 jaar oud, met gron-
dige administratieve en bedrijfseconomische kennis,
alsmede een goed begrip voor organisatie en interne
controle. Ervaring in soortgelijke werkkring strekt
tot aanbeveling.
Geboden wordt een aantrekkelijke, gevarieerde po-
sitie met goede perspectieven. Het honorarium is aan-
gepast aan de hoge eisen, die in deze functie worden
gesteld.
Brieven met volledige gegevens omtrent persoonlijke
en zakelijke antecedenten met bijvoeging van recente
pasfoto onder letter R aan het
PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
onder leiding van
Dr J. LTJNING PRAK
Laan Copes van Cattenburch 8
Den Haag
(Zie ook de vacatures op blz. 219 en 220)
Overweegt
U
eens
ook
–
E.-S.B.
in Uw publiciteit
te
befrekken II!
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en loonen, Rotterdam. Ban que de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34. –
Redaçtie-adres voor België:
Dr. J. Geluck,
Zwijtiaardse
Steen-
weg 357, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
1.
29,—, overige landen
f. 31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
‘ worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75 ct.
Aangetekende
stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3). –
Advertentie-tarief
f.
0.30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbeie kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
202
v
.
–
–
–
–
–
:
‘S
,,AÏgemeen levensmiddelenbedrijf”
op stapel gezet
Begin februari heeft de Staatssecretaris van Economische
Zaken aan de S.-E.R. ter ddvisering een ontwerp-vestigings-
besluit levensmiddelenbedrijven toegezonden. Het belang-
rijkste element in dit ontwerp is de figuur van het ,,algemeen
levensmiddelenbedrijf”. Degenen, die de bevoegdheid
zouden verwerven een , ,algemeen levensmiddelenbedrijf”
te exploiteren, zouden in een dergelijk bedrijf kunnen ver-
kopen: kruidenierswaren; verpakte melk en melkproduk-
ten; aardappelen, groenten en fruit;
vis; wild en gevogelte; vlees en
vleeswaren; brood, banket en
chocolaterie. •Voor de consument.
zou zich derhalve de mogelijkheid
voordoen steeds meer levensmid-
delen in één winkel te kopen. ,
In de kringen van middenstanders
zal dit ontwerp ongetwijfeld veel
stof doen opwaaien; er zal ener-
zijds gejuicht, anderzijds gejammerd
worden. Toch moet een nuchtere
beoordeling van de situatie tot de
conclusie leiden, dat eigenlijk noch
voor het een, noch voor het ander
voldoende aanleiding
is In d
eerste plaats zal langzamerhand het
besef toch wel moeten zijn doorgedrongen, dat de gang
van een maatschappelijke ontwikkeling niet dôor conser-
vatieve regelingen kan worden tegengehouden, hoogstens
afgeremd. Dat deze ontwikkeling in het levensmiddelen-
bedrijf wijst in de richting van de ,,super market”, komt
o.a. duidelijk tot tiiting in nevenstaande, aan een onderzoek
van het C.B.S. ontieende, tabel.
Duidelijk valt hierin de toename op van de omzetten van
die artikelen, welke volgens het ontwerp in het ,,algemeen
levensmiddelenbedrijf” zouden mogen worden verkocht.
In feite geeft het ontwerp
—
en de tegenstanders daarvan
dienen zich dat wel voor ogen te houden
—
derhalve niet
meer dan het sanctioneren van en het leiding geven aan
een ontwikkeling, welke in de na-oorlogse jaren kan
worden waargenomen. Dit heeft
—
juist vanuit het stand-
punt van de tegenstanders bezien
—
bepaalde voordelen,
want nu kunnen daarbij bepaalde voorzieningen worden
getroffen, teneinde ongewenste constructies te voorkomen.
Zo worden alle ambachtelijke werkzaamheden
—
men
denke slechts aan die van bakker en slager
—
buiten
het algemeen levensmiddelenbedrijf gehouden.
Voorts moeten de tegenstanders wel bedenken, dat het
tientallen jaren zal duren alvorens een vestigingsregeling,
als de onderhavige, in de praktijk volledig is doorgewerkt.
‘ In feite komt het zelfs nooit zover,
waarschijnlijk op geen stukken na.
Slechts heel geleidelijk aan zullen
de ondernemers van de geboden
nieuwe m6gelijkheden gebruik
kunnen maken; de persoon van
de ondernemer zowel als het kapi-
taal, waarover hij beschikt en de
bedrijfsruimte, waaraan hij gebon-
den is, zullen remmingen blijken
te zijn,
welke een volledige realisatie
van de nieuwe figuur in de weg
staan.
___________
Daarbij komt, dat ten gevolge
van de heersende koop- en con-
sumptiegewoonten de consumenten
in vele gevallen de voorkeur zullen
blijven geven aan de gespecialiseerde leverancier; liet
peil, waarop de Nederlandse slager, bakker en banket-
bakker werkt, is dusdanig hoog en het publiek is aan.
hun hoogwaardige produkten zo gewend, dat hij nauwe-
lijks bevre.ssd behoeft te zijn voor uitschakeling. Ten-
slotte moet worden bedacht, dat de techniek nog niet steeds
zo ver is, dat het ,,algemeen levensmiddelenbedrijf” van
alle door de nieuwe ontwerp-regeling geboden mogelijk-
heden volledig gebruik zal kunnen maken.
Zo gezien vallen veel van de bezwaren, welke tegen het
ontwerp-vestigingsbesluit Algemeen Levensmiddelenbedrijf
zullen worden ingebracht bij voorbaat weg. Verwacht mag
worden, dat het na van kracht te zijn geworden, aan de
gezonde ontwikkeling van de detailhandel in levensmidde-,
len ten goede zal komen.
Wassenaar.
P.
H. J. F. Th. SCHNELLEN.
Samenstelling van de omzet van het
kruideniersbedrjif in 1950 en 1955
(in procehten)
artikefgroep
1950
1955
kruidenierswaren in engere zin.
66,4
50,9
zuivelprodukten
10,4
15.5
banket en chocolaterie
5,0 9,8 2,2 5,0
alcoh. en alcoh.vrije dranken
2,0 3,6
aardappelen, groenten en fruit
0,3
2,8
0,1
1,1
vleeswaren
………………..
0,0
0,1
consumptie-ijs
…………….
– –
vis en visconserven
…………..
3,1
0,5
wild en gevogelte
…………….
5,4
..
5,9
brood
……………………
tabak
……………………..
textielwaren en overige goederen
5,1
4,7
100,0
100
1
0
5
…
Blz.
Blz.
,,Algemeen levensmiddelenbedrijf”
.°”
stapel ge-
Exportkredietverzekering,
door Dr. W. J. Ford… 210
zet,
door Drs. P. H. J. F. Th. Schnellen ……..203
Het tekort aan hotelruimte in Amsterdam,
door
Vrij handelszone correctie op Euromarkt?
door
J. Nikerk ……………………………215
Mr. G. A. van Haeften ………………….204
Crisis in de zuivel; een therapie?
door Drs. H.
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans . . . . 217
–
Schelhaas ……………………………206
Statistieken
……………………………
218
coiÇri’nssw
VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
J. ‘R. Zuidema. Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
J.
H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilinars;
T. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
JuJ nuitaatns.tjj
VUUKIitIiUUDt’
203
Of de Nederlandse afzet relatief meer stijgt bij
Euroma’rkt plus Vrijhandelszone dan bij Euromarkt
alleen valt niet te voorspellen. Met het oog op het
importeren van grondstoffen en haiffabrikaten betekent
de Vrijhandelszone voor Nederland geen vooruitgang,
terwijl de neiging tot blokvormingelders er eerder door
wordt aangewakkerd. Naarmate het integratiepeil van
de Vrijhandelszone ten opzichte van dat van de Euro-
markt lager wordt gesteld, ontstaat minder kans op
gunstige beïnvloeding van de Euromarkt. Ook wanneer
men er rekening mede houdt, dat de Vrijhandelszone
economisch misschien meer na- dan voordeel
Al
bieden,
is dat volstrekt geen reden om onzerzijds de onderhan-
delingen hierover tegen te werken. De politieke voor-
delen van verdere Westeuropese integratie rechtvaar-
digen namelijk dat de Euromarkt-partners hiervoor een
economisch offer brengen.
Indien hier als vraag boven staat of de Vrijhandels-
zone een correctie op de Euromarkt zal betekenen, wordt
daarbij alleen gedacht aan ons land en in economische
zin. Gaan wij er door de Vrijhandelszone economisch
op vooruit, nu wij een deel van de Euromarkt zijn? Be-
tekent Euromarkt plus Vrijhandelszone een vooruitgang
voor ons op Euromarkt-sec? Dit wordt ten onrechte dik-
wijls vrijwel als een axioma bevestigend ‘beantwoord.
De Vrijhandelszone geeft ten opzichte van de Euromarkt
een nog groter eigen markt met nog groter mogelijkheden
voor arbeidsverdeling met als gevolg een nog groter kans
op stijginj van de welvaart. Zonder twijfel is dit juist
voor West-Europa als geheel, maar geldt het ook voor
dat gedeelte ervan, dat ons land is?
Bij het creëren van de Euromarkt heeft men ingezien,
dat een grote markt niet zonder meer vooruitgang voor
alle delen ervan behoeft te betekenen; verwezen zij slechts
naar de regelen omtrent de landbouw, naar de uitzonde-
ringsposities van Frankrijk, Italië. Luxemburg en de over-
zeese gebiedsdelen. Straks in de Vrijhandelszone wil men
evenmin zonder meer de niet al te sterk staande landen,
zoals Ierland en Portugal, aan de gevolgen van de grotere’
arbeidsverdeling, aan overstroming van de
zijde
van de
sterkere kernen, blootstellen. Ons land zal om bij te blijven
relatief groter kracht tegenover de partners in de Euro-
markt moeten ontwikkelen dan zij tegenover ons, aange-
zien wij verhoudingsgewijs meer moeten industrialiseren
vanwege onze sterker groeiende ‘bevolking. Stijgt onze
kracht door de Vrjhandelszone, nu het aantal sterke ker-
nen, misschien sterker dan wij, toeneemt?
Hier mag in elk geval getwijfeld worden; reeds de situatie
bij de eigenlijke start over 12-15 jaar kan thans onmo-
gelijk ‘worden overzien. De Westeuropese landen krijgen
èen vliegende start met in tijd gelijke aanloop van onge-
lijke uitgangspunten uit en met verschillende handicap.
Uitgangspunt is ieders situatie per 1januari jl., de aanloop
duurt
12-15
jaar, de start is in 1970-1973, en het verschil
in handicap ligt hierin, dat de landen voor een deel aan
gelijke regels gebonden zijn, voor zover zij Euromarkt-
of Vrijhandelszone-integratie accepteerden en voor de
rest vrij zijn het kader voor hi.m bedrijfsleven zo gunstig
mogelijk te leggen. Zullen wij in 1970-1973 relatief ge-
Vrij handelszone
correctie op
Euromarkt?
sproken op het niveiu van bijv. Duitsland en Engeland
1iggen of lager en hoeveel lager; en waar ligt de grens
waarbeneden onze tegenkracht onvoldoende zal blijken?
Hier spelen zoveel toekomstige en onafweegbare factoren
een rol, dat bijv. het antwoord op de vraag, of onze afzet
door de Vrjhandelszone vergroot’ zal worden, in sterke
mate speculatief moet zijn.
Positiever is de vraag te beantwoorden, of wij door de
Vrijhandelszone, qua aankoop van grondstoffen! halifabri-
katen erop vooruitgaan. Dat gaan wij niet, ondanks het
wegvallen van het Euromarkt-buitentarief bij aankoop
in de rest van West-Europa. Wij zouden qua aankoop
vooruitgaan, wanneer wij ‘door de Yrijhandelszone een
achterstand inhaalden of een voorsprong verwierven
waardoor onze ‘concurrentiekracht zou stijgen. Dit ge-
schiedt niet vanwege de werking van de draw-back, de
restitutie van invoerrechten op grondstoffen bij ‘export
van het eindprodukt buiten de gemene markt. Bij Euro-
markt-sec blijft deze. restitutie voor de export naar Scan-
dinavië enz. bestaan; wij kunnen ons dus voor deze export
even goedkoop indekken als bij Euromarkt plus Vrjhan-.
delszone, zelfs goedkoper omdat wij bij Euromarkt-sec
de grondstof, dank zij de draw-back ook rechtenvrj van
buiten West-Europa kunnen betrekken. Wat de export
buiten West-Europa betreft, verandert er niets. Alleen
wat de afzet binnen de ‘Euromarkt aangaat, wordt de
aankôop in West-Europa goedkoper bij Euromarkt plus
Vrjhandelzone, omdat wij dan het buitentarief vermijden,
doch wij gaan er daardoor in concurrentiekracht, wat
onze afzet binnen de Euromarkt betreft, niet op vooruit,
omdat ieder in West-Europa dezelfde ‘aankoopmogelijk-
heden verkrjgt. . ‘
Al gaan wij er dan qua aankoop door de Vrijhandels-
zone niet op vooruit, de inkooptactiek wordt er wel door,
gewijzigd, want in West-Europa zal men dan dikwijls
bij voorkeur binnen dit gebied kopen om zone-origine
voor zijn eindprodukt te verkrijgen. Dit zal de neiging
tot economische blokvorniing elders en tegen ons gericht
eerder in de hand werken dan bij Euroniarkt-sec. Men
vermindert wel de neiging tot blokvorming van bijv. de
Scandinavische landen, doch wanneer de landen buiten
West-Europa gaan inzien, dat men tegenover een groter
204
(
t
blok dan de Euromarkt is komen te staan – een blok
dat zich dikwijls bij voorkeur binnen dit blok zal indekken,
terwijl het Euromarkt-buitentarief niet door deVrijhandels-
zone tegenover hen verdwijnt, zelfs sterkër tegenover hen
gaat werken – zal waarschijnlijk door de Vrijhandelszone
eerder de neiging tot blokvorming elders verstevigd wor-
den. De landen buiten West-Europa gaan het Euromarkt-
buitentarief sterker voelen, omdat de draw-back voor de
Euromarkt-partners niet meer zal spelen bij export van
hun eindprodukt naar Engeland, Scandinavië etc., waar-
door het buitentarief op de grondstof tegenover hen’ hier
gaat drukken.
Kan men weinig positief zijn aangaande de vraag, of
de Vrjhandelszone ons qua groter markt een grotere
mogelijkheid tot uitdijen van onze kracht geeft, positiever
omtrent de vraag of wij er qua inkoop
op
vooruitgaan
en of de Vrijhandelszone de neiging tot blokvorming elders
zal verminderen, positiever kan men ook zijn aangaande
de vraag in hoeverre de Vrijhandelszone in voor ons voor-
delige zin correctief op het doen en laten van de Euromarkt
gaat inwerken, in hoeverre het entén van de lagere inte-
gratievorm (Vrijhandelszone) op de hogere (Euromarkt)
voor ons voordeel en nadeel zal afwerpen. Daarbij moet
men bedenken, dat wij in de Euromarkt komen te lijden
onder het feit, dat overal waar wij autonomie opgaven,
de belangrijke maatregelen met gekwalificeerde meerder-
heid moeten worden genomen. Dat betekent, dat een
betrekkelijk kleine minderheid kan verhinderen, dat een
beslissing in ons belang getroffen wordt. Indien men nu
de integratie, het opgeven van autonomie, in deVrijhandels-
zone zodanig kan uitbouwen, dat meerdere landen met
‘enigszins gelijke opvattingen als de onze over zoveel mo-
gelijk zaken gaan medebeslissen, krijgen wij een sterk
correctief op wat ons in de Euromarkt knelt.
De Vrijhandelszone kan op tweeërlei wijze op de gedra-
gingen van de Euromarkt correctief inwerken. Op een
bepaald – niet in de Vrijhandelszone doch wel in de Euro-
markt geïntegreerd – punt kan het nadeel voor de Euro-
markt-partners ten opzichte van de enkel-zone-landen zé
groot worden, dat men tot wijziging overgaat. Bijv. de
Eijromarktmededingingsregelen kunnen dermate gaan
knellen, dat men deze verandert. Hier is correctie, nadat
de Euromarkt zich eerst in het nadeel gesteld ziet, en een
kleine minderheid kan de wijziging tegenhouden.
De correctieve werking heeft echter een geheel ander
karakter, wanneer de zih aansluitende landen mede be-
palen hoe een economisch onderdeel uitgewerkt en gehan-
teerd wordt, en daartoe moet dat onderdeel in de Vrijhan-
delszone-integratie begrepen’ zijn. Bijv. alle deelnemers
aanvaarden de mededingingsregelen van de Euromarkt
en verkrijgen daarmede invloed op hun uitwerking en
hun toepassing. Hier is correctie, die niet een pijnlijke
ervaring herstelt, doch knellingen voorkomt. –
Indien de zich aansluitende landen niet de Vrijhandels-
zone aangingen, doch volledig tot de Euromarkt toetraden,
zou alleen de voor ons gunstige correctieve werking op- –
treden. Immers, op alle geïntegreerde gebieden zouden
deze, veelal de vrije handel toegewijde, landen mede de
richting, helpen bepalen. Hieruit volgt, dat naarmate men
het integratiepeil van Vrijhandelszone ten opzichte van
dat van de Euromarkt lager stelt, minder kans ontstaat
op gunstige correctieve werking en meer op ongunstige.
Ook volgt hieruit, dat naarmate men het peil lager neemt,
de positie van ons land op dubbele wijze ongunstig wordt
geraakt: nadelige ongelijkheid ontstaat en voor ons gun-
stige beïnvloeding van de Euromarkt wordt verspeeld.
De oorspronkelijke (Engelse) Vrijhandelszone-conceptie
bedoelde een laag peil van economische integratie: vrije
goederenruil voor het grootste deel van de binnen de zone
vervaardigde produkten en voor de rest autonomie .’an
de partners op economisch gebied. Men kent verder
gaande vormen van economische integratie, o.a. de douane-
unié, de partiële douane-unie door Scandinavië nage-
streefd, en men kent de integratievormen van Benelux, –
E.G.K.S., Euromarkt en Euratom, welke weer verder
gaan dan een douane-unie. Tussen de integratie volgens
het Engelse plan en de veel verder gaande andere integra-
ties zijn tal van tussenvormen denkbaar. Men zoekt naar
een tussenvorm; er wordt gesproken over harmonisatie
van• bepaalde tarieven, van mededingingsregelen, van
regelen omtrent staatssteun, van , handelspolitiek enz.
Straks zal – de kaarten liggen nu eenmaal niet anders –
een vorm gevonden worden, waarbij de integratie in de
Vrijhandelszone op een lager peil ligt dan bij de Euro-
markt. De Euromarkt-partners zullen daarbij in het nadeel –
komen en meer naarmate
,
dat peil lager ligt. Wanneer..
op bepaalde gebieden de enkel-zone-landen autonoom
blijven en toch van de gemeenschappelijke markt kunnen
profiteren, liggen op die gebieden deze landen ons voor.
Misschien is de voorsprong in
1958
niet aanwijsbaar,
lijkt deze niet van grote betekenis, maar zij is potentiëel
aanwezig. De anderen kunnen op dat gebied te hunnen
voordele gemakkelijker maatregelen treffen dan de Eurô-
markt, waar bovendien partners met tegengestelde be-
langen door onderlinge tegenwerking de noodzakelijke
maatregel per minderheid kunnen verijdelen.
Indien het vorenstaande juist is, zou het belangrijkste
economische voordeel van de Vrijhandelszone wel eens
kunnen liggen in de mogçlijkheid om het doen’en laten
van de Euromarkt te corrigeren. Ook wanneér men er
rekening mede houdt, dat de Vrijhandelszone verder mis-
schien meer na- dan voordeel zal bieden,, is dat dan een
reden om onzerzijds de onderhândelingen over de Vrij-
handelszone tegen te werken? Volstrekt niet. De Vrijhan-
delszone kan economisch nadelig lijken, doch de politieke
voordelen kunnen hoger worden aangeslagen. Politiek
zal men als eis stellen’: schep de Vrijhandelszone zodanig, *
dat daaruit geen te grote onderlinge onenigheid ontstaat,
want hierdoor vermindert de politieke kracht. Indien
men de historisch-politieke noodzakelijkheid van verdere
Westeuropese integratie erkent en men aanvaardt, dat de
Euromarkt-partners hiervoor een economisch offer mogen
brengen, en inziet dat men tenminste offers brengt naar-
mate men in de Vrijhandelszone minder het peil van de
Eurornarkt-integratie benadert, wordt de positie van ons
land temidden van de zeventien van de O.E.E.S. duidelijk.
Dan zal men de zich aansluitende landen ervan moeten
overtuigen, dat men bepaalde nadelen neemt en hun voor-
deel brengt en dan kan men van hen terwille van het hoge
doel verlangen eveneens offers te brengën, waarbij hun
economische autonomie wordt aangetast, waardoor meer
gelijkheid ontstaat met als gevolg minder wrijfpunten
en later minder verwijten over en weer en dus groter
politieke kracht. En op elk gebied, waar in de Vrijhandels-
zone autonomie is prijsgegeven, ontstaat gezonde tegen-
kracht tegen de protectionistische kernen binnen de Euro-
markt. Dan ook zal men Frankrijk ondersteunen – en
niet tegenwerken – bij het aanwijzen van de ongelijk-
heden, die men schept. Dan zal Frankrijk een bondgenoot
zijn in het bereiken van een zo hoog mogelijk integratie-
205
Met betrekking tot de meeste der op het ogen-
blik aangeprezen middelen -ter sanering van de
verhoudingen in d
j
e meikveehouderj – beperken
van de produktie, overschakelen op vleesproduk-
tie, het internationale prijspeil beter laten door-
werken, het
prijssysteem voor boter en kaas ver-
anderen, het voeren van een structuurpolitiek ge-
richt op
het creëren van grotere bedrijven – is
terughoudendheid t.a.v. de te verwachten resul-
‘taten naar ‘s schrijvers mening op zijn plaats.
Door inschakeling van
het wetenschappelijk on-
r
dçrzoek op de meest moderne wijze, door gron-
• dig marktonderzoek, door krachtige afzetstimu-
lering en door het opbouwen van een geconcen-
•
treerd afzetapparaat moet het’ evenwel naar schrij-
ver- meent mogelijk zijn, al is het dan niet op
korte termijn,
de huidige moeilijkheden in de
zuivelindustrie te overwinnen. Intussen zal het ver-
schil tussen kostprijs en opbrengst moeten worden
overbrugd, zonder de zuivelsector onder curatele
•
te stellen of op het
bij
te passen bedrag te
–
be-
knibbelen.
Crisis in dé zuivel
Een therapie?
Voor.de belangstelling, die de uivelindustrie op het
ogeiblik .geniet, is, zoals wij in ons vorige artikel reeds
opmerkten
1),
alle reden. Het bedrag van f. 220 mln., dat
de Overheid het afgelopen jaar heeft moeten bijpassen,
is imponerend en’ bovendien omvangrijk genoeg om het
nauwgezette geweten van vele economisten te Verontrusten.
Het is evenwel ook zaak, de moeilijkheden niet te drama-
tiseren. De Nederlandse melkveehouderij heeft wel eens
vaker een crisis doorgemaakt en tot dusver heeft zij deze
steeds weten te overwinnen. En tegenover het bedrag van
f. 220 mln. kan de landbouw terecht wijzen op de niet
ingeld beloonde verdiensten, die de landbouw en in het
bijzonder de veehouderj in de na-oorlogse jaren heeft
– gehad voor het Nederlandse volk. Van veel meer belang
dan..de huidige moeilijkheden zijn dan ook de vooruit-
zichten. Een ontwikkeling in de melkveehouderj van een
almaar stijgende kostprijs-en een dalende of gelijkblijvende
opbrengst, zou op den duur voor de andere bevolkings-
groepen- moeilijk aanvaardbaar en ook voor de melkvee-
bôuderij: zelf
,
ongewenst zijn.
Resumé der aangeprezen middelen.
–
–
‘Met ‘betrekking’ tot de meeste der op het ogenblik aan-
1)
Zié:’,,Crisis in di zuivel; -een analyse” in ,,E.-S.B.” van
26 februâri
1958.
(vervolg van blz. 205)
peil. Indien- inen Frankrijk hier tegenkant, werkt men te
lage integratie in-de hand en daardoor voor ons land na-
delige ongelijkheiden bovendien mist men daardoor de
, kans, op zoveel mogelijk gebieden gezonde correctieve
krachten tegénover de protectionistische kernen in de
Eüroma’rkt te môbilisei’en.
‘De -ongeljkheden dié men doôr ‘de Vrijhandelszone
schept, ‘wordeb te veel bestempeld -als-van weinig praktische
bëtekënis en daarbij gaat men dan uit van de situatie
in1957, -een gevaarlijke methode, omdat niemand kan
overzien hoe een ongelijkheid zich’ in 1975 uitwerkt; Een
1
dérgeljke houding is even ongerjnid’ als het per fabriek
of per’ bedrijfstak op grond van de toestand van vandaag
uitzoeken in hoe-verre-men over 15 â 20 jaar van een onge.
2Ô6
geprezen middelen ter sanering van de verhoudingen in
de melkveehouderij is terughoudendheid t.a.v. de te ver-
wachten resultaten zeer zeker op zijn plaats.
Zo belooft
produktiebeperking
bepaald geen gouden
bergen. Het totale aanbod van zuivelprodukten van ons
land is in het geheel van de wereldmarkt niet groot en een
iets inkrimpende rnelkproduktie in ons land zal de inter
–
nationale markt en de daar te behalen prijzen nauwelijks
beïnvloeden. Bovendien is van inkrimping der melkpro-
duktie eerder een kostprijsverhoging dan een kostprijs-
verlaging te verwachten. Slechts de absolute grootte van
het bedrag, dat de Overheid moet bijpassen kan, doordat
de melkproduktie afneemt, iets kleiner worden. Voorts
is-het doorvoeren van een produktiebeperking geen een-
voudige zaak. Een eindeloze administratieve rompslomp
zou nodig zijn om haar te effectueren. /
Overschakeling op de vleesproduktie
is een volgend mid-
del, dat aangeprezen wordt. Mei dient hiermee voorzichtig
te
zijn.
Veel ruimte is er op de vleesmarkt niet en de moei-
lijkheden in de melkveehouderj zouden zich licht als een
olievlek over de hele Nederlandse veehouderjsector kunnen
gaan uitbreiden. De moeilijkheden bij de vleesproduktie
zouden dan als een echoreactie opnieuw de situatie in de
meikveehouderj verergeren. Een lagere vleesprijs zal iii.
de kaasconsumptie ongunstig beïnvloeden, en bovendien
bij de huidige berekeningstechniek automatisch de kost-
ljkheid v
7
or- of nadeel zal ondervinden. Waar het voor
ons bij het ontwerpen van het Vrijhandelszone-verdrag op
aankomt, is het klimaat voor ons bedrijfsleven zo te leggen,
dat het aantal nadelige ongelijkheden tot een minimum
beperkt wordt.
Samenvattend: of onze afzet relatief meer stijgt bij
Euromarkt plus Vrïjhandelszone dan bij Euromarkt-sec,
valt niet te voorspellen; qua inkoop betekent de Vrijhan-
delszdne geen vooruitgang, terwijl de neiging tot blok-
vorming elders eerder erdoor wordt aangewakkerd. De
Vrijhandelszone zal gunstig voor ons op de Euromarkt
inwerken en wel gunstiger naarmate de integratie hoger
wordt opgevoerd.
‘s-Gravenhage.
Mr. G.
A. VAN HAEFTEN.
t.
prijs van de, melk doen stijgen. Bovendien biedt de vlees-
produktiô geen oplossing vanwege het in het algemeen
arbeidsintensieve karakter van het Nederlandse veehou-
derijbedrijf. Mogelijkheden op enigszins betekenende
schaal liggen er in overschakeling op de vleesproduktie
zeer zeker niet.
Verder wordt aanbevolen een systeem, waarbij het
internationale prijspeil
beter doorwerkt in de Nederlandse
landbouw, dit met behoud van de inkomensgarantie
2).
De bedoeling is een omschakeling te bewerkstelligen op de
meest renderende produktierichtingen, een op zichzelf
uitermate nastrévenswaardige zaak dus. Toch liggen de
zaken hier helaas niet eenvoudig. Indien men de prijzen
vergelijkt, die de Nederlandse boer krijgt, met die welke
gemiddeld in de Euromarkt aan boeren vergoed worden,
krijgt men het volgende beeld.
Producentenprjjzen
Gemiddelde
Nederland
van de zes
landen
tarwe
per
100
kg
…………..
f.28,25
f.
35,64
suikerbieten
,,
51,15
,,
52,23
melk â 3,7 pCt.
per
100
kg
…………..
28.40
..
29,90
eieren
per
ton
……………..
..
,,
14,70
19,24
varkens per
100
stuks
…………..
per
100
kg
…………..
..
155,—
–
205,—
rundvee
per
100
kg
…………..
.
150,—
175,-
Op grond van deze tabel zou men kunnen concluderen,
dat ons land er verstandig aan zou doen zich te concentre-
ren op de produktie van tarwe, eieren en varkens. Het
rekitieve voordeel, dat wij nog bezitten bij de melkpro-
duktie, is immers te gering om de hoge tolmuren van 15
â
25
pCt. te overbruggen. Hoewel een omschakeling op de
relatief gunstigste produktierichtingen uiteraard nage-
streefd moet worden, zij men toch voorzichtig met zijn
conclusies.
In de eerste plaats is een prijssysteem, dat met behoud
van een inkomensgarantie toch dergelijke omschakelingen
zou willen forceren, in de praktijk uitermate moeilijk uit
te voeren
3
). Het bevorderen van de omschakeling van
melk op tarwe kan op deze wijze bepaald niet worden be-
reikt, afgezien nog van het feit, dat praktisch alle grond
die nu als grasland in gebruik is, ongeschikt is voor de
teelt van tarwe. Ook de melk- en de eierproduktie zijn geheel
ongelijksoortige grootheden. Ook de varkenshouderj biedt
geen uitkomst; op het ogenblik is men in kringen van de
landbouw zelf juist bezig, een methode uit te vinden, die
het aantal varkens beperkt, omdat een overproduktie van
varkensvlees een zeer reële dreiging is.
Eenvoudig liggen dus, zoals gezegd, de zaken niet. Al
is op dit gebied dan zeer zeker niet èlk resultaat uitgesloten,
het blijft werken op een te laag niveau. Het blijft ,,milhi-
meteren”. Het verschil tussen kostprijs en opbrengst van
nu nog 29 ct. en 24 ct. zal er zeker niet door verdwijnen.
Elk jaar beraadt de zuivelindustrie zich intensief omtrent
de vraag, of door een verandering van het vigerende
prijs-
Zowel hier als
in
de rest van het artikel wordt de in-
komensgarantie-prijspolitiek, die door de schrijver dezes
overigens, althans in principe, ten volle onderschreven
wordt, als een (politieke) datum aanvaard. Wel kan er op
worden gewezen, dat in de jaren
ia
de oorlog evenmin
toegelaten werd, dat het hoge en toen voor de melkvee-
houderij zeer gunstige internationale prijspeil in de landbouw
doorwerkte.
Zie hiervoor ook: ,,Problemen der landbouwpolitiek”
van schrijver dezes in ,,E.-S.B.” van 26 juni
1957;
systeem van boter en kaas
wellicht een’ hogere opbrengst’
te bereiken valt. Het nut ,van dergelijke pogingen is geens
zins illusoir, maar ook hier gaat het om bedrâgen vn
f. 10 mln. meer of minder, terwijl ‘het probleenidèr Neder.-
landse melkvehouderj om een paar hondefd miljoen
gulden gaat.
Ten slotte zij gewezen op de mogelijkheid van het voeren
van een
structuurpolitiek,
gericht op het creëren van grotere
bedrijven. Uitgaande van de stelling, dat een groot bedrijf
een lagere kostprijs heeft dan een klein bedrijf, hoopt hien’
op deze wijze de kostprijs van de melk omlaag te brengen.
Een dergelijke politiek kan echter eetst op lange termijn
resultaat opleveren. De moeilijkheid is bovendien, dat een
actieve politiek, gericht op bedrijfsvergroting, op forma-
tieve bezwaren stuit. Ook wordt door velen ontkend
1
dat
op deze wijze kostprjsverlaging van de melk kan worden
vérkregen. Cijfermateriaal is echter voor de veehouderij-
bedrijven niet m voldoende mate aanwezig om hierover
een gefundeerde uitspraak te doen.
Andere mogelijkheden.
‘Het fundamentele .probleern der Nederlandse nelkvee-
houdérij is: een sterk gestegen kostprijs en een bedreigde
afzet. De vraag, die na het bovenstaande, grotendeels
negatieve, resumé van mogelijkheden nog onbeantwoord
is gebleven, is of er nog andere mogelijkheden zijn, deze
uitdaging te beantwoorden. Zonder te kunnen beweren,
dat er reeds nu een afdoende antwoord te gevén i, kân wel
1
gewezen worden op een gebied, dat nog tal van niet gê-
bruikte mogelijkheden omvat, dat zelfs Ilog niet eens vol-t
doende geïnventariseerd is.
Ter inleiding op een wat dieper gaande verkenning zij
erop gewezen, dat volgens de grote economist Schumpeter
de economische vooruitgang – en negatief: de oplossing
van economische moeilijkheden – in het verleden nimmer
plaats gevonden heeft door een proces van rationalisatie,
afgedwongen door een laag prijs- en inkomensniveau en
door een felle concurrentie, doch dat de werkelijke econo-
mische vooruitgang steeds gedragen ierd door wetônschap
en techniek; of scherper omljnd, door het toepassen van
technische en wetenschappelijke vindingen.
In de meikveehouderij en zuivelindustrie nu zijn verschil-
lende gebieden aan te wijzen waarop wetenschap en tech-
niek belangrijke diensten kunnen bewijzen. Deze gebieden
liggen niet uitsluitend op wetenschappelijk-technisch ter-
rein. Ook de economische wetenschap heeft een aaital
wegen aangewezen, w’iarvan het betreden een eis des tijds
is geworden. Het betreft hier zowel een gebruik maken van,
de moge1ijkhlen van wetenschappelijk marktonderzoek
en een hierbij aansluitende moderne afzetstimulering, als-
ook de opbouw van een modern, geconcentreerd afzet-‘
apparaat. Zonder naar volledigheid te streven, zal ‘op elk
van de drie genoemde mogelijkheden wat dieper worden
ingegaan.
De mogelijkheden van
technisch-wetenschappelijke research.
De techniek kan op verschillende punten uiterst vrucht- –
baar werk doen. De volgende kunnen genoemd worden:
1. De produktie van wintermelk is aanmerkelijk duur
der dan de produktie van zomermelk. De kostprijs van de
melk zou belangrijk kunnen dalen, indien de melkpro-
duktie, nog meer dan tot dusver, geconcentreerd zou
kunnen worden in de zomermaanden. Op het ogenblik
echter weegt dit voordeel niet op tegen het nadeel, dat wij
207
(Advertentie)
in de winter onze vaste afnemers dan niet in voldoende
mate zouden kunnen voorzien, met als gevolg, dat Dene-
marken, dat een veel gelijkmatiger aanbod van melk heeft,
onze markten kan binnendringen, zoals dit buy, in het voor-
jaar van 1957 is gebeurd. Indien nu echter de zuiveltechniek
middelen zou vinden die het mogelijk maken, zonder be-
zwaar en tegen niet te hoge kosten, zomermelk te conser-
veren voor dé winter, dan zou het voor de boeren mogelijk
worden hun melkproduktie te concentreren in ‘de zomer-
‘maanden. Deze geconserveerde melk zou zowel geschikt
moeten zijn voor de consumptiemelkvoorziening als voor
de kaasbereiding. Bij het meikvet zijn de moeilijkheden
hier praktisch overwonnen; bij de vetvrije bestanddelen
echter nog niet in voldoende mate. Indien de zuiveltechniek
erin zou slagen ook bij de vetvrje melkbestanddelen de
gewenste vorderingen te maken, dan is een belangrijke
kostprijsverlaging bereikbaar.
Dagelijks zijn een 20.000 man ijverig en, althans in
de gesaneerde gebieden, efficiënt bezig met de melkbezor-
ging aan huis. Eigenlijk brengen ze grotendeels water naar
de consument. Een oplossing zou hier zijn een geconcen-
treerde, langer houdbare melkdie zonder bezwaar aan te
‘vullen is tot normale melk. Een aanzienlijke besparing in
de bezorgkosten zou het gevolg zijn, met tegelijk een behoud
van het systeem van thuis bezorgen. In’ Amerika is men
reeds ver gevorderd op dit gebied.
Ten slotte is er het b’elangrijke terreih van de melk-
produktie op de boerderij. Elke grote industrie heeft een
omvangrijk researchapparaat, dat dagelijks en met de
modernste middelen zoekt naar besparingen bij de posten
arbeid en grondstof. Ook de landbouw zal deze kant uit-
moeten. Gedetailleerd zullen wij op dit gebied niçt ingaan,
doch ons beperken tot enkele opmerkingen.
De eerste is, dat de werktijden in de veehouderj zo
mogelijk moeten worden aangepast aan hetgeen’
in
de
moderne maatschappij, waarin de huidige veehouder nu
eenmaal leeft, gebruikelijk is. Als generale doelstelling op
dit terrein moet gelden een verkorting van de huidige
arbeidsdag, zowel voor de arbeider als voor de boer zelf.
Er is een uitermate belangwekkend onderzoek ingesteld
naar de invlôed van de melktijden op de melkproduktie.
Daaruit bleek, dat de
mogelijkheid
tot variatie in de melk-
tijdeti, zonder de melkproduktie belangrijk aan te tasten,
aanzienlijk groter is dan tot dusver werd aangenomen.
De tweede opmerking betreft de mechanisatie van de
melkveehouderij, van zo groot belang voor de opvoering
der arbeidsproduktiviteit. Deze zal wellicht alleen slagen,
als de werkzaamheden, die zich lenen voor mechanisatie,
voor een aantal boerderijen gebundeld kunnen worden.
Een stimulering van de loonbedrijven (d.z. bedrijven die
voor verschillende boeren bepaalde,’ veelal gemechaniseer-
de, werkzaamheden zoals maaien, ploegen, melken uit-
voeren) is hier gewenst en wellicht is ook een economisch
en sociologisch onderzoek wenselijk.
Een laatste opmerking: de vraag kan gesteld worden,
of het landbouwkundig onderzoek, met name het vee-
voederonderzoek, wel in voldoende mate werkt met de
opdracht te zoeken naar kostprijsverlaging. De eis van de
tijd is kostprijsverlaging en niet een produktievergroting
of wat dan ook. Elk onderzoek, dat hier niet toe mede
werkt, is zo al niet waardeloos dan toch van zeer relatieve
betekenis.
Marktonderzdek en afzetstiniulering.
Met de termen marktonderzoek en afzetstimulering
wordt een zeer uitgestrekt gebied aangegeven. De mogelijk-
heden die hier liggen zijn moeilijk te kwantificeren; niette-
min kan worden gezegd, dat zij zeer groot kunnen zijn en
dat zij zeer beslist nog lang niet alle zijn gebruikt. Zoals
hieronder zal blijken, zal een nauwe samenwerking met de
technische research uiterst vruchtbaar kunnen zijn. Wij
zullen hier enkele concrete punten noemen. Meer dan
voorbeelden zijn het niet: van een uitputtende opsomming
•van de
mogelijkheden
kan uiteraard geen sprake zijn.
De binnenlandse consumptiemelkmarkt is uitermate
belangrijk en daarbij nog renderend ook. Van deze markt
is echter nog enorm veel te weten. Het binnenlands con-
sumptiemelkverbruik is ca. 200 liter per hoofd per jaar.
Op zichzelf is dit niet onbevredigend. Het is echter een
gemiddelde; dit wil zeggen dat er bevolkingscategorieën
zijn die veel meer gebruiken, doch ook dat er hele groepen
zijn, die belangrijk minder melk consumeren. Van veel
belang zou zijn te weten hoe dit alles precies ligt voor de
diverse leeftijdsklassen, inkomensgroepen, plattelands- en
stedelijke bevolking, voor de verschillende delen van het
land, e.d. Er is verder een grote categorie mensen, die geen
melk lust. Wellicht zou deze groep bereikbaar worden
met het in de handel brengen van bijv. allerlei milkshakes,
al of niet in poedervorm, zoals dit in de Verenigde Staten
geschiedt.
In een Duits blad werd er onlangs op gewezen dat
hetgeen men bij het ontbijt drinkt van land tot land (en
wellicht ook weer binnen de landen zelf) sterk varieert.
In Engeland en Nederland pleegt men thee bij het ontbijt
te gebruiken. De Duitser en de Deen drinken sterke koffie
met wat room en de Belg doet het nog weer anders. De
Zwitser echter drinkt de gezonde en opwekkende ,,Milch-
kaffee”. Het zou een poging waard zijn, dit gezonde Zwit-
serse gebruik een massale navolging te doen vinden. Een
moderne, intrnationale reclamecampagne van grootse
allure is hier echter voor nodig.
Het Nederlandse kaasverbruik is’ erg eenzijdig. De
Nederlander gebruikt praktisch geen kaas als dessert en’
onze kaas is hier eigenlijk ook niet geschikt voor. In het
buitenland daarentegen, bijv. in Frankrijk en Italië, wordt
de kaas wel in aanzienlijke hoeveelheden gebruikt als
dessert. Hier is opnieuw een opgave voor de techniek, nl.
het ontwikkelen van een Nederlandse kaas, al of niet afge-
leid uit bestaande Hollandse kaas, die zowel in eigen land
als in het buitenland gebruikt kan worden als dessertkaas.
208
Via de moderne middelen van reclame en beïnvloeding van
het consumentengedrag moet dan gtracht wôrden ook in
Nederland het gebruik van dessertkaas ingang te doen
vinden.
4. In het vorige artikel werd de steeds zwakker wordende
positie van het melkvet belicht met een nog steeds op-
dringende concurrentie van de margarine en nieuwe drei-
gingen bij gecondenseerde melk en straks wellicht bij het
volle ,melkpoeder. Daarentegen staat het melkeiwit voe-
dingstechnisch zeer sterk. Het is praktisch niet te ver-
vangen door andere, voedingsmiddelen, en heeft danok
een unieke waarde. In het verleden is enorm veel aandacht
besteed aan het nu steeds minder waard wordende melk-
vet, terwijl het melkeiwit min of meer verwaarloosd is.
Nodig is een research met de modernste middelen naar
een eiwitprodukt fn een voor de consument aantrekke-
lijke en aanvaardbare vorm. Dit onderzoek zal uiteraard
in nauwe samenwerking moeten geschieden met een
onderzoek naar voedingsgewoonten ‘en naar het con-
sumentengedrag. Tegelijkertijd is een verdere research
met betrekking tot het meikvet gewenst,, teneinde wèer
een groter kwaliteits- en smaakverschil te creëren met
de margarine.
Modern afzetapparat.
Tot dusver is om vele goed verklaarbare redenen de
ontwikkeling,’die in andere industrieën op het gebied van
afzet en afzetorganisatie valt op te merken, de zuivel-
industrie zowel hier te lande als elders in de wereld voorbij
gegaam Toch schijnt nu ook de tijd rijp voor de zuivel-
industrie om te streven naai een veel sterkere machtspositie
op het gebied van de afzet dan tot dusver algemeen voor
noodzakelijk werd gehouden. /
Het doel moet hier zijn een afzetapparaat, dat de zeggen-
schap over de produkten behoudt tot op het ogenblik dat
de consument deze koopt. Hier kan wat geleerd worden
van de margarine-industrie, die de kwaliteit van de mar-
garine tot in de winkel verzorgt. De zuivelindustrie daar
–
entegen verliest de zeggenschap over de kaas en de boter
reeds bij de groothandel. Het gevolg is, dat er in de detail-
handel wèl minder goede pakjes roomboter en slechte kaas
te vinden zijn, doch zelden pakjes bedorven margarine.
Verder is er een afzetorganisatie nodig, die in staat is
een beperkt aantal, duidelijk naar kwaliteit e4 smaak
onderscheiden, merken in te voeren, en tegelijk zorgt voor
de hierbij gewenste
•
doelmatige en aantrekkelijke verpak-
kingen. Eerst bij het merkartikel kan de moderne techniek
van verkoopstimulering haar volle kracht ontplooien. Zo
vormt de moderne reclametechniek in combinatie met het
merkartikel een niet te onderschatten kracht in de moderne
verkoop. De onpersoonljke en objectieve reclame van
Het Nederlands Zuivelbureau moge nog zo goed in haar
soort zijn, haar mogelijkheden zijn echter zeer beperkt. Zij
werkt hiervoor op een te ongunstig niveau. Voor een goede
reclame voor kaas bijv. is een aantal merken nodig, waarbij
aansluiting gezocht kan worden. Helaas is echter de tech-
niek van de kaasverpakking nog niet ver genoeg gevorderd
om het merkartikel de noodzakelijke eenheidsverpakking
te kunnen geven.
Een zeer belangrijk punt is de invloed op de prijsvor-
ming. Deze zal beslist groter moeten worden dan op het
ogenblik. De huidige onevenwichtige prijsvorming van bijv.
de Nederlandse kaas is allerminst gunstig voor een regel-
matige afzet. Er zal gestreefd moeten worden naar een
vaste prijs voor çle çopsmen. De çrvaring heeft immers
geleerd, dat een vaste prijs een zeer gunstige invloed heeft
op de afzet, zowel bij verkoop aan de consument, als aan de
tussenhandel. Uiteindelijk echter zal een dusdanig sterke
positie op de markt moeten worden opgebouwd, dat aan-
geboden kan worden op basis van de kostprijs. Zeker
voor de afzet in het binnenland – die nu nog ver beneden
de kostprijs plaatsvindt – moet dit bereikbaar zijn. Geen
enkele grote industrie denkt eraan duuraain beneden de.
kostprijs aan te bieden; de zuivelindustrie doet dit echter
rustig en dit jarenachtereen.
Wel zal, wil de zuivelindustrie al deze opgaven kunnen
vervullen, de reeds aan de gang zijnde ontwikkeling bij de
organisatie van de zuivelafzet zich versneld moeten voort-
zetten. Voor het invoeren van een beperkt aahtal goede
merken, voor het toepassen van moderne afzetmethoden,
een moderne verkooptechniek, een verantwoorde en efféc-
tieve verkoopstimulering en het bereiken van een machts-
positie t.a.v. de prijsvorming, zal concntratie van de afzet-
‘functie in één of enkele grotere eenheden onontkoombaar
zijn.
Wat de concentratie van de afzetfunctie betreft, kan
gewezen worden op een historische parallel. De grote
crisis, die in de jaren 1880-1890 de melkveehouderij
teisterde, werd mede overwonnen door de boter- en kaas-
bereiding van de boerderij over te brengen naar de fabriek.
De voordelen daarvan waren vooral, dat op’ deze wijze
beter van de nieuwe, toen nog voornamelijk technische,
ontwikkelingen gebruik gemaakt kon worden. Wij staan
nu opnieuw voor de noodzaak een sprong te nemen. De
afzetfunctie kan hiet meer voldonde waargenomen worden
door de enkele zuivelfabriek en zal moeten worden over-
geheveld naar één of enkele grotere eenheden. En evenmin
als de fabriekmatige zuivelbereiding het einde betekende
van de zelfstandigheid van de individuele boer, zal de over-
‘heveling van de afzetfunctie het einde betekenen van de
zelfstandigheid van de individuele zuivelfabriek.
Besluit.
De zuivelindustrie en melkveehouderij zullen moeten
zorgen zowel op technisch als markteconomisch terrein
over de meest moderne hulpmiddelen te beschikken. De
zuivelindustrie behoort tot de grootste industrieën van ons
land. Zij zal zich dan ook minstens dezelfde mogelijkhéden
moeten verschaffen op het gebied van marktonderzoek,
technische en economische research, moderne reclame en
wetenschappelijk verantwoorde afzetstimulering, moderne
marktbeheersing en marktstrategie als welk ander indus-
trieel concern ook. –
Het moet dan mogelijk zijn langs de hier genoemde we-
gen – inschakeling van het wetenschappelijk onderzoek
op de meest moderne wijze, grondig marktonderzoek,
krachtige, moderne afzetstimulering en opbouw van een
modern en krachtig afzetapparaat – ook thans de moei-
lijkheden in de zuivelindustrie te overwinnen.
Wel zal duidelijk zijn, dat niet van vandaag op morgen
het verschil tussen kostprijs en opbrengst zal zijn weg te
werken. In die tussentijd zal het Nederlandse volk en zijn
Regering de zedelijke kracht moeten opbrengen, dit ver-
schil te overbruggen, zonder de melkveehouderj en de
zuivelindustrie onder curatele te stellen en zonder voet te
geven aan de neiging – zo goed passend bij een kruide-
niersmentaliteit die oiis volk vaak in de schoenen geschoven
wordt – door allerlei methoden het bij fe passen bedrag
zo laag mogelijk vast te stellen.
‘-Grvenaae,
Drs. H. SCHELHAAS.
209
De politieke en commerciële exportrisico’s kun-
nen onder zekere voorwaarden door een export.
kredietverzekering worden gedekt, hetgeen voor
Nederland, dat ziçb tegenover een structureel ex-
portprobleem geplaatst ziet, van groot belang is.
Geen particuliere verzekeringsmaatschappij is zon-
der steun van de Staat tot dekking daarvan be-
reid en in
staat.
Aangezien de steun van de, Staat
ter bevordering van de export wordt gegeven in
de vorm van een assurantie-overeenkomst, dienen
de essentialia van de verzekeringsovereenkomst in
acht te worden genomen. Het exportbevorderend
karakter van de exportkredietverzekering spreekt
uit de geboden mogelijkheid van risicobevrijding,
alsmede uit het feit, dat kredietverlening vooral
bij levering van kapitaalgoederen in het algemeen
slechts mogelijk is, indien kredietverzekering vast-
staat. De
functie, welke
de Staat in het kader der
exportkredietverzekering vervult, is begrensd, zulks
op grond van overwegingen van beleid en ver-
zekeringstechniek.
Inleiding.
In de jaren na de tweede wereldoorlog droeg de algemene
marktconstellatie het karakter van een ,,sellers njarket”
De exporteurs slaagden erin van deze situatie profijt te
trekken door bij de toenmaals bestaande, sterke vraag
naar goederen risicobeperkènde condities te bedingen.
Hoewel zich reeds tevoren verschijnselen van een zekere
verzadiging hadden geopenbaard, bleek eerst duidelijk
na de Korea-hausse, dat de ,,sellers market” geleidelijk in
een ,,buyers market” was veranderd. Deze ontwikkeling
had voor de exporteurs in zoverre consequenties, dat zij
tot zekere concessies op het gebied der betalingscondities
bereid dienden te zijn. Met name werd bij de goederen-
leveranties de eis van krediet gesteld, waarmede de expor-
teurs ter handhaving van hun marktposities rekening dien-
den te houden. De kredieteis werd nog verder versterkt,
aangezien deviezenarme, afnemende landen, welke er
niet in waren geslaagd voldoende buitenlands kapitaal
ter financiering van hun investeringen aan te trekken,
kredietverlening aan importen van goederen poogden
te binden.
Deze toeneming van de kredietbehoefte, welke zich
niet alleen voordeed en voordoet bij kortiopende handels-
kredieten, doch ook bij de kredietverlening op middellange
termijn terzake van leveranties van kapitaalgoederen,
schept een probleem. Enerzijds is de zich ontwikkelende,
Nederlandse industrie, waarin voor de toenemende be
volking steeds meer werkgelegenheid moet worden ge-
vonden, steeds sterker op de export aangewezen. Ander-
zijds oefenen de – als gevolg van de verslechtering der
betalingscondities – toegenomen risico’s op de uitvoer
een zekere druk uit. Gezien tegen deze achtergrond is het
wellicht dienstig een beschouwing te wijden aan de export-
kredietverzekering, omdat deze risicobevrjdend en daar-
door exportbevorderend werkt.
Met de term ,,exportkredietverzekering” wordt het ob-
ject der verzekering aangeduid, t.w. een vordering, welke
rechtstreeks voortspruit uit een bij een exporttransactie
aan de afnemer verleend krediet. Als regel worden slechts
die vorderingen gedekt, welke direct verband houden
met leveranties van goederen aan het buitenland. In dit
licht bezien is de exportkredietverzekering een hulpmiddel,
210
Export- –
‘kredietverzekering
dat het produktie-apparaat bij de export ten dienste staat.
De te
dekken risico’s.
Tegen welke risico’s biedt een exportkredietverzekering
dekking? Allereerst het
commerciële
risico: de exporteur
wordt geconfronteerd met het risico op zijn afnemer: De
exporteur loopt immers de kans, dat hij de vordering op
zijn afnemer als gevolg van bij de laatste gelegen oorzaken
niet kan incasseren. Door deze gang van zaken wordt
de liquiditeit van de exporteur aangetast, des te meer
indien het door hem verleende krediet van grote omvang is.
Uiteraard zal de exporteur zich tegen het commerciële
risico pogen te wapenen door zijn wederpartij met zorg
uit te kiezen en diens kredietwaardigheid kn de hand van
het informatiemateriaal te controleren. Verrassingen in
de zin van een plotselinge, fatale wending in het bedrijf
van de afnemer zijn echter nimmer uit te sluiten. Het
commerciële risico kan géheel, hetzij bij de Staat, hetzij
bij een particuliere verzekeringsmaatschappij worden
ondergebracht. Een derde
mogelijkheid
is deze, dat het
commerciële risico – zoals in Nederland tot het begin
van dit jaar – als regel voor een bepaald gedeelte door
de particuliere verzekeringsmaatschappij voor eigen reke-
ning of voor herverzekering bij haar particuliere her-
verzekeraars wordt behouden, terwijl het overblijvende
deel van dit risico bij de Staat wordt ondergebracht.
Is het voor de exporteur nog mogelijk een zekere invloed
uit te oefenen op de omvang van het commerciële risico,
anders is het gesteld met betrekking tot het
politieke
risico. Indien de afnemer dan al de tegenwaarde van het
factuurbedrag tijdig en geheel/in lokale valuta heeft ge-
stort ter overmaking aan zijn leverancier, kan het voor-
komen, dat de transfer als gevolg van politieke factoren
(oorlog, burgeroorlog, revolutie, overheidsmaatregelen)
voorlopig onmogelijk is. In het bijzonder kan daarbij
worden gedacht aan overheidsmaatregelen in landen met
een ongunstige betalingsbalans, welke ten doel hebben de
overmaking van deviezen naar het buitenland te bemoei-
lijken, zo niet te verhinderen. Het zwaartepunt van het
politieke risico ligt in de mogelijkheid, dat reeksen vorde-
ringen op buitenlandse afnemers in één slag noodlijdend
worden. Doordat het politieke risico niet voldoende kan
OU
worden gespreid en het niet mogelijk is langs mathefntisch-
statistische weg bij voorbaat vast te stellen
-t
zoals ge-
bruikelijk in de verzekeringsbranche – welk percentage
der vorderingen schadeposten zullén worden, is dekking
van dit risico uit verzekeringsoogpunt niet aantrekkelijk.
Geen particuliere verzekeringsmaatschappij zal – gezien
het cumulatieve karakter van het politieke risico – dade-
lijk en zonder overdracht van risico bereid worden ge-
vonden dit ,,catastrofe”-risico in dekking te nemen.
Slechts de Staat, wie de bevordering van de export zwaar-
der weegt dan het niet gelden van de wet der grote getallen,
kan dit – potentieel zware – risico dragen. Het is daarom
niet verwonderlijk dat de
Staat
bij de exportkredietver
–
zekering is betrokken. De wijze, waarop dit kan geschieden,
moge thans nader worden bezien.
De rol van de Staat bij exportkredietverzekering.
Engeland.
Allereerst kan de Staat zich bereid verklaren om zowel
het politieke als het èommerciële risico te dekken. Ter
illustratie kan worden gewezen op de Engelse export-
garantieregeling en de rol, welke het Export Credits
Guarantee Department daarin is toebedeeld. De E.C.G.D.
is een overheidsinstelling, welke zich bezig houdt met
de dekking van beide categorieën risico’s. De garanties,
welke de Staât door bediddeling van de E.C.G.D. ver-
leent, vinden hierin haar motivering, dat steun aan de
export indirect de werkgelegenheid en de bedrijvigheid
bevordert. Aan deze vergroting van de export werd en
wordt door de Eigelse Regering bijzondere waarde ge-
hecht, hetgeen o.a. moge blijken uit de instelling in 1953
van een speciale Dienst voor de Exportbevordering.
Tegenover het voordeel van de exportbevordering staat
echter het nadeel, dat de door de Staat verleende steun
op een subsidiëring van de export zou kunnen uitlopen.
Hiertegen keren zich overwegingen van internationale,
handelspolitieke aard, terwijl bovendien een dergelijke
subsidiëring in feite zou betekenen, dat de Staat voorname-
lijk ten behoeve van enkelingen belangrijke, niet ge-
specificeerde risico’s ten laste van de Schatkist zou over
–
nemen.
België.
Een tweede mogelijkheid is deze, dat de Staat zich bij
zijn steun beperkt tot dekking van het politieke risico,
omdat dekking van ait ‘risico, zoals gezegd, niet door
een particuliere verzekeringsmaatschappij voor haar reke-
ning kan worden genomen. Daarentegen wordt de dekking
van het commerciële risico aan particuliere maatschappijen
overgelaten. Als voorbeeld kan het tot voor kort in België
gangbare systeem van exportkredietverzekering worden
genoemd. De Nationale Delcredere Dienst dekte als
overheids- of semi-overheidslichaam het politieke risico,
terwijl het commerciële risico werd verzekerd door ver-
schillende particuliere verzekeringsmaatschappijen. – Het
aan dit systeem klevende nadeel ligt voor de hand. Indien
de exporteur dekking wens(e zowel van het politieke als
van het commerciële risico, diende hij zich tot twee instel-
lingen te wenden en twee afzonderlijke polissen aan te
vragen. Nog afgezien van het feit, dat deze procedure
door haar gecompliceerdheid weinig aantrekkelijk is, kan
worden gewezen op het bezwaar, dat de verzekerde expor-
teur bij een afzonderlijke dekking van de politieke en com-
merciële risico’s niet steeds op een schadevergoeding kan
rekenen, nI. niet in die gevallen, waarin niet met zekerheid
kan worden bepaald of de schade-oorzaak in de politieke
dan wel in de particuliere sfeer ligt. De N.D.D. en de
Compagnie Belge d’Assurance-Crédit, een particuliere
verzekeringsmaatschappij, hebben dan ook eind 1956
een overeenkomst afgesloten, krachtens wèlke de Bel-
gische exporteurs voortaan bij een en dezelfde instelling
dekicing kunnen verkrijgen zowel van het politieke als van
het commerciële risico met dien verstande, dat de parti-
culiere verzekeringsmaatschappij het politieke risico voor
rekening van de N.D.D. in verzekering neemt.
Nederland.
Als derde mogelijkheid moge ten slotte het in ons landt
toegepaste systeem van exportkredietverzekering met
herverzekering bij de Staat worden genôemd. Grondslag «
voor dit systeem is de beschikking van de Minister vah
Financiën van 6 februari 1932 als gewijzigd bij beschikking
van 17 oktober 1946 (Nederlandse Staatscourant van
21 oktober 1946). Art. 1 luidt als volgt:
,,Ter bevordering van het handels- en dienste’nverkeer met het
buitenland kan, met inachtneming van nader voor ieder geval
op zichzelf of voor groepen van gevallen algemeen te stellen voor-
waarden, aan daartoe bij deze of latere beschikkingen toegelaten
credietverzekering-maatschappijen de gelegenheid worden open-
gesteld om tegen betaling eener premie verzekeringen of garan-
ties, afgesloten ten behoeve van hier te lande gevestigde onder-, –
nemingen, tegen risico’s, voortspruitende uit in- en uitvoertrans-
acties, bij den Staat te herverzekeren, met behoud van een deel
als eigen risico zoowel voor de onderneming als in den rgel
voor de credietverzekering-maatschappij”.
Blijkens art.
5
is de Nederlandsche Credietverzekering
Maatschappij N.V. te Amsterdam als kredietverzekerings-‘
maatschappij tot wederopzegging toegelaten.
In art. 1 ligt de kern besloten van het Nederlandse
systeem van 6xportkredietverzekering met herverzekering
bij de Staat. De gang van zaken is in het kort dëze, dat de
exporteur zich tot de ,,toegelaten” kredietverzekerings-
maatschappij wendt en haar zijn risico’s ter verzekering
aanbiedt. De verzekeringsmaatschappij dekt het grootste,
deel van het commerciële risico voor eigen rekening of’
eventueel voor rekening van haar particuliere her-
verzekeraars. Het overblijvende deel van het commerciële
risico alsmede het volledige politieke risico worden eêhter’
bij de Staat ondergebracht. De Minister heeft de beoor-
deling van de vraag of de ter verzekering aangeboden
risico’s ten laste van de Staat kunnen worden geaccepteerd,
voor zover betreft de routine-polissen, aan de Neder-
landsche ‘Credietverzekering Maatschappij, en voor zover
betreft de polissen, welke zekere grenzen van risico over
–
schrijden, aan de Rijkscommissie voor Export- en Import- –
garanties gedelegeerd. Omtrent de herverzekering van zeer
grote transacties beslist de Minister zelf na ontvangst
van een advies van de Rijkscommissie.
Aan het in Nederland gevolgde systeem van export-
kredietverzekering met herverzekering bij de Staat is het
voordeel verbonden, dat de exporteur – indien hij een
gecombineerde dekking van de commerciële en politieke
risico’s wenst, zich slechts tot één instelling behoeft te:
wenden. De gecombineerde dekking alsmede de gebruike-
lijke, ruime omschrijving van het risico waarborgen, dat
vrijwel het gehele complex van betalingsrisico’s wordt
gedekt. Daartegenover staat, dat bij een aanvraag tot ver-
zekering van een belangrijke transactie soms drie, doch
–
in ieder geval twee behandelingsfasen dienen te worden
211
doorlopen. Speciale voorzieningen als
bijv.
de voorlopige
polis, waarin een dekldngsofferte wordt uitgebracht voor
het geval de transactie conform de beschrijving, in de
olis wordt afgesloten, compenseren. de
mogelijkheid,
dat
de behandeling in verschillende fasen de afdoening van een
aanvraag zou kunnen vertragen.
Blijkens art. 1 van de ministeriële beschikking is de
Staat bereid de exporteurs terzijde te staan bij hun streven
om een zo groot mogelijk aandeel in de wereldafzet te
bemachtigen. Voor deze bijstand is de verzekeringsvorm
gekozen. Essentieel is dus, dat tegen betaling van een
premie dekking wordt gebodën tegen schade, welke zou
ontstaan uit het plaatsvinden van een onzeker voorval.
Aan de hier genoemde essentialia, t.w. premie, onzeker
voorval en schade, nioge thans enige aandacht worden
geschonken.
Premievaststeling, ,,onzeker voorval” en schade.
Welke criteria worden bij de
premievasfstelling
gehan-
teerd? Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient men
te weten op welke grondslag de premies worden berekend.
Indien als uitgangspunt wordt genomen, dat de premie-
berekening op commerciële basis plaatsvindt, zal de ver-
zekeraar de premies zodanig willen bepalen, dat hij daar-
uit de kosten van het bedrijf en de schade-uitkeringen zal
kunnen bestrijden. Bovendien zullen de premie-ontvang-
sten voldoende mogelijkheid tot de vorming van reserves
moeten bieden. Van groot belang is voorts de vraag
welk’soort risico’s moet worden gedekt. Dient het commer-
ciële risico te worden verzekerd, dan zal men moeten
weten hoe groot de kans is op verliezen, welke het gevolg
zijn van bij afnemers gelegen oorzaken. Het taxeren van
deze kans is mogelijk, omdat de verzekeraar aan de hand
van de door hem aangelegde statistieken langs mathe-
matisch-statistisöhe weg bij voorbaat kan benaderen
welk percentage van de gedekte posten – en tot welk
bedrag – verliesposten zullen worden. Een perfecte
taxatie lijkt intussen niet mogelijk mede in verband met
het politieke element,
dat in het commerciële risico aan-
wezig is. Ter illustratie daarvan moge worden gewezen
op het geval, dat het land van de afnemer de transfer heeft
stopgezet. Indien nu de afnemer zich jegens zijn leveran-
cier garant heeft verklaard om eventueel zoveel in lokale
valuta te zullen storten, dat het factuurbedrag te zijner tijd
volledig in guldens in Nederland zal worden ontvangen,
neemt het risico op de afnemer toe, al naar mate transfer
uitblijft.
De situatie wordt echter fundamenteel ander, indien
het politieke risico moet worden gedekt. De verzekeraar
kan bij de vaststelling’ van de premie vôor de dekking
van het politiéke risico niet als bij de verzekering van het
commerciële risico uitgaan van een zekere spreiding van
de risico’s. Hij is derhalve niet in de gelegenheid de ver-
lieskans, welke
gelijkelijk
voor een hele reeks vorderingen
geldt, langs mathematisch-statistische weg bij voorbaat
te benaderen. Daarom zal de verzekeraar een andere
methode moeten kiezen om de premie voor de verzekering
van het politieke risico vast te stellen. Deze methode
komt er in de praktijk op neer, dat de verzekeraar de
premie voor de dekking van het politieke risico zodanig
zal pogen te bepalen, dat de in het kader van de herver-
zekerini geboekte ontvangsten in ieder geval op de duur
zullen opwegen tegen de uitbetaalde schade-uitkeringen.
In overeenstemming hiermede kon in
1954
bij de bepa-
ROTTERDAMSCHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
285 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertent6)
ling van het nieuwe premiebeleid voor het politieke risico
dan ook geen assurantie-technische berekening te baat
worden genomen. Het was slechts mogelijk zekere grenzen
voor het nieuwe premietarief aan te geven: enerzijds
had het
bedrijfsleven
belang bij zo laag mogelijke premies,
anderzijds behoorden de door de Staat als herverzekeraar
verkregen resultaten de voorgenomen verlaging niet in
de weg te staan.
Ten slotte hangen met de premievaststelling vragen
samen als: welke zijn de betalingscondities en eventuele
zekerheden, wat is het gedekte percentage, in welke polis-
vorm wordt de verzekering afgesloten. Wordt een’ polis
afgegeven, welke bestemd is om de gehele export te dekken,
dan ligt uiteraard de preiie lager dan bij een polis, welke
één zending of een beperkt aantal zendingen dekt.
De verzekeraar en de exporteur sluiten een overeen-
komst, waarbij zij zich ervan bewust zijn, dat de prestaties
van de een
mogelijkerwijs
belangrijk groter zullen zijn
dan die van de ander. Dit hangt af vanhet plaatsvinden
van een
,,onzeker voorval”.
In algemene zin kan hieronder.
slechts worden verstaan een gebeurtenis, welke buiten
de verwachte loop der dingen ligt. Wat onder een onzeker
voôrval precies dient te wordcn begrepen, zal in concreto
moeten worden vastgesteld. De onzekerheid, welke om-
trent het plaatsvinden van het voorval bestaat, zal in
subjectieve zin moeten worden opgevat. Indien de ver
–
zekerde exporteur geen betaling ontvangt als gevolg van
insolventie’ van zijn afnemer, behoort de insolventie de
exporteur ten tijde van het afsluiten van de assurantie-
overeenkomst niet bekend te zijn. Dit laatste geldt mm.
eveneens fnet betrekking tot een transferverbod.
Thans moge nog een enkel woord aan de
schade
worden
gewijd. Volgens de thans in..Nederland gangbare polis-
tekst wordt het risico gedekt, dat yerzekerde de onder
de verzekering vallende factuurbedragen geheel of ge-
deeltelijk niet in guldens in Nederland ontvangt. De tekst
is zo ruim, dat de hierboven gesignaleerde commerciële
en politieke risico’s onder de dekking van depolis vallen.
Evëntuele schade kan dus haar oorzaak vinden, hetzij
in commerciële, hetzij in politieke sfeer. In het eerste
geval heeft deze schade na ontvangst van een eventuele
212
uitkering uit de failliete boedel van de afnemer een
definitief karakter. Het is veelal anders gesteld met
betrekking tot schade, welke voortspruit uit een in de
politieke sfeer liggende oorzaak. In dit geval zal het
verlief dikwijls renteverlies zijn, omdat de bedragen,
welke niet konden worden getransfereerd, vaak nog
– zij het ook na zeer geruime tijd – worden over
–
gemaakt. De verzekeringsmaatschappij verbindt zich het
in de polis genoemde percentage van het verlies onder
de voorwaarden van verzekering uit te betalen. De schade-
vergoeding wordt uitgekeerd tegen overdracht van alle
rechten en zekerheden, welke verzekerde terzake van de
betrokken transactie met zijn afnemer heeft.
Het exportbevorderingsaspect.
Op welke wijze treedt het element der
exportbevorde-
ring
bij de exportkredietverzekering aan het daglicht?
In het begin van dit artikel werd reeds verklaard, dat
de exportkredietverzekering risicobevrijdend. en daardoor
exportbevorderend werkt. Indien dit laatste nader moge
worden gepreciseerd, dient erop te worden gewezen, dat
de exporteur – om de woorden van Mr. J. Westerman
Holstijn, oud-voorzitter van de Rijkscommissie voor
Export- en Importgaranties, te gebruiken – in de export-
kredietverzekering een middel heeft gevonden om ,,een
onzekere factor in zijn zaken uit te schakelen en te ver-
vangen door een vaststaand cijfer”. Uiteraard is dit voor
de exporteur van groot belang, omdat hij door het af-
wentelen van risico’s zonder vrees voor calamiteiten zijn
zaken kan uitbreiden. Dit spreekt des te sterker, indien
de exporteur slechts de beschikking heeft over beperkte
ressources of het land van bestemming een beduidend
risico impliceert.
Nog een ander punt behoort onder de aandacht te
worden gebracht. Hierboven is reeds ter sprake gekomen,
dat deviezenarme, afnemende landen hun kredietbehoefte
aan de import van goederen pogen te binden. De expor-
teur heeft met deze kredieteis rekening te houden, wil
hij zijn potentieel belangrijke afzetgebied in deze – veelal
minder ontwikkelde – landen niet aan zijn concurrenten
prijsgeven. Door produkten van goede kwaliteit te leveren
en door de bestelde goederen op stipte wijze af te leveren
kan de exporteur zijn positie op dè buitenlandse markten
immers nog niet voldoende beveiligen. Hij dient tevens
– vooral bij omvangrijke en waardevolle leveranties
van kapitaalgoederen – tot kredietverlening bereid te
zijn. Men kan de ogen niet sluiten voor het feit, dat
kredietverlening als concurrentiemiddel wordt gehan-
teerd.
Ter voldoening aan de kredieteis kan de exporteur of
wel zelf krediet verlenen, hetgeen een voortdurende en
aanzienlijke druk op zijn liquiditeit kan uitoefenen, of.
wel de order door een bankinstelling doen financieren.
In beide gevallen moet worden afgewacht of de economi-
sche en financiële positie van het afnemende land zich
zodanig ontwikkelt, dat een geregelde aflossing van het
krediet en een geregelde betaling van de rente mogelijk
zijn. De risico’s, welke deze vaak zeer omvangrijke leve-
ranties met zich brengen, zijn echter van dien aard, dat
noch de exporteur, indien hij zelf het krediet zou willen
verlenen, noch de bankinstelling, indien de laatste bereid
zou zijn de kredietverlening over te nemen, deze in het
algemeen zou kunnen of willen accepteren. In een der-
gelijk geval zal men pogen de risico’s elders onder te
brengen. De vraag, of.acceptatie van deze risico’s ten laste
van de Staat verantwoord kan worden geacht, is voor het
afsluiten van de betrokken transactie dus van beslissende
betekenis. In de bevordering van de export vindt de mede-
werking van de Staat aan de exportkredietverzekering
dan ook haar motivering. –
Dè .grenzen van de staatssteun.
Is
de Staat bereid zijn steun
onbeperkt
te verlenen?
De beantwoording van deze vraag wordt beheerst door
verzekeringstechnische en bovenal beleidsfactoren. Ver-
zekeringstechnisch vindt de interventie van de Staat
in het systeem van de exportkredietverzekering haar gren-
zen daar, waar de verzekeringsovereenkomst dreigt te
worden gedenatureerd. Indien dus bijv. algenieen bekend
is, dat het land van bestemming der goederen als gevolg
van deviezengebrek niet in staat is het factuurbedrag
op het contractueel overeengekomen tijdstip te transfe-
reren, is op grond van de wettelijke omschrijving van de
verzekeringsovereenkomst (verg; art. 246 W.v.K.) dekking
van de transactie niet mogelijk.
Doch niet alleen op verzekeringstechnisch gebied,
maar ook op het terrein van de .beleidsoverwegingen is
de activiteit van de Staat in het kader der exportgarantie-
regeling aan beperkingen gebonden. De Staat heeft velerlei
belangen te behartigen, o.a. de bevordering van de export.
Juist daarom is de medewerking van de Staat bij de ex-
portfinanciering van zo’ grote betekenis, omdat het ver-
mogen van de Staat om risico’s te dragen onvergeljkeljk
veel groter is dan dat van de exporteurs. Indien de Staat
dus zijn medewerking aan de exportkredietverzekering
verleent, zal deze medewerking – zo zou men zich kunnen
voorstellen – in principe slechts kunnen worden verleend
in gevallen, waarin het belang van anderen, in casu de
belastingbetalers, niet wordt gelaedeerd. De functie
van de Staat dient te liggen op het terrein der krediet-
verzekering, niet op dat der exportsubsidiëring. Indien de
Staat dus op zijn ideale terrein wil blijven, züllen export-
risico’s niet ad libitum kunnen worden overgenomen.
Dit zou immers impliceren, dat enkelingen in de gelegen-
heid zouden worden gesteld zich ten laste van de Schat-
kist van hun risico’s te bevrijden. Kennelijk is het terzake
van de exportkredietverzekering in Nederland gedurende
de afgelopen jaren gevoerde overheidsbeleid erop gericht
geweest enerzijds de export te bevorderen door de ver-
zekering van exportrisico’s mogelijk te maken, doch ande-
zijds voor exportsubsidiëring te waken. Hiermede in
overeenstemming heeft de Overheid er immers steeds
– en niet zonder succes – naar gestreefd de in het kader
van de exportgarantieregeling geboekte ontvangsten en
de uitbetaalde schadevergoedingen op de lange duur tegen
elkander te laten opwegen.
Ten slotte moge er in dit verband nog op worden ge-
wezen,’-dat weigering van een verzekering met herver-
zekering bij de Staat niet tevens behoeft in te houden
een weigering van de vergunning tot het verlenen van
het betrokken krediet aan het buitenland. Men zal een
onderscheid moeten maken tussen de daadwerkelijke
steun aan en het tolereren van een transactie. Een der-
gelijk onderscheid zal men kunnen maken op een ander
terrein, waarop de Overheid een functie vervult, nl. op
dat der drankvergunningen. Indien de Overheid verlof tot
de verkoop van sterke drank geeft, betekent dit nog niet,
dat zij nu ook de verkoop daarvan moet of zal steunen.
213
–
De omvang der,
exportkredietverzekering in Nederland.
Ter illustratie van het
verloop
van de exportkrediet-
verzekering in Nederland dienen de volgende gegevens,
welke ook in ,,Economische Voorlichting” (zie bijv. het
nummer van 26 juli 1957) zijn gepubliceerd.
In totaal zijn in de laatste tien jaren de volgende aan-
tallen transacties bij de Staat herverzekerd. Volledigheids-.
halve is daarbij ook melding gemaakt van ds invoertrans-
acties.
TABEL 1.
1947
1
1948
1949
1950
1951
Invoertransacties’
………..
Uitvoertransacties
………..
Totaal
…………………
342
57
748
159
666
263 390 357 542
367
.399
907 929
747 909
1952
1953
1954
1955
1956
lnvoertransactjes
…………
Uitvoertransactjes
………..
Totaal
…………………
293
611
71
932
53
1.311
36
1.477
36
1.146
.904
1.003
1.364
1.513
1.182
Uit deze gegevens bljk, dat-in de periode van 1947
tot en met 1951 het aantal verzekerde invoertransacties
groter was dan dat der verzekerde uitvoertransacties.
In de periode van 1952 tot en met
1956
overtrof daaren-
tegen het aantal verzekerde uitvoertransacties dat der
verzekerde invoertransacties in aanzienlijke ‘mate. De
reden hiervan kan men zoeken in het feit, dat de markt
in de jaren na de oorlog, zoals reeds gezegd, sterk het
karakter van een ,,sellers market” had. De buitenlandse
verkopers slaagden erin de markt naar hun hand te zetten
en met name belangrijke risico’s op hun kopers af te
wentelen. De kopers zochten op hun beurt hun risico’s
‘elders onder te brengen.
Met deze transacties heeft deStaat het volgende, nomi-
nale obligo (in miljoenen guldens) per jaar aanvaard:
TABEL 2.
1947
1
1948
1
1949
1
1950
1
1951
47
78
58
41
176
I,voertransacties
………..
13
141
66
.207
126
Uitvoertransacties
………..
Totaal
………………….
60
219
124
248
302
–
1952
1953
1
1954
1
1955
1
1956
11
.20
23
103
Jnvoertransactjes
………..58
Uitvoertransacties
………
..
.
20
217 445
476
302
Totaal
……………….
…
178
228 465
499 405
De voortdurende groei van het obligo van de Staat uit
hoofde van herverzekering van export- en importgaranties
met het buitenland blijkt uit het volgende overzicht (in
miljoenen guldens) van de nominale, cumulatieve obligo’s:
TABEL 3.
Ultimo decembei 194754
Ultimo december 1952
448
1948
191
1953
498
1949
216
,.
1954
707
1950
422
1955
963
1951
f
551
j
-,.
1956
1.004
‘t
Ultimo december1956 had het .obligo van de Staat der-
halve een bedrag van f. 1 mrd. overschreden.
Ten slotte volgt hieronder-een overzicht van de aantallen
schadeclaims met de bijbehorende bedragen (in duizenden
guldens), welke mde jaren 1947 tot en met 1956.doordè
Staat werden goedgekeurd:
TABEL 4.
Jaar
1
Schade-
1
Totaal
Jaar
Schade-
Totaal
claims
bedrag
11
J
claims
bedrag
Transporti
7.075
1947
6 34
1952
……
1
58
1
74
1948
.
……
1
2
1
2
ij
1953
……
1
75
200
1949
65
1
1.825
Ii
1954
……1
117
5.150
1950
……
1
133
3.870
I
1955
……
1
123
4.524
1951
……
1
32
1.344
Ii
1956
……1
72
1
5.005.
In de ‘periode van 1947 tot én met
056
werden’ 683
schadeclaims in totaal. ten bedrage van circa f. 22.028.000
door,de Staat goedgekeurd.
Samenvatting.
In de na-oorlogse tijd zijn de politieke en commerciële
exportrisico’s vergroot, deels als gevolg van de sterk toe-
genomen concurrentie, deels als gevolg van, het feit, dat
de afnemende landen hun kredietbehoeften aan de im-
port van goederen pogen te binden. Onder zekere voor-
waarden kunnen •deze risico’s door een exportkrediet-
verzekering worden gedekt, hetgeen voor Nederland, dat
zich tegenover een structureel exportprobleem geplaatst
ziet, van groôt belang is. Aangezien bij de export-
kredietverzekering de
–
wet van de grote getallen niet van
toepassing is, is geen particuliere verzekeringsmaatschappij
zonder steun van de Staat tot dekking daarvan bereid
en in staat. De Staat kan zijn medewerking verlenen,
hetzij door zowel het politieke als het commerciële
risico, hetzij door slechts het politieke risico te dekken,
hetzij – zoals in Nederland tot het begin van dit
jaar – de politieke en commerciële risico’s te her-
verzekeren. Aangezien de steun van de Staat ter bevor
–
‘dering van de export wordt gegeven in de vorm van, een
assurantie-overeenkomst, dienen de essentialia van de
verzekeringsovereenkomst in acht te worden genomen. –
Het exportbevorderend karakter van de exportkrediet-
verzekering spreekt uit de geboden mogelijkheid van
risicobevrijding, alsmede uit het feit, dat kredietverlening
vooral bij levering van kapitaalgoederen in het algemeen
slechts
–
mogelijk is, indien kredietverzekering vaststaat.
De functie, welke de Staat in het kader der exportkrediet-
verzekering vervult, is begrensd, zulks op grond van over-
wegingen van beleid én verzekeringstechniek.
Amsterdam.
.
,
Dr. W. J. FORD.
Enige litteratuur: J. Westerman Holstijn, Credietverzekering – De Neder-
landsche Mercuur, 4 november 1926; J. Moret, Eenige beschouwingen over
credietverzekering, proefschrift Leiden 1930; A. C. van Zeggelen, Credietver-
zekering, proefschrift Amsterdam 1932; A. D. Bonnet, De praktische toepas-
sing der credietverzekering in Nederland – ,,E.-S.B.” van 16 maart 1955;
C. P. H. Groenendaal en 0. F. Staleman, commentaren op artikel A. D. Bonnet
alsmede naschrift A. D.”Bonnet – ,,E.-S.B.” van 20 april 1955; J. F. A. M.
Michels, Algemene beschouwingen over het middellange exportkrediet voor
kapitaalgoederen, proefschrift Leiden 1957;’ H. Karrer. Elements of credit
insurance, Londen 1957. –
/
Blijf bij
,
–
Lees ,,E.-S.B.”!’
214
Hoewel lietbezoek van buitenlanders aan Am-
sterdam belangrijk
is tQegenomen, heeft aldaar
geen evenredige toeneming van de hotelcipaciteit
plaats gevonden. In onze
hoofdstad bestaat gedu-
rende het zomerseizoen een duidelijk tekort aan
eerste klasse logiesruimte alsmede een overmaat
aan meer eenvoudige logiescapaciteit. Door dit
tekoft aan kwaliteitsruhnte
zijn
vele gasten ge-
noodzaakt in dependances en bij particulieren te
overnachten. Praktisch gesproken betekent dit een
belangrijk aantal oiitevreden buitenlandse
gasten.
De vraag
rijst,
van welke orde van grootte een
eventuele ûitbreiding der hotelcapaciteit zou moe-
ten zijn om bedoeld tekort weg te werken. Schrij-
ver berekent de te projecteren uitbreiding op 560
bedden, welke uitbreiding moet voldoen aan de
eisepi der
eerste klasse. De totale capaciteit dezer
klasse zou dan stijgeh
van 1.740
bedden tot 2.300
bedden of in geval van 13
hotels gemiddeld ca.
180 bedden
per hotel.
Inleidin
‘
g.
Het buitënlands bezoek bracht v66r de tweede wereld-
oorlog jaarlijks f. 6 mln, in ons land. Na de oorlog steeg
dit bedrag tot f. 230 mln in 1956. De helft hiervan wordt
in de hoofdtad uitgegeven. Höewel het bezoek van buiten-
landers aaii”Amsterdam belangrijk is toegenomen, heeft
aldaar geén evenredige toeneming van de hotelcapaciteit
plaats gevonden. Het vraagstuk van de logiescapaciteit in
Amsterdam verdient daarom onze belangstelling.
Het jaarverslag van de Herstelbank over 1956 bevat een
uitvoerige beshouwing over het tekort aan hotelruimte.
Het volgende is hieraan ontleend:
,,De nog ieder jaar groeiende sfroom buitenlanders leidt ertoe
dat in het seizoen de capaciteit van de Nederlandse hotellerie
te kort schiet om aan alle vraag naar hotelruimte te voldoen.
Het is niet eenvoudig om een concreet antwoord te geven op
de vraag hoe groot dit tekort is. Aan de ene kant wordt dit
veroorzaakt door het dinamisch karakter van het onderhavige
probleem. Het is, immers denkbaar – en ook in de praktijk
gebleken – dat uitbreiding van de hotelcapaciteit in een be-
paalde plaats de toeristische aantrekkingskracht belangrijk ver-
groot. Aan de andere kant wordt het kwantificeren van het
vraagstuk bemoeilijkt door het ontbreken van behoorlijk cijfer-
materiaal. Ons bleek bij onderzoek dat de cijfers omtrent het
aantal overnachtingen in de hotels – goede uitzonderingen ter
zijde gelaten – niet toereikend en voldoende ‘betrouwbaar zijn om als uitgangspunt te diénen voor de bepaling van de plaats,
waar uitbreiding het meest gewenst is. Opvallend waren de
leemten, die het cijfermateriaal inzake de overnachtingen van
Nederlanders in hotels vertoonde. Een verbetering van het statistisch materiaal, met het oog op de grote belangen die
hiermee gemoeid zijn, is dringend gewenst.
Ondanks het bovenstaande kan evenwel worden vastgesteld,
dat uitbreiding van de logiesaccomodatie in die gebieden van
ons land, waarheen de buitenlandse toerist en zakenman zich in hoofdzaak richt, gewenst is. Dit zijn de grote steden in het westen des lands en hun omgeving, in hèt bijzonder Amster-
dam”.
‘
In het algemeen zijn wij het met het bovenstaande eens.
Wel mogen wij opmerken, dat het, wat Amsterdam betreft,
mogelijk is tot enige meer gefundeerde conclüsies ter zake
te komen.
‘
De volgende factoren zullen bij de bestudering van het
vraagstuk der hoteluitbreidmg moeten worden .bezien:
1; hotelcapaciteit voor en na de oorlog;
2. ontwikkeling van het buitenlands bezoek;
1
1
Het tekort aan
hotelruimte
–
S
1.11
‘
5
/
Amsterdam
bezetting der logiesbedrijven;
omzetten enprijzen in het vreemdelingenverkeer;
Amsterdam als toeristen- en congrescentrum;
kosten voor nieuwbouw der hotels;
mogelijkheid voor ,,off season trips”;
propaganda.
Gezien het bestek van dit artikel en de ons ter beschik-
king staande gegevens
1)
zullen wij hier alleen de eerste
vier punten aan een nadere beschouwing onderwerpen.
Hotelcapaciteit voor en na de oorlg.
Ten gevolge van de vernieling in de oorlog van het
Carltonhotel verloor Amsterdam ongeveer 10 pCt. van
zijn toenmalige eerste klasse logiescapaciteit. De andere
hotels zijn vrijwel in tact gebleven; zij werden na de oorlog
vernieuwd en deels ook uitgebreid. De belangrijkste uit-
breiding was die van hotel Krasnapoisky, dat met 300
bedden het grootste hotel van Amsterdam werd. Toch
bleef, zoals gezegd, do beschikbar; hotelruimte achter bij
de sterk toenemende vraag van de buitenlandse bezoekers.
Het gevolg was, dat een groot aantal nieuwe logiesgelegen-
heden ontstond, waarvan vele’ nauwelijks de naam van
hotel of pension verdienen, ofschoon zij toch als zodanig
werden geregistreerd.
Tabel 1 op blz. 216 geeft voor de jaren 1938 en
1955
t/m
1957
een overzicht van de logiescapaciteit voor de
verschillende hotelklassen. Uit deze tabel blijkt allereerst
dat, naarmate de kwaliteit van de hotelruimte,lager wordt,
ook het aantal bedden per hotel afneemt en dat voor alle
klassen gezamenlijk het gemiddeld aantal bedden per hotel
in de genoemde jaren gelijk is gebleven. Voorts blijkt uit
de gegeven cijfers dat klasse III de grootste uitbreiding
te zien heeft gegeven, vervolgens de klasse II en IV, daarna
klasse V en ten slotte klasse 1. In verband met het feit, dat,
het in hoofdzaak de klassen 1 en II zijn die voor buiten-
1)
De meest volledige gegevens zijn te vinden in de kwartaal- –
berichten van het Bureau voor Statistiek van de Gemeente
Amsteîdam. Voorts noemen wij de publikaties van het C.B.S.,
de jaarverslagen van de A.N.V.V. en der V.V.V. Amsterdam,
de hotellijsten dezer beide instellingen en de statistische publi-
katie van het bedrijfschap ,,Horeca” over 1950-1955, verschenen
in april 1957.
215
TEL 1.
Aantalhotels
Klassen
Hotelcapaciteit in Amsterdam a)
Aantal bedden
II
Gemiddeld aantal bedden per hotel
1938 b)
1
1955
1
1956
1
1957
111938 b)
1
1955
1
1956
1
1957
11
1938 b)
1
1955
1
1956
1
1957
7
12
12 12
1.050
1.711
1.740
1.795
150
143
145
150
II
…………..
4
18
21
19
494
789
1.050
1.003
123
44
50
53
111
…………..
4
30 32
40
392
1.046 1.049
1.300
98
35
33
32
IV
…………..
II
32 34
42
401 847
793 1.040
36
26
23
25
v
…………..
15
29
27
30
358 623
572 630
24
21 21
21
VI
…………..
21
..
6
6
11
427
122
135
266
20
20
23
24
VII
…………..
29
496
17
Totaal
91
127
132
154
3.618
5.138
5.339
6.034
40
40
40
39
Opgave van het Bureau voor Statistiek van de Geireente Amsterdam. De hotellijst van de V.V.V. Amsterdam bevat een veel kleiner aantal hotels en
bedden. Dit is toe te
schrijven
aan het feit, dat vele kleine logiesgelegenheden geen lid van de V.V.V. zijn en aan het feit, dat de keuring van deze
vereniging
een zekere selectie heeft teweeg gebracht, hetgeen een groot toeristisch belang mag worden geacht.
Doordat de klasse-indeling der hotels na de oorlog is gewijzigd zijn de
cijfers
van 1938 niet geheel
vergelijkbaar
met die van na de oorlog.
landers in aanmerking kqmen valt het op dat juist klasse T
het geringste groeipercentage heeft vertoond.
Ontwikkeling van
het buitenlands bezoek.
Bezien wij de in tabel 2 gegeven na-oorlogse cijfers over
het aantal overnachtingen van buitenlanders in Amster-
dam, dan valt onmiddellijk op dat dit aantal van jaar tot
jaar toeneemt. Het stijgingspercentage was het grootst voor
de jaren 1947 en 1948, t.w. resp. 60 en 66 pCt., en het ge-
ringst voor
1955 (5
pCt.). Ook voor
1956
was het relatief
laag (8 pCt.). De
mogelijkheid
bestaat dus dat het, aantal
overnachtingen van buitenlanders een maximum begint te
naderen.
TABEL 2.
–
Overnachtingen van buitenlanders in Amsterdam a)
Jaren
Aantal
overnachtingen
(x 1.000)
Toeneming
in 1.000-talleri
Toeneming
in pCt.
.
137
1946
…………….
219
82
60
364
145
66
387
23
6
470
83
1
21
1947
………………
506
36
8
1948
………………
668
162
32
1949
………………
1950
………………
782
114
17
1951
………………
1952
………………
1.069
287
37
1953
………………
1954
……………..
1.126
57
1955
……………
1956
……………
1.219
93
8.
a) Opgave van het Bureau voor Statistiek van de Gemeente Amsterdam.
Bezetting der logiesbedrijven.
Nu wij met het bovenstaande een indruk hebben gekregen
van de ontwikkeling van het buitenlands bezoek en van de
hotelcapaçiteit, zullen wij trachten het beeld te completeren
door voor elke hotlklasse afzonderlijk de bezetting per
maand na te gaan. Hiertoe dient onderstaande tabel, waarin
de bezettingspercentages voor 1956 zijn opgenomen.
van de gasten dezer klasse in dependances resp. bij parti-
culieren. Het is ook mogelijk, dat in de maanden van
overbelasting werden bij geplaatst.
Tabel 3 laat verder zien, dat de bedcapaciteit van de
hotels behorende tot de klassen
II
t/m VI niet volledig
werd benut. Zelfs gedurende het toeristenseizoen hadden
deze logiesgelegenheden nog ruimte beschikbaar. Het knel-
punt ligt dus uitsluitend bij klasse T. Vooral bij het reser
–
veren van logiesruimte voor congressen springt dit naar
voren. Deze congressen kunnen daarom ‘niet
it –
het hoogseizoen worden gehouden, hetgeen in vele gevallen
voor de congressisten weer bezwaren meebrengt
2).
Wij constateren dus, dat in Amsterdam een tekort aan
kwaliteitsruimte gedurende het zomerseizoen bestaat, als-
mede een overmaat aan meer eenvoudige logiescapaciteit.
Door dit tekort aan kwaliteitsruimte
zijn,
zoals reeds werd
opgemerkt, vele gasten genoodzaakt in dependances en bij
particulieren te overnachten. Praktisch gesproken betekent
dit een belangrijk aantal ontevreden buitenlandse gasten,
waarvan de meesten er wegens het ontbreken van de door
hen gewenste logiesaccomodatie niet voor zullen voelen
onze hoofdstad nogmaals te bezoeken.
Omzetten en prijzen der logiesbedrijven.
Tei( slotte zullen wij nog enige aandacht schenken aan
de omzetten en prijzen der Amsterdamse hotels. De om-
zet
5
ten der logiesbedrijven voor het jaar 1956 zijn vermeld
in tabel 4.
Voor de berekening van de werkelijke omzetten moeten
de in kolom
5
vân deze tabel gegeven bedragen
betreffende de netto omzet nog worden vermeerderd met
de kosten voor
maaltijden,
dranken en overige verteringen
en met 15 pCt. voor fooien. Blijkens de reeds genoemde
publikatie van het
bedrijfschap
,,Horeca” zijn de omzetten
TABEL 3.
Bezeltingspercentages der logiesbedri/ven in Amsterdam a)
jan..
1
febr.
1
maart
I
april
I
mei
I
juni
I
juli
aug.
sept.
okt.
nov.
dec.
gem
Klasse
S
1956
………………
Klasse II
1956
………………
1
46
1
25
1
50
1
26
1
60
1
35
t
88
1
1
67
1
100
77
1
97
1
68
103
1
92
1
103
1
81
94
‘
62
78
1
46
‘
58
1
28
1
45
1
24
1
77
53
Klasse
III
1956
………………
Klasse
IV
1956
………………
1
31
1
31
1
33
1
32
.
1
42
38
1
.73
1
1
60
77
67
1
66
1
58
1
87
1
71
1
88
1
71
1
66
1
58
1
47
1
40
29
1
26
1
30
t
26
56
1
48
Klasse
V
1956
………………
Klasse
VI
1956
………………
1
38
t
37
1
42
1
28
1
44
47
1
56
69
1
60
1
78
1
56
67
.72
97
1
71
t
88
.
59
1
68
1
46
57
1
34 36 36
1
40
I
51
1
.
59
a) De cijfers hebben betrekking
op
het buitenlands en binnenlands bezoek tezamen over het jaar 1956.
Wat blijkt nu uit deze tabel? Allereerst, dat de gemid-
als volgt samengesteld: keuken 36 pCt., dranken 33 pCt.,
delde bezettingsgraad voor klasse
1
het hoogst lag. Voorts, logies 25,pCt. en diversen 6 pCt. De totale omzet bedraagt
dat gedurende de maanden mei t/m augustus de bezetting
S
–
in deze klasse de capaciteit overtrof! De verklaring voor
2)
Het
is
voorts bekend dat de logiesbedrijven
op
bepaalde
dit
op
het eet ste gezicht wat vreemd aandoende verschijnsel
tijden, bijv. met Pasen en Pinksteren, alle volbezet zijn. Dit
komt echter niet in de tabel tot uiting, omdat de stâtistische ge-
moet worden gezocht in het onderbrengen van een deel
gevens per maand worden gepubliceerd.
216
11
1
‘4
TABEL 4. –
Omzetten der logiesbedrjjven in Amsterdam in 1956
Aantal
Overnach-
Gem.
Netto om-
Percentage
Klasse
bedden tingsprijs
bezettings-
zet per dag
van de to-
in guldens
percentage
in guldens
tale Omzet
1.740 15,10
77
20.230
58,3
IE
….
1.050
9,90
53
5.509
15,9
III
..
1.049
7,40
56
4.347
12,5
IV
….
793
6,80
48
2.588 7,5
V
….
572
5,50
51
1.604
4,6
VE
….
135
5,50
59
438
1,2
rotaal
5.339 34.716
100
derhalve het viervoud van het logies. Op grond hiervan is
het nu mogelijk dewerke1ijke omzetten der Amsterdamse
hotels te berekenen. Voor 1956 bedroegen zij: 4
x 365 x
f. 34.716 = ca.
f.
51 mln., waarvan 58,3 pCt. in eerste
klasse hotels = ca. f. 30 mln.
Slotbeschouwing.
Nu wij met het bovenstaande hebben kunnen vaststellen,
dat Amsterdam een duidelijk tekort heeft aan eerste klasse
logiesruimte, rijst de vraag van welke orde van grootte een
eventuele uitbreiding der hotelcapaciteit zou moeten zijn
om dit tekort weg te werken. Een poging om deze vraag te
beantwoorden zal hieronder worden ondernomn.
Het behoeft geen betoog, dat uitbreiding uitsluitend zal
moeten plaatsvinden in klasse 1. Gezien de ontwikkeling
van het buitenlands bezoek aan Amsterdam (zie tabel 2)
moet een uitbreiding van het aantal bedden in de eerste
klasse met 20 pCt. gewenst worden geacht om de in de
nabije toekomst te verwachten gasten onder te kunnen
brengen. Hiervoor zouden nodig zijn 20 pCt. van 1.740
bedden le klasse (1956), d.i. 350 bedden.
Teneinde de tot dusverre naar dependances en particu-
liere ‘woningen verwezen gasten op te vangen zal een veel-
voud van de 3 pCt. overbelasting in de spitsmaanden aan
de hotelcapaciteit dienen t& worden toegevoegd. Dit be-
tekent tenminste 6 pCt. van 1.740 bedden ofwel 105 bedden.
Voorts moet nog rekening worden gehouden met het feit,
dat door gebrek aan ruimte in de Ie klasse een groot aantal
buitenlanders genoegen moest nemen met logies in de
lagere klassen. Stellen wij dit aantal op 10 pCt. van de
capaciteit der Iie klasse dan betekent dit- 105 bedden. In
totaal wordt dan de te projecteren uitbreiding 350 + 105
+ 105 =
560
bedden, welke gemiddeld voldoen aan de
eisen der Ie klasse. De totale capaciteit der Ie klasse stijgt
dan tot 1.740 + 560 = 2.300 bedden of in geval van 13
hotels gemiddeld ca. 180 be1den per hotel.
Wij zijn er ons van bewust, dat wij met het bovenstaande
het vraagstuk der hoteluitbreiding in Amsterdam geenszins
uitputtend hebben behandeld. Wij moesten volstaan met
bespreking van slechts enkele relevante factoren. Onze
raming ‘van het tekort aan hotelruimte kan echter als
uitgangspunt dienen voor een verdere bestudering van het
probleem, waarbij dan in de eerste plaats aan de kosten
voor nieuwbouw van hotels en de financiering daarvan
aandacht zou moeten worden geschonken.
Voorburg.
Ing. J. NIKERK.
Refereer aan annonces in ,,E.-S.B.”
F
GELD EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
.
De krapte op de geldmarkt die vorige week ter sprake
kwam blijkt inderdaad Wel van zeer tijdelijke aard te zijn
geweest. In de ‘ersIagweek werd de ruimte, o.a. ten ge-
volge van het passeren van de ultimo, weer zodanig dat
het op 7 maart tot een verlaging van de call geldnoteri ng
tot 2* pCt. is gekomen. Een maand eerder bedroeg dit
tarief nog 34 pCt. Op de open markt werd 3-maands-
papier verhandeld op basis van 3j pCt., di.
11
pCt. onder
het officiële disconto van De Nederlandsche Bank. Als wij
in Amerika waren zou er’ bij een dergelijke marge gerëde
aanleiding bestaan om aan een disconto-verlaging te gaan
geloven, zoals deze week weer eens werd bewezen: voor de
derde maal in vier maanden is een aantal Federal Reserve
Banks tot deze stap overgegaan. Het disconto werd met
niet minder dan
4
pCt. tot 21 pCt. verlaagd.
Als de Amerikaanse economie niet wil opleven ligt het
dus stellig niet aan de monetaire autoriteiten, die het krediet
niet alleen goedkoper maar – ten gevolge van het verlagen
van het kasreservepercentage – ook in grotere hoeveel-
heid beschikbaar gemaakt hebben
Wat dit laatste betreft blijft De Nederlandsche Bank
aan de zuinige kant. Er zijn weer twee brieven aan de
banken uitgegaan betreffende de kredietverlening aan de
lagere overheid en aan de particüliere secto, waarvoor
sinds begin september 1957 bepaalde plafonds zijn’ vast-
gesteld, plafopds overigens, die in principe voor over-
schrijding vatbaar zijn mits men bereid is bij een eventueel
beroep op de kredietfaciliteiten van D Nederlandsche
Bank een boete van minimaal 1 pCt. boven het normale
tarief te riskeren. Wat betreft de nieuwe richtlijnen, deze
komen t.a.v. de lagere overheid hierop neer dat de pkfond
lager komen te liggen dan bij toepassing van de in septem-
ber ji. gegeven richtlijnen het geval zou zijn geweest.
Voor de particuliere sector geldt daarentegen een kleine
verruiming. De brieven hebben in ieder geval een sym-
bplische betekenis: zij wijzen erop, dat De Nederlandsche
Bank de kredietverlening strikt in de hand wenst te houden.
De weekstaat per 3 maart stond uiteraard sterk onder
de invloed van de vorige week gevoerde openmarkt-
politiek, die bijna f. 240 mln, van het schatkistpapier van
De Nederlandsche Bank en van het saldo van de banken
deed verdwijnen. Ziehier de belangrijkste factor die eind
vorige week de krapte op de geldmarkt heeft veroorzaakt,
een factor die nog werd versterkt door een ten gevolge van
de ultimo met f. 167 mln, vergrote bankbiljettencirculatie.
Hiertegenover stond dat de toeneming van de deviezei-
voorraad met ca. f. 50 mln, het saldo van de handelsbanken
heeft vergroot, en hetzelfde geldt voor de aflossing van
f. 83 mln. schatkistbiljetten door het Rijk. Daar ook op
papier dat zich in handen van, buitenlandse circulatieban-
ken bevond werd afgelost, heeft het Rijk, evenals de banken,
een liquiditeitsveer moeten laten.
– Over februari was er voor Nederland in de E.B.U. een
tekort van ruim f. 180 mln., voornamelijk doordat er ten
behoeve van Koninklijke ponden zijn gekocht. Dit tekort
moet op 13 maart voor
*
in goud of dollars worden af-
gerekend.
De kapitaalmarkt.
De stemming op de Amerikaanse beurs is ontegenzeglijk
beter geworden, al is het wellicht nog te vroeg om van een
217
21 febr.
28 febr.
7 mrt.
1958
1958 1958
60h
61%
61%
86jj
87+ff
88e/s
85%
85ja
85%’
85% 86%
85
3
/4
91
90%
89%
89%
89%
90%
83
84% 83%
87
87%
87% 90% 91% 91%
81
82
79%
107
‘i’e
108%
106%
440
440
451
–
M. P.
GANS.
/
Staatsfondsen
2
1
A
pCt. N.W.S .
……………………
3
1
/2
pCt. 1947
3%
pCt. 1955 1
3
pCt. Grootboek 1946
…………
3
pCt. Dollarlening
………………
Diverse obligaties 3% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
3½ pCt. ,Bk.v.Ned.Gem.1954 11/111
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
……
3
1
/2
pCt.
Philips
1948
……………
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
……
6 pCt. Nat. Woningb.len. 1957
New York Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
………
S
–
1
kentering’ te spreken. In de staalindustrie verwacht men
,dat het dieptepunt – waarbij slechts op halve kracht werd
gedraaid – is gepasseerd, en hoop werd geput uit de
toeneming van de orders in de werktuigindustrie. De
optimisten gaf dit aanleiding aan te nemen dat het einde
van de periode van voorraadintering en geremdheid om
te investeren in zicht is. Ook de stemming op een aantal
grondstofmarkten is verbeterd, en ten slotte was er dan
‘nog de discontoverlaging. Ziehier enkele factoren die de
ruimschoots voorhanden sombere berichten in de schaduw
stelden en de kooplust prikkelden, zij het dan ook niet in
die mate als t.a.v. allerlei elektrische apparaten het geval
was, doordat General Electric en enkele andere groten hun
rninimumprijs-voorschriften aan’ de kant hebben gezet.
In Nederland is het in de verslagweek niet anders ge-
• weest; behalve de koersontwikkeling in New York hebben
hier wellicht de meevallende stijging van de werkloosheid
en de aangekondigde anti-recessiemaatregelen een rol ge-
speeld. Bovendien
blijven
de dividendaankondigingen zich
bevredigend ontwikkelen. Vooral voor Koninklijke en
Philips bestond belangstelling, niet het minst uit het
buitenland. –
De aankondiging van de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten dat op 13 maart a.s. tot de emissie van een
25-jarige obligatielening groot f. 100 mln, zal wordn
ôvergegaan, veroorzaakte op de obligatiemarkt een kleine
reactie. De inschrijvingskoers zal 99 pCt. bedragen, de
r&ntevoet
5
1
pCt. De sprong naar de
5
pCt. heeft men dus
– in tegenstelling tot een aantal hypotheekbanken – niet
aangedurfd, waarschijnlijk omdat het om een tamelijk
groot bedrag gaat, al is het slechts een druppel op de
gloeiende consolidatieplaat.
Verschillende spaarbanken hebben in de verslagweek
tot een verhoging van de rentevergoeding tot 3 pCt. be-
sloten; zelfs zonder deze”verhoging was het in februari
volgens de thans beschikbare cijfers al tot een gedeeltelijk
h
ers
tel van de besparingen via de spaarbanken gekomen,
al moet men afwachten of de nieuwe emissie dezelfde zuig-
kracht zal hebben als bij vorige gelegenheden het geval
-.is geweest.
Op het gebied van het levensverzekeringsbedrjf is weer
een novum aangekondigd. Een aantal maatschappijen gaat
– – 1voor nieuw te sluiten collectieve contracten de rentebasis
verhogen van 3 tot 3j pCt., terwijl de eventuele rente-
,vinst op een van te voren vastgelegde
wijze
te’n dele aan
de verzekeringsnemers zal worden doorgegeven, en wel
in de ‘vorm van een premieverlaging. In wezen stelt deze
,,N.W.S.-clausule”, zo genoemd, omdat de vraag of al dan
niet van ‘rentewinst sprake is, afhankelijk wordt gesteld
• -. van het rendement op 3+
0
/
o
N.W.S., een bijzondere vorm
van winstdeling voor. Dit contract is niet aangediend
als een ,,waardevaste polis”, waarvan wij in ons land al
twee varianten bezitten.
Aand. indexcijfers A.N.P.-C.B.S.
21 febr. 28 febr. 7 mrt.
(1953 – 100)
1958
1958
1958
– Algemeen
………………………………
176
175
182
Internat. concerns
…………………
247
247
259
Industrtø
………………………………135
135
136
Scheepvaart
…………………………
122
122
121
Banken
………………………………109
107
109
Indon. aand. …………………………
66
66
71
Aandelen
Kon. Petroleujn
…………………….
f. 144,80 f. 144,40 f. 155,20
Unilever
………………………………
338
335%
338
1
/4
Philips
…………………………………
248½
253
2
/2
.263
A.KU.
…………………………………
150½
150
153
Kon. N. Hoogovens
………………
272
274
3
/1
285
Van Gelder Zn . ………………………
176
172
174
II.A.L.
…………………………………
141
140½
133½
Amsterd. Bank
…………………… …
198%
193
3
/
4
194
3
/4
H
.V.A.
………………………………….
83%
83
89
1
/2
21S
–
IN- EN UITVOER’)
(waarde in miljoenen guldens)
Jaar
.
Invoer’
Uitvoer
de
Dekkings-
Sal
122
84
38
69
1.053 789
264
75
………………
1.153
937
216
,
81
1955
……………
1956
……………
1.445
1.017
428
70
1957
……………
1958
……………
1.179
997
182 85
WERELOOSHEID’)
2)
Totaal
waarvan
1_/
Maand
aantal
t
losse
werklozen i nijverheid
landbouw
arbeideis
31 jan.
1957
10.800
6.800
4.500
28 febr.
1957
10.100
5.700
4.000
30 mrt.
1957
6.800
3.100
2.800
29 april
1957
5.700
3.800
2.500
31 mei
1957
5.500
2.600
2.300
30 juni
1957
4.900
1.800
2.000
31juli
1957
…………
43.200
…………
40.600
8.700 2.800 3.000
31 aug.
1957
…………
31.700
…………
29.200
9.100
2.300 2.800
30 sept.
1957
…………
26.700
…………
22.400
9.100
1.700
2.900
31 okt.
1957
…………
29.000
…………
33.700
11.900
2.000
4.000
30 nov.
1957
…………
35.900
………..
42.300
19.100
5.000
6.300
31
dec.
1957
…………
58.500
…………
97.300
36.200
13.900
11.500
Ontleend
aan het
Statistisch
Bulletin
van het Centraal Bureau
voor de
Statistiek.
Gegevens
van arbeidsbureaus, afgerond op
honderdtallen.
OPENBARE
EMISSIES
1)
EN UITLOTINGEN
2)
JANUARI 1958
4
)
(in duizenden
guldens)
Emissies
.95
>
2″-
•’O,.O
5.O.O
Totaal
Binnenland:
Provincies,
gemeenten
en andere
publiekrechtelijke
– –
1.148
–
wo.
premieleningen
– – –
52
–
Handel, industrie en di-
.
versen
…………….
30.000
100 30.100
3.370
–
30.000
100
30.100
–
–
Bank-, krediet- en verzeke-
w
24.409
24.409
1.451
3.674
wo.
bank- en kredietinstel-
lichamen
…………..
lingen
………. . …..
–
–
–
1.161
–
hypotheekbanken
.
..
–
•
290
3.674
N.V. Bank voor Neder-
landsche Gemeenten
24.409
–
24.409
– –
..
–
–
188
–
w.o.
diversen
…………..
Kerkelijke en liefdadige in-
ringsezers
…………..
Tramwegen
……………-
stellingen …………..
2.2
.10
–
2.210
667
–
56.619
100
56.719
6.824 3.674
w.v.
overheidssector
–
–
-.
1.148
–
N.V. Bank voor Neder-
..
Totaal-generaal
…………..
landsche Gemeenten
24.409
–
24.409
–
–
private sector
………..
32.210
100
32.310
5.676
3.674
‘)
Reële bedragen volgens stortingsdatuns.
‘)
De bedragen der niet uitgelote
obligaties
c.q.
pandbrieven,
welke
afloabaar
werden gesteld, zijn niet bekend.
‘)
Volgens datum van betaalbaarstelling.
‘)Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
1
Bron:
C
.
B
.
S.
BEDRIJFSCHAP SCHILDERSBEDRIJF
gevestigd te ‘s-dravenhage, vraagt
BEGINNEND ECONOOM
met belangstelling voor ecnomiche research en voor
db in de bedrijfstak voorkomende technische. proble-
men.
Sollicitaties v66r 30 niaart a.s. zenden aan het Se-
cretariaat, Mauritskade 33b, ‘s-Gravenhage.
Nederlandsche Economische Hoogeschool
Stichting KIinisch Hoger Onderwijs
Op het
4
gecombineerde secretariaat van curatoren
dezer beide instellingen kan worden geplaatst
Jong Economist of Jurist
als
ADJUNCT-SECRETARIS
Candidaten dienen te beschikken over organisatori-
sche en stylistische kwaliteiten; enige ervaring in ver
–
gelijkbare functie, bij het bedrijfsleven öf in de ad-
vocatuur strekt tot aanbeveling. Aanvarigssalaris af-
hankelijk van bekwaamheid, ervaring en leeftijd. Solli-
citaties (met de hand ges6hreven) te richten tot de
secretaris van curatoren, Eendrachtsweg 60 te Rot-
terdam. /
(?ie odk de vacatures op blz. 202 en 220)
•
Moek gebruik van
de
rubriek
,,VACATURES”
-.
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal
reacties,
datdeze
annonces.
:en gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regèlmatig
ontvangt ènwaar
het
niet circuleert!
• N.V. Betonfabriek
DE METEOOR, de Steeg
exposeert op de
VOORJAARS’B’EURS.
(18
–
tlm 27 maart).
–
zijn kWaIiteitshetonprodûctën,
,
:
Margriethal,
..
terrein Poeselaan.
–
Onze stand is op de Jaarbeurs tel. aangesloten.: 03400/29621.
meteoor
betofl.
Meteoor kwaliteits-producten: Stelconplaten en -tegels
/
Keerwanden / F.G. Verkeersstenen en –
verkeersdriehoeken/
‘
Artistone
Sierbeton
/ Trottoirtegels en -banden,
–
219
HOOGOVENS
IJMUIDEN
0
De Koninklijke Nederlandsche
Hoogovens en
Stalfabrieken N.V.
te Ijmuiden
vraagt een
CHEF VOOR HAAR AFDELING ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
Deze afdeling heeft tot taak het adviseren tot en het medewerken aan ‘de invoering van wijzigingen
in de functionele organisatie, de procedures en de technieken van de administratie.
Voor deze belangrijke functie in de onderneming komen in aanmerking accountants (leden .N.I.V.A.
of V.A.G.A.) die overruime ervaring op het gebied van organisatiewerk beschikken. Anderen, niet
gelijkwaardige capaciteiten, kunnen eveneens naar deze betrekking solliciteren.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met beschrijving van opleiding, en levensloop worden, vergezeld van een recente
pasfoto en onder vermelding van ons nummer E.S.B. 914, ingewacht bij de Sociale Afdeling Beambten.
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
‘
gevestigd te ‘s-Gravenhage
.
UITGIFTE VN’
f
100.000.000.—
51/4
pCt. 25-jarige Obligaties 1958
Grootte der stukken: nominaalf 1000.— en f500.—.
*
I
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
uitgifte zal zijn opengesteld op
DONDERDAG 13 MAART 1958
van des voormidda’gs 9 tot des namiddags 4 uur
$
S
TOT DE KOERS VAN 99 pCt.
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
S
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
S
Rotterdamsche Bank N.V.
$
De Twentsche Bank N.V.
1
•
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co.
R. Mees & Zoonen
S
Nationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson, Heldring’& Pierson’
S
4
S
S
Hope&Co.
I
alsmede ten kantore der Vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 6 maart 1958.
•
Prospectu.ssen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 6 maart 1958
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
2205
1