Ga direct naar de content

Jrg. 41, editie 2029

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 9 1956

1

Eco
*
nomisch
m
St’atistische

__Berichten

Het wereldautopark /

Dr. J. E. Andriessen

Conjunctuur- en structuurpolitiek

met een naschrift van Prof. Dr. H. J. Witteveen

*

Drs. F. Kapers.

De Europese integratie

*

Drs. R. J. P. van Glinstra Bleeker

De voorstellen van de Finse Planraad

.” ten aanzien van ènige

belangrijke bedrijfstakken

/

UITGAY.EVAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

41e JAARGANG

No. 2029

• WOENSDAG 9 MEI
1956

f

svERZEKER,

4,UV
(
NSVÉRZ
(
KE
RIN
G%

ANK SC

COLLECTIEVE

R. Mees & Zoonen

Bankiers.en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam – Vlaardingen

Albiasserdam

Adviezen inzake

levensverzekeringen
en pensioen contracten

In’

A discussion on

inelhods . oî monèlary

analysis and norms

Verschenen:

for monelary policy

door H. C. BOS,

econ. drs:, medewerker van het

Nederlandsch Economisch instituut

In 1954 en 1955 werd in Economisch-Statisti-
sche Berichten” een uitvoerige discussie gevoerd
tussen Dr. M, W. Holtrop, Prof. Mr. J. G.
Koopmans, Prof. Dr. J. Tinbergen en Prof. Dr.
H. J. Witteveen over monetaire problemen. Deze
discussie betrof aanvankelijk de toen actuele
vraag of er in Nederland inflatie heerste en
welke de oorzaken daarvan waren. Hieruit ont-
stond echter, in het bijzonder tussen Dr. Holtrop
en Prof. Witteveen, een diepgaande gedachten-
wisseling over methoden van monetaire analyse
en normen voor monetaire politiek.

Do studie van de heer Bos beoogt in de eerste
plaats een samenvatting te geven van de inhoud van de discussie in ,,E.-S.B.” Verder is getracht
te bepalen welke wezenlijke verschillen er be-
staan tussen de methöden en normen van Dr.
Holtrop en Prof. Witteveen. Tevens wordt een
elementaire uiteenzetting gegeven van enige
begrippen en methoden van moderne economi-
sche analyse, die voor het goed begrip van de
discussie noodzakelijk zijn.

Prijs: f5,90 – Voor studenten: f4,50

De studie is
verkrijgbaar
bij
1

DE WESTER BOEKHANDEL,


N.
Binnenweg uSa, Rotterdam, teL 32076

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch. Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redzcf ie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Roiterdam. Banque de Corn-

merce, 6, Place Royale, Brussel,postcheque-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de

Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, bverige landen

f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar. Losse nummers
75
ct.

No. 2026f. 2,—.

Aangetekende stukken
in ‘Nederland aan het Bijkantoor

Westzeedjjk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties

te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 pr mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachte,”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt

zich hef recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.

9 mei 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

419

Het wereldautopark

Twee van de 183 tabellen, voorkomend in het onlangs

verschenen ,,Statistical Yearbook
1955″
van de Ver-
enigde Naties
1),
zijn gewijd aan de auto. De ene geeft

een overzicht van de ontwikkeling der produktie, de

andere illustreert de groei van het autopark – voor de

wereld als geheel en voor de diverse continenten en

landen afzonderlijk – gedurende een reeks van jaren.

Wat de wereldproduktie be-

treft: deze beliep – de

Aantal in gebruik

voortbrenging van Rusland

en China niet medegerekend

stuks, hetgeen wil zeggen

dat zij in genoemdjaar bijna

tweemaal zo groot was als

in 1935 en 1,5-maalzo groot

als in 1948. Ten opzichte

van 1953 deed zich een

daling voor met 261.000

eenheden, een daling, die de

resultante was van een

teruglopen der Amerikaan-

se en Canadese voortbren-

ging met resp. 0,7 mln. en

131.000 stuks en een stij-

ging der produktie in de

overige landen, met name

in West-Duitsland, Italië,

Japan en Engeland. Onder

de autoproducerende lan-

den nemen de Verenigde

Staten met ruim 2/3 der pro-

uuis.iie vatst ue vrije wetelu

de eerste plaats in, gevolgd door Engeland en West-

Duitsland met resp. ruim 10 en bijna 7 pCt.

Het aantal in gebruik zijnde auto’s – die in de Europese

landen achter het IJzeren Gordijn eh die in China niet

meegeteld – bedroeg in 1954 85,2 mln. De overgrote

meerderheid hiervan, nI. 66,7 mln. of 78 pCt., bestond

uit personenauto’s. Opmerkelijk is het grote aandeel

der personenauto’s in het totale autopark in de Verenigde

Staten, Zweden en Zwitserland. De groei van, het wereld-

autopark ten opzichte van v66r de oorlog is zeer aanzien-

lijk: het aantal personenauto’s is vergeleken met 1938

i) 646 blz., geb. $ 7,50. Agent voor Nederland: N.V. Martinus NijholT,
‘s-Gravenhage.

met 92 pCt., het ‘aantal vrachtauto’s met 141 pCt. toe-

genomen. Ten opzichte van 1948 bedroegen de stijgings-

percentages resp. 58 en 47.

Het genot, dat personenauto’s kunnen verschaffen,

is zeer ongelijk over de wereld verdeeld. Noord-Amerika

en Europa tezamen hebben rond 93 pCt. van het aantal

personenauto’s in gebruik; Zuid-Amerika, Afrika,

Oceanië en Azië gezamen-
zijnde auto’s a)

lijk slechts 7 pCt. Sterker

nog
snret1ct
cle7e

sni’ven

wic

htie verdeling, indien

men de elders in het ,,Year

book” gepubliceerde bevol-

kingscijfers in de berekenin-

gen betrekt. Dan blijkt bijv.,

dat de Verenigde Staten

voor een bevolking die iets

groter is dan de helft van

het aantal Europeanen v66r

het IJzeren Gordijn, bijna

vijfmaal zoveel personen-

auto’s ter beschikking heb-

ben en dat Oceanië, welks
bevolking slechts één zes-

tigste van die van Azië zon-

der China bedraagt, meer

dan tweemaal zoveel per-
sonenauto’s telt als laatst-

genoemd continent.

De zojuist genoemde on-

gelijke verdeling komt ook

tot uiting in het aantal in-

– woners per personenauto.

De cijfers in de tabel doen zien, dat, zij het misschien

hier en daar met wat inschikken, de gehele Noord-

amerikaanse bevolking gelijktijdig in personenauto’s

zou kunnen worden’ vervoerd. Het Europese autopark

zou, om een dergelijk vervber der bevolking in theorie

mogelijk te maken, ruim zevenmaal zo groot moeten

zijn als in 1954, het Nederlandse personenautopark

ongeveer tienmaal, terwijl een massaal transpoit der

bevolking van India een uitbreiding van het aantal per-

sonenauto’s aldaar tot het ongeveer vijfhonderdvoudige
zou vereisen.

– in 1954 rond 10 mln.

1954
Aandeel der
A anta
landen in het

pers,-
vracht-
pers.-
auto’s
Werelddeel/land
wefeldtotâal
in pCt.
inwo-
ners per
pers.
auto’s auto’s
in pCt.
pers.-
x 1.000
x 1.000 van
pers.-
vracht-
auto
totaat
auto’s
auto’s

Noord-Amerika 51.640
10.840
83
77,4
58,5
4 â
5
Ver. Staten
……..
48.324 9.552
84
72,4
51,5
3 â4
2.682
.

924
74
4,0
5,0
5 â 6
Canada

…………..
1.030 840
55
1,5
4,5
117
Zuid-Amerika

…………
368
352
51
0,6
1,9
155
Europa Ii)

…………
4.770
68
15,4
25,7
30
Ver. Koninkrijk
3.128
1.106
74
4,7
6,0
16
Zwedenc)
536
116
82
0,8 0,6
13

Braziti6

……………..

Zwitserland c)
238
52 82
0,4
0,3
21
Nederland d)

t0.
.260

219
201
52
0,3

1,1
48
1.840
790
70 2,8 4,3
7
â 8
1.347
650
67
2,0
3,5
64 7
1.120
510
69
1,7
2,8
188

Oceanië

…………….

Unie van Z.Afrika

.
565
152 79
0,8 0,8 24

Australië e)

……….
Afrika

…………….

71
21
77
0,1
0,1
319
Aziëf)
…………….
800 790
50
1,2
4,3
1.086
Egypte

………………

168
136
5
0,3 0,7
2.244
India

……………….
….

139.
271
.
34
0,2
1,5
633
Japan

……………….

Wereldg)

………….
66.700
18.540
78
100,0
100,0
26

a) Excl. trams, trolley-bussen, speciale en overheidsvoertuigen, trailers en trac-
toren. b) Excl. de landen achter het IJzeren Gordijn. c) tn het aantal vrachtauto’s
zijn speciale en niet-militaire overheidsvoertuigen begrepen. d) lncl. speciale voer-
tuigen. e)
mcl.
overheidsvoertuigen. f) Excl. China. g) Excl. onder ben fgenoemde
landen,

INHOUD

Blz.

Blz.

Het wereldautopark
…………………….
419

Internationale notities:

Conjunctuur- en structuurpolitiek,
do’or Dr. Y. E.

Dollarliberalisatie en convertibiliteit,
door Drs.
Andriessen, met een naschrift van Prof Dr. H.

E. D. J. Kruijtbosch
…………………
429
J. Witteveen
…………………………
421

De Europese integratie,
dooi’ Drs. F. Kupers

424

De voorstellen van de Finse Planraad ten aanzien

van enige belangrijke bedrijfstakken,
door Drs.

R. J. P. van Glinstra Bleeker
4
……………
427

Deflatie plus devaluatie?,
door Dr.- W. L. Va’lk
431

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet
434

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in maart
1956, door Dr. L. Delmotte
……………..
434

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.


COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

itU LE,UIS&t.L,fl1

JJLDfl.I1JI,JI)M

420

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei1956

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Dr. J. E. ANDRIESSEN, Conjunctuur- en structuur-

politiek, met een naschrift van Prof Dr. H. J.

Witteveen.

Schr. geeft in artikel een antwoord op de door Prof.

Witteveen naar voren gebrachte opvattingen over de

belastingvrije conjunctuurreserves in het kader van de

conjuncturele en structurele ontwikkeling. Hij neemt
t.a.v. de vraag of zich in ons -rand een infiatoire be-

weging voordoet een gematigder standpunt in dan Prof.

Witteveen. Voor een hoogconjunctuur als deze is er de
keus tussen twee econ6misch-politieke reactievormen:

?f men begint in een vrij vroeg stadium de expansie

binnen zekere grenzen te houden, ôf men gaat de onver-

antwoorde kosten- en prijsstijgingen tegen. Daar de

structurele ontwikkeling van ons land niet gebaat is

met de eerste mogelijkheid voelt schr. meer voor prijs-

stabilisatiepolitiek. Zijn bezwaren richten zich tegen

de door Prof. Witteveen verlangde combinatie van

belastingvrije conjunctuurreserves en opschorting van

de investeringsaftrek. Zulks niet alleen omdat het inte-

graal verdwijnen van de investeringsaftrek een aantasting

van de basis der structuurpolitiek betekent, maar ook
omdat het psychologisch niet vefantwoord is de con-

junctuurpolitieke slagen steeds in dezelfde hoek uit te

delen. Bij analyse van de na-oorlogse cnjunctuur-

beweging krijgt men de indruk van een voortdurende

ontwikkelingsgang die niet wordt gekenmerkt door een

onevenwichtige groei van het produktie-apparaat. Er is

dan ook geen reden aanwezig de door de huidige con-

junctuur begunstigde investeringsdrang argwanend gade

te slaan. Prof. Witteveen merkt in zijn naschrift o.a. op,

dat het in elk geval aangewezen blijft, naast de in-

vesteringsaftrek de alternatieve mogelijkheid tot het

vormen van belastingvrije conjunctuurreserves te openen.

In de huidige situatie is het op zijn minst gewenst de

door investeringsaftrek gegeven onnatuurlij ke prikkel

tot het versnellen der investeringsbeslissingen door een

overeenkomstige prikkel tot uitstel dezer beslissingen

te neutraliseren.

Drs’ F. KUPERS, De Europese integratie.

Schr. geeft allereerst een korte weergave van de voor-

geschiedenis van het zojuist gepubliceerde rapport over

een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke

Europese organisatie voor atoomenergie. Na nog met

een enkel cijfer het belang van he
b
t Europa der Schuman-
landen te hebben aangeduid, geeft hij een globale schets

van de opzet van een gemeenschappelijke markt. Ter

bereiking van het uiteindelijke doel van een Europese

integratie, het herwinnen door Europa van een deel van

zijn vroeger zo invloedrijke positie, is
in
de eerste plaats

een economische expansie nodig, die, doordat niet meer

produktiekrachten beschikbaar zijn, o.a. kan worden

bewerkstelligd door een betere arbeidsverdeling: Behalve

de vraagstukken, verbondeü aan het wegnemen van be-

lemmeringen en het gelijk maken van ieders kansen in
de economische wedloop, vraagt de positieve taak van

de gemeenschap, de stimulering van de expansie, de

aandacht. Er dient nl. een klimaat te worden geschapen,
waarin vrij verkeer van personen en kapitaal het meeste

baat kan afwerpen. Daar lang niet alles er zich toe leent

bij verdrag te worden afgesproken, moet de uitvoering van

het beleid worden opgedragen aan een orgaan, in het

râpport-Spaak , ,Europese Commissie” genoemd.

Drs. R. J. P. VAN GLINSTRA BLEEKER, De voorstel/en

van de Finse Pianraad ten aanzien van enige belang-

rijke bedrijfstakken.

In dit artikel gaat de schrijver nader in op de voor-

stellen van de Finse Planratd, vervat in het plan op lange

termijn. Voor de landbouw wordt gestreefd naar ver-
hoging van de totale produktie en bevordering van de
efficiency daarvan. De opslagcapaciteit van graan en

krachtvoeder dient te worden uitgebréid. Voor de bos-

bouw wordt o.a. heraanplant aanbevolen en uitbreiding

van het wegen- en spoorwegnet. Voor de industrie wbrdt

o.a. voorgesteld bevordering van het geologisch onder

zoek en van de research. De financiering dient te berusten

op het particuliere initiatief, met toekenning van be-

lastingfaciliteiten aan nieuwe industrieën. De bouw van

waterkrachtcentrales dient te worden voortgezet. Een

stelsel van invoerrechten naar de waarde wordt voor-

bereid, waarin zo nodig beschermende tarieven voor de

jonge industrieën moeten worden opgenomen. Ter be-

strijding van de woningnood zullen jaarlijks 15.000

woningen gebouwd moeten worden. De schrijver acht

het voornaamste bezwaar van dit plan, dat het onvol-
doende gekwantificeerd is. Het programma moet dan

ook worden gezien als een bruikbare inventarisatie van

economisch-politieke wenselij kheden.

– SOMMAIRË –

Dr. J. E. ANDRIESSEN, Politique de conjoncture et

politique de structure, avec un épilogue du Prof Dr.

H. J. Witteveen.

Cet article constitue une suite â la discussion sur les

réserves de conjoncture exemptes d’impôt. L’auteur

estime qu’â l’actuelle phase de la conjoncture un freinage

des investissements est encore trop en contradiction avec

les exigences de la politique de structure qu’il y a lieu de

suivre en Hollande. 11 est pour une politique de stabili-

sation de prix comme alternative de mesures pour

freiner les investissements. Dans son épilogue le Prof.

Witteveen argtîmente e.a. que dans la situation actuelle,

dans laquelle menace se produire une tension entre les

moyens et la tendance â investir, il est pour le moins

désiré de neutraliser le stimulant donné par la déduction

pour investissements â accélérer les décisions d’investir

par un stimulant A remettre ces décisions.

Drs. F. KUPERS, L’intégration européenne.

Dans cet article l’auteur décrit la genèse et le dessein

du marché commun. Partant de la C.E.C.A. on essaye

d’arriver par le canal de la conférence de Messine
t
une

solution progressive du problème de l’unification euro-

péenne.

Drs. R. J. P. VAN GLINSTRA BLEEKER, Les propositions

du Conseil Pianiste finlandais concernant quelques

importantes branches d’industrie.
Pour l’agriculture le. Conseil Planiste finlandais propose

e.a.: un accrdissement ‘de la production et de la produc-

tivité et en outre une extension des bâtiments pour le

stockage de céréales. 11 y-a lieu de soutenir de nom-

breuses façons l’industrialisation, e.a. par des facilités
fiscales. Afin de supprimer la crise du logement, ii est

recommandé de construire 15.000 logements par an.

9 mei
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

421

Conjunctuur- en structuurpolitiek

Het dilemma.

In een artikel in ,,E.-S.B.” van 11 april ji. heeft Prof.

Witteveen zijn al eerder duidelijk gemaakte opvattingen

over de belastingvrije conjunctuurreserve
1)
geprojecteerd

tegen de achtergrond van de voor ons land noodzakelijke

structurele ontwikkeling. Ofschoon zijn denkbeelden

daarmee meer reliëf hebben gekregen, zijn mijn be-

zwaren
2)
toch niet geheel overwonnen — vandaar dit

wederwoord. Op de voorgrond zou ik hier willen stellen

dat de belastingvrije conjunctuurreserve, vooral wanneer
zij gepast wordt in het ruimere kader dat Witteveen voor

ogen staat, ook naar mijn inzicht een op zichzelf logische

aanvulling kan vormen van de nu al weer conventioneel
geworden Keynesiaanse conjunctuurpolitiek. Maar con-

junctuurpolitiek sec wordt alleen in de leerboeken be-

dreven; in de lvende praktijk dient steeds met een com-

plex van overwegingen rekening te worden gehouden,

waarvan sonimige wellicht strijdig zijn met de zuiver

conjuncturele wenselijkheden.

De huidige hoogconjunctuur stelt ons voor en zodanig

dilemma: tot op zekere hoogte komt de stcturele eis

van, een hoog investeringsniveau in botsing met de con-

junctuurpolitieke noodzakelijkheid van een gestabili-

seerd bes tedingspeil. Ook Witteveen ziet hier de bekende

narigheid van een Scylla en Charybdis: aan de ene kant

het met recht veelkoppige monster van een zowel kwan-

titatief als kwalitatief tekortschietende industriële o util-
lage en aan de andere kant de infiationaire draaikolk. Ja,

zelfs moet erkend worden, dat hij deze moeilijkheden

reeds ontwaarde toen zijn economische gezellen zich

nog maar nauwelijks hersteld hadden van de bekommer-

nissen der doorstane ,,Trojaanse” borlog
3).

De hantering van deze wat versleten beeldspraak heeft

dit nut, dat ze de betekenis van de aan de orde zijnde

meningsverschillen duidelijk doet uitkomen. Om haar

nog even voort te zetten: naar mijn mening zijn we nog

niet zo dicht bij de gevarenzone gekomen, dat er geen

tijd meer zou zijn voor een zekere bezinning op de ver-

dere koersbepaling. Bij Witteveen daarentegen is de

watervrees gedurende de jarenlange tocht steeds meer

toegenomen; hij staart dan ook ,gebiologeerd naar de

gevaarlijke inflatiedraaikolk, die hij heel dichtbij waant,

en zijn angst voor de Scyllacycloop opzij zettende be-

pleit hij thans een flinke omzwaai van het roer. Want de

instelling van een belastingvrije conjunctuurreserve ge-
paard gaande met een opschorting van de investe’-ings-

aftrek moet onder de huidige omstandigheden toch wel

als een vrij radicale koerswijziging worden aangemerkt.

Is er inflatie?
Is het infiatiegevaar op dit moment dan werkelijk zo

bijzonder groot? Ja, zegt Witteveen, het is ernstig, want

ik zie van jaar tot jaar een aanwas van de geldstroom — of

om het in de wat gedegener termen van
D. H.
Robërtson

te zeggen: de bestedingen gaan het verdiende inkomen

voortdurend te boven — en dan spreek ik van een ,,full-

dress” inflatie. Zonder hier nu te willen ingaan op de

omschrijving van het begrip inflatie – daar is immers in

‘) zie: ,,De belastingvrije conjunctuurreserve voor het bedrijfsleven” door
Prof. Dr. H. J. Witteveen in ,,E.-S.B.” van 22 februari 1956.
1)
Zie: ,,Nogmaals de belastingvrije conjunctuurreserve” in ,,E.-S.B.” van
4 april 1956.
‘) Zie: ,,Het vraagstuk van de kapitaalschaarste in Nederland”, pre-advies
1950 van Prof. Dr. H. J. Witteveen voor de Vereeniging voor Staathuïshoudkunde.

dit blad al eens uitvoerig over gediscussieerd — zou ik

hier slechts willen constateren, dat belangrijker dan de

definiëring van inflatie de kwestie is of een bepaalde

economie werkelijk ernstig laboreert aan bestedingen,

die boven het produktieplafond uitgaan. Ook hier geldt

dus het ,,aan de vruchten kent men de boom” en zolang

het met die vruchten nog wel meevalt moet men zeker

niet de bijl in de volste takken zetten.

Vooral ook omdat de produktie-uitbreiding tot dusver

maar weinig bij de uitgavenvermeerdering is achterge-

bleven, is er te onzent stellig nog geen reden voor een

paniekstemming. ‘Zo steeg in
1955
de produktie met 6 pCt.,

waartegenover een bestedingstoeneming van 8 tot 9 pCt.

stond; ook 1954 liet een soortgelijk beeld zien. Let wel,

het gaat hier om de vermeerdering van de
totale
be-

stedingen — dus ook die van buitenlandse oorsprong.
Wat Witteveen min of meer suggereert, ni. dat de bin-

nenlandse bestedingen misschien wel binnen de perken

van de produktiecapaciteit zijn gebleven (hij moet dit

wel erkennen in verband met het nog altijd aanwezige

betalingsbalansoverschot) maar dat vooral infiatoire

impulsen uit het buitenland het deden, is dan ook niet

juist en geldt zeker niet voor
1955.
Trouwens dit laatste

zou zijn standpunt beslist niet versterken, want bij oVer-
-wegende infiatoire impulsen van buitenaf valt er aan af-

remmingswerk niet te beginnen, gezien de dan te verwach-

ten vervanging van de binnenlandse door een buitenlandse

vraag.

Een en ander doet ons oordeel over de actuele conjunc-
turele situatie wat gematigder uitvallen dan bij Witteveen

het geval is. Zonder twijfel wordt er aan het even-

wicht tussen geld- en goederenstroom getrokke.n, ook

zijn er tekortën op de arbeidsmarkt en de op handen

zijnde loohbeweging maant tot voorzichtigheid — maar
dit betekent toch niet dat er geen tijd meer zou zijn voor

een zorgvuldige afstemming van eventuele bestedings-

verminderende maatregelen op de eisen van structuur

en conjunctuur.

Conjunctuur en structuur.

Wordt vanuit deze gesteldheid het probleem struc-

tuur en conjunctuur benaderd dan komen de zaken wat

anders te liggen dan in de door Witteveen gegeven voor

stelling daarvan. Een hoogconjunctuur als de huidige

laat in het’ algemeen de keuze open tussen een tweetal
economisch-politieke reactievormen. Of men begint al
in een vrij vroeg stadium de expansie door restrictieve

maatregelen binnen zekere grenzen te houden, ôf wel men

ontneemt aan de min of meer onvermijdelijke spanningen

hun nadelige gevolgen door het tegengaan van onver-

antwoorde kosten- en prijsstijgingen.

Het behoeft weinig betoog, dat de eerstgenoemde

wijze van handelen zijn bezwaren heeft. Bij een restric-

tieve politiek is het immers welhaast onontkoombaar,

dat men naast de schadelijke uitwassen van de expansie

ook de nog aanvaardbare groei van investeringen en

consumptie-uitgaven treft, waarmeé men zich .dan zowel
in het heden als in de toekomst een nog mogelijke en ook

nog wenselijke welvaartsvermeerdering zal ontzeggen.

Daaraan moet dan nog worden toegevoegd, dat de struc-

turele ontwikkeling van onze economie een zeer krachtige

expansie van het produktie-apparaat vereist en juist

422

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei1956

wanneer de realisatie van’ deze doelstelling binnen het
bereik geraakt
zou
men het mes mdeten zetten in de

investeringen.

Ligt het dan
,
ok niet veel meer voor de hand het tweede

alternatief te -kiezen, nl. de prijsstabilisatiepolitiek?

Immers, deze politiek opent de mogelijkheid om met

behoud van de strüctureel gewenste expansie de daarmee

gepaard gaande spanningen binnen zekere grenzen te

houden. Ze oefent een tegendruk uit op de met een hoog

bestedingspeil samenhangende neiging tot prijsstijging op
bepaalde deelmarkten en vormt er tegelijkertijd-een waar-

borg voor, dat onze concurrentiepositie op de internatio-

nale markten niet wordt aangetast.

Kortom, in een economie die te kampen heeft met een

structurele kapitaalschaarste dient men de uiterste om-

zichtigheid te betrachten bij het belemmeren van de door

de conjunctuur begunstigde investeringsdrang en moet

men zich voorshands bepalen tot een, wat Witteveen

misschien zal noemen ,,kurieren am Symptom”, dat wil

hier zeggen een tegendruk op de prijzen. Dit kan een

zekere verstoring in de prijsstructuur ten gevolge hebben,

maar dit risico behoeft niet zo hoog te worden aangesla-

gen.

Een andere kwestie is, dat ten aanzien van de beide

hierboven geschetste wegen natuurlijk niet het ,,entweder-

oder” geldt. Er kan een moment aanbreken waarop de

stabilisatiepolitiek onvermijdelijk een zekere steun be-
hoeft in de vorm van meer directe maatregelen, die ‘de

excessieve bestedingen afremmen;
Op
welk tijdstip men

dit het geval âcht hangt natuurlijk samen met de wijze,

waarop men de infiatoire -spanningen beoordeelt-en met

de nadruk .die men wil leggen op de structurele nood-

zakelijkheden. In beide opzichten valt er een waarderings-

verschil te constateren tussen de door Witteveen en de

door mij gekozen positie, wat uiteraard zijn gevolgen

heeft voor de concrete m’aatregelen die men voorstaat.

Conjunctuurdemping.

Echter neemt dit niet weg, dat er op het ogenblik wel

redenen zijn voor enige bestedingsbe’perking, vooral nu

een zo omvangrijke loonbeweging in het zicht is gekomen.

Maar moet men deze beperking nu vinden in een belasting-

vrije conjunctuurreserve annex opschorting van de in-

vesteringsaftrek? Tegen een belastingvrije conjunctuur-
reserve zonder meer behoeft nog niet zoveel bezwaar te

bestaan; het is immers een vrijblijvende zaak of men

daarop wil storten of niet en het voordeel van een bin-

ding van overtollige liquiditeiten’ mag op dit moment

niet te laag worden aangeslagen. Maar gegeven de in-

vesteringsaftrek mag men van de conjunctuurreserve

slechts dan een voldoende effect verwachten als ze ge-
paard gaat met, het opzij. stellen -van de bestaande in-
vesteringsprikkel. En mijn bezwaren .richten zich juist

tegen deze, ook door Witteveen verlangde combinatie

van belastingvrije conjunctuureserve en opschorting

van de investeringsaftrek. Zulks niet alleen omdat het

integraal verdwijnen van de investeringsaftrek – zelfs

al geschiedt dit maar tijdelijk – een aantasting van de

basis der structuurpolitiek ‘betekent, maar ook omdat

het psychologisch niet verantwoord is de conjunctuur-

politieke slagen steeds in dezelfde hoek uit te delen.

Immers, de versnelde inning der vennootschapsbelas-

ting, de temporisering der vervroegde afschrijving als-

mede de prijsstabilisatie betekenen evenzovele offers voor

het bedrijfsleven en daar zou dan nog een vrij ingrijpende

maatregel bijkomen. ingrijpend, want men beden.ke
dat

de investeringsaftrek steeds is voorgesteld als een per-

manente maatregel ter verlichting van de belastingdruk

voor de ond,ernemingen. Zulks blijkt duidelijk uit de

considerans van de wettelijke regeling der invésterings-

aftrek als ôok uit de Memorie van Toelichting, die

spreekt van ,,een stimulans van blijvende aard ter be-

vordering van uitbreiding en moderniséring der outil-

lage”.. Tegen een
integrale
opschorting van de investerings-

aftrek zou men van ondernemerszijde dan ook terecht

kunnen opponeren. Juist ook voor de wat zwakker staan-

de bedrijfstakken zou de daaruit voortvloeiende lasten

verzwaring ernstige hinderpalen in de weg kunnen stellen

voor de vanuit het oogpunt van produktiviteitsverbete-

ring zo noodzakelijke vernieuwing van het produktie-

apparaat.

Nu zal Witte-veen mij onmidcleffijk willen voorhouden,

dat ‘het zo anders had gekund, daarbij verwijzende naar

zijn eerdere pleidooien voor beperking der overheids-

uitgaven alsmede zijn kritiek pp de op een verkeerd tijd-

stip doorgevoerde belastingverlagingen. Inderdaad, hier

is zijn stem die van een roepende in de woestijn gebleven,

maar zijn huidige standpunt van ,,als dit niet heeft mogen

lukken dan maar de investeringen” blijft daarom niet

minder gevaarlijk. Zonder twijfel maken bepaalde be-

slissingen waarop niet kan worden teruggekomen de

keuze tussen de aanwendbare conjunctuurpolitieke mid-
delen beperkter, maar er blijven, ook buiten de sfeer van

verkrappende maatregelen op geld- en kapitaalmarkt,

toch nog altijd andere mogelijkheden open, zoals bijv.
de nu op handen zijnde inperking van het af betalings-

wezen, voorts het door middel van preniiestelsels be-

vorderen van he’Fsparén en vervolgens het heffen van

speciale belastingen op zekere bestedingsvormen. In een

dergelijke reeks van’maatregelen zou wellicht qok nog

een
partiële
opschorting van de investeringsaftrek passen,

die zich met name richt op niet-essentiële investeringen,

zoals bouwwerken, kantoorinv6ntarissen, auto’s e.d.

De ‘betekenis van een hoogconjunctuur.

Tenslotte nog ‘de kwestie van de invloed,van Witteveens

proposities op de kwaliteit der investeringen. Er zij

toegegeven dat hij in zijn partij nog weer een zet dieper

heeft gedacht, maar daarbij heeft hij zich geheel gehouden

aan de toch wel wat verouderde overinvesteringsvariant.

Immers, zijn voorstelling van zaken ‘is deze, dat met
de vdortzetting van de hausse de kwaliteit van de in-

vesteringen geleidelijk zal verslechteren. Zijn het aan-

vankelijk vooral de autonome investeringen die het con-

junctuurbeeld beheersen, successieveljk geraken deze

op de achtergrond door de groei der geïnduceerde in-

vesteringen en tenslotte nemen deze voor een gedeelte

nog weer het karakter aan van ,,Fehlinvestierungen”.

Er ontstaan zodoende discrepanties in de opbouw van

de produktiestructuur en deze kunnen mede de oorzaak

zijn van ‘een conjunctuuromslag, die de inzet vormt van

een pijnlijk aanpassingsprocés. In deze gedachtengang
past dan voorts nog een causale relatie tussen hoog- en

laagconjunctuur in diè -zin, dat de opgaande fase de

ontstaansoorzaken in zich zou hebben van de tomende
,

depressie. Dit zou dap betekenen, dat naarmate men de

expansieve welvaartsvermeerdering in de hausse vrijer

haar beloop laat, de komende depressie ernstiger vormen

moet aannemen.

In het midden latende of bepaalde conjunctuurcyci

in het verleden wellicht volgens dit patroon zijn verlopen,
krijgt men bij een analyse van de na-oorlogse conjunctuur

toch een andere indruk, nl. die van een voortdurende

ontwikkelingsgang, die nu eens versneld dan weer ver-

9 mei
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

423

traaga gaat maar aie tocn met

wordt gekenmerkt door een on-

evenwichtige groei van het pro-
duktie-apparaat. Op de oorzaken
van dit conjunctuurbeeld behoeft

niet te worden ingegaan om te

kunnen constateren, dat een gun-

stige conjunctuur met volledige

werkgelegenheid meer en meer

het karakter heeft aangenomen

van een normale, een gezonde

toestand, die allerminst de kiemèn

van een komende depressie be-

hoeft te voeden. Tegen deze ach-

tergrond heeft de houding van

,,als op deze hoge golf maar

niet een even diep dal volgt”

iets krampachtigs gekregen. Een

keerpunt zal
5
er zeker nog wel

weer eens komen, maar de ma-

gere jaren behoeft men daarom

nog niet te beschouwen als het

tijdsbestek waarin de in de vette

jaren Eemaakte fouten moeten

Introducing

of BRITAIN

BARRATTS, een der meest hoogstaande Engelse

merken voor
herenschoenett

BARRATTS, een begrip voor standing en distinctie,

“just right” voor een gentleman.

W

BARRATT’s

exclusief bij:

€2″

’11

BATA INTERNATIONAL

Kalverstraat 110•112 Amsterdam

‘worden, goedgemaakt. Kortom,

in de vernieuwde. opvatting over de conjunctuur-

beweging zijn niet alleen de contouren van de aepressie

veranderd, waardoor een defaitisme ten aanzien van de

conjunctuurpolitieke middelen ter bestrijding daarvan

niet langer gerechtvaardigd is, doch past ook een andere
visie op de hausse, die niet langer doortrokken moet zijn

van de vrees voor een onevenwichtig groeiproces.

Dit alles toepassende op de situatie van hier en nu

is er geen reden aanwezig vooral de door de conjunctuur

begunstigde investeringsdrang argwanend gade te slaan.

Natuurlijk wordt wel eens een verkeerde investeringsweg

ingeslagen, maar dat ligt doorgaans niet aan de hoog-

conjunctuur doch aan het feit, dat ook de beste onder-

nemer in zijn schattingen kan falen. Ontkend moet dan

ook worden, dat de afgelopen jaren een successievelijke

(Advertentie I.M.)

achteruitgang van de kwaliteit der investeringen te zien

zouden hebben gegeven. Trouwens, zelfs vanuit dit

– verkeerde – gezichtspunt redenerende, zou een
globale

investeringsbeperkende ingreep, zoals Witteveen die

bepleit, toch nog niet eens bij machte zijn de ,,Fehl-

investierungen” eruit te sorteren. Zou dus de tijd rijp

worden voor enige beteugeling van de expansiedrang

– en de reeds gesignaleerde spanningen hebben dit

rjpingsproces de laatste tijd stellig versneld – dan is er

toch nog geen aanleiding voor om juist de investeringen

aan te grijpen. Op hun plaats zijn dan veeleer maatregelen

van beperkte allure en met een enigszins genuanceerd

karakter, die de structuurpolitiek zo min mogelijk

schade berokkenen.

‘s-Oravenhage.

DR. J. E. ANDRIESSEN.

NASCHRIFT

Het komt mij voor, dat zich in de discussie met de

heer Andriessen een zek’ere overeenstemming begint

af te tekenen. In principe erkent Andriessen de meritës

van een belastingvrije conjunctuurreserve. Het bezwaar

van een ongunstige uitwerking op de kwaliteit van de

investeringen laat hij vallen. Hij stelt alleen nog, dat de

conjunctuurreserve niet bij machte zou zijn ,,Fehl-

investierungen” ,,eriit te sorteren”. Dat zou inderdaad

al te mooi zijn! En dit is mijn betoog ook niet geweest.

Er blijft dan vooral over een zeker accentverschil

t.a.v. de opportuniteit om in de huidige situatie op korte

termijn tot een koerswijziging in de politiek met betrek-

king tot de investeringen te komen. Andriessen suggereert,

dat ik ,,gebiologeerd” zou zijn door de ,,gevaarlijke

infiatiedraaikolk”; hij toont zich over de conjuncturele

situatie weinig ongerust. Loopt hij daarbij zelf echter

niet het gevaar zich te gemakkelijk in slaap te laten sussen

door de gladde – en daardoor schijnbaar rustige –

oppervlakte van het water? Een draaikolk laat zich niet

altijd zo gemakkelijk onderkennen; men moet daarom

m.i. scherp toezien, hetgeen geenszins behoeft in te hou-

den, dat men zich laat ,,biologeren”. Onevenwichtig-

heden in de produktiestructuur ziet men zelden van te

voren aankomen; wanneer dit wel het geval was, zouden

zij immers niet ontstaan. Daarom moeten wij waakzaam

blijven en de conjunctuurpolitiek baseren op de m.i.

zeer juiste waarschuwing in het pas verschenen jaarverslag

van De Nederlandsche Bank: ,,Mag het jaar
1955,
op

zichzelf beschouwd, als een jaar van ongekende en zeer

werkelijke voorspoed gelden, dit neemt niet weg, dat

gedurende dat jaar, nationaal zowel als internationaal,
spanningen werden opgebouwd, welker ontlading wel

degelijk tot verstoringen in de toekomst zou kunnen

leiden. Elke conjuncturele hausse draagt het gevaar in

zich de kiemen te leggen voor een komende terugslag”
1)._

Voor zover ook Andriessen de wenselijkheid van eeh

zekere bestedingsbeperking erkent, heeft hij nu echter

nog een tweede argument: er zijn al verschillende maat-

regelen ten koste van de investeringen genomen: de ver-

vroegde inning van de vennootschapsbelasting, de tem-

porisering van de vervroegde afschrjving en – last

but not least – de prijsstabilisatie tegenover een belang-

rijke loonstijging. Men zou daarom de conjunctuur-

politieke slag niet nogmaals , ,in dezelfde hoek” moetçn

uitdelen. Deze stelling is op zichzeW begrijpelijk; al moet

men wel bedenken, dat de stijging van de netto-investerin-

gen in vaste activa van bedrijven die van alle andere

1)
Jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1955, blz. 14.

424

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei 1956

onderdelen der nationale bestedingen
verre
heeft ovèr-

troffen
2).
Het gevaarlijke is echter, dat al deze maat-

regelen de investeringsbeperking vooral willen bereiken

door een beperking van de
liquiditeit,
van de
financiële

middelen,
waarover het bedrijfsleven beschikt. Wanneer

men daarentegen de
neiging tot investeren
door de in-

vesteringsaftrek extra blijft stimuleren, kunnen sterke

spanningen op de geld- en kapitaalmafkt worden op-

gewekt, hetgeen uit conjunctureel oogpunt niet ongevaar-
lijk is
3).
Het is juist in dit opzicht, dat een conjunctuur-

politiek, die haar heil vooral zoekt in prjsstabilisatie,
tekortschiet. Deze politiek laat de spanningen voort-

bestaan en lost ze niet op.

Uit de discussie met Andriessen volgt daarom mi.

één conclusie, waarover wij het naar ik hoop eens zullen

kunnen zijn. Ook indien men met Andriessen geen

krachtige rem op de investeringen zou wensen en de

investeringsaftrek — mede op grond van wat men het

bedrijfsleven in uitzicht heeft gesteld – zou willen hand-

haven, blijft het in elk geval aangewezen, om naast de


investeringsaftrek de alternatieve mogelijkheid tot het

vormen van belastingvrije conjunctuurreserves te openen.

) Volgens tabel 10 op blz. 35 van het jaarverslag 1955 was de stijging van de
netto-investeringen in vaste activa in 1954 en 1955 resp. 39 en 24 pCt. tegenover
9 en 7 pCt. voor het verbruik en 8 en 12 pCt. voor de overheidsbestedingen.
) Voor een conjunctuurtheoretische behandeling van deze gevaren moge ik nogmaals verwijzen naar Crisis der Conjunctuurpolitiek”, blz. 8 cv.

Deze mogelijkheid gaf ik in mijn artikel aan voor een

ongeveer evenwichtige situatie. Ik meen, dat men de

huidige situatie aldus te gunstig beoordeelt. Maar ieder

zal moeten erkennen, dat het in de hierboven geschetste

situatie, waarin een spanning dreigt te ontstaan tussen

de middelen
en de
neiging
tot investeren
op zijn minst
ge-

wenst is om. de door de investeringsaftrek gegeven

onnatuurlijke prikkel tot het versnellen van de inves-

teringsbeslissingen door een overeenkomstige prikkel

tot uitstel dezer beslissingen te
neutraliseren. Op
die wijze

behoudt men de structurele stimulans tot investeren ten

volle, zonder dat de ,,timing” op conjunctureel onge-

wenste wijze wordt beïnvloed
4).
Wanneer men daarbij
tegelijk tot de door Andriessen gesuggereerde partiële
opschorting van de investeringsaftrek zou komen, zou

stellig een nuttige stap tot, beheersing van de huidige

hoogconjunctuur zijn gezet. Bovendien zou dan een

conjunctuurpolitiek
instrument
zijn geschapen, dat zijn

waarde behoudt, en bij latere wijzigingen in de con-

juncturele situatie gemakkelijk te manipuleren is.

Rotterdam.

Prof. Dr. H. J. WITTEVEEN.

‘) Ik wees er al op, dat hierin ook geen onaanvaardbare opeenstapeling van
faciliteiten te zien valt (,,E.-S.B.” van 11 april 1956, blz. 298, noot 3). Andriessen
merkt op, dat men ,,vars de conjunctuurreserve slechts dan een voldoende effect (mag) verwachten als ze gepaard gaat met het opzij atellep van de bestaande in-
veateringaprikkel.” Deze uitspraak is in het kader van Andrieasens betoog niet
duidelijk. Andriessen meent immers juist, dat een krachtiger rem op de investeringen
niet mag worden toegepast?

De Europese integratie

Het zojuist gepubliceerde rapport over een gemeen-

schappelijke markt en een gemeenschappelijke Europese

Organisatie voor atoomenergie, opgesteld door een com-

missie van deskundigen onder leiding van de Belgische
Minister van Buitenlandse Zaken, Spaak, sluit een fase

af in het streven naar Europese integratie.

In dit artikel zullen wij, na een korte weergave van de

voorgeschiedenis, een globale schets geven van de opzet

van een gemeenschappelijke markt. Voor diegenen onder

de. lezers, die een uitgbreidere informatie wensen, zal’

in een volgend artikel meer in onderdelen op het rapport-

Spaak, voör zover het betreft de gemeenschappelijke

markt, worden ingegaan. Euratom blijve bij dit alles, als

vallende buiten de opzet van deze artikelen, onbesproken.

– Voorgeschiedenis.

Met de ondertekening op 18 april 1951 van het Verdrag

tot oprichting van een Europese Gemeenschap voor

Kolen en Staal (E.G.K.S.) werd een geheel nieuwe stap
gezet op de weg naar de Europese eenwording, doordat

de zes deelnemende_landen daarbij afstand deden van

een deel van hiin nationale souvereiniteit. Behalve uit

economische motieven moet men het tot stand komen

van liet E.G.K.S.-verdrag vooral ook verklaren uit

politieke overwegingen. Het is een poging om de Frans-

Duitse tegenstelling te overbruggen door de zwa,re in-

dustrie van beide landen in een gemeenschap onder te

brengen.

Gaf dc wederopleving van de Duitse zware industrie

de Fransen in mei 1950 aanleiding tot het voorstellen

van een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de

Duitse herbewapening, waarvan de wenselijkheid in sep-

tember 1950 door de N.A.V.O.-conferentje in-New-York

werd erkend, gaf Frankrijk het idee in, om de legers in

een gemeenschap samen te brengen. Dit werd belichaamd

in het voorstel tot oprichting van een Europese Defensie

Gemeenschap. Een daartoe strekkend verdrag werd in

mei
1952
in Parijs namens de zes Regeringen ondertekend.

Artikel 38 van dit verdrag stelde de noodzaak van het

scheppen van een politieke gemeenschap tussen de zes

landen. In september 1952 besloten de Ministers van

Buitenlandse Zaken een parlementair orgaan te verzoeken

een ontwerpstatuut op te stellen voor een dergelijke

Europese politieke gemeenschap, waarbij rekening moest

worden gehqden met zekere richtlijnen.

De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken, Mr.

Beyen, vond in deze richtlijnen zijn gedachten weerge-

geven, dat een voortgaande
economische
integratie, een

onmisbare voorwaarde vormt voor een werkelijk levende

Europese gemeenschap. Het parlementaire ontwerp
.1),

dat binnen zes maanden werd.vervaardigd, werd op 10

maart 1953 aan de ‘Ministers overhandigd. Verschillende

regeringsconferenties – deels als studieconferenties aan-

geduid – hielden zich vervolgens met dit onderwerp

bezig. De verwerping van het E.D.G.-verdrag door het

Franse parlement op 30 augustus
1954
maakte echter

aan dit alles een einde.

De ervaring, welke werd opgedaan, en de rapporten,

welke werden geschreven, bleven echter hun waarde be-
houden en bij de nieuwe fase, die begon met de resolutie

van Messina van juni
1955,
kon hierop worden voortge-

bouwd.

Tijdens deze conferentie van Messina werd op Benelux-

voorstel besloten een conferentie van deskundigen bijeen

te roepen, die onder leiding van een ,,homme politique”

(deze rol viel aan Minister Spaak ten deel) het vraagstuk

van de Europese eenwording moest bestuderen. De reso-

lutie van Messina laat duidelijk uitkomen, dat deze een-

‘) Projetde traité portant Statut de la Communauté Européenne, Straataburg
1953.

9mei1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

425

wording in eerste instantie vanuit economisch gezichts-

punt moet worden bezien. Slechts door een economische

expansie kan Europa trachten een deel van zijn oudtijds’

zo belangrijke positie te herwinnen tussen het collectivis-

tische blok enerzijds, dat een derde van de wereidbevol-
king omvat en zijn produktie met 10 tot 15 pCt. per jaar

ziet groeien, en de Verenigde Staten anderzijds, waar op

vrijwel elk gebied de helft van de wereldproduktie is

geconcentreerd.

De zes delegaties van deskundigen, die sinds verleden

jaar augustus in Brussel hebben gewerkt aan de samen-
stelling van het rapport, stonden onder leidingvan resp.

de Belgische Secretaris-Generaal van Economische Zaken

Snoy, de Duitse Ambassadeur in Brussel Ophüls, het

Franse parlementslid Gaillard, het Italiaanse parlements-

lid Benvenuti en de Luxemburgse Ambassadeur Schaus,

terwijl tenslotte de Nederlandse delegatie geleid werd

door Prof. Verrijn Stuart.

Besloten werd hun rapport te publiceren en daarmede

is voor het eerst het resultaat van een lange periode van

studie in regeringsverband in de openbaarheid gekomen.

Ter vermijding van misverstand zij echter nog opgemerkt,

dat dit rapport de Regeringen, niet bindt, terwijl het even-

min op alle puten door elk der bovengenoemde experts

wordt onderschreven. Het rapport is thans aan de Re-
•geringen aangeboden en deze zullen er zich op korte

termijn over gaan beraden.

Alvorens nu echter een schets van de gemeenschappe-

lijke markt te geven, is het wellicht interessant met een

enkel cijfer het belang van het Europa van de Zes aan t

duiden.

De Zes in cijfers.

Het Schuman-gebied heeft bij een bevolking van rond

160 mln, een bruto nationaal produkt van een 110 mrd.

dollar. Ter vergelijking diene, dat in de Verenigde Staten

van Amerika, met hetzelfde bevolkingsaantal, het bruto

nationaal produkt drie maal zove,el bedraagt, al valt te

bedenken dat een omrekening tegen de officiële koersen,

zoals hier is geschied, voor Europa nieteen geheel billijk

beeld geeft.

Het open karakter van het gebied komt duidelijk tot

uiting als wij de invoerquote van Amerika, die ongeveer

3 pCt. bedraagt, stellen naast de 15 pCt. van het gebied

van de Zes. Toch is deze gezamenlijke invoerquote veelal

lager dan die van de afzonderlijke landen. Dit geldt in

het bijzonder voor Nederland met zijn quote van
45
pCt.

Daardoor kan het geheel een mindere gevoeligheid ver-

tonen voor verstorende invloeden van buiténaf dan bij

de samenstellende delen thans nog het geval is.

Enig idee van het exportbelang van Nederland bij

het te integreren gebied krijgt men als men ziet dat 37 pCt.

van onze uitvoer hier naar toe gaat. Houdt men echter

voor ogen dat onze uitvoer naar België reeds nagenoeg

geen belemmeringen meer ondervindt en dat dit 15pCt.
van onze export betreft, dan zullen wij, naar de huidige

verhoudingen gemeten, voor 22 pCt. van onze uitvoer

de bestaande belemmeringen zien opgeheven. Dit is dus

maar een betrekkelijk gering deel.

Schets van een gemeenschappelijke ma,’kt.

Als uiteindelijk doel van een Europese integratie wordt,

zoals wij reeds zagen, gesteld dat Europa moet trachten
een deel van zijn vroeger zo invloedrijke positie te her-

winnen. Daartoe dient het in de eerste plaats een econo-

mische expansie te bewerkstelligen en wel een expansie,

die veel groter is dan ook het jongste verleden te zien

heeft gegeven.

Dit zal niet mogelijk zijn door meer produktiekrachten

in te schakelen, want deze zijn niet meer beschikbaar
2).

De enige mogelijkheid is dus om met het bestaande meer

te produceren. Dit kan o.a. geschieden door een grotere

specialisatie, door een betere arbeidsverdeling. Nationaal

zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt, maar internatio-

naal liggen hier nog grote kansen.

Voor een dergelijke betere internationale arbeidsver-

deling is het nodig, dat de internationale concurrentie

zo vrij mogelijk kan werken, wâardoor de produktie daar

plaatsvindt, waar dit het goedkoopste kan geschieden.

Daartoe moeten enerzijds zo min mogelijk belemmeringen

in de weg worden gelegd aan het vrije verkeer van goede-

ren en diensten, anderzijds moeten ook de bewegingen

van de produktiefactoren kapitaal en arbeid zo vrij mo-

gelijk kunnen plaatsvinden binnen het gebied van de

gemeenschappelijke markt. Ook in de relaties met derde

landen moet een protectionistisch regime worden afge-

wezen, al zal de mate van vrijheid hier geringer zijn dan

tussen de partners van de gemeenschappelijke markt.

Het grote afzetgebied maakt het mogelijk om tot de

ontwikkeling van zeer grote bedrijven te komen, die

daardoor gebruik kunnen makén van goedkope produktie-

methoden aan het grootbedrijf vaak eigen. Nu was zulks

binnen nationale grenzen soms ook wel mogelijk, doch

dan leidde het vaak tot monopolies. Op een grote ge-

meenschappelijke markt is voor meerdere giganten plaats,

waardoor monopolies worden tegengegaan. Zoals het

rapport zo pregnant formuleert: ,,La force d’un vaste

marché, c’est de concilier la production de masse et

l’absence de monopole”. Dat er overigens aok dan nog
enige zorgen op dit punt blijven, leren ons wel de con-

currentieverhoudingen in de Verenigde Staten.

Een simpel afschaffen van de bestaande belemmeringen

zou evenwel in het huidige tijdsgewricht geen voldoende

oplossing kunnen bieden. De overheid bemoeit zich

immers in min of meer vergaande mate met het econo-

misch leven. Zo worden bepaalde bedrijven of bedrijfs-

takken gesteund door subsidies of belastingfaciliteiten,

door prijsregelingen, afzetgaranties en wat dies meer zij.

Daarnaast vindt het omgekeerde plaats, doordat bijv.

heffingen worden opgelegd. Het ligt.nu voor de hand,

dat als men bijv. de douanetarieven tussen de deelnemende

landen gaat afschaffen, het niet me’r mogelijk mag zijn,

dat een land de voorheen door een tarief beschermde

industrie thans door een subsidie zou gaan protegeren.

Om gelijke kansen voor ieder te scheppen moeten derge-
lijke regelingen dus worden afgeschaft dan wel gelijk ge-

maakt. Dit laatste geldt ook voor een deel van de natio-

nale wetgeving t.a.v. het concurrentieregime.

Men kan het ook zo zien. Indien in een aan de gemeen-

schappelijke markt deelnemend land een verandering

plaatsvindt in de arbeidsverdeling (uitbreiding of inkrim-

ping van een bedrijfstak) dan zal dit – gegeven het feit,

dat de landen in de gemeenschap in open verbinding met

elkaar staan – gewoonlijk een verandering noodzakelijk

maken in de arbeidsverdeling in andere deelnemende

landen. Dit is altijd een pijnlijk pmces. Voor zover de

verandering in het eerste land geen ,,kunstmatig” karakter
draagt, maar het gevolg is van bijv. verbeterde produktie-

methoden, kan men hiertegen geen bezwaar maken;

‘) Een uitzondering moet worden gemaakt voor Jtalië. Van de Ttaliaanse,.sverk-
lozen echter kan men stellen dat hun inschakeling op nationale basis tot dusver
zeer moeilijk is gebleken. Een Vrij personenverkeer en de gemeenschappelijke ont-
wikkeling van de achtergebleven gebieden in Europa kunnen hier de oplossing
brengen.

426

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 9iej 1956

integendeel, dat is immers de gehele opzet. Is de ver-

andering in de arbeidsverdeling in het eerste land evenwel

bçwerkstelligd door bijv. een overheidssubsidie, dan is

sprake van een voor de gemeenschap schadelijke een-

zijdige bevoordeling. Het zij terzijde opgemerkt, dat het

niet altijd gemakkelijk zal zijn de scheidingslijn te trekken

tussen wat als ,,kunstmatig” zal moeten worden afge-

wezen en wat als ,,natuurlijk” zal kunnen worden aan-

vaard. Nog moeilijker wellicht zal het zijn om tot een

voor alle landen aanvaardbaar concurrentieregime te

komen. Over de mate, waarin de oyerheid in de economie

dient in te grijpen, pleegt nu eenmaal zeer verschillend te

worden gedacht. Maar het beginsel is duidelijk: een be-

paalde sector in de economie mag niet worden voorge-

trokken.

Een enigszins analoge beschouwing geldt voor een

volkshuishouding als geheel. Langdurige en omvangrijke
overschotten op de betalingsbalans zouden betekenen dat

een land een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel

heeft t.o.v. de andere deelnemende landen. Ernstige be-

talingsbalanstekorten moeten evenzeer worden tegenge-
gaan omdat deze het voor een land al spoedig onmogelijk

zouden maken aan zijn verplichtingen tegenover de ge-

meenschap te voldoen. Anders gezegd: infiatoire en de-

flatoire haarden kunnen niet worden toegestaan.

Behalve het wegnemen van belemmeringen en het ge-
lijkmaken van ieders kansen in de economische wedloop

is er nog.een derde groep vraagstukken, die de aandacht

vraagt.

Dit betreft de positieve taak van de gemeenschap: de

stimulering van de expansie. De noodzakelijke verande-

ringen in de arbeidsverdeling ten behoeve van de grotere

welvaart moeten zich met zo min mogelijk schade vol-

trekken. Zo zal de gemeenschap hulp moeten bieden bij

de verplaatsing van de arbeid naar andere bedrijfstakken

en bij de omvorming van bedrijven. Verder zal men ge-
zamenlijk moeten overgaan tot de ontwikkeling van die
streken in de gemeenschap die tot dusver zijn achterge-

bleven. Aldus kan ook, een klimaat worden geschapen

waarin een Vrij verkeer van personen en kapitaal het

meeste baat kan afwerpen.
.-

Het spreekt vanzelf, dat zulke ingrijpende veranderin-

gen als hier worden voorgesteld niet van vandaag op

inorgen kunnen worden ingevoerd. Ruime overgangster-

mijnen moeten worden voorzien en gesteld wordt dan ook

dat voor de realisafie een periode van 12 â 15 jaar ‘nodig

zal zijn. Daarbij zal men niet de af te leggen weg nu

reeds nauwkeurig kunnen uitstippelen. Het is verstandig

gebruik te maken van de opgedane ervaring. De uiteinde-

lijke termijn waarin alles voltooid moet zijn dient echter

wel vast te staan opdat overheid en bedrijfsleven daarmede

bij hun beslissingen rekening kunnen houden. Een en

ander sluit natuurlijk niet uit, dat een land indien het in

moeilijkheden komt te verkeren onder zekere voorwaar-

den tijdelijk van zijn verplichtingen kan worden ontheven.

Hoe zal dit alles moeten worden uitgevoerd? Veel van

wat hierboven is beschreven gaat in tegen het directe

belang van bepaalde aan een gemeenschappelijke markt

deelnemende landen. Men zou dan ook niet ver komen

als men de uitvoering telkens zou overlaten aan door de

deelnemende staten unaniem te nemen beslissingen. Het

land welks belangen op korte termijn gezien nadelen

zouden ondervinden zou de totstandkoming kunnen ver-

hinderen van besluiten die in het belang zijn van de ge-

meenschap als geheel. Dus moeten de staten tevoren be-

paalde verplichtingen op zich nemen, bij verdrag. Dit

kan bijv. betreffen de vèrplichting om binnen een bepaald

tijdsverloop de onderlinge tarieven en contingenteringen

af te schaffen.

Lang niet alles echter leent er zich toe om vooruit

bij verdrag te worden afgesproken. Het betreft hier een

uiterst ingewikkelde materie en veel kan tevoren niet

worden overzien. Vaak zal het van de bijzondere omstan-

digheden op een bepaald moment afhangen welke be-

slissing moet worden genomen. Beslissingen tussen de

regeringen bij unanimiteit zouden ons echter zoals gezegd

niet ver brengen.

Moet de oplossing dan gevonden worden bij meerder-

heidsbeslissingen? Dat zou geen juiste uitweg uit de moei-

lijkheden geven. Daartoe moet men bedenken dat een

regering gekozen is om het
nationale
belang te behartigen.

Voor het eigen -parlement is deze regeri;g dan verant-
woording schuldig omtrent deze belangenbehartiging.

Van een lid van een dergelijke regering kan men niet ver-

wachten dat hij het
Europese
belang zal behartigen als

dat voor het ogenblik met het directe nationale belang in

strijd zou zijn. Hoe zou hij zich ook, indien hij in een

Europese raad van ministers overstemd zou worden, moe-

ten verantwoorden tegenover zijn parlement?
De oplossing is dat de uitvoering van het beleid wördt

opgedragen aan diegenen die al reeds dadeljk aange-
wezen worden om het
Europese
belang te behartigen.

Deze z1llen dan hiervoor verantwoording moeten afleggen

tegenover een Europees parlement. Een dergelijk orgaan

dat overeenkomt met de Hoge Autoriteit van de Europese

Gemeenschap voor Kolen en Staal wordt door het

rapport-Spaak van de neutrale benaming ,,Europese

Commissie” voorzien. Evenzeer erop duidend dat men

erop uit js geweest om gevoeligheden te sparen, is het

feit dat men het woord supranationaal vergeefs in het

rapport zal zoeken – maar de gehele opzet is er niet

minder supranationaal om.

Naast deze Europese Commissie is er plaats-voor een

Raad van Ministers omdat nog een groot aantal beleids-

kwesties voorbehouden blijft aan de nationale re-

geringen, kwesties die echter wel invloed hebben op het

wel en wee van de gemeenschappelijke markt. De daar-

voor nodige coördinatie geschiedt in de Raad van Minis-

ters. –

Tenslotte is voorzien in een klachtenprocedure voor

een Hof van Justitie.

In een volgend artikel zullen wij nagaan hoe deze

schets in het rapport-Spaak wordt geconcretiseerd.

‘s Gravenhage.

F. KUPERS.

friet papier en met ptastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad en koperdraadkabel. Staaldraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK’ DE

(Jngezonen 74ec2edèZinp)

De prjsverhouding tussen margarine eit boter dient

geregeld te worden door een accijns op margarine, waar-

door voorkomen wordt dat margarine de normale afzet

van boter nadelig beïnvloedt, en zodoende grotere uit-

– voer daarvan nodig maakt. De prjsverhouding tussen

vlees en eieren dient zodanig geregeld te worden, dat men,

met inachtneming van de opslagmogelijkheden in het

seizoen, kan rekenen op een evenwicht tussen de produk-

tie van en de binnenlandse vraag naar deze produkten.
De opslagcapaciteit van de Stapt voor graan dient te
worden uitgebreid tot 250 mln. kg (ca.’8 maanden ver-

bruik) en die voor krachtvoeder tot 30 mln. kg
(circa

40 pCt. van het jaarverbruik), een en ander teneinde door

middel van voorraadvorming onregelmatigheden in de
voorziening met deze produkten op te kunnen vangen.

De boshuishouding.

De vijf voorstellen welke gedaan worden ten aanzien

van de bosexploitatie beogen alle de produktie en produk-

tiviteit te verhogen. Maatregelen behoren te worden

genomen teneinde nog niet geëxploiteerde bossen in

afgelegen en andere streken in de produktieve sfeer te

betrekken. De werkzaamheden ten behoeve van de her-,

aanplant en de grondverbetering iiioeten worden uit-‘

gebreid, waarbij bijzondere aandacht besteed dient te

wprden aan de vraag hoe streken met een verminderde

voortbrenging produktief kunnen worden gemaakt en

hoe de voorwaarden voor een grotere kap kunnen worden

verbeterd. Een commissie heeft berekend dat ten be-


hoeve van de bosbouw 1.463 km spoorweg en
5.584
km

nieuwe wëgen dienen te worden
t
aangelegd; voor het

houttransport te water wordt een ontwikkelingsplan

uitgewerkt. Eventueel met behulp van maatregelen van

de Overheid dient enerzijds de arbeid in de boshuis-

houding efficiënter te wrden gemaakt (o.a. door mecha-

nisatie) en anderzijds meer evenwichtig over het jaar te

worden verdeeld.

4,

vw–

9
nei
1956

EcONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
427

De
voorstelfen van de Fihse Planraad
ten aanzien
van enige
belangrijke bedrijfstakken

De Finse Planraad heeft in zijn programma 69 eco-
homisch-politieke voorstellen gedaan, die betrekking

hebben op enkele belangrijke bedrijfstakken
1).
Kort,

doch niet volledig samengevat, komen deze op her

volgende neer.

De landbouw.

Voor deze bedrijfstak worden’in nogal bonte volgorde
26-voorstellen gedaan. In hoofdzaak kunnen deze in een
viertal groepen worden gerubriceerd, t.w. verhoging van

de inheemse landbouwproduktie, o.a. ter besparing van

deviezen, bevordering van een efficiënte produktie,

maatregelen ten aanzien van landbouwinkomens, prijzen
en subsidies alsmede ten slotte voorstellen aangaande de

gewensté opslagcapaciteit van de Staat voor bepaalde

landbouwprodukten.

Ter vergroting van de voorziening uit eigen produktie

‘ordt aanbevolen de produktie van broodgraan te doen

toenemen tot het niveau van de binnenlandse consumptie

en de, produktie van (eiwitrjk) krachtvoer uit te breiden.

Gezien de omstandigheid dat de prijs van de binneIandse

suiker ongeveer drie maal zo hoog is als van import-

suiker, wordt met gerechtaardigde aarzeling voor-

-gesteld de voortbrenging van suikerbieten met ruim

-50 pCt. uit te breiden, onder voorwaarde dat de kosten

van de suikerproduktie zodanig verlaagd kunnen worden,
dat deze niet te zeer afwijken van het internationale prijs-

niveau. Zolang onvoldoende ervaring is opgedaan met

de verwerking van plantaardige oliën tot margarine en de

inheemse kostprijs niet dichter het internationale rjs-

niveau is genaderd, dient de verbouw van oliehôudende.

gewassen maximaal in eenzelfde deel van het totale

binnenlandse verbruik te voorzien als in de jaren 1952-

1953. De afzet van geteelde bessen als grondstof voor de

industrie en voor export dient bevorderd te worden.

Ter verhoging van de efficiency van de produktie wordt

voorgesteld de invoer van kunstmest te vergemakkelijken

en de kalkvooriening van de bodem te stimuleren door

middel van een aanschaffings- en financieringsregeling.

Een onderzoek dient te worden ingesteld naar de merken

en typen landbouwtractoren en -machines die onder de

Finse omstandighedn het meest geschikt zijn. Research,
onderwijs en voorlichting met betrekking tot de mecha-
nisatie van de landbouw en het gemeenschappelijke ge-

bruik van landbouwmachines moeten meer effectief

worden gemaakt. Bijzondere aandacht is nodig voor de

mogelijkheid landbouwtractoren ook bij de bosexploitatie

aan te wenden. Een uitbreiding van de cultuurgrond kan
van overheidswege alleen gesteund worden in zodanige

gebieden, die werkelijk voor verbouw geschikt zijn en

dan alleen indien te kleine boerderijen meer levensvatbaar

kunnen worden gemaakt, of indien bosbouw vervangen

wordt door ontginning van voor landbouw geschikte

grond of indien de ontwikkeling van bepaalde gebieden

zulks vereist. Een commissie moet worden ingesteld om

het probleem van de landbouwkredietveflening te onder-

zoeken.

Voorgesteld wordt de berekeningswijze van het land-

bouwinkomen aldus te wijzigen, dat veranderingen in de

– – voor de voorstellen van meer algemene aard zie het artikel ,,Het Finse
programma voor economische politiek,op lange termijn” in ,,Economisch-Sta-
tistische Berichten” van 2 moi 1956.

landbouwproduktie daarbij ‘in aanmerking worden ge-

nomen; de produktiekostenver-laging, die, dank zij meer

intensieve en meer efficiënte voortbrenging wordt bereikt,

dient zodoende te worden aangewend ter verhoging van

het reële landbouwinkomen en ter verlaging van de

kosten van levensonderhoud. Het verdient aanbeveling
de voortbrenging van zuivelprodukten, vlees en -eieren

zodanig in te richten; dat .overheidssubsidies voor de
produktie ten behoeve van export worden vermeden.

Prijspolitieke subsidies dienen geleidelijk afgeschaft te

worden. Subsidies ter egalisatie van uiteenlopende

produktiekosten en ter bevordering van de landbouw-

produktie zijn noodzakelijk; men dient evenwel de

mogelijkheden aan te grijpen om de beschikbare middelen

effectiever aan te wenden, zodat deze meer dan tot dusver

de produktie, werkgelegenheid en rationalisatie in de

landbouw bevorderen alsmede het streven naar verlaging

van de kosten van levensonderhoud.

De industrie.

Ten aanzien vairde industrie wordèn 21 voorstellen
gedaan, die vrijwel alle op punten betrekking hebben,

die ook in ons land, in ht kader van de industrialisatie-

428

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei1956

politiek, aan de orde zijn geweest. Menige bekende klank

zal men dan ook in het onderstaande tegenkomen.

In één opzicht is de Finse industrie echter bevoorrecht,

doordat er nog belangrijke mogelijkheden zijn de pro-

duktie uit te breiden op de basis van eigen grondstoffen.

Aanbevolen wordt dat de Staat het geologisch onderzoek

sterker zal bevorderen en de algemene voorwaarden voor

de mijnbouw zal verbeteren. Een tienjarenprogramma

dient opgesteld te worden teneinde de gehele op de bossen

gebaseerde industrie verder uit te breiden. De taak van

de. Staat moet hierbij beperkt blijven tot het verbeteren

van de transportmogelijkheden en tot het ontwikkelen van

de produktie in de staatsbedrijven.

Meer steun dient te worden gegeven aan de weten-

schappelijke en technische research alsmede aan de werk-

zaamheden welke door rationalisatie en verhoging van

dé arbeidsproduktiviteit een verlaging van de produktie-

kosten beogen. De industrialisatiepelitiek dient bij voort-

during gebruik te maken van de mogelijkheden tot het

veelzijdiger maken van de industrie en tot verhoging van

de graad van’verdeling der produkten. De klemtoon dient

te worden gelegd op het verbeteren van de algemene voor-

waarden voor de industriële ontwikkeling (het ,,indus-

triële klimaat” dus).

De financiering dient te berusten op het particuliere

initiatief, de ontwikkeling op de Vrije kapitaalmarkt eii

de mogelijkheden van zelffinanciering. Onmiddellijk

dienen maatregelen te worden genomen teneinde de

belastingen op produktie-ondernemingen en particuliere

personen te verlagen. Ten behoeve van nieuwe industrieën

dient de fiscus grotere afschrijvingen dan normaal toe te

staan, alsook andere belastingfaciliteiten. Ter vaststelling

van de normale fiscale afschrijvingen dient men van zo-

danige vermogenswaarden uit te gaan, dat de jaarlijkse

afschrijvingen, ook wanneer de gedaalde waarde van het

geld in aanmerking wordt genomen, overeenkomen met
de normale slijtage van de vaste activa. Men dient na te

gaan welke belastingmaatregelen geëigend zijn om de

spreiding van aandelen onder het publiek en daarmede

de financiering van ondernemingen te bevorderen. Staats-

leningen en andere overheidsmaatregelen ten behoeve
van de oprichting van kleine industrieën op het platte-

land komen in aanmerking, indien verwacht mag worden

dat deze industrieën levensvatbaar en uit een werk-

gelegenheidsoogpunt gewenst zijn (bijv. wegens regionale

werkloosheid als gevolg van mechanisatie in, de land-

bouw). Obligaties met vaste of variabele rentevoeCwelke

industriële ondernemingen hebben geëmitteërd ter finan-
ciering van nieuwe, werkgelegenheidsbevorderende pro-
duktie of van een nieuwe industriële onderneming en die
in handen zijn van particuliere personen, dienen van ver-

mogens- en inkomstenbelasting te worden vrijgesteld,

zolang dit laatste ook voor staatsobligaties het geval is.

De wetgeving ten aanzien van vakscholing en vak-

onderwijs dient met grote spoed vernieuwd te worden.

Voldoende aandacht ware hierbij te geven aan de mogelijk-

heden tot steun aan de vakopleiding ‘door het bedrijfs-

léven zelf en aan het effectiever maken daarvan. Een

algemene beroepsvoorlichting behoort onmiddellijk ge-

organiseerd te worden, waarbij speciale aandacht nodig

is voor het probleem van de plattelandsjeugd.
De bouw van waterkrachtinstallaties dient Voortgezet

te worden in het tempo dat de ontwikkeling van de

produktie en de volkshuishouding vereist. Een programma

dient te worden opgesteld teneinde het rendement van

het gebruik van ‘s lands energie- en krachtbronnen zo

hoog mogelijk te doen worden. Met name dient de

aanwending van elektriciteit voor woningverwarming te

worden beperkt door overgang op hout, gas (in de haven-

steden), afstandsverwarming e.d.
Alvorens het stelsel van invoerrechten naar de waarde,

dat wordt voorbereid,-in gebruik wordt genomen, is een

grondige discussie nodig over de bescherming die de

industrie behoeft en de verhouding tussen de invoer

rechien op verschillende goederen. De hoogte van de

invoerrechten zou aldus moeten worden vastgesteld,

dat deze in overeenstemming is met de verhouding tussen

inheemse en buitenlandse produktiekosten voor ver

schillende goederen. Voorts dient bij de vaststelling van

invoerrechten, waar nodig, rekening gehouden te worden

met de exportmogelijkhêden voor de voornaamste Finse

produkten en met de ontwikkeling van exportprjzen en

valutakoersen op lange termijn.

Transportproblemen.

De transportsector vindt in slechts twee bladzijden een

vrij stiefmoederlijke behandeling in het programma.

(Andere sectoren zoals de handel, bepaalde afzonderlijke

bedrijfstakken van de industrie en de openbare en parti- –

culiere diensten worden zelfs in het geheel niet besproken).

Opgemerkt wordt dat er wel allerlei deelstudies zijn van

uiteenlopende commissies, doch dat een totaalprogramma

voor de transportsector ontbreekt. Zulk een tôtaal-

programma voor de eerstkomende vijf jaar dient er alsnog

te komen en vervolgens elk komende jaar opnieuw voor

vijf jaar te worden opgesteld. Bij de vaststelling zou ook

bepaald moeten worden voor welke onderdelen daarvan

de uitvoering afhankelijk gesteld kan worden van de

werkgelegenheidssituatie. Het programma behoort zo

tijdig géreed te zijn, dat een uiteenzetting hierover aan de

Rijksdag kan worden gegeven in samenhang met de

behandeling van de begroting voor het respectievelijke

jaar.

Huren en woningbouw.

Ook in Finland heeft men met woningnood te kampen.

iaarlijks zullen ongeveer 15.000 woningen gebouwd

moeten worden teneinde deze nood in 1965 te kunnen

doen verdwijnen. De huren zijn relatief laag. Voor de

oorlog werd 20 pCt. van de consumptieve uitgaven be-

steed voor huren; thans varieert dit percentage van
8,5

tot 11. Ook kampt men er met het probleem van uiteen-

lopende huurniveaux voor woningen, gereed gekomen ‘in

verschillende jaren. –

Voorgesterd wordt de huren van oude huizen in de

jaren
1954-1957
elk jaar in ongeveer gelijke mate te ver-

hogen tot in totaal met 60 pCt. Daarmede zouden deze

huren in overeenstemming worden gebracht met de huren

van nieuwe (Avara-standaard) huizen, nadat de omzet-

belasting op bouwmaterialen is verlaagd en de gemiddelde

rente op het kapitaal van 74 pCt. tot 5
4
pCt. is terug-

gebracht. Geen regeling van de huren dient plaats te

vinden bij bedrijfspanden, terwijl de maatregelen met

betrekking tot een effectiever gebruik van de woningen

afgeschaft, en de toepassing van woningbemiddeling

beperkt dienen te worden. Verder moet de huurder recht

verkrijgen op een huurverlaging indien de verhuurder

niet uiterlijk ultimo 1957 ervoor gezorgd heeft, dat de

woning zich in een staat bevindt, die aan normale eisen

beantwoordt. Bij de gradering der huren dient rekening

te worden gehouden met de regeling van de financiering,

de ouderdom, kwaliteit, ligging en verschillende andere

omstandigheden, die invloed hebben Cp de gebruiks-

r’r

-.- :—-• ‘ ‘

-‘,-‘–

9mei1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

429

waarde der woningen. De bepalitigen omtrent gezins-

woningtoeslagen dienen zodanig gewijzigd te worden,

dat ook bijdragen verstrekt kunnen worden aan geznnen

die wonen in oude huizen en aan onbemiddelde gezinnen

met ten minste twee kinderen.

Ter verlaging van de produktiekosten wordt verder

aangeraden overdreven strenge bepalingen in brand- en

bouwverordeningen te verzachten, bij gesubsidieerde

bouw te streven naar seriebouw en standaardisatie, e.d.

Andere voorstellen zijn ten slotte nog het vrijstellen van

inkomstenbelasting van besparingen die onder bepaalde

voorwaarden, op een speciale spaarrekening worden ge-

stort ten behoeve van de aanschaffing van een eigen

woning, en verhoging van de gemiddelde woning-

oppervlakte tot
55
m
2
.

Slolbeschouwing.

Overziet men het Finse programma voor de economi-
sche politiek op lange termijn, dan wordt men getroffen

door het grote aantal en de diversiteit van de voorstellen,

die daarin worden gedaan. Ondanks de systematiek die

hierbij is nagestreefd, verkrjgt men niet aanstonds een

volkomen duidelijk totaal beeld.

Wie zich, zoals de Finse Pl4nraad, ertoe zet richtlijnen

voor de economische politiek op lange termijn te ont-

werpen, komt voor de noodzaak te staan éen inventarisatie

te maken van deeconomische problemen op lange termijn

en van de aard ende omvang van de middelen die ter

oplossing kunnen worden aangewend. Het zal daarbij

van de subjectieve politieke inzichten van de betrokkenen

afhangen, aan welke doelstellingen en middelen – mede
gezien hun gevolgen – men ten slotte de voorkeur geeft.

De omstandigheid dat het programma van de Finse

Planraad slechts als resultaat van tal van compromissen
tot stand is gekomen, heeft uiteraard ten gevolge gehad,
dat dit een minder rechtlijnige en overzichtelijke indruk

maakt, dan zonder dergelijke ‘compromissen vermoedelijk
het geval zou zijn geweest.

Het kan bij een dergelijk onderzoek vaak nuttig zijn

de problemen waar het om gaat en de middelen die aan-

bevolen worden te kwantificeren, al is dit niet steeds nodig

of zelfs een voordeel. Indien er bijv. een aperte, omvang-

rijke woningschaarste bestaat kan men aanstonds allerlei

maatregelen aanbevelen of nemen om het woningbouw-

volume te verhogen, zonder nu eerst minutieus na te gaan

hoe groot het woningtekort is. Dit laatste toch zou dan

alleen maar tot tijdverlies leiden. In dit opzicht vertoont

de werkwijzè van deTFinse Planraad tot op zekere hoogte

voordelen boven een zodanige, waarbij men op grond

van al te grote voorzichtigheid bepaalde maatregelen

onnodig lang uitstelt, in afwachting van nader onderzoek.

Dit neemt echter niet weg, dat kwantificering soms be-

paald noodzakelijk kan zijn, bijv. wanneer het gevaar

bestaat, dat de te nemen maatregelen over het gestelde

doel heenschieten. Hier en daar doet het Finse program-•

ma wel behoefte aan een dergelijke kwantificering ge-

voelen. Er is bijv. geen industrialisatieprogramma voor
de eerstkomende vier of vijf jaar opgesteld, zoals dit in

ons land is gedaan. Niettemin worden allerlei maatregelen

voorgesteld om de industrialisatie te bevorderen, die zeer

veel gelijken op de maatregelen die in ons land zijn ge-

troffen. Geziën het feit dat de Finse beroepsbevolking

voorshands echter slechts met 0,3 pCt. per jaar toeneemt

tegen die in ons land met ongeveer 1 â 1+ pCt. rijst de
vraag, of men in Finland niet met minder maatregelen

zou kunnen volstaan.
Een ander voorbeeld vormt het voorstel de belastingen

op produktie-ondernemingen en particuliere personen

onmiddellijk te verlagen. In welke mate dit zou moeten

gebeuren en of dit mogelijk is wordt niet aangegeven.

Weliswaar wordt gewezen op de mogelijkheid meer

leningen op te nemen en op het aflopen van staatsuitgaven

verband houdende met de nasleep van de oorlog, doch

daar staat tegenover, dat het programma tientallen maat-

regelen voorstelt, die alleen maar kunnen leiden tot een

belangrijke verhoging van de overheidsuitgaven. Wat de

resultante is van al deze tegengestelde invloeden op het

overheidsbudget wordt niet nagegaan.

Alles bijeengenomen mag men het programma derhalve

wel beschouwen als een bruikbare inventarisatie van

economisch-politieke wenselijkheden of mogelijkheden,

ten aanzien waarvan verdere studie en verdieping echter
in bepaalde opzichten zeker nog nodig is.

‘s-Gravenhage.

R. J. P. VAN GLINSTRA BLEEKER.

INTERNATIONALE NOTITIES

Dollarliberalisatie

De O.E.E.S. heeft een rapport’) gepubliceerd over de

liberalisatie door de O.E.E.S.-landen van de invoer zowel

van goederen als van diensten uit het dollargebied. Een

indrukwekkend aantal gegevens over dit onderwerp is op

overzichtelijke wijze in dit rapport samengevat. Daar de

dollarliberalisatie een belangrijk verschijnsel is in de

huidige internationale economische verhoudingen, zijn

hieronder enige van de meest frappante gegevens uit dit

rapport samengevat.

Om wat meer reliëf aan het verschijnsel te geven wordt

de dollarliberalisatie in deze notitie in het bijzonder in

verband gebracht met de convertibiiteit. Aangezien dit

niet het geval is in het rapport van de O.E.E.S. zelf, komt

de hieronder vôlgende korte beschouwing voor rekening
van ondergetekende.

Het convertibiliteitsbegrip houdt in het samengaan

1)
,,Liberalisation of Europe’s dollartrado”, O.E.E.C., Maart 1956.

en convertibiliteit

van interne en externe convertibiliteit voor het betalings-

verkeer
op lopende rekening.
Interne convertibiliteit be-

tekent volledige bestedingsvrjheid voor de ingezetene

t.o.v. alle goederen en diensten, die in deze wereld worden

aangeboden; dus met andere woorden 100 pCt. liberali-

atie van het goederen- en dienstenverkeer. Externe con-

vertibiliteit betekent de mogelijkheid voor niet-ingezetenen

om tegoeden zonder meer in dollars en dus ook in alle

andere valuta’s om te zetten. Zodoende is de niet-inge-
zetene volledig vrij in de besteding van zijn exportop-

brengsten. De zin van interne convertibiliteit is de betere

internationale arbeidsverdeling, die ervan verwacht

wordt. De externe convertibiliteit is daarbij echter een

noodzakelijke voorwaarde, daar zonder deze een partieel

betalingsevenwicht met bepaalde gebieden of landen in

stand gehouden moet worden, hetgeen een betere inter-

nationale arbeidsverdeling in de weg zou staan.

430

*
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei1956

Er zijn twee redenen om de dollarliberalisatie in het

licht van de convertibiliteit te zien. Ten eerste is het

zonder meer duidelijk, dat wat betreft de interne conver-

tibiliteit de liberalisatie als zodanig een grotere bestedings-

vrijheid voor de ingezetenen betekent. Daa,rnaast is er

echter ook een reden om de dollarliberalisatie in het licht

van de externe convertibiliteit te beschouwen en wel als

vermindering van de discriminatie. De dollarschaarste

heeft er immers toe geleid, dat de Europese landen hun

eigen betalingsverkeer hebben geregeld door wederzijdse

kredietverlening in de E.B.U., waarbij véôr 1 augustus

1955 slechts 50 pCt. betaling in goud of dollars vereist

was. Door de wederzijdse kredietverlening was het de

Eopese landen mogelijk hun invoer wederzijds aanzien-

lijk te liberaliseren, aangezien de valutaire risico’s van

deze liberalisatie beperkt waren. Uit de algemene dis-

criminatie der bilaterale akkoorden van v66r 1950 ont-

stond de specifieke dicriminatie tegen het dollargebied, die

was gefundeerd op de externe inconvertibiliteit der

Europese valuta’s.

Dat een restrictieve politiek vis â vis het dollargebied

reden van bestaan had, wordt nog duidelijker als men be-

denkt, dat er voor een Europees land slechts één mogelijk-
heid was bij betalingsbalansevenwicht de goud- en dollar-

reserves op peil te houden door te zôrgen voor een

bilateraal evenwicht met het dollargebied en tevens voor
een evenwicht in de E.B.U. Was er bijv. véôr 1 augustus

1955 sprake van een dollartekort, dan moest dit door een

tweemaal zo groot E.B.U.-overschot worden gecompen-

seerd, dus netto door een overall betalingsbalansoverschot

even groot als het tekort met het dollargebied. Dienten-

gevolge bestond er alle reden om een tekort met het

dollargebied te vermijden en liefst een overschot te

kweken. Deze reden tot discriminatie tegen de dollar-

invoer verdwijnt bij externe convertibiliteit en de dollar-

liberalisatie is op den duur alleen te handhaven bij externe
convertibiliteit.
Afgezien van deze financiële reden is in een groep lan-

den, vooral in Frankrijk, de bescherming van de produktie

te
,
gen de concurrentie van het voor de consument aan-

ttekkelijke Amerikaanse massaprodukt een belangrijke

reden geworden tot handhaving van de discriminatie,

waardoor deze een min of meer permanent karakter

dreigt te krijgen. Tenslotte wordt de dollardiscriminatie

door sommige landen, vooral door Engeland, gehanteerd

als handelspolitiek wapen tegen de op tariefgebied restric-

tieve handelspolitiek der Verenigde Staten. Deze beide

laatste aspecten worden echter in het hierna volgende

buiten beschouwing gelaten, hoe belangrijk zij ook op

zichzelf mogen zijn.

De liberalisatie van de goedereninvoer uit de Verenigde

Staten en Canada is van 1 oktober 1954 op 1januari1956,

dus in ruim één jaar, gestegen van 44 pCt. tot 54 pCt.

In de hierna volgende tabel wordt de huidige dollarlibeiali-

satie in de verschillende O.E.E.S.-landen weergegeven

naast de intra-Europese liberalisatie, om een indruk te
geven van de graad van discriminatiê. De percentages

zijn niet geheel vergelijkbaar, omdat de dollarpercentages
gebaseerd zijn op de dollarinvoer in 1953 en de O.E.E.S.-

percentages op de O.E.E.S.-invoer in 1948.

Onderstaande tabel toont, dat er ruwweg drie groepen

landen zijn te onderscheiden met betrekkking tot de graad

van discriminatie, nl.:

de niet-discriminerende landen: Zwitserland, Grieken-

land, Benelux en IJsland;

de lichtelijk discriminerende landen: Portugal, Zweden,

Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken;

TABEL 1.

Confrontatie van dollarliberalisatie met O.E.E.S.-liberali-
satie

dollar
I

0.E.E.S.I
dollar

99 24
90
15
94
53
Ierland

………..
88 8 93
64
86 56 93
98
80
11

Italië

…………..

Griekenland
93
99
Denemarken
78
55

Portugal
………..
Zweden

………..

91
68

Oostenrijk

………
verenigd Kon
……

Noorwegen
……..
75
0

Zwitserland

……..

91
87

Frankrijk
……….

29
33
Duitsland
……….
Benelux

………..
Ijsland

………..
.

0
Turkije …………0
Totaal

…………
86 54

de zwaar discriminerende landen: Ierland, Italië, Oos-
tenrijk, Frankrijk, Noorwegen en Turkije.

Over het algemeen wordt de graad van discriminatie

ongeveer bepaald doorde hoogte van de monetaire re-

serves. Een uitzondering vormen IJsland, Denemarken

en Frankrijk. IJsland en Denemarken hebben geringe

reserves. Het eerstgenoemde land voert een non-discrimi-

natoire restrictieve invoerpolitiek, Denemarken liberali-

seerde de dollarinvoer aanzienlijk, op grond van het te

verwachten prijsstabiliserende effect. Frankrijk daaren-

tegen liberaliseerde nauwelijks, ondanks vrij grote re-

serves, om hoofdzakelijk protectionistische redenen.

Er zijn drie oorzaken aan te wijzen, die hebben geleid

tot de verdere liberalisatie van de dollarinvoer:

le de voortdurende toename van de goud- en dollar-

reserves der O.E.E.S.-landen, welke de financiële risico’s

van een grotere bestedingsvrijheid der ingezetenen ver-

verminderde. Van
1953
tot midden 1955 stegen de goud-

en dollarreserves vooral door de economische hulp en de

,,offshore” orders met bijna $
5
mrd. tot $ 13,5 mrd;

2e de regelmatige verharding van de E.B.U. Op 1juli

1954 werd het verrekeningssysteem vereenvoudigd en

steeg de verplichte goud- of dollarverrekening van 40 pCt.

tot 50 pCt. Op 1 augustus
1955
werd dit percentage ver-

hoogd tot
75.
De monetaire reden om te discrimineren

werd hierdoor aanzienlijk verminderd;

3e de voortdurende expansie van de produktie, ten

gevolge waarvan tenslotte ,,bottle necks” begonnen op te

treden, waarbij een vrij aanbod van produkten uit de nog

niet overspannen economie van de Verenigde Staten

prjsstabiliserend kon werken.

In de dienstensector is over het algemeen sprake van

een grote mate van liberalisatie. Alleen Oostenrijk, Italië,

Noorwegen en Turkije voeren een duidelijke restrictieve

politiek, welke waarschijnlijk vooral wordt ingegeven door

betalingsbalansmoeilijkheden en de vrees voor kapitaal-

vlucht. Dat de dienstensector een liberaler beeld vertoont,
behoeft niet zo te verwonderen, alsmen bedenkt dat Euro-

pa op dit gebied in de meeste gevallen een betere concur-

rentiepositie bezit dan de Verenigde Staten en Canada,

door het relatief lage loonpeil, dat
e
voor een groot deel

het kostenniveau van de dienstverlening bepaalt. Men be..

hoeve in dit verband slechts te denken aan de Amerikaanse

vlagdiscriminatie.

Het gehele dienstenverkeer is verdeeld in 54 categorieën

,,onzichtbare” transacties. Tabel 2 geeft weer, hoeveel

van deze categorieën binnen zekere grenzen zijn geli-

beraliseerd. Deze grenzen worden meestal gevormd door

bepaalde bedragen; is de transactie groter, dan is weer

een speciale vergunning vereist. Om een vergelijking met

de gôederenlibéralisatie mogelijk te maken zijn percen-

tages berekend, hoewel hiertegen grote bezwaren kunnen

worden ingebracht, omdat de onderscheiden categorieën
uiteraard van zeer verschillende omvang zijn. Weging is

echter praktisch onmogelijk.

9 mei
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

431

TABEL 2.

‘S

De liberalisatie van het dienstenverkeer vis â vis het dollqr-

gebied, vergeleken met de liberalisatie van het goederen-

verkeer

1
2
3
4

Aantal
2 in pro-
geliberali- centen vlIn
goederen:
Landen
seerde
totaal aan-
liberalisatie
diensten- tal

categorieën
categorieën

B.L.E.0.

…………………….
54
100
87
54
100
55
Duitsland
54
100
68
54
100
98
52
96
87
51
94
15
50

.

93
11

Denemarken

………………….. ……………………..

Verenigd Kon.

………………..
44
82
56

Zwitserland

……………………
Nederland

…………………….

31
58
8

Ierland

……………………….
Frankrijk

……………………..

30
56
0
Oostenrijk

…………………….

II

.

20 24
Noorwegen

……………………
Italië

………………………….
2
4
33
IJsland

……………………….
Turkije

………………………
0
0
0

Uit het bovenstaande kan de’» conclusie getrokken

worden, dat in West-Europa, België, Nederland en Zwit-

serland praktisch intern convertibel zijn, als wordt afge-

zien van de ca. 10 pCt. nog bestaande restricties in het

goederenverkeer. Het zou de eer van Minister Erhard te

na zijn, als Duitsland deze landen niet op de voet volgde.

Engeland neemt een duidelijk zwakkere positie in, het-

geen o.a. veroorzaakt wordt door de betalingsbalans-

moeilijkheden van dit land. De gehele huidige convertibili-

teitsproblematiek, die neerkomt op het ,,wanneer”, nu

het ,,hoe” in
1955
in de O.E.E.S. is opgelost door het

sluiten van de. Europese monetaire overeenkomst en de

verlenging van de liberalisatiecode, wordt hiermede

duidelijk geïllustreerd. De Benelux-landen, Duitsland en

Zwitserland staan gereed voor de laatste stap naar de

convertibiliteit; Engeland is echter nog niet gereed, zodat

de eerstgenoemde landen zich met passen op de plaats

tevreden moeten stellen.

Van groot belang is dat in het rapport wordt vastge-
steld dat de grote stijging van de invoer uit het dollar-

gebied in het laatste jaar niet gezien kan worden als ge-

volg van de genomen liberalisatiemaatregelen. De stij
g
In
g

bestond namelijk grotendeels uit de toename van de in-

voer van grondstoffen, die voordien ook reeds op zeer

liberale wijze werden geïmporteerd. De grote uitbreiding

van de produktie is hier dus de voornaamste oorzaak.

De grotere dollarinvoer maakte de stijging van de pro-
duktie mogelijk zonder dat de prijsstabiliteit tot nu toe

ernstig werd verstoord. Ook de uitvoer der O.E.E.S.-

landen kon hierdoor toenemen. Uit de beschikbare

cijfers blijkt tevensvooralsnog niet dat de intra Europese

handel aan belang heeft ingeboet door de dollarliberali-

satiemaatregelen, iets wat door velen werd gevreesd.

Hierbij moet echter bedacht worden dat de liberalisatie

van de dollarinvoer zich in vele landen nog slechts beperkt

totgrondstoffen en landbouwprodukten, terwijl men juist

nadelige handeisverschuivingen vreest van de liberalisatie

yan industriële eindprodukten, vooral de duurzame

consuniptiegoederen. De onderstaande cijfers tonen aan,

dat vooral de invoer uit derde landen is verminderd.

TABEL 3.

O.E.E.S.-invoer uit vërschillende gebieden in procenten van

totale invoer

Ver. Staten O.E.E.S.-

Rest van
en Canada

landen

de wereld

le halfj. 195
………………….

..13,6

42,2

44,2
Ie halfj. 1955
………………….

..14,7

43,6

41,7

De eerste schreden in de richting van volledige non-

discriminatie hebben in Europa tot nu toe gunstige resul-

taten opgeleverd. Het prijspeil kon betrekkelijk stabiel

blijven, ondanks de grote produktie-uitbreiding en de

intra-Europese handel bleef zich in gunstige zin ontwikke-

len. De mogelijkheid tot realisatie van de convertibiliteit

is daarmede groter geworden. Het groter wordnd tekort

op de betalingsbalans met de Verenigde Staten vormt

echter een schaduwzijde van de huidige ontwikkeling,

daar immers op den duur realisatie van de convertibiliteit

alleen mogelijk is met een evenwicht op de dollarbalans.

‘s-Gravenhage.

Drs. E. D. J. KRUIJTBOSC}{.

Deflatie plus devaluatie?

De economische vooruitzichten zijn nog niet geheel

geruststellend. Weliswaar is er vreugde over het feit, dat

Eisenhower zich voor een tweede periode beschikbaar

heeft gesteld, maar de kredietrestrictie in verschillende

landen werkt remmend op de conjunctuur, hetgeen er

ook de bedoeling van schijnt te zijn. Tot nu toe is er nog

geen symptoom van een cumulatie van ongunstige ef-

fecten, die een sterke golf omlaag kan ontketenen, maar

niet kan ontkend worden, dat reeds duidelijk zichtbaar

is, dat gaten in de rentabiliteit van het bedrijfsleven zijn

gçslagen, terwijl men wat het effect op de liquiditeit

betreft – zo belangrijk voor de conjunctuur – maar

moet gissen.

Het brandpunt der gebeurtenissen is nu Engeland.
Gelijk bekend heeft Engeland, terwijl het een zware

strijd moest strijden tegen de groei der produktiviteit

in Amerika, de lonen te hoog op laten lopen, zodat het

met betalingsmoeiljkheden in het internationale verkeer

te kampen heeft. Men is kredieten gaan beperken en –

heeft de discontovoet verhoogd, doch schijnt te menen,

dat deze dingen niet voldoende geholpen hebben. In-

tussen bedenke men, dat een aantal landen het voorbeeld

van Engeland gevolgd heeft, waardoor de
buitenlandse

werking van de Engelse discontoverhoging sterk is ver-

zwakt; immers, daarvoor is nodig, dat in Londen veel

meer interest voor kort geld wordt gegeven dan elders

en dit niveauverschil werd prompt door de actie der

andere landen, die ook hun zorgen hebben, verkleind.

En wat het effect op de prijzen betreft, is het oordeel

rijkelijk vroeg gekomen, want volgens sommigen duurt

het 9 maanden, voordat bewegingen van de geidhoeveel-

heid op de prijzen werken. Men moet dus het oordeel
tenminste tot de komende maanden opschorten.

Devaluatie wil Engeland niet. De lonen verlagen kan

het niet. De achterstand in produktivitçit ten opzichte

van Amerika is slechts geleidelijk in te halen en dan nog

waarschijnlijk slechts ten dele. Omdat het de invoer ook

niet wil contingenteren, zoekt het het thans uitsluitend

in monetaire maatregelen.

Hoeveel procent de Engelse prijzen omlaag moeten,

om het evenwicht in de betalingsbalans te herstellen,

weten wij niet. Wij kunnen wat berekeningen maken om-

trent de koopkrachtpariteit en ingewijden zouden ons

kunnen vertellen, hoe groot de verschillen in produktie-

432

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei 195

kisten zijn tussen Engeland
en de landen, waarheen het

exporteert en waaruit het

importeert (de ,,Schiillerse

afstanden”). Nu is voor

rentabiliteit en liquiditeit

1 pCt. reeds veel en ik vrees,

dat het hier om groter per-
centages zal moeten gaan.

Wil men het land niet slach-

ten, dan zal het bij enkele

procenten moeten blijven,

tenzij onverhoeds de ar

beiders een nobel gebaar
maakten en tot loonsver

laging bereid zouden blijk

ken.

Maar, indien het slechts

Öm enkele procenten gaat,

zou dan een devaluatie zo

erg zijn? Prof. G. M.

Verrijn Stuart acht een

koerszweving van
5
pCt.

toelaatbaar
1)
en indien

men deflatie en devaluatie

tegelijkertijd kon toepas-

sen, zou men misschien het

vereiste aantal procenten

kunnen bereiken. Zeker is

dit intussen niet.

Men moet bij devaluatie
niet ineens denken aan een

gewelddadig ingrijpen ten

bedrage van enige tientallen

procenten. Door bijv. 1 of

2 pCt. per jaar te devalu-

eren, zou men op den duur

de achterstand misschien

kunnen inhalen. Het ergste

nadeel van devaluatie is een

storing van internationale

kapitaalbewegingen op lan-

ge termijn
2).
Wanneer men

echter weet, dat een land

een tijdlang 1 pCt. per jaar

devalueert, kunnen beleg-

gers hiermede rekening

houden en in sommige ge-

vallen zou men ,,oude” be-

leggers een kleine compen-

satietoeslag gedurende enige

tijd kunnen garanderen. De

verliezen worden dan klein
en bij zulke dingen is altijd

het voornaamste, dat men
van tevoren precies weet,

waar men aan toe is. On-

zekerheid kan de conjunc-

tuur niet verdragen en zo-

wel van devaluatie als van

deflatie moet men van te-

voren weten, hoe ver zij

gaan zullen. De berekening

is niet gemakkelijk, maar

ook niet veel moeilijker

‘) Pre-advies Vereniging voor de

(Advertentie)
Staathuishoudkunde 1955, blz. 10.
2)
Idem, blz. 23.

ALGEMENE KUNSTZIJDE UNIE N.V.

gevestigd te Arnhem

UITGIFTE van

nominaal f 10.286.000,-

gewone aandelen aan toonder,

in stukken groot nom. f1000,-,

desgewenst in onderaandelen groot nom. f500,- en nom. f100,-,

ten volle delende in de resultaten. van het boekjaar 1956

en van volgende boekjaren,

TOT DE KOERS VAN 150 pCt.,

en vatï

nominaal f 29.400.000,

4 pCt. in gewone aandelen

converteerbare obligatiën,

in stukken groot nom. f1000,- aan toonder,

TOT

DE KOERS VAN 101 pCt.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-

genoemde uitgiften, uitsluitend voor aandeelhouders, open-

stellen op

VRIJDAG 25 MEI 1956,

te Amsterdam
ten kantore van de

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.,
HEREN PIERSON & Co.,
HEREN HOPE & Co.,
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
INCASSO-BANK N.V., –

te
Rotterdam
ten kantore van de

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.,
AMSTERDAMSCHE BANK N.V., INCASSO-BANK N.V.,

te
‘s-Gravenhage
ten kantore van de

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.,
HEREN HELDRING & PIERSON,

N.V. BANKIERSKANTOOR VAN LISSA & KANN,
AMSTERDAMSCHE BANK N.V., INCASSO-BANK N.V.,

op de voorwaarden van het bij de inschrijvingskantoren ver-

krijgbare prospectus.

Amsterdam, 8 mei 1956.

NEDERLAN DSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIj, N.V.

PIERSON
&
CO.

HOPE & CO.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

INCASSO-BANK N.V.

1

9mei 1956

ECOOMISCH-STATJSTISCHEBERICHTEN

433

dan na de oorlog het vaststellen van de wisselkoers was. te regelen, doch als dat ophoudt, dan is er, ook op dit ge-
Helaas is het effect op de liquidlteit niet gemakkelijk vast bied, iets bevroren.

. te stellen, noch aan te voelen, omdat het van de speciale

Maar wel blijkt uit het bovenstaande, hoe wenselijk

– politiek van elke zaak en de speciale omstandigheden het is, dat produktiviteits- en loonstijgingën internatio-

van de bedrijfstak afhangt. Ik hoop, dat wij in de ioop naal zijn en in de verschillende landen niet teveel van
der tijden tot betrouwbare liquiditeitsindices kunnen elkaar afwijken.

komen; zclang er echter onzekerheid is over de bank- Leiden.

,

Dr. W. L. vALK.
politiek, is de waarde van zulke iridices natuurlijk be-

_.

trekkeljk gering, omdat dan nerveuze en niet voorspel- .

.

bare reacties dreigen op te treden.

Het combineren van devaluatie en deflatie, .dat wij hier

voorlet geval van een zeer

bijzondere noodtoestand

.

.

overwegen, heeft voordelen.

.

.
Deflatie drukt de prijzen

.

. en devalutie heeft de ten-

.

.. .

dentie de prijzen te ver-

hogen; met name, wanneer

.

/• !

.; …
de marges bij de krediet-

verlening op goederen ge-

.

lijk bljven, moet hier een

.

, infiationaire tendentie van

.

uitgaan. Maar, en daarom

gaat hei hier nu in de eerste

19
55
plaats : ten’aanzien van de

werking in het binnenland

. .
‘N
is er enige compensatie, ter-

wijl naar buiten beide maat-

Enige sprekenie cijfers uit ons jaarverslag
regelen de positie van het

land sterker maken. De

Premie-inkomen

f 187 miljoen

cômpensatie zal niet vol-

.

Kapitaal en Extra-reserves

1

69 miljoen

ledig zijn en ook in dit ge-

Beleggingen

f
664
miljoen
v al zullen er lachtoffers , –

vallen onder heh, die

.

.

. buitenlandse grondstoffen

&hadeverekering

gebruiken en in het binnen-

land verkopen moeten.

Premie .brandverzekering

1

41 miljoen

Of het effect van de
Premie transporlv;rzekering

1

17 miljoen
gelijktijdige toepassing van
beide maatregelen genoeg

Premie ongevallenverzekering
f

22 miljoen

– zal zijn, om het âchtei-

blijven van de Europese

produktiviteit en de hoge
Leveniverzekering/ Verzekerd kapitaal

lonen te compenseren, valt

.

Levensverzekering Mij

t
2338 miljoen
zonder berekening niet te

N

zeggen. Men bedenke ech-
Vzetoria

t
485 miljoen

ter, dat ook bij ons de

Totaal

t 2823 miljoen

produktiviteit sterk stijgen-

de is. Beter is het, het niet

– .

DE NEDERLANDEN

lang tot zulk een achte-

stand te laten komen en

.

.

de lonen niet dermate te

– –

N
laten stijgen, dat de be-

talingsbalans ziek wordt.

S

Het is, met een betalings-

,

balans precies als met een

rekening-courant bij een

Alle verzekeringen

.

bank; ‘zo lang het saldo

op en neer beweegt, is er

»

geen – gevaar van bevriezen

van het krediet, maar blijft

deze cylische beweging


achterwege, dan dreigt er

gevaar. Zo lang er een

..

geregeld op en neer be-

wegen van de betalings-

balansen is, is alles door

»

onderlinge kredietverlening 1
(Advertentie)

434

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9mei1956

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkf.

De krapte op de geidmarkt hield ook gedurende de

verslagweek aan. In de zeer incidentele gvallen, waarin
koopkrachtige vraag naar voren kwam, wisselde schat-

kistpapier met enkele maanden resterende looptijd tegen

een disconto van ca. 2 pCt. per jaar van eigenaar; CaIjgeld,

dat officieel 1 ‘ pCt. noteerde, werd buiten de officiële

markt om wel tegen 21 pCt. verstrekt.

De weekstaat van De Nederlandsche Bank per 1 mei
gaf enige opvallende verschuivingen te zien. De bank-

biljettencirculatie bleek in één week met niet minder dan

f.
221 mln. te zijn gestegen (waartoe zowel de uitbetaling

der loonsverhogingen als pachtbetalingen .bijdroegen);

de biljettencirculatie bereikte hierdoor een nieuw record

ad f. 4.106 mln. Voorts trok een daling van de deviezen-

voorraad met f. 98 mln. de aandacht; voor f. 29 mln.

was deze echter het gevolg van een bijzondere oorzaak,

ni. betaling van rente en aflossing door het Rijk aan

Canada. Deze ontttekkingen aan het bankwezen werden
echter overgecompenseerd door de kwartaalsuitbetaling

van het Rijk aan de gemeenten van ca. f. 230 mln. als-

mede door het vervallen van ca. f. 50 mln. schatkist-

papier. – Relatief weinig kasmiddelen ontving de Staat
uit hoofde van de storting ad f. 400 mln. op de nieuwe

Staatslening. De Rijksfondsen (f. 120 mln.) effectueerden

deze nl. door overboeking, terwijl door de banken voor

ca. f. 150 mln. in juni en juli vervallend schatkistpapier

in betaling werd gegeven. Het resultaat van deze gehele

ontwikkeling was, dat het tegoed van het Rijk bij de

Centrale Bank met f. 226 mln. tot het relatief lage bedrag

van f. 177 mln, daalde.

De kapitaalmarkt.
11

Stijging ,,ohne Ende” bij Koninklijke en Unilever was

gedurende de verslagweek wederom het thema op de

Amsterdamse aandelenmarkt. Ook de ,,internationals”

Philips en A.K.U. pikten ditmaal echter een graantje

mee, teTrwijl tegen het einde van de week zelfs de markt

over een vrij breed front ‘mee omhoog verd gezogen.

In een grote kring van het Nederlandse beleggende

publiek – voor zover aandelen,,minded” – verkrijgt

het optimisme thans blijkbaar weer de overhand, waar-

door het stemmingsbeeld van voorjaar en zomer
1955

terugkeert. De deuk in het vertrouwen, die najaar 1955

ontstond door de onzekerheid omtrent Eisenhower, is

thans ook hier te lande zo goed als uitgeklopt. Het ge-

stegen vertrouwen weerspiegelt zich ook in de aandelen-

omzet, die het sinds vrij lang niet meer geregistreerde

niveau van f. 3 mln, nominaal per dag weer bereikte.

Door deze ontwikkeling is de vrees meer op de achter-

grond getreden, die de laatste maanden door sommigen

werd gekoesterd, dat ‘het omvangrijke nog te verwachten

beroep op de Nederlandse markt voor risicodragend

kapitaal tot een koersdruk hierop zou leiden.

Op de obligatiemarkt vierde de industriële converteer

bare obligatielening verdere triomfen. De afgelopen week

werden de leningscondities gepubliceerd van dergelijke

leningen van Nijma (f.47 mln.), A.K.U. (f. 29,4 mln.)

en Bührmann (f. 2,5 mln.).

Wat de bijzondere obligatievormen betreft doen de

premjeleningen het nog steeds goed; zo had de thans

aangèboden premielening Amsterdam (f. 20 mln.) een

zeer groot succes. Hoe klein de kans op een prijs hierbij

ool is, alleen reeds het woord f. 100.000 schijnt op vele

particuliere beleggers als een tovermiddel te werken.

De daling op de obligatiemarkt kwam nog steeds niet

tot stilstand. Met sommige staatsobligaties valt thans

reeds een rendement van ca 3,7 â 3,8 pCt. te maken.

Er is hierbij niet zo zeer van dringend aanbod sprake,

maar meer van de afwezigheid van aspirant-kopers. Het

lage saldo van ‘s Rijks Schatkist bij de Centrale Bank

heeft bij sommigen de vrees voor weer nieuwe staats-

leningen opgeroepen, in welk verband reeds de roep

,,4 pCt.” werd aangeheven.

Aand.

indexcijfers

A.N.P.-C.B.S
20
april
27
april
4 mei
(1953
=
100)
1956
1956
1956
Algemeen

……………………………
.
224,4
227,8 236,1
Internat.

concêrns

…………………
294,6
303,7
320,8
Industrie

……………………….. ……..
172,8 173,3
176,2
Scheepvaart

…………………………
168,9
169,5 172,3
Banken

………………………………
151,0 150,0
149,6
Indon.

aand
………………………….
145,0 137,7 133,3
Aandelen

Kon.

Petroleum
…………………….
750%
77934
824
Unilever

………………………………
374%
39634
434
3
/2
Philips

…………………………………
327%
335s)
347
A.K.0
.

…………………………………
321%
317
325%
Kon.

N:

Hoogovens
……………….
327%
336 375
Van

Gelder

Zn
…………………….
251%
260
26234
H.A.L
.

…………………………………
20234
200
1
/4
202
Amsterd.

Rubber

…………………
117 108
103%
H.V.A
.

…………………………………
134
126
125
Staatsfondsen
2%

pCt.

N.W.S .

……………………
77%
77
3
/2
76ff
2-334

pCt.

1947

……………………
9734
97′
96
31%

pCt.

1955

1

……………………….
95%
93
9334
3

pCt.

Grootboek
1946
94
5
/s
933%
93
3

pCt.

Dollarlening

………………
96
96-
95j
Diverse obligaties
344
pCt. Gem. R’dam
1937 VI
98% 97
97% 3%
pCt. Bk. v. Ned. Gem.
1954 11/111
94
9134
92
5
/s
3%
pCt. Nederi. Spoorwegen
100k
99%
99
3%

pCt.

Philips

1948

……………
98%
98
98j, 3% pCt.
Westi. Hyp. Bank
93
9234
93
J. C. EREZET.
5)
ex.

div.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in maart
1956

De algemene toestand van de ge’ldmarkt.

In de loop van de maand maart bleef de geldmarkt

ruim. Het feit dat o.a. twee grote banken einde maart

hun jaarbalans opmaken, had vooral tijdens de twéede

helft van de maand een gunstig effect op de geldmarkt.

Daarbij bleven de deposito’s in stijgende zin georiën-

teerd. De liquiditeit van het bankwezen is blijkbaar

verder toegenomen, zodat het beroep op herdisconto

van de Nationale Bank op een laag cijfer bleef.

De einde maart vervaldag was niet bijzonder zwaar.

De Pasverlofdagen verspreiden daarbij de ultimo-

betalingen over een langere periode dan gebruikelijk.

De eerste weken van april bleef de geldmarkt verder ruim.

Verloop van de kredietverlening.

t
l
Portefeuille

Herdisconto

Krediet verleend aan de economie
handelspapier

door de pri-
1
door de.private
Nationale Bank

v5te banken

banken
(iii mln. fr
.)

december 1954
9.512 9.126
39210
8.286
7.329
42.553
september 1955
6.672
6.591
42.184
juni

1955

……………

december 1955
6.762
6.254
45.695
januari

1956
…………
5,243 a)
6.570
44.689
februari 1956 4.705 a)
6.314 45.887

a) Cijfer begin volgende maand meer karakteristiek ‘.00r de vervaldag.

De toestand van de banken.

Einde februari waren de bankdeposito’s terug dicht

bij het toppunt van 31 december 1955 genaderd. Tekenend

voor
de hogere liquiditeit is het feit dat de banken een

groter volume wissels zelf in portefeuille bijhouden.

De toename van de post ,,Overheidspapier” is normaal

9 mei 1956

ECONOMISCHSTATISTJSCHE BERICHTEN

435

Enkele cijfers uit de globale bankstaten

Beirs van Brussel

/

31dec. 31 dec. 31 Jan. 29 febr.
1954

1955

1956

1956

(in mln. fr
.)

Actief
45.695
44.689 45.887
15.696
14.586
16.108
prôlong. en voorsch.

…………….
1.447
1.291
1.292
1.261
19.080
19.325
18.947
9.628
9.486
9.571
Krediet aan de Overheid

…………….
46.488
49.702
51.835
51.588
Passief

Kredietaandeprivateeconomie

………..39.210
a.

handelswissels ……………………11.742

accepten

.
………………………..8.913

6.728
7.859
8.331
8.350

kaskredieten

……………………17.108

72.339

..

79.027
76.087 78.164
61.870
67.260
65.079
66.590

Bankiers

………………………….

11.767
11.008 11.574

Deposito’s totaal

……………………
Deposito’s op zicht
…………………..

3.816
3.870
3.938
Deposito’s op termijn

……………….10.469
Kasbons

…………………………2.894
81.961
90.702
88.288
90.452
Totaal vreemde werkmjddelen
.
………..
Totaal eigen middelen

……………….
6.705
7.048
7.180
7.190

na de,afsluitingsdatum van de balans die voor meerdere.

banken einde december viel.

De obligatiemarkt.

De maand maart bracht een zeer lichte hausse der

noteringen, vooral tijdens de eerste helft van de maand.
De belangstelling der beleggers breidde zich geleidelijk

uit van het 4f pCt. type tot de 4j pCt. en later zelfs tot de

4 pCt. obligaties.
Ook voor de obligaties en kasbons van private onder-

nemingen was er belangstelling. In dit verband. kan

worden gewezen op de
5
pCt. lening Compagnie d’Elec-
tricité de la Dendre
1956/76,
die op 1 maart werd open-

gesteld en reeds op 3 maart vervroegd werd gesloten,

nadat de inschrijvingen het tienvoudige van het beschik-

baar bedrag hadden bereikt.

Ook de overheidsfondsen, die in maart ter openbare

inschrijving werden aangeboden, ul. de 4
f
N.M.B.S.-
lening
1956/7
1 en de 2 pCt. Lotenlening van de Tentoon-
stelling
1958
werden zeer snel geplaatst.

Op de emissiemarkt zal binnenkort een nieuwe R.T.T.-

lening worden aangeboden van fr. 1,2 mrd. De modali-

teiten van deze lening wijken slechts licht af van die van

de jongste N.M.B.S.-lening.

Rentestand op de obligatiemarkt a)

Gemiddelde
looptijd
aug.
1948
juni
1950
juni
1951
Jan. febr.
1956 1956
mrt.
1956

1
1

(in pCt. per einde maand)

langlopende
4,77
4,38 4,68
4,16 4,16
4,16
7 â 8 jaar
4,83 4,63 5,24 4,53
4,51
4,50
Staatsrenten

……………..
.

S Is 6 jaar
5,07
4,49
5,37
4,9014
,86
4,86
Staatsfondsen

……………

Kasbons steden

…………..
..
Kasbons parastatale instellingen
es. 9 jaar
. –

5,41
4,54 4,52
4,53
Private instellhigen
10 Is 12 jaar
6,06
5,43
6,08
4,90
4,83
4,80

a) Reële rendementen – rekeninÜ gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprjs.
Bron:
Kredietbsnk.

De aandelenmarkt.

De Brusselse beurs was tijdens de afgelopen maand

over het algemeen vrij zwak. De hoofdoorzaak hiervan

schijnt te liggen bij de nog steeds voortdurende afzijdig-

heid van het publiek. De interventies van de professionelen

werden vergemakkelijkt door de ruime geldmarkt, het-

geen de financiering van de termijnoperaties aanzienlijk

vergemakkelijkte. Het was trouwens de termijnmarkt

die de scherpste schommelingen onderging. Vooral

opvallend waren de verkopen in Union Minière, waar-

van de achtergrond evenwel moeilijk uit te maken valt.

Dat deze verkopen ook andere fondsen’drukten staat

buiten twijfel.

(indices 1953 : 100)

29.3.56 29.2.56
1

Beweging
260,2 274,4
Banken

…………………………
134,2
141,8
-5,4
Portefeuille
……………………….
177,9
182,8
Grondpanden

…………………….
119,9
117,7
-1,9
Spoorwegen

……………………..
129,3.
129,6
-0,2
129,5
127,5
+1,6
Trusts

……………………………
164,5′
162,5
+1,2
138,4 136,0
+1,8
164,9 170,5
-3,3
117,0 116,8
+0,2
206,8
207,0
.

-0,1
Scheik.nijverheid

………………….
117,8
117,5
,+0,3
133,1 132,1
+0,8

Verzekeringen

………………………..

175,-
175,8
-0,5

….

206,3
208,7
-1,2
181,1

….

177,4
+2,1

Tramwegen

…………………………
….

75,4

…. ….

78,0
-3,3

Gaserselektriciteit

……………… ……..
Waterbedeling

……………………….

136,3
142,4
-4,3

Metaalnijverheid

……………………..
Zink,lood,mijnen
….. …………………

172,1
190,9
-9,9

….

114,7 112,4
+2,0

Steenkolenmijnen
…………………….

Koloniale ondernemingen enplanlages 136,5 142,5
-4,2

Spiegelglas

………………………….
Glasblszerijen

………………………

Textielnijverheid
……………………..

116,7
118,2
-1,3

Bouwnijverheid

……………………..

Koloniale ondernemingen
………………
Kolonislespoorwegen

…………………

124,8
124,3
+0,4

Planzages

………………………….

184,1
186,8
-1,5
125,4 126,6
-1,0

Voedingsnijverheid

……………………
Brouwerijen

……………………. …..

194,5
197,0
-1,3

Suikerfabrieken
………………………
Alle voedingsinduszrieën

……………….

228,6 223,0
+2,5
Papiernijverheid

……………………..
Petroleum …………………….
……
145,1
142,6
+1,8
Warenhuizen

……………………….
Alle diverse nijverheden
………………
148,1
148,5
-0,3

Algemeen
Conganimarkt ……………………
135,4
136,5
-0,8
Terrn(jnmark:

. ,…………………..
.
190,9
192,9
-1,0

Bron:
Kredietbsnk –

Het gemiddelde rendement van ‘de gewone selectie van

75
te Brussel genoteerde waarden lag einde maart op

3,44 pCt. tegen 3,28 pCt. einde februari. Het was het hoog-

ste peil sedert augustus
1954.

Kortenberg.

Dr. L. DELMOTTE.

Equitable’Gas ‘Company

Gevestigd te’Pittsburg, Pa.

Ondergetekende’ bericht, dat zij ter beurze van
Amsterdam zal doen verhandelen, voor het eert op

” WOENSDAG 16 MEI
1956,.

certificaten aan toonder van tien gewone

aandelen met een nominale waarde van

$ 8.50 elk

in bovengenoemde Maatschappij.

De eerste koers zal, rekening houdende met het
eventueel ter beurze van Amsterdam bestaande agio voor dollarwaarden worden vastgesteld op basis van
de slotnotering der gewone aandelen te New York
d.d. 15 mei 1956, vermeerderd met het Nederlandse effectenzegel, de aanmaakkosten der certificaten en
de noteringskosten.
De slotnotering te New York bedroeg op 4 mei 1956
$ 26 /8 overeenkomende met een notering Amster-
damse usance vân $ 281/
4
of f. 1073,50 per certifi-
caat.

Exemplaren van een Bericht betreffende de Equitable
Gas Company en afdrukken van de administratievoor-
waarden zijn ten kantore van ondergetekende ver-
krijgbaar, alwaar tevens een exemplaar van het laatste jaarverslagen een exemplaar van de statuten ter inzage
liggen.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdam, 7 mei 1956.

vaeatures

:

STICHTING CURSUSSEN
&
RESEARCH

teDelft

DOEL

Opleiding en onderzoek op
het gebied der industriële

organisatie en productie
BESTUUR: Prof. Ir. B. W. Berenschot
4
en Prof. Ir. R. van Hasselt

zoekt wegens uitbreiding

der werk-
zaamheden een

FINANCIEEL-ECONOMISCH

MEDEWERKER

die zal worden belast met de
boek-

houding
en de
budgettering.
Ge wenst is doctoraal-examen economie
en/of gevorderde accountants-studie en
ervaring in een dergelijke functie.

Sollicitaliebrieven in handschri/t met be-
schrijving van

Ievensloop en ervaring te
richten onder nr. 06 aan hei

TWENTS INSTITUUT VOOR
BEDRIJFSPSYCHOLOGIE
Grundellaan 18, Hengelo(0).

STICHTING CURSUSSEN
&
RESEARCH

teDeift

DOEL

Opleiding en onderzoek op

het gebied der industriële

4
organisatie en productie

BESTUUR: Prof. Ir. B. W. Berenschot

2
en Prof. Ir. R. van 1-lasselt

zoekt voor haar

Afd. Algemene Zaken
een

/

ORGANISATORISCH

MEDEWERKER
Deze functie omvat:
• het leiding gevenaan de administratie

ten behoeve van de afd.’der Stichting

/
• de behandeling van alle personeels-
zaken.

• her beheer van documentatie, archief

/
en bibliotheek.

.
Gezocht wordt iemand met bij voor-
keur academische opleiding, veelzijdige

algemene ontwikkeling, gedegen admi-

nistratieve kennis en ervaring in een
leidinggevende functie.

.

Sollicitatiebrieven in hanachr:jt mei be-
schrijving van levensloop en ervaring ie
ienden onder, no 09 aan het
TWENTS INSTITUUT VOOR
BE D RIJ FSP SYC HO LOG IE
Grundellaanl8,Hengelo(0).

Het Boekhoudbureau van de Zeeuwse Landbouw Maat-

schappij
te
Goes, vraagt voor in te stellen bedrijfs-

economische onderzoeken in de agrarische sector

Landbouwkundig

ingenieur

met economische studierichting

of

Doctorandus economie

met kennis van de landbouw

Sol1icitatie in te zenden aan de Directeui van genoemd

bureau, Wijngaardstraat 29 te Goes. Persoonlijk bezoek

alleén na oproep.

nt&
.

r
=

N

Het heeft
grote voordelen, een bank in
14

H

te schakelen bij het
H

14

BEHEER VAN VERMOGENS
14
en de bank te benoemen
tot

14

EXECUTRICE-TESTAMENTAIRE
14

H
(regeling en afwikkeling vindt plaats

in

samen-
H

14

werking met de boedelnotaris).
14
Vraagt onze gratis brochure,

eder1alldsuhe

llalldol-lllaatschappij, N.Y.

Hoofdkantoor:
Amsterdam, Vijzeistraat 32

111111

hill
H1111===jillil

=•

Spuisiraat

Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Deposito en

Rekeningcourant

1

……
i

CARBONPAPIER’EN LINTEN

Auteur